Organisatie | Noord-Brabant |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Beleidsregel Cultuureducatie en Amateurkunst 2009-2012 |
Citeertitel | Beleidsregel Cultuureducatie en Amateurkunst 2009-2012 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | cultuur, onderwijs, subsidies, financieel kader |
In de Wijzigingsregeling subsidie cultuureducatie en amateurkunst Noord-Brabant is artikel 36k abusievelijk aangeduid als artikel 46k.
Het besluit van 3 juli 2012 tot wijziging van subsidieplafond, beoogde datum van in werking treden 17 juli 2012, bevatte een omissie, welke is hersteld bij besluit van 17 juli 2012. Het eerstegenoende besluit is daarbij ingetrokken.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-01-2013 | 10-01-2013 | Intrekking | 08-01-2013 | S0256264 | |
24-07-2012 | 17-07-2012 | 10-01-2013 | Art.17,derde lid | 17-07-2012 Provinciaal Blad, 2012, 195 | 3058029 |
22-12-2011 | 24-07-2012 | Art. 26, 35, 36g | 20-12-2011 Provinciaal Blad, 2011, 328 | S0233251 | |
01-04-2011 | 01-01-2010 | 22-12-2011 | Hoofdstuk IVa, art. 36a, art. 36b, art. 36c, art. 36d, art. 36e, art. 36f, art. 36g, art. 36h, art. 36i, art. 36j, art. 36k | 22-03-2011 Provinciaal Blad, 2011, 80 | 2389858 |
05-02-2009 | 01-01-2010 | nieuwe regeling | 20-01-2009 Provinciaal Blad, 2009, 06 | 1485159 |
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
gelet op de Algemene Subsidie Verordening provincie Noord-Brabant;
gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
I In te trekken de beleidsregel Cultuureducatie en Amateurkunst nummer 188/05
II Vast te stellen de navolgende beleidsregel Cultuureducatie en Amateurkunst 2009-2012. Deze beleidsregel bestaat uit de volgende onderdelen: Kleine School Projecten (I), Scholing & Productontwikkeling (II), Koepelorganisaties amateurkunst (III), incidentele activiteiten amateurkunst (IV) en Slotbepalingen (V).
Erfgoededucatie: Cultureel erfgoed bestaat uit sporen uit het verleden in het heden, die zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn. Dat kunnen voorwerpen zijn in musea, archeologische vondsten, archieven, monumenten en landschappen. Maar ook de daaraan verbonden gebruiken, verhalen en gewoonten. Aldus wordt ook wel onderscheid gemaakt tussen het materieel en immaterieel cultureel erfgoed. Erfgoededucatie gaat over hoe het verleden zich in het heden manifesteert en zich in toekomst zou moeten manifesteren. Aan het ontwikkelen van een dergelijk historisch besef dragen bezoeken aan musea en archieven bij, maar ook het bestuderen van bijvoorbeeld een gebouw, de loop van een straat in een oud stadsdeel en van een riviertje in eeuwenoud landschap, lokale uitdrukkingen en gezegden en de plaatselijke verhalen en gebruiken.
Kunsteducatie: Het inzetten van kunst en/of kunstzinnige middelen in een didactische setting om mensen de middelen te geven om gemotiveerd te kiezen uit en deel te nemen aan een gevarieerd aanbod van kunstdisciplines en kunstproducten. Kortweg: doelgericht leren omgaan met kunst.
Zélf tekenen, dansen, schrijven, toneelspelen, filmen enzovoorts is actieve kunstbeoefening. Kunstbezoek, dus naar theater, dans, film, tentoonstellingen gaan, dat is receptief van aard. Bij zowel actieve als receptieve kunstbeoefening kan reflectie plaatsvinden: theoretische verdieping en/of kritische beschouwing. Optimaal voor kunsteducatie is een combinatie van actief en receptief en die met reflectie te verbinden.
Media-educatie: Het kundig en kritisch leren omgaan met (massa)media.
Het betreft zowel de klassieke massamedia (kranten, radio, tv) als nieuwe media (Internet). De belangrijkste toepassing is een of andere vorm van kritische inhoudelijke analyse, zodat men zich bewust wordt van de kracht en mogelijkheden (en misbruik) van de media. Daarnaast kunnen de conventies en vormentaal van massamedia geanalyseerd worden vanuit cultureel en esthetisch oogpunt. Ten slotte is inzicht in de digitale media een derde doelstelling.
Aldus ontstaat de drieslag visuele, culturele en digitale geletterdheid als doel van media-educatie.
Binnen deze regeling kan subsidie worden aangevraagd door een school of een aantal samenwerkende scholen voor basis- en/of voortgezet onderwijs (onderbouw) in de provincie Noord-Brabant.
Algemeen: De Provincie Noord-Brabant geeft in de periode 2009-2012 uitvoering aan de regeling Cultuurparticipatie, die bestaat uit drie programma’s: Cultuureducatie, Amateurkunst en Volkscultuur. Het programma Cultuureducatie wil bevorderen dat cultuureducatie duurzaam verankerd wordt binnen het onderwijs.
Specifiek: Dit onderdeel van de beleidsregel (Kleine School Projecten) vormt een onderdeel van het deelprogramma Cultuureducatie en is gericht op scholen in het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs die activiteiten op het gebeid van cultuureducatie willen uitvoeren. Dit onderdeel van de beleidsregel wil bevorderen dat scholen het reguliere onderwijsaanbod op het gebied van cultuureducatie aanvullen en verdiepen.
Artikel 4 Subsidiabele activiteiten
De projecten in het kader van de kunstconfrontatie-programma’s (kunstmenu’s) van Kunstbalie vallen buiten de werking van dit onderdeel van de beleidsregel. Overige producten van Kunstbalie vallen hierbinnen, op voorwaarde dat, bij uitvoering van deze producten, één of meerdere lokale organisaties betrokken zijn.
Prioriteitstelling verloopt volgens het principe van omgekeerde evenredigheid: eerste prioriteit geniet de aanvraag van een school die nog niet eerder een beroep deed op de regeling Kleine Schoolprojecten. De laagste prioriteit geniet de aanvraag van de school die viermaal of meer een beroep deed op de regeling. Dit gerekend vanaf 1 januari 2009. Vervolgens genieten aanvragen van praktijkscholen en scholen voor VMBO (onderbouw) prioriteit.
Artikel 7 Aanvraagprocedure, afrekening en subsidieplafond
Aanvragen geschiedt volgens de navolgende procedure:
verantwoording geschiedt d.m.v. een inhoudelijk evaluatieverslag en een financiële verantwoording die inzicht biedt in de gemaakte kosten en de dekking daarvan. De financiële verantwoording dient voorzien te zijn van een bestuursverklaring. Eventuele aanvullende voorwaarden van het Fonds voor Cultuurparticipatie kunnen leiden tot aanvullende vereisten ten aanzien van de verantwoording.
verrekening na afloop van het project, vindt plaats op basis van de in de aanvraag beschreven begroting en dekkingsplan. De subsidie vormt een bijdrage in een exploitatietekort. Indien bij afrekening van het project blijkt dat geen sprake is van een tekort, of een kleiner tekort dan oorspronkelijk begroot, zal verrekening plaatsvinden.
Kunstbalie hanteert voor advisering en besluitvorming een termijn van 2 maanden vanaf de sluitingsdatum. De aanvrager ontvangt dus een besluit met betrekking tot de aanvraag binnen 2 maanden na de sluitingsdatum. Dat betekent dat een activiteit pas kan plaatsvinden op zijn vroegst twee maanden ná de sluitingsdatum. Aanvragen waarvan de activiteit plaatsvindt binnen twee maanden na de sluitingsdatum worden niet in behandeling genomen. Een uitzondering vormt de eerste termijn 2009 waarvoor activiteiten, op eigen financieel risico, reeds in januari 2009 mogen starten.
Artikel 10 Afwijken van beleidsregel
Kunstbalie kan op grond van artikel 4:84 van de Awb afwijken van het in dit onderdeel van de beleidsregel bepaalde. Voordat Kunstbalie gebruik maakt van deze bevoegdheid, maakt zij hiervan – behoudens in zaken van ondergeschikt belang – melding aan het College van Gedeputeerde Staten.
II Scholing en Productontwikkeling
Erfgoededucatie: Cultureel erfgoed bestaat uit sporen uit het verleden in het heden, die zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn. Dat kunnen voorwerpen zijn in musea, archeologische vondsten, archieven, monumenten en landschappen. Maar ook de daaraan verbonden gebruiken, verhalen en gewoonten. Aldus wordt ook wel onderscheid gemaakt tussen het materieel en immaterieel cultureel erfgoed.
Erfgoededucatie gaat over hoe het verleden zich in het heden manifesteert en zich in toekomst zou moeten manifesteren. Aan het ontwikkelen van een dergelijk historisch besef dragen bezoeken aan musea en archieven bij, maar ook het bestuderen van bijvoorbeeld een gebouw, de loop van een straat in een oud stadsdeel en van een riviertje in eeuwenoud landschap, lokale uitdrukkingen en gezegden en de plaatselijke verhalen en gebruiken.
Kunsteducatie: Het inzetten van kunst en/of kunstzinnige middelen in een didactische setting om mensen de middelen te geven om gemotiveerd te kiezen uit en deel te nemen aan een gevarieerd aanbod van kunstdisciplines en kunstproducten.
Kortweg: doelgericht leren omgaan met kunst.
Zélf tekenen, dansen, schrijven, toneelspelen, filmen enzovoorts is actieve kunstbeoefening. Kunstbezoek, dus naar theater, dans, film, tentoonstellingen gaan, dat is receptief van aard. Bij zowel actieve als receptieve kunstbeoefening kan reflectie plaatsvinden: theoretische verdieping en/of kritische beschouwing. Optimaal voor kunsteducatie is een combinatie van actief en receptief en die met reflectie te verbinden.
Media-educatie: Het kundig en kritisch leren omgaan met (massa)media. Het betreft zowel de klassieke massamedia (kranten, radio, tv) als nieuwe media (Internet). De belangrijkste toepassing is een of andere vorm van kritische inhoudelijke analyse, zodat men zich bewust wordt van de kracht en mogelijkheden (en misbruik) van de media. Daarnaast kunnen de conventies en vormentaal van massamedia geanalyseerd worden vanuit cultureel en esthetisch oogpunt. Ten slotte is inzicht in de digitale media een derde doelstelling.
Aldus ontstaat de drieslag visuele, culturele en digitale geletterdheid als doel van media-educatie.
Cultuureducatieve producten: Bestaan uit twee componenten: een kunst- of erfgoedcomponent en een educatieve component. Een cultuureducatief product omvat dus altijd een confrontatie van leerlingen met een kunstproduct of een erfgoed object en daarmee samenhangende educatieve activiteiten. Het accent kan soms op de éne, soms op de andere component liggen.
Scholing cultuureducatie: scholing voor medewerkers van onderwijsinstellingen en culturele instellingen.
Voor medewerkers van onderwijsinstellingen is scholing cultuureducatie gericht op kennis nemen van het culturele veld (de aanbodzijde). Dat wil zeggen dat tijdens de scholing kennis en inzicht wordt verworven over de culturele omgeving van de school, over achtergronden, verschijningsvormen en de uitvoeringspraktijk van de (wereld van de) kunsten en/of het cultureel erfgoed en over beleidsmatige en inhoudelijke uitgangspunten van cultuureducatie. Scholing Cultuureducatie kan ook gericht zijn op het verwerven van methodisch-didactische vaardigheden die nodig zijn om structurele activiteiten op het gebied cultuureducatie te realiseren.
Voor medewerkers van culturele instellingen is scholing cultuureducatie gericht op het kennis nemen van de cultuureducatiepraktijk in het basis- of voortgezet onderwijs. Dat omvat beleidsmatige, methodisch-didactische en inhoudelijke aspecten van de cultuureducatie in het onderwijs.
Ontwikkeling Scholing: de ontwikkeling van scholingsprogramma’s door culturele instellingen ten behoeve van medewerkers van primair- of voortgezet onderwijsinstellingen. De scholingsprogramma’s zijn gericht op kennis nemen van de aanbodkant, i.c. de kansen en mogelijkheden m.b.t. cultuureducatie in de culturele sector en/of op het verwerven van methodisch-didactische vaardigheden met als doel de verankering van de cultuureducatie in de school.
Culturele instellingen: Instellingen of organisaties, werkzaam op het terrein van de kunsten of cultureel erfgoed. Daarbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen instellingen met cultuureducatie als primaire taak (centra voor de kunsten, sommige gezelschappen) en instellingen met cultuureducatie als afgeleide of secondaire taak (gezelschappen, podia, musea, archieven).
Binnen deze regeling kan subsidie worden aangevraagd door besturen of directies van scholen voor primair- en voortgezet onderwijs, besturen of directies van culturele instellingen en (individuele) kunstproducenten in de provincie Noord-Brabant. De specifieke doelgroep per (deel)regeling is nader gespecificeerd in Artikel 17, lid 1, sub a,b en c.
Regeling A kent twee deelregelingen: A1 en A2.
Deelregeling A1 wil bevorderen dat leerkrachten in primair- en/of voortgezet onderwijs kennis verwerven van de aanbodzijde van cultuureducatie en/of zich bekwamen in het verzorgen van onderwijs op het gebied van cultuureducatie. De deelregeling wil bovendien bevorderen dat medewerkers van culturele instellingen die zich bezig houden met cultuureducatie, kennis verwerven omtrent de cultuureducatiepraktijk in het primair- en/of voortgezet onderwijs (de vraagzijde).
Regeling B wil bevorderen dat op basis van een vraag van meerdere onderwijsinstellingen in primair- en/of voortgezet onderwijs, passende cultuureducatieve producten ontwikkeld worden voor primair- en/of voortgezet onderwijs. De regeling omvat productontwikkeling zowel in het kader van het reguliere onderwijs als in het kader van de brede school, waarbij een relatie wordt gelegd tussen binnen- en buitenschoolse activiteiten.
Artikel 14 Subsidiabele activiteiten
Op grond van deze beleidsregel kan Kunstbalie, in mandaat namens het College van Gedeputeerde Staten van Noord Brabant, aan de besturen of directies van scholen voor primair- en voortgezet onderwijs, besturen of directies van culturele instellingen en (individuele) kunstproducenten, subsidies verlenen ten behoeve van:
Artikel 16 Criteria voor subsidieverlening
De scholing is gericht op het verwerven van kennis van de aanbodkant, i.c. de kansen en mogelijkheden m.b.t. cultuureducatie in de culturele sector en/of op het verwerven van methodisch-didactische vaardigheden om activiteiten op het gebied cultuureducatie te kunnen realiseren; of is gericht op het verwerven van kennis van de vraagkant i.c. de plaats en positie van cultuureducatie ?in primair- en/of voortgezet onderwijs.
Regeling B: Productontwikkeling Cultuureducatie
Wanneer om budgettaire redenen prioritering aan de orde is, gaat de eerste prioriteit uit naar projecten met de grootste, te verwachten voorbeeldwerking, dit ter beoordeling van de adviescommissie. Een tweede prioriteit gaat uit naar producten waarin een relatie wordt gelegd tussen binnenschoolse activiteiten en activiteiten in het kader van de buitenschoolse opvang.
Artikel 17 Aanvraagprocedure, afrekening en subsidieplafond
Subsidieaanvragen moeten bij Kunstbalie worden ingediend volgens de navolgende procedure:
Een aanvraag binnen de deelregeling scholing (A1) kan worden ingediend door een school of een aantal samenwerkende scholen voor primair- of voortgezet onderwijs in de Provincie Noord-Brabant, door kunsten- en/of cultureel erfgoedinstellingen in de Provincie Noord Brabant of door kunstproducenten (zie definities)/individuen die werkzaam zijn op het terrein van kunsten en/of erfgoed en gevestigd zijn in de Provincie Noord-Brabant.
Een aanvraag binnen de regeling productontwikkeling (B) cultuureducatie kan worden ingediend door kunsten- en/of cultureel erfgoedinstellingen in de Provincie Noord Brabant of kunstproducenten (zie definities)/individuen die werkzaam zijn op het terrein van kunsten en/of erfgoed en gevestigd zijn in de Provincie Noord-Brabant, m.u.v. de provinciale steunfuncties Kunstbalie en Erfgoed Brabant.
Verantwoording geschiedt d.m.v. een inhoudelijk evaluatieverslag en een financiële verantwoording die inzicht biedt in de gemaakte kosten en de dekking daarvan. De financiële verantwoording dient voorzien te zijn van een bestuursverklaring. Wanneer de subsidie is aangevraagd door een individuele kunstproducent dient de financiële verantwoording voorzien te zijn van complete financiële bewijsstukken. Eventuele aanvullende voorwaarden van het Fonds voor Cultuurparticipatie kunnen leiden tot aanvullende vereisten ten aanzien van de verantwoording.
Verrekening na afloop van het project, vindt plaats op basis van de in de aanvraag beschreven begroting en dekkingsplan. De subsidie vormt een bijdrage in een exploitatietekort. Indien bij afrekening van het project blijkt dat geen sprake is van een tekort, of een kleiner tekort dan oorspronkelijk begroot, zal verrekening plaatsvinden.
De aanvrager ontvangt binnen acht weken een besluit met betrekking tot de aanvraag. Hieronder treft u het subsidieplafond aan voor de verschillende jaren.
Subsidieaanvragen binnen deze regeling kunnen gedurende het hele jaar ingediend worden bij Kunstbalie. De aanvrager ontvangt binnen acht weken een besluit met betrekking tot de aanvraag. Hieronder treft u het subsidieplafond aan voor de verschillende jaren.
Subsidieaanvragen binnen de regeling productontwikkeling cultuureducatie worden door Kunstbalie behandeld in drie rondes per jaar. In onderstaand schema treft u de sluitingstermijn van de verschillende rondes aan, tevens treft u het subsidieplafond per ronde aan.
Kunstbalie hanteert voor advisering en besluitvorming, voor subsidieaanvragen binnen de regeling Productontwikkeling Cultuureducatie (Regeling B), een termijn van 2 maanden vanaf de sluitingsdatum. De aanvrager ontvangt dus een besluit met betrekking tot de aanvraag binnen 2 maanden na de sluitingsdatum.
Dat betekent dat een activiteit pas kan plaatsvinden op zijn vroegst twee maanden ná de sluitingsdatum. Aanvragen waarvan de activiteit plaatsvindt binnen twee maanden na de sluitingsdatum worden niet in behandeling genomen.
Artikel 18 Beoordeling en besluitvorming
De aanvragen in Deelregeling B worden beoordeeld door een externe adviescommissie bestaande uit ter zake deskundigen onder onafhankelijk voorzitterschap. In de commissie is zowel kunsten-, erfgoed- als onderwijsdeskundigheid vertegenwoordigd. De commissie wordt benoemd – in overleg met de provincie Noord Brabant - door het bestuur van Kunstbalie voor een periode van twee jaar. Daarna kan een herbenoeming plaatsvinden voor twee jaar.
Artikel 19 Afwijken van beleidsregel
Kunstbalie kan op grond van artikel 4:84 van de Awb afwijken van het in dit onderdeel van de beleidsregel bepaalde. Voordat Kunstbalie gebruik maakt van deze bevoegdheid, maakt zij hiervan – behoudens in zaken van ondergeschikt belang – melding aan het College van Gedeputeerde Staten.
III Koepelorganisaties amateurkunst
De verdeelsubsidie Koepelorganisaties amateurkunst is bedoeld voor de (basis)activiteiten van de koepelorganisaties. Dit onderdeel van de beleidsregel wordt in mandaat door Kunstbalie uitgevoerd.
Artikel 21 Subsidiabele activiteiten
Om voor subsidie in aanmerking te komen, moeten de activiteiten passen binnen het basisprogramma van de Koepelorganisatie en voldoen aan één of meer van de volgende aspecten:
De activiteit moet inhoudelijk, organisatorisch en financieel uitvoerbaar zijn.
Artikel 22 Subsidiabele kosten
In het algemeen zijn die kosten subsidiabel die in direct verband staan met de activiteit.
Aanvragers ontvangen een surplus op de kosten van de activiteit(en) waarvoor subsidie wordt verleend van 10%, met een minimum van € 454,-- en een maximumtotaal van € 1.134,-- , als bijdrage in de kosten van de eigen organisatie of structuur.
Koepelorganisaties die in enig jaar geen beroep doen op een activiteitensubsidie in het kader van deze beleidsregel dan wel geen subsidies binnen deze regeling krijgen toegewezen, kunnen na verzoek een maximale bijdrage in de kosten van de eigen organisatie of structuur toegekend krijgen van € 227,-- .
Verantwoording van de besteding van het verleende subsidie aan surplus c.q. aan bijdrage in de kosten van de eigen organisatie dient jaarlijks plaats te vinden middels inzending aan Kunstbalie, binnen 12 weken na afloop van het begrotingsjaar, van een door het bestuur van de Koepelorganisatie vastgestelde financieel verslag.
Alleen activiteiten van koepelorganisaties komen voor subsidie in aanmerking. De huidige Koepelorganisaties zijn: NOVAM, FASO, SAKO, ZSA, NB’80, BNAFV (Rayon Brabant Oost en – West), SDB, BCA en het samenwerkingsverband tussen BRABO en KNFM.
Overige organisaties kunnen, na expliciete erkenning als zodanig door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, hierin geadviseerd door het bestuur van Kunstbalie, als koepelorganisatie worden aangeduid. Om als koepelorganisatie te kunnen worden aangemerkt, dient:
Subsidieaanvragen dienen steeds vóór 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarin de activiteit(en) plaatsvindt(en) in het bezit te zijn van het bestuur van Kunstbalie, postbus 606, 5000 AP, Tilburg. Nadien ingediende aanvragen komen niet voor behandeling in aanmerking, tenzij blijkt dat voor het lopende subsidiejaar het subsidieplafond niet is bereikt.
Indien het subsidieplafond niet is bereikt wordt een tweede ronde voor het indienen van aanvragen ingesteld. Voor behandeling in het kader van deze tweede ronde komen enkele aanvragen in aanmerking voor activiteiten die plaatsvinden in de tweede helft van het lopende jaar. Aanvragen voor behandeling in het kader van deze ronde dienen uiterlijk per 1 maart van het lopende jaar in het bezit te zijn van Kunstbalie.
Kunstbalie zal de aanvragers uiterlijk binnen drie maanden na het indienen van het verzoek op de hoogte brengen van de beslissing.
De aanvraag dient te bestaan uit een duidelijke omschrijving van:
Kunstbalie laat zich adviseren door de “Adviescommissie Verdeelsubsidie Amateurkunst”, bestaande uit tenminste drie en maximaal vijf onafhankelijke, externe, deskundigen. Eén van de leden van de commissie fungeert als voorzitter. De commissie wordt secretarieel ondersteund door het bureau van Kunstbalie.
De commissie kan ten behoeve van de advisering nader advies ten aanzien van van de aanvragen inwinnen bij de aanvragers, bij de directie en/of consulenten van Kunstbalie en/of bij andere personen, organisaties en/of instellingen welke geacht worden terzake op de hoogte dan wel deskundig te zijn.
Kunstbalie kan al dan niet op advies van de Adviescommissie Verdeelsubsidie Amateurkunst, verplichtingen verbinden ter waarborging van de activiteit waarvoor subsidie is gevraagd.
Subsidieontvanger verplicht zich in publicaties e.a. om melding te maken van het gegeven dat de activiteit mede mogelijk gemaakt is door een provinciale subsidie van Kunstbalie.
Aanvragers kunnen bij subsidietoekenning op verzoek een maximaal voorschot ontvangen van 80% van de verleende subsidie.
De aanvraag tot vaststelling van de subsidie dient uiterlijk drie maanden na afloop van de activiteit waarvoor subsidie is verleend (dan wel van het jaar, volgend op het subsidiejaar waarvoor subsidie is verleend) te zijn ingediend. De aanvraag tot vaststelling gaat in ieder geval vergezeld van een financieel verslag, voorzien van bewijsstukken en getekend door minimaal twee bestuursleden, en van een evaluatieverslag.
Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor het tijdvak1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 vast op € 0.
Artikel 27 Afwijken van de beleidsregel
Kunstbalie kan op grond van art. 4:84 Algemene wet bestuursrecht afwijken van het in dit onderdeel van de beleidsregel bepaalde. Indien Kunstbalie gebruik maakt van deze bevoegdheid, maakt het hiervan – behoudens in zaken van ondergeschikt belang – melding in zijn rapportage aan het college van Gedeputeerde Staten.
IV Verdeelsubsidie incidentele activiteiten amateurkunst
In dit onderdeel van de beleidsregel wordt verstaan onder:
- productie: het door primair artistieke inspanning van een bijzonder samenwerkingsverband van amateur-kunstenaars en/of –groepen in Noord-Brabant verkregen resultaat waarvan via een voorstelling/ presentatie/ tentoonstelling/ publicatie kennis genomen kan worden, de productie dient bij voorkeur de ontwikkeling van meerdere deelsectoren te bevorderen, de participatie aan kunst te bevorderen en/of een voorbeeldwerking te hebben voor het totale veld van de amateurkunst;
- voorstelling/ presentatie/ tentoonstelling/ publicatie; een voor publiek toegankelijke uitingsvorm van kunstbeoefening zonder winstoogmerk van een bijzonder samenwerkingsverband van amateur-kunstenaars en/of amateurkunstgroepen in Noord-Brabant, met een duidelijk bovenlokaal belang, waarbinnen bij voorkeur meerdere kunstdisciplines aan de orde zijn en waarbij een helder onderscheid gemaakt kan worden ten aanzien van het reguliere voorstellingen aanbod;
- specifieke projecten; activiteiten welke niet passen binnen de activiteiten van de steunfunctie-instituten of koepelorganisaties voor kunstbeoefening door amateurs en niet onder te brengen zijn in de overige categorieën; specifieke projecten dienen van grote educatieve waarde te zijn voor de actieve en/of passieve participatie aan kunst;
Doel van dit onderdeel van de beleidsregel is het bevorderen van activiteiten op het gebied van amateurkunst. Deze beleidsregel wordt in mandaat door Kunstbalie uitgevoerd.
Artikel 30 Subsidiabele activiteiten
Ten behoeve van de verdeling van de subsidie worden in de amateurkunst de volgende deelsectoren onderscheiden;
Tevens worden binnen de deelsectoren de volgende categorieën van activiteiten onderscheiden (zie art. 25). Deze activiteiten komen voor subsidiering in aanmerking:
Artikel 31 Subsidiabele kosten
In het algemeen zijn die kosten subsidiabel die in direct verband staan met de activiteit. Op advies van de Adviescommissie kan het bestuur van Kunstbalie voor de onderscheiden (deel)sectoren richtbudgetten vaststellen. Daarmee kan diversiteit in het aanbod in principe gegarandeerd worden.
Voor subsidiëring van activiteiten op het gebied van openluchttheater gaat de regeling uit van de volgende uitgangspunten: een bijdrage van maximaal € 550,-- per reguliere productie, te vermeerderen met een bedrag van maximaal € 200,-- per uitvoering van deze voorstelling met een maximum van 4 voorstellingen per jaar een bijdrage van maximaal € 350,-- per kindervoorstelling, te vermeerderen met een bedrag van maximaal € 200,-- per uitvoering van deze voorstelling met een maximum van 2 voorstellingen per jaar een bijdrage van maximaal € 250,-- per voorstelling, ten behoeve van eventuele uitkoop van rondreizende Brabantse openluchtspeelgroepen.
Een subsidie voor amateurkunst kan worden verleend als de activiteit van belang wordt geacht binnen het provinciale aanbod. Dit wordt afgewogen door de adviescommissie die via een integrale afweging, zowel tussen als binnen de sectoren, de aanvraag toetst aan de hand van de volgende criteria;
Dit criterium wordt beoordeeld op twee aspecten n.l.:
Geografische spreiding d.w.z. in welke mate draagt het betrokken initiatief bij tot de spreiding van het aanbod over de verschillende delen van de Provincie Noord-Brabant
Sociale spreiding d.w.z. in welke mate draagt het betrokken initiatief bij tot het bevorderen van deelname aan cultuur van de diverse publieksgroepen
Bij de toetsing van de hand van dit criterium speelt een grote rol de vraag, in welke mate een initiatief een bijdrage levert aan de ontwikkeling in ruime zin van één of meer cultuursectoren. Daarbij staat het uitstralend effect en de inspirerende voorbeeldfunctie van een nieuwe ontwikkeling centraal.
Voorkeur wordt gegeven aan die activiteiten die passen binnen een zo breed mogelijk kunstaanbod voor zo verschillend mogelijke publieksgroepen. Dat betekent dat ook kans wordt gegeven aan sectoren die zich minder manifesteren. Het betekent ook dat bij een aanbod van gelijkgerichte activiteiten daaruit een keuze wordt gemaakt en herhaling van soortgelijke activiteiten een lage prioriteit heeft. Het resultaat van deze toetsing bepaalt of een verzoek kan worden gehonoreerd.
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient:
Subsidieaanvragen dienen steeds vóór 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarin de activiteit(en) plaatsvindt(en) in het bezit te zijn van het bestuur van Kunstbalie, postbus 606, 5000 AP, Tilburg. Nadien ingediende aanvragen komen niet voor behandeling in aanmerking, tenzij blijkt dat voor het lopende subsidiejaar het subsidieplafond niet is bereikt.
Subsidieaanvragen die betrekking hebben op openluchttheater dienen vóór 1 november voorafgaand aan het jaar waarin de activiteit(en) plaatsvindt(en) in het bezit te zijn van het bestuur van Kunstbalie.
Indien het subsidieplafond niet is bereikt wordt een tweede ronde voor het indienen van aanvragen ingesteld. Voor behandeling in het kader van deze tweede ronde komen enkele aanvragen in aanmerking voor activiteiten die plaatsvinden in de tweede helft van het lopende jaar. Aanvragen voor behandeling in het kader van deze ronde dienen uiterlijk per 1 maart van het lopende jaar in het bezit te zijn van Kunstbalie.
Kunstbalie zal de aanvragers uiterlijk binnen drie maanden na het indienen van het verzoek op de hoogte brengen van de beslissing.
De aanvraag dient te bestaan uit een duidelijke omschrijving van:
Kunstbalie laat zich adviseren door de “Adviescommissie Verdeelsubsidie Amateurkunst”, bestaande uit tenminste drie en maximaal vijf onafhankelijke, externe, deskundigen. Eén van de leden van de commissie fungeert als voorzitter. De commissie wordt secretarieel ondersteund door het bureau van Kunstbalie.
De commissie kan ten behoeve van de advisering nader advies ten aanzien van van de aanvragen inwinnen bij de aanvragers, bij de directie en/of consulenten van Kunstbalie en/of bij andere personen, organisaties en/of instellingen welke geacht worden terzake op de hoogte dan wel deskundig te zijn.
Kunstbalie kan al dan niet op advies van de Adviescommissie Verdeelsubsidie Amateurkunst, verplichtingen verbinden ter waarborging van de activiteit waarvoor subsidie is gevraagd.
Openluchtspeelgroepen verplichten zich om zich één maal per twee jaar te laten beoordelen door een vakdeskundige. Deze beoordelingen worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de subsidieverstrekker en worden uiterlijk 1 oktober, voorafgaand aan het nieuwe subsidiejaar, aan de desbetreffende openluchtspeelgroep bekendgemaakt.
Subsidieontvanger verplicht zich in publicaties e.a. om melding te maken van het gegeven dat de activiteit mede mogelijk gemaakt is door een provinciale subsidie van Kunstbalie.
Aanvragers kunnen bij subsidietoekenning op verzoek een maximaal voorschot ontvangen van 80% van de verleende subsidie; vaststelling van de subsidie geschiedt op basis van een gedetailleerde eindafrekening welke uiterlijk drie maanden na afloop van de activiteit (dan wel van het jaar, volgend op het subsidiejaar waarvoor subsidie is verleend), voorzien van bewijsstukken, getekend door minimaal twee bestuursleden, en voorzien van een evaluatieverslag, moet zijn ingediend.
Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor het tijdvak1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 vast op € 0.
Artikel 36 Afwijken van dit onderdeel van de beleidsregel
Kunstbalie kan op grond van art. 4:84 Algemene wet bestuursrecht afwijken van het in dit onderdeel van de beleidsregel bepaalde. Indien Kunstbalie gebruik maakt van deze bevoegdheid, maakt het hiervan – behoudens in zaken van ondergeschikt belang – melding in zijn rapportage aan het college van Gedeputeerde Staten.
IVa Plusmodel-marktplaatsen cultuureducatie
Artikel 36c Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verleend voor projecten gericht op het realiseren of instandhouden van een plusmodel-marktplaats.
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 36c in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:
Artikel 36e Subsidiabele kosten
Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende daadwerkelijk gemaakte kosten voor subsidie in aanmerking:
Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 vast op € 0.