Organisatie | Drenthe |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Subsidieverordening jeugdzorg Drenthe |
Citeertitel | Subsidieverordening jeugdzorg Drenthe |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 15-12-2010
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Provinciaal blad, 2010, 59
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 01-07-2012 | art. x, y-z | 15-12-2010 Provinciaal blad, 2010, 59 | 2010011715 |
HOOFDSTUK 1, INLEIDENDE BEPALINGEN
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. de wet: de Wet op de jeugdzorg;
b. provinciaal beleidskader: het beleidskader, als bedoeld in artikel 31 van de wet;
c. uitvoeringsprogramma: het uitvoeringsprogramma jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32 van de wet;
d. stichting: de in de provincie Drenthe gevestigde stichting die een Bureau Jeugdzorg, als bedoeld in artikel 4 van de wet, in stand houdt;
e. zorgaanbieder: een aanbieder van zorg als bedoeld in artikel 1, onder g, van de wet;
f. doeluitkering Bureau Jeugdzorg: de uitkering, als bedoeld in artikel 37, eerste lid onder a, van de wet;
g. doeluitkering zorgaanbod: een uitkering, als bedoeld in artikel 37, eerste lid onder b, van de wet;
h. tarief: het door gedeputeerde staten vastgestelde bedrag, bedoeld voor de financiering van het uitoefenen van een taak, functie of een bekostigingseenheid;
i. zorgeenheid: een organisatie-eenheid waarbinnen een zorgaanbieder een afgebakend geheel aan jeugdzorg verleent, als bedoeld in artikel 1, onder i, van de wet;
j. bekostigingseenheid: een eenheid van zorg waarop op grond van de wet en het Besluit jeugdzorgaanspraken aanspraak bestaat en die door gedeputeerde staten als eenheid voor bekostiging van jeugdzorgaanbod is aangewezen;
k. steunfunctie: een steunfunctie, als bedoeld in artikel 1, onder j, van de wet;
l. experiment: een experiment, als bedoeld in artikel 1, onder k, van de wet;
m. vertrouwenspersoon: een vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 1, onder w, van de wet;
n. indicatiebesluit: een besluit als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de wet;
o. minister: de minister van Justitie en/of de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
p. ASV: de Algemene subsidieverordening Drenthe;
q. gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van Drenthe
r. onderaannemer: een kleine zorgaanbieder die in opdracht en op kosten van een door de provincie gesubsidieerde zorgaanbieder op incidentele basis zorg, niet zijnde crisisopvang, verleent waarin de zorgaanbieder zelf redelijkerwijs niet kan voorzien;
s. HKZ-certificering: certificering van de stichting en de zorgaanbieder, alsmede zijn onderaannemer(s) volgens de normen van de Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ).
Artikel 2, Toepasselijkheid ASV
1. Voor zover daarvan in deze verordening niet wordt afgeweken, zijn op de verlening, bevoorschotting en vaststelling van subsidies op grond van deze verordening de bepalingen van de afdelingen 2.1 (prestatiesubsidies per boekjaar) en 2.2 (incidentele prestatiesubsidies) van de ASV van kracht.
2. De verlening, bevoorschotting en vaststelling van subsidies op grond van deze verordening geschiedt voorts in overeenstemming met bij of krachtens de wet gegeven voorschriften.
3. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen voor de uitvoering van deze verordening.
HOOFDSTUK 2, PRESTATIESUBSIDIES PER BOEKJAAR
Artikel 3, Subsidies ten behoeve van de stichting en de zorgaanbieder(s)
Gedeputeerde staten verlenen aan een of meer zorgaanbieders een prestatiesubsidie per boekjaar voor uitvoeren van een of meer zorgeenheden. Zij kunnen hierbij bepalen dat een deel van de subsidie wordt bestemd voor door een of meer onderaannemers te leveren zorg, indien de onderaannemer beter toegerust is om aan de specifieke zorgvraag te voldoen.
Artikel 6, Subsidie-egalisatiereserve
Gedeputeerde staten vormen een subsidie-egalisatiereserve als bedoeld in artikel 10 van het Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg.
Reserves die met provinciale subsidie zijn opgebouwd mogen alleen worden besteed aan kosten die direct verband houden met de uitoefening van de wettelijke taken van de stichting en de zorgaanbieder(s), voor zover deze niet bestreden kunnen worden uit de voor dat jaar verleende subsidie.
Artikel 8, Financiële verantwoording
In afwijking van artikel 29, zesde lid van de ASV worden de accountantsverklaringen behorende bij de jaarrekening van de stichting en de zorgaanbieder(s) ingediend conform het door de minister voorgeschreven model. De accountantsverklaring van de stichting geeft tevens een oordeel over de uitvoering van de melding van jeugdzorg waarvoor een ouderbijdrage verschuldigd is, als bedoeld in artikel 12 van de wet.
Artikel 9, Vaststelling subsidie
Gedeputeerde staten kunnen de subsidie lager vaststellen dan het verleende bedrag wanneer de maximaal verleende subsidie voor de uitoefening van de taken meer dan 5% hoger is dan het bedrag dat resulteert bij vermenigvuldiging van het onderscheiden aantal jeugdigen waarvoor de taken, als bedoeld in artikel 5 en 10, eerste en tweede lid, van de wet, daadwerkelijk zijn uitgevoerd, met het voor die taken vastgestelde tarief. In dit geval vindt subsidieverlaging plaats ter hoogte van het positieve verschil tussen 95% van de maximaal verleende subsidie enerzijds en het tarief per taak vermenigvuldigd met het aantal jeugdigen waarvoor de taken zijn uitgevoerd.
Artikel 10, Vertrouwenspersoon
Gedeputeerde staten verlenen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie voor de werkzaamheden van de vertrouwenspersoon, die de rechtspersoon ten behoeve van hun cliënten beschikbaar stelt aan de stichting en de zorgaanbieder(s) en hun onderaannemer(s).
De provincie is op grond van de Wet op de jeugdzorg verantwoordelijk voor de bekostiging van het Bureau Jeugdzorg (de "stichting") en het zorgaanbod in de provincie Drenthe. De provincie ontvangt hiervoor van het Rijk doeluitkeringen. Op grond van artikel 41, vijfde lid, van de wet dienen provinciale staten bij verordening regels vast te stellen omtrent de subsidiëring van de stichting en de zorgaanbieder(s) ten laste van de doeluitkeringen. Voor subsidiëring vanuit autonome provinciale middelen is de ASV het kader.
2, BEKOSTIGING VAN HET BUREAU JEUGDZORG
Wettelijke taken van het Bureau Jeugdzorg
De door de provincie verplicht te bekostigen taken van de stichting zijn vastgelegd in de artikelen 5, 10 en 12 van de wet. Artikel 5 betreft de indicerende taak van het bureau. In het eerste lid van artikel 10 zijn de justitiële taken van de stichting vastgelegd (jeugdbescherming en jeugdreclassering), alsmede de taak om te fungeren als advies- en meldpunt kindermishandeling. In het derde lid van artikel 10 zijn de overige taken van de stichting vastgelegd (advisering, deskundigheidsbevordering, verlening van ambulante, niet-geïndiceerde jeugdzorg etc.). Op grond van artikel 12 heeft de stichting voorts tot taak aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen melding te doen van (aanvang en beëindiging van) jeugdzorg waarvoor een ouderbijdrage ingevolge artikel 69 van de wet verschuldigd is.
Voor de onderscheiden taken bestaan nu nog verschillende bekostigingssystematieken. De justitiële taken (jeugdbescherming en jeugdreclassering) worden bekostigd op grond van landelijk vastgestelde normbedragen. Voor de niet-justitiële taken wordt een bedrag toegevoegd aan de Doeluitkering Bureau Jeugdzorg. Voor de jaren na 2006 wordt voor de niet-justitiële taken een zelfde bekostigingsgrondslag ontwikkeld als voor de justitiële taken.
Bekostiging van justitiële taken
Ten behoeve van de financiering van de justitiële taken door de provincie wordt aan de Doeluitkering Bureau Jeugdzorg een bedrag toegevoegd dat tot stand komt door vermenigvuldiging van deze landelijke normprijzen (P) met het aantal uitgevoerde eenheden justitiële taken (Q) in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarop de doeluitkering betrekking heeft.
Bekostiging van niet-justitiële taken
Voor de niet-justitiële taken van de stichting wordt voor het jaar 2006 een bedrag aan de doeluitkering toegevoegd dat is gebaseerd op de middelen die hiervoor in het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet voor deze taken beschikbaar waren op grond van de Wet op de jeugdhulpverlening. Voor deze taken geldt derhalve nog een gesloten budgetfinanciering. Met ingang van 1 januari 2007 zal voor de financiering van de doeluitkering voor deze overige taken een zelfde financieringsgrondslag gelden als voor de justitiële taken. Dit betekent dat hiervoor ook landelijke normbedragen zullen worden vastgesteld.
De provincie volgt bij de subsidiëring van de stichting in hoofdlijnen de landelijk gehanteerde systematiek bij vaststelling van de Doeluitkering Bureau Jeugdzorg. Echter, de provincie kan op basis van de regionale situatie en in het kader van haar verantwoordelijkheid voor een zo efficiënt mogelijke inzet van de Doeluitkering Bureau Jeugdzorg bij de subsidiëring van de stichting besluiten tot de vaststelling van een afwijkend taakstellend tarief per taak. Daarbij wordt een marge aangehouden van ten hoogste 3%. Zolang er nog geen sprake is van landelijk vastgestelde normbedragen voor de niet-justitiële taken van de stichting, zullen gedeputeerde staten de omvang van het subsidie voor de te hanteren eenheden vaststellen. Deze overgangsregeling is neergelegd in artikel 14 van de verordening.
Voor de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid, van de wet geldt een afwijkende financieringssystematiek. Net zoals dit het geval is bij de vaststelling van de doeluitkering voor dit deel, zal door de provincie voor deze taak een subsidie worden vastgesteld op basis van een bedrag per jeugdige inwoner van de provincie.
3, BEKOSTIGING VAN HET ZORGAANBOD
Voor de subsidiëring van het zorgaanbod ontvangt de provincie een doeluitkering van het rijk. Het Tijdelijk Besluit Uitkeringen Jeugdzorg vormt hiervoor gedurende de eerste 2 jaar na inwerkingtreding van de wet de basis. In deze overgangsperiode is nog sprake van vooraf vastgesteld budget voor de provinciale Doeluitkeringen Bureau Jeugdzorg en Zorgaanbod. Een en ander vloeit voort uit het Bestuursakkoord financieel kader Wet op de jeugdzorg, zoals dit in 2003 tussen provincies, grootstedelijke regio's, de staatssecretaris van VWS en de minister van Justitie is overeengekomen.
In het Bestuurlijk Overleg Jeugdzorg zijn afspraken gemaakt over de implementatie van deze landelijke bekostigingssystematiek voor het zorgaanbod*. Het streven is erop gericht de nieuwe bekostigingssystematiek met ingang van 2007 volledig te hebben ingevoerd.
De doeluitkering zorgaanbod wordt gebaseerd op de te verwachten geïndiceerde zorgeenheden vermenigvuldigd met een landelijke normprijs voor die zorgeenheden: prijs (P) x benodigde kwantiteit (Q). Deze zorgeenheden worden landelijk vastgesteld en omschreven en vormen de basis voor de provinciale subsidiëring van de bekostigingseenheden zorg.
Door de zorgaanbieder(s) te verlenen zorg wordt slechts door de provincie bekostigd, indien de stichting daarvoor een indicatiebesluit heeft afgegeven. Door het aan elkaar koppelen van de vraag naar jeugdzorg op basis van prognoses van de stichting voor het aantal af te geven indicatiebesluiten en het aanbod op basis van de PxQ-systematiek, zal de omvang van de doeluitkering zorgaanbod aansluiten op de kwantiteit van de aanspraken van cliënten uit de eigen provincie op geïndiceerde zorg.
* Op basis van het advies "Naar een nieuw stelsel voor de financiering van het jeugdzorgaanbod" van Deloitte.
De Wet op de jeugdzorg beoogt onder meer dat er meer marktwerking komt in het zorgaanbod, opdat middelen zo efficiënt en effectief mogelijk worden besteed. Teneinde die marktwerking mogelijk te maken zijn de landelijke normprijzen voor de te leveren zorgeenheden richtinggevend, maar niet bindend voor de provincie bij de subsidiëring van het zorgaanbod. De uiteindelijk door de provincie gehanteerde tarieven kunnen dan ook per zorgaanbieder verschillen. Hiermee wordt een prikkel gegeven voor een zo efficiënt mogelijke uitvoering van zorg. De landelijke normprijzen vormen wel de basis voor de vaststelling door het rijk van het provinciale budget voor het zorgaanbod. Binnen het financiële kader van de doeluitkering dient de provincie een op de vraag afgestemd zorgaanbod te bekostigen. Binnen de doeluitkering dient de provincie voldoende zorgaanbod in te kopen bij zorgaanbieders teneinde de aanspraken op zorg van cliënten te kunnen borgen. Voorwaarde daarvoor is dat de provincie over adequate informatie beschikt over de omvang van de door de stichting geïndiceerde zorgeenheden en over de trendmatige ontwikkelingen hierin.
Verder betekent het principe van marktwerking dat de provincie met andere zorgaanbieders dan de reeds bestaande subsidierelaties kan aangaan om te voorzien in de behoefte aan jeugdzorg. Uiteraard dienen nieuwe zorgaanbieders te voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen.
Implementatie van de nieuwe bekostigingssystematiek
De nieuwe landelijke bekostigingssystematiek vormt het vertrekpunt in de onderhavige verordening. In het implementatietraject zal via pilots nader worden bezien hoe de uiteindelijke zorgeenheden in het kader van de financiering het best kunnen worden toegepast en zal een praktijktoets plaatsvinden op de geadviseerde normprijzen voor de verschillende zorgeenheden. Een en ander zal in de eerste 2 jaar na inwerkingtreding van de wet zijn beslag krijgen.
In de eerste 2 jaar na inwerkingtreding van de wet kunnen de landelijk te hanteren normprijzen voor zorgeenheden nog niet de grondslag vormen voor de bekostiging van het zorgaanbod. In verband hiermee geeft de verordening gedeputeerde staten de mogelijkheid vast te stellen welke eenheden voor de bekostiging van het zorgaanbod worden gehanteerd. Tot aan de invoering van de nieuwe landelijke bekostigingssystematiek kunnen gedeputeerde staten dus ook zelf andere bekostigingseenheden vaststellen. Het ligt in de rede daarbij aan te sluiten op de bekostigingseenheden die werden gehanteerd in het jaar voorafgaand aan de invoering van de wet.
Ter verduidelijking van de begrippen "zorgeenheid" en "bekostigingseenheid" is in navolgend schema een voorbeeld opgenomen van de relatie tussen beide begrippen.
De mate van detaillering van de zorgeenheden c.q. bekostigingseenheden kan afwijken van de landelijk vastgestelde of vast te stellen eenheden. In afwijking van de landelijke eenheden te hanteren eenheden dienen wel op een transparante en controleerbare wijze vertaald te kunnen worden naar het niveau van de landelijke eenheden.
Om te voorkomen dat de middelen uit de doeluitkering zorgaanbod versnipperd worden ingezet, is ervoor gekozen om, indien de zorgaanbieder zeer specifieke zorg niet of niet doelmatig kan leveren, de zorgaanbieder de mogelijkheid te bieden om de zorg uit te besteden aan een of meer onderaannemers.
In aanvulling op c.q. in afwijking van de ASV is in de verordening voor wat betreft de subsidiëring van de wettelijke taken van de stichting en de zorgaanbieder(s) een aantal bepalingen opgenomen. Op de overige subsidies (vertrouwenspersoon, steunfunctie en experimenten) is de ASV integraal van toepassing.
Onverlet het bepaalde in de Subsidieverordening jeugdzorg Drenthe en de ASV dient de subsidiëring in overeenstemming te zijn met de Wet op de jeugdzorg en daarop gebaseerd besluiten, ministeriële regelingen etc.
Het openen van de markt voor jeugdzorg heeft geleid tot enige wildgroei in het aanbod. Er hebben zich in het meer en minder recente verleden situaties voorgedaan waarin jeugdzorg werd aangeboden door daarvoor niet gekwalificeerde aanbieders. Om misstanden zoveel mogelijk te voorkomen is een artikel opgenomen dat HKZ-certificering van de stichting en zorgaanbieders (inclusief hun onderaannemers) verplicht stelt. Op grond van het derde lid van dit artikel kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen van de verplichting tot certificering. Hierbij moet gedacht worden aan een tijdelijke ontheffing voor zorgaanbieders die het certificeringstraject bijna doorlopen hebben.
De provincie kan desgewenst zorg inkopen bij zorgaanbieders buiten haar grenzen. Daarmee ligt financiering van zorg ten behoeve van cliënten uit andere provincies niet langer in de rede. Echter, gedurende de overgangsperiode naar de nieuwe financieringssystematiek, zal er nog sprake zijn van een vorm van gesloten budgetfinanciering van de doeluitkeringen. In verband hiermee wordt voor die periode een overgangsregeling gehanteerd op grond waarvan in uitzonderingssituaties zorgaanbieders de verleende subsidie, onder bepaalde voorwaarden, tevens kunnen aanwenden voor het verlenen van zorg ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan de jeugdzorg duurzaam verbleven in een andere provincie.
Een reeks van incidenten, zowel binnen als buiten de provincie Drenthe, bij vooral kleine zorgaanbieders heeft ons ertoe gebracht om voor alle jeugdzorg die onder de verantwoordelijkheid van de provincie wordt verleend, te eisen dat de aanbieder HKZ-gecertificeerd is.
De bepaling in dit artikellid sluit aan bij de planningssystematiek ingevolge de Wet op de jeugdzorg. De verordening wijkt op dit punt af van de ASV.
Voor de toetsing van aanvragen van nieuwe zorgaanbieders is landelijk een Protocol nieuwe zorgaanbieders ontwikkeld. Dit protocol definieert de kwaliteitseisen waaraan aanbieders en de door hen te leveren zorg moeten voldoen.
Op grond van artikel 10 van het Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg is de provincie verplicht een egalisatiereserve jeugdzorg te vormen. De reserve is bedoeld om verschillen tussen de doeluitkeringen en subsidies te neutraliseren. Artikel 10 bepaalt tevens dat de van de egalisatiereserve genoten rente aan de egalisatiereserve wordt toegevoegd en dat de egalisatiereserve uitsluitend wordt besteed voor een van de doeleinden waarvoor de uitkeringen zijn verstrekt.
De stichting en de zorgaanbieder(s) worden bekostigd uit de doeluitkeringen die de provincie van het rijk ontvangt. De rijksregelgeving laat niet toe dat middelen worden besteed aan andere dan wettelijke taken van de stichting en de zorgaanbieder(s). Op dit punt moet derhalve worden afgeweken van de ASV. Indien dat nodig mocht blijken, kunnen gedeputeerde staten op grond van artikel 2, derde lid, nadere regels stellen voor de besteding van met subsidie opgebouwd vermogen.
Dit artikellid is, door het opnemen van de bepaling onder d, in overeenstemming gebracht met artikel 4, eerste lid.