Organisatie | Deventer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening inburgering gemeente Deventer |
Citeertitel | Verordening inburgering gemeente Deventer |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | 12.13.1 |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-10-2008 | 01-11-2007 | Onbekend | 10-09-2008 Gemeenteblad, 2008-09-24 | Onbekend |
De raad van de gemeente Deventer;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 19 augustus 2008, nummer 2008.96987, eenheid Ruimte en Samenleving inzake de verordening inburgering gemeente Deventer;
Gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, en 35 van de Wet inburgering en artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet;
Het college draagt er zorg voor dat inburgeringsplichtigen en inburgeraars op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en de regeling en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen. Informatie-verstrekking, als hiervoor bedoeld, vindt in ieder geval plaats op verzoek van de inburgeringsplichtige of inburgeraar.
Hoofdstuk 2 Criteria doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening
Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de wet en artikel 13b, eerste lid, van de regeling in een gesprek met de inburgeringsplichtige of inburgeraar. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige of inburgeraar in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening inburgering gemeente Deventer.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 10 september 2008.
drs. A.G.M. Dashorst ir. A.P. Heidema
ALGEMENE TOELICHTING OP VERORDENING INBURGERING GEMEENTE DEVENTER
1 Aanleiding / probleemstelling
Per 1 januari 2007 is het nieuwe inburgeringsstelsel in werking getreden, bestaande uit de Wet Inburgering en de Regeling Vrijwillige Inburgering. Gemeenten, waaronder ook Deventer, hebben zich in de afgelopen periode ingespannen om inburgering in het kader van de nieuwe regelgeving vorm te geven. Twee recente ontwikkelingen zijn aanleiding tot het uitbreiden van de doelgroepen die vallen onder Wet inburgering:
Gemeenten ervaren problemen in de uitvoering van de huidige wet- en regelgeving. De landelijke resultaten met betrekking tot de inburgering blijven achter. Inburgeringsplichtigen en inburgeraars worden onvoldoende bereikt. Ook het niveau, dat wordt gevraagd bij het examen conform de nieuwe wetgeving en bij wat minimaal nodig is om in de Nederlandse samenleving te participeren, wordt onvoldoende gerealiseerd. Ook in Deventer wordt de uitvoering van de Wet inburgering als complex ervaren.
Om de kwaliteit van de inburgering te verbeteren is het Deltaplan Inburgering opgesteld. Dit plan heeft als doelstelling: “Het verbeteren van de kwaliteit van de inburgering, zodat meer mensen hun inburgering afronden met een hoger niveau en economisch, sociaal en cultureel participeren in de samenleving”.
2.1 Belangrijkste punten uit het Deltaplan
De aanpassingen van de Wet inburgering vinden op verschillende tijdstippen in de periode 2008-2011 plaats.
3Vereenvoudiging Wet inburgering
Op initiatief van Minister Vogelaar heeft het kabinet besloten tot wijziging van de Wet inburgering, op grond waarvan twee belangrijke vereenvoudigingen, aangekondigd in het Deltaplan inburgering, versneld in werking treden (Brief van DG Wonen, Wijken en Integratie aan College van Burgemeester en Wethouders van de G31 gemeenten van 31 oktober 2007).
Het gaat om de volgende twee vereenvoudigingen:
1.Bevoegdheid van gemeenten om aan elke inburgeringsplichtige een inburgeringsprogramma aan te bieden (per 1 november 2007).
2.De mogelijkheid om inburgeringsplichtigen en inburgeraars direct toe te leiden naar het Staats-examen Nederlands als tweede taal, zonder eerst te hoeven slagen voor het inburgeringsexamen (per 1 januari 2008)
Sinds 15 juni 2007 geldt de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet. Onder het regiem van deze regeling kunnen (voormalige) asielzoekers een verblijfsvergunning verkrijgen, als zij aan bepaalde voorwaarden voldoen. Met de recente wijziging van de Wet inburgering is het mogelijk om aan deze gepardonneerden (mét een Vergunning tot verblijf) en woonachtig in de gemeente Deventer een gemeentelijk aanbod inburgeringsvoorzieningen te doen in het kader van de Wet inburgering.
Uitgangspunt van de Wet Inburgering en de Regeling vrijwillige inburgering is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige en van de inburgeraar. Gemeenten hebben in het nieuwe stelsel een belangrijke spilfunctie, die wordt opgedeeld in drie rollen:
Handhavende rol: inburgeringsplichtigen, die geen gebruik maken van het gemeentelijke aanbod
inburgeringsvoorzieningen, zijn zelf verantwoordelijk om binnen de gestelde termijn het inburge-ringsexamen met succes af te ronden. De gemeente kan sancties opleggen wanneer een inburgeringsplichtige niet verschijnt, niet meewerkt of wanneer niet binnen de voorgeschreven termijn aan de inburgeringsplicht is voldaan. Gemeenten zijn in belangrijke mate verantwoordelijk voor de handhaving van de inburgeringsplicht.
De gemeente heeft als taak inburgeringsplichtigen en inburgeraars in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering en de Regeling vrijwillige inburgering. De wet en de regeling laten gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen en inburgeraars wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 van de wet dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van de wet, evenals van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.
Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. In overeenstemming met de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening. Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking en legt daarover (periodiek) verantwoording af aan de raad. Om aan deze verplichtingen efficiënt te kunnen voldoen, wordt een informatieplan opgesteld, waarvan de informatieverstrekking onderdeel is.
Met betrekking tot de faciliterende rol kan de gemeente, een uit de Wet inburgering, bekostigde inburgeringsvoorziening aanbieden. Op basis van de wet, de regeling en op basis van de brief van het Ministerie VROM Wonen, wijken en integratie van 31 oktober 2007 is een aanbod inburgeringsvoorzieningen mogelijk aan alle inburgeringsplichtigenen inburgeraars.
Op basis van de, in dit artikel genoemde criteria, wijst het college doelgroepen inburgeringsplichtigen en inburgeraars aan waaraan bij voorrang een inburgeringsvoorziening kan worden aangeboden. Het doen van een aanbod is voor enkele, hierna te noemen, groepen verplicht.
Overzicht groepen inburgeraars
Nieuwkomers (inburgeringsplichtig):
Oudkomers (inburgeringsplichtig of inburgeringsbehoeftig):
Gepardonneerden (inburgeringsplichtig)
De wijziging van de Wet inburgering betekent dat, met ingang van 1 november 2007, ook een gemeentelijk aanbod inburgeringsvoorzieningen kan worden gedaan aan:
In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening, met in begrip van de totstandkoming en samenstelling van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b van de wet,. In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeraar, die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.
In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen en inburgeraars, die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringsvoorziening daarmee te combineren. Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt gedaan, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.
De wet bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige, die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, van de wet). Indien in deze specifieke situatie geen reïntegratievoorziening wordt aangeboden, kan de gemeente daarom geen inburgeringsvoorziening aanbieden. Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid, van de wet). Het tweede lid van artikel 4 van de verordening draagt het college op om er voor te zorgen dat de inburge-ringsvoorziening wordt afgestemd op de reïntegratievoorziening. Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI).
Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburge-ringsvoorziening aan inburgeraars kan aanbieden. In de wet is geregeld waaruit een inburgerings-voorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het examen en het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen (artikel 19, derde lid, van de wet).
In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeraar door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, van de wet). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270,-. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, van de wet).
In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige of inburgeraar het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, van de wet maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking of overeenkomst tot toekenning van de inburgeringsvoorziening.
Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, van de wet). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld. In de verordening is ook een beloning opgenomen bij het succesvol afronden van het eerste inburgeringsexamen
Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, van de wet dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van inburgeringsplichtigen en inburgeraars voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen en inburgeraars in het kader van een inburgeringsvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening deze verplichtingen vast. De gemeente sluit met inburgeringsbehoeftigen een overeenkomst af.
Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat een dergelijk aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening. In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een inburgeringsvoorziening aan de inburgeraar op mondelinge en schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige of inburgeraar staat ingeschreven in de gemeentelijke basis-administratie (GBA). Op deze wijze kan er geen onduidelijkheid ontstaan over het feit dat het college een aanbod heeft gedaan.
Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid) of overeenkomst. Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd) of overeenkomst tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening. Deze beschikking of overeenkomst moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).
De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige of inburgeraar het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige of inburgeraar van een verklaring die door de gemeente is opgesteld.
Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige of inburgeraar aan de gemeente meldt dat hij wel een inburgeringsvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.
Een inburgeringsplichtige of inburgeraar hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgerings-plichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een inburgeringsplichtige oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking neemt: een besluit op grond van artikel 26 van de wet waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald (vijf jaar na aanvang van deze termijn). Het verdient de aanbeveling dat het college deze handelwijze vastlegt in beleidsregels, zodat tevoren voor betrokkenen duidelijk is (of zou kunnen zijn) wat de gevolgen zijn van het weigeren van een aanbod voor een inburgeringsvoorziening.
Mogelijk toelichten wat geldt voor een inburgeringsbehoeftige
Het besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.
In de beschikking zullen de toegekende inburgeringsvoorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inbur-geringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgerings-voorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.
De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, van de wet). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).
Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 5 van de verordening.
Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor oudkomers. Indien het college een inburgerings-voorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, artikel 26 WI). Binnen vijf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat). De precieze datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de inburgerings-voorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het behalen van het inburgeringsexamen.
Met de inburgeraars wordt een overeenkomst afgesloten waarin de rechten en plichten van de inburge-raar worden vastgelegd.
Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 van de wet zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen.
Wij hebben ervoor gekozen de maximumbedragen naar beneden bij te stellen ten opzichte van de maximumbedragen uit de modelverordening (ongeveer 50%).
De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, van de wet). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige. Hiervoor zal het college een uitwerkingsvoorstel opstellen waarin per overtreding de hoogte van de boete wordt bepaald, rekening houdend met de maxima die genoemd zijn in de verordening.
In het kader van een de uitvoering van een gecombineerde reïntegratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 van de wet bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 9 mogelijk is.
Het eerste en tweede lid kunnen alleen in de verordening worden opgenomen als in artikel 9, eerste en tweede lid, lagere maximum boetebedragen zijn opgenomen dan de maximumbedragen in de wet. De verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in artikel 34 WI worden genoemd.
Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een bepaalde tijdspanne voordoen, bijvoorbeeld 12 maanden. Gemeenten kunnen een kortere of langere termijn vaststellen.
Artikel 34, onderdeel d, Wi biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500 naar maximaal € 1000 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Dit is geregeld in het derde en vierde lid van artikel 10.
Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 9, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 van de wet moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburge-ringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid van artikel 10 het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijke maximum bedraagt € 1000 (artikel 34, onderdeel d, van de wet). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.
De artikelen 9 en 10 bieden in de vorm van het vaststellen van maximumbedragen het kader voor het college bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boetes in individuele gevallen. Het college zal binnen deze kaders zelf een beleid ontwikkelen. Het college zal in beleidsregels vastleggen hoe dat beleid er uit ziet: welke boete wordt in beginsel opgelegd bij welke overtreding en met welk bedrag wordt de boete in beginsel verhoogd als de betrokken inburgeringsplichtige dezelfde overtreding nogmaals pleegt.
Het college heeft ervoor gekozen lagere boetes te hanteren dan in de modelverordening staat (art. 9, lid 1 max. 250,-; art. 9, lid 2 en 3 max. 500,-; art. 10, lid 1 max. 250,-; art. 10, lid 2 max. 500,- en art. 10 lid 3 en 4 max. 1000,- boete). Het belang is inburgeren, waarbij het college rekening wil houden met het persoonlijke belang van inburgeringsplichtigen. Daarbij is het college van mening dat de hoogte van de boetes in verhouding moeten staan tot de verwachte financiële situatie bij (sommige) inburgerings-plichtigen. Het college sluit niet uit dat ze in voorkomende gevallen, daar waar de persoonlijke situatie van inburgeringsplichtigen daar om vraagt, een beroep doet op de hardheidsclausule om een boete kwijt te schelden.
Het opleggen van sancties aan inburgeraars, die gebruik maken van de aangeboden inburgerings-voorziening is niet wenselijk. De rechten en plichten worden wel vastgelegd in de overeenkomst, die met de inburgeraars wordt afgesloten.