Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deventer

Algemene Subsidieverordening Deventer

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDeventer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene Subsidieverordening Deventer
CiteertitelAlgemene Subsidieverordening Deventer
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp12.1 subsidie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-01-200701-12-2011Onbekend

24-01-2007

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene Subsidieverordening Deventer

 

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Algemene wet bestuursrecht.

  • b.

    Raad: de raad van Deventer.

  • c.

    College: het college van burgemeester en wethouders van Deventer.

  • d.

    Budgetsubsidie: een structurele subsidie die wordt verleend op basis van vooraf met de (rechts)persoon afgesproken activiteiten, waarvan de beoogde resultaten aantoonbaar worden gemaakt in kwantitatieve en/of kwalitatieve zin, bestede tijd en/of ingezette middelen.

  • e.

    Projectsubsidie: een subsidie die wordt verleend voor de uitvoering van bepaalde activiteiten die het karakter hebben van een evenement, project of anderszins, een nieuwe opzet of een nieuwe werkwijze.

  • f.

    Waarderingsubsidie: een incidentele dan wel een structurele subsidie waarmee activiteiten worden beloond, die in belangrijke mate bijdragen aan het culturele en maatschappelijke leven in de gemeente, zonder deze naar aard en inhoud te beïnvloeden.

Artikel 1.2 Reikwijdte

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op aanvragen om subsidie, tenzij voor de verstrekking van subsidies een bijzondere subsidieverordening van kracht is.

  • 2.

    Deze verordening is niet van toepassing op:

    • a.

      geldelijke steun aan publiekrechtelijke lichamen of -organen voor activiteiten en/of voorzieningen welke in een publiekrechtelijke functie haar oorzaak vinden;

    • b.

      geldelijke steun aan gemeentelijke adviesorganen;

    • c.

      geldelijke steun aan al dan niet met derden door de gemeente ingestelde en door of namens haar beheerde fondsen;

    • d.

      buitenwettelijke subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onderdelen a. en c. van de wet.

Artikel 1.3 Bevoegdheid van het college

  • 1.

    Het college is bevoegd te beslissen op aanvragen om subsidies.

  • 2.

    Het college is bevoegd ter uitvoering van deze verordening nadere regels vast te stellen.

Artikel 1.4 Subsidieplafond

  • 1.

    De raad stelt jaarlijks in de begroting een bedrag vast dat maximaal beschikbaar is voor de verlening van subsidies ten behoeve van de in artikel 9.1 genoemde beleidsterreinen.

  • 2.

    Het college maakt de subsidieplafonds voor aanvang van het tijdvak waarvoor ze zijn vastgesteld bekend.

Artikel 1.5 Verdelen van subsidieplafond

  • 1.

    Het college maakt tijdig bekend op welke wijze de beschikbare subsidie wordt verdeeld.

  • 2.

    Indien de beschikbare subsidie wordt verdeeld op grond van het criterium ‘Wie het eerst komt, die het eerst maalt‘, dan geldt als datum van indiening van de subsidieaanvraag de datum waarop de aanvraag volledig is.

Artikel 1.6 Subsidieontvanger

  • 1.

    Een subsidie wordt verstrekt aan een natuurlijk persoon of aan een rechtspersoon.

  • 2.

    In bijzondere gevallen kan het college, in afwijking van het gestelde in het eerste lid, subsidie verlenen aan instellingen zonder volledige rechtsbevoegdheid.

HOOFDSTUK 2 DE SUBSIDIEAANVRAAG

Artikel 2.1 De aanvraag om een budgetsubsidie van € 100.000 of meer

  • 1.

    Een aanvraag om een budgetsubsidie van € 100.000 of meer wordt voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de activiteiten worden gerealiseerd ingediend. Zolang deze datum niet is verstreken kan het college in bijzondere gevallen eenmalig een andere termijn vaststellen. Verlenging van de termijn leidt tot opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 3.2 van deze verordening met ingang van de dag waarop het college heeft besloten tot verlenging van de termijn tot de dag waarop de aanvraag is ingediend of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 2.

    Indien de aanvraag niet tijdig is ingediend kan het college besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 3.

    De aanvrager overlegt bij de aanvraag de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      een beschrijving van de aard en omvang van de activiteiten zoals bedoeld in artikel 4:62 van de wet en de daarmee beoogde doelstellingen;

    • b.

      een begroting als bedoeld in artikel 4:63 van de wet van de aan de activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven, voorzien van een toelichting van de aanvrager;

    • c.

      de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, als deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag. De jaarrekening of het verslag van de financiële positie moet voorzien zijn van een accountantsverklaring;

    • d.

      de omvang van de reserves en voorzieningen, indien de aanvrager daarover beschikt.

  • 4.

    In bijzondere gevallen kan het college ontheffing verlenen van het bepaalde in het derde lid, onderdeel c.

  • 5.

    Als voor dezelfde activiteit tevens subsidie is aangevraagd bij één of meer andere instellingen of bestuursorganen, doet de aanvrager daarvan mededeling in de aanvraag.

  • 6.

    Bij een eerste aanvraag worden tevens overgelegd:

    • a.

      de statuten als de aanvrager een privaatrechtelijke rechtspersoon is;

    • b.

      een afschrift van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

    • c.

      een beschrijving van de organisatievorm voorzover niet al vervat in de statuten;

    • d.

      een opgave van de bestuurssamenstelling.

Artikel 2.2 De aanvraag om een budgetsubsidie tot € 100.000

  • 1.

    Een aanvraag om een budgetsubsidie tot € 100.000 wordt voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de activiteiten worden gerealiseerd ingediend. Zolang deze datum niet is verstreken kan het college in bijzondere gevallen eenmalig een andere termijn vaststellen. Verlenging van de termijn leidt tot opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 3.2 van deze verordening met ingang van de dag waarop het college heeft besloten tot verlenging van de termijn tot de dag waarop de aanvraag is ingediend of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 2.

    Indien de aanvraag niet tijdig is ingediend kan het college besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 3.

    De aanvrager overlegt bij de aanvraag de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      een beschrijving van de aard en omvang van de activiteiten als bedoeld in artikel 4:62 van de wet en de daarmee beoogde doelstellingen;

    • b.

      een begroting als bedoeld in artikel 4:63 van de wet van de aan de activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven, voorzien van een toelichting van de aanvrager.

  • 4.

    Het college kan binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag bepalen, dat de aanvrager in aanvulling op de in het derde lid genoemde gegevens en bescheiden, een laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, als deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag, verstrekt. Het college kan bepalen dat de jaarrekening of het verslag over de financiële positie moet zijn voorzien van een accountantsverklaring.

  • 5.

    Als voor dezelfde activiteit tevens subsidie is aangevraagd bij één of meer andere instellingen of bestuursorganen, doet de aanvrager daarvan mededeling in de aanvraag.

  • 6.

    Bij een eerste aanvraag worden tevens overgelegd:

    • a.

      de statuten als de aanvrager een privaatrechtelijke rechtspersoon is;

    • b.

      een afschrift van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

    • c.

      een beschrijving van de organisatievorm voorzover niet al vervat in de statuten;

    • d.

      een opgave van de bestuurssamenstelling.

Artikel 2.3 De aanvraag om een waardering- of projectsubsidie

  • 1.

    Een aanvraag om een waarderings- of projectsubsidie wordt ingediend tenminste dertien weken voordat met het uitvoeren van de activiteiten een begin wordt gemaakt. Het college kan in bijzondere gevallen eenmalig een andere termijn vaststellen.

  • 2.

    Het college kan in een nadere regeling als bedoeld in artikel 9.1 lid 2 van deze verordening een termijn opnemen die afwijkt van de termijn genoemd in het eerste lid van dit artikel.

  • 3.

    Indien de aanvraag niet tijdig is ingediend kan het college besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 4.

    De aanvrager overlegt bij de aanvraag de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      een beschrijving van de aard en omvang van de activiteiten als bedoeld in artikel 4:62 van de wet en de daarmee beoogde doelstellingen;

    • b.

      een begroting als bedoeld in artikel 4:63 van de wet van de aan de activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven, voorzien van een toelichting van de aanvrager.

  • 5.

    Als voor dezelfde activiteit tevens subsidie is aangevraagd bij één of meer andere instellingen of bestuursorganen, doet de aanvrager daarvan mededeling in de aanvraag.

  • 6.

    Bij de aanvraag om een waarderingsubsidie die structureel van aard is, worden bij de subsidieaanvraag voor het volgende jaar een activiteitenverslag en een financieel verslag als bedoeld in artikel 5.2 en 5.3 van het eerdere subsidiejaar gevoegd.

  • 7.

    Bij een aanvraag om een projectsubsidie kan het college binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag bepalen, dat de aanvrager in aanvulling op de in het derde lid genoemde gegevens en beschei-den:

    • a.

      een laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, als deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag, overlegt. Het college kan bepalen dat de jaarrekening of het verslag over de financiële positie moet zijn voorzien van een accountantsverklaring.

    • b.

      de volgende gegevens overlegt:

  • 1.

    statuten als de aanvrager een privaatrechtelijke rechtspersoon is;

  • 2.

    een afschrift van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

  • 3.

    een beschrijving van de organisatievorm voorzover niet al vervat in de statuten;

  • 4.

    een opgave van de bestuurssamenstelling.

HOOFDSTUK 3 DE BESLISSING OP DE AANVRAAG

Artikel 3.1 Beschikking tot subsidieverlening

Met uitzondering van waarderingssubsidies wordt voorafgaande aan het vaststellen van de subsidie een beschikking tot het verlenen van de subsidie gegeven.

Artikel 3.2 Beslistermijn subsidieverlening budgetsubsidie

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2. voor 1 januari van het jaar waarin de activiteiten worden gerealiseerd.

  • 2.

    De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.

Artikel 3.3 Beslistermijn subsidieverlening waarderings- of projectsubsidie

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3 binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De beslissing kan eenmaal met ten hoogste vier weken worden verdaagd.

Artikel 3.4. Tijdvak periode subsidie

Het tijdvak dat wordt vermeld in de beschikking tot het verlenen van subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak op financiële middelen is ten hoogste vier jaar. Het college kan in bijzondere gevallen een langere termijn vaststellen.

Artikel 3.5 Weigeringsgronden bij subsidieverlening

De subsidie kan naast de in de artikel 4:25, tweede lid, en artikel 4:35 van de wet genoemde gronden in ieder geval worden geweigerd indien naar het oordeel van het college:

  • a.

    de te subsidiëren activiteiten van de aanvrager niet gericht zijn op de gemeente of niet aanwijsbaar ten goede komen aan ingezetenen van de gemeente;

  • b.

    de subsidieverstrekking niet past binnen door de gemeenteraad vastgesteld beleid;

  • c.

    uit de overgelegde begroting naar voren komt dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd financieel niet haalbaar zijn;

  • d.

    de gelden niet of in onvoldoende mate besteed zullen worden voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;

  • e.

    de gelden in een eerder subsidiejaar niet of in onvoldoende mate besteed zijn voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar was gesteld;

  • f.

    de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

  • g.

    de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende gelden, hetzij eigen middelen, hetzij middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

  • h.

    de aanvrager de maatschappelijke behoefte aan de activiteiten niet aannemelijk kan maken;

  • i.

    een doublure ontstaat met activiteiten van een al door de gemeente gesubsidieerde (rechts)persoon;

  • j.

    de door de aanvrager aan de deelnemers van de activiteiten gevraagde eigen bijdrage zo laag is gesteld, dat door een redelijke verhoging hiervan subsidieverlening achterwege kan blijven;

  • k.

    de aanvrager niet bereid is bij bekendmaking van zijn activiteitenprogramma of dienstverlenings-aanbod de gemeente Deventer als subsidieverstrekker te vermelden.

HOOFDSTUK 4 VERPLICHTINGEN SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 4.1 Uitvoeringsovereenkomst

Aan de beschikking tot verlening van budgetsubsidies kan het voorschrift worden verbonden dat een

uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de wet wordt gesloten.

Artikel 4.2 Aanvullende verplichtingen

  • 1.

    Het college kan de subsidieontvanger bij het verlenen van subsidie ook andere verplichtingen dan in artikel 4:37 van de wet opleggen welke strekken tot het verwezenlijken van het doel van de subsidie.

  • 2.

    Het college kan in de beschikking tot subsidieverlening bepalen dat periodiek gerapporteerd moet worden over de voortgang van de activiteiten.

Artikel 4.3 Administratie subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 2.

    De subsidieontvanger verleent aan de door of namens het college aangewezen ambtenaren of deskundigen inzage in de administratie, als dit naar de mening van het college nodig is voor het vormen van een oordeel over het besteden van de verstrekte subsidie.

  • 3.

    Bij budgetsubsidies van € 100.000 of meer moet de subsidieontvanger de administratie als bedoeld in het eerste lid en de daartoe behorende bescheiden gedurende zeven jaren te bewaren.

Artikel 4.4 Verantwoorden waarderingssubsidies

Bij waarderingssubsidies kan de subsidieontvanger binnen zes maanden na afloop van de activiteit dan wel het tijdvak waarvoor de subsidie is verstrekt, verplicht worden aan te tonen dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn. Hierbij overlegt hij de in artikel 5.2, tweede lid, genoemde stukken.

Artikel 4.5 Vorming (egalisatie) reserves en voorzieningen bij budgetsubsidies

  • 1.

    De ontvanger van een budgetsubsidie van € 100.000 of meer vormt een egalisatiereserve.

  • 2.

    Het college kan in de beschikking tot subsidieverlening van een budgetsubsidie van minder dan € 100.000 bepalen dat de ontvanger een egalisatiereserve vormt.

  • 3.

    De vorming en de maximale hoogte van de (egalisatie) reserves en voorzieningen worden in de beschikking tot subsidieverlening of uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4.1. vastgesteld.

Artikel 4.6 Meldingsplicht bij budgetsubsidies van € 100.000 of meer

  • 1.

    De ontvanger van een budgetsubsidie van € 100.000 of meer informeert het college onverwijld over:

    • a.

      aanmerkelijke verschillen die zijn of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten gedurende het boekjaar, onder vermelding van de oorzaak van de verschillen;

    • b.

      het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

    • c.

      het wijzigen van de statuten;

    • d.

      het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven door middel van de subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

    • e.

      het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;

    • f.

      het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

    • g.

      het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheids-stelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

    • h.

      het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties;

    • i.

      het ontbinden van de rechtspersoon;

    • j.

      het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

  • 2.

    Het college kan in de beschikking tot subsidieverlening bepalen dat de subsidieontvanger de toestemming van het college behoeft voor één of meer van de in het eerste lid genoemde feiten of handelingen.

  • 3.

    Het college kan in de beschikking tot subsidieverlening, al dan niet op verzoek van de subsidie-ontvanger, bepalen dat ontheffing wordt verleend van de meldingsplicht met betrekking tot één of meerdere van de in het eerste lid genoemde feiten en handelingen.

Artikel 4.7 Vergoeding vermogenswaarden van subsidies

1 Voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming is de subsidieont-vanger een vergoeding verschuldigd aan het college in geval:

  • a.

    de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • b.

    de subsidieverlening of subsidievaststelling wordt ingetrokken;

  • c.

    de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart, of de bestemming daarvan wijzigt;

  • d.

    de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

    • 2.

      De vergoedingsplicht geldt naar evenredigheid van de mate waarin de subsidie aan de investering heeft bijgedragen.

    • 3.

      Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de zaken en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.

    • 4.

      Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijke deskundige.

    • 5.

      Dit artikel is niet van toepassing in die gevallen waarin de activiteiten door een derde worden voortgezet en activa en passiva met toestemming van het college tegen boekwaarde aan die derde worden overgedragen.

HOOFDSTUK 5 DE SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 5.1 Aanvraag tot subsidievaststelling van projectsubsidies

  • 1.

    De ontvanger van een projectsubsidie dient binnen drie maanden na afloop van de activiteit of het tijdvak waarvoor subsidie is verleend, een aanvraag tot het vaststellen van subsidie in, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening een andere termijn is vermeld.

  • 2.

    De aanvraag gaat vergezeld van een activiteitenverslag en een financieel verslag als bedoeld in de artikelen 5.3 en 5.4. In de beschikking tot subsidieverlening kunnen aan de verslaglegging eisen worden gesteld met betrekking tot inhoud en vorm.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid kan het college bepalen dat in plaats van een financieel verslag een jaarrekening wordt overgelegd.

Artikel 5.2 Aanvraag tot subsidievaststelling van budgetsubsidies

  • 1.

    De ontvanger van een budgetsubsidie dient binnen zes maanden na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend, een aanvraag tot het vaststellen van subsidie in, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening een andere termijn is vermeld.

  • 2.

    De aanvraag gaat vergezeld van een activiteitenverslag en een financieel verslag als bedoeld in de artikelen 5.3 en 5.4. In de beschikking tot subsidieverlening kunnen aan de verslaglegging eisen worden gesteld met betrekking tot inhoud en vorm.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid kan het college bepalen dat in plaats van een financieel verslag een jaarrekening wordt overgelegd.

Artikel 5.3 Het activiteitenverslag

Het activiteitenverslag beschrijft de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend, vergelijkt de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en geeft een toelichting op de verschillen.

Artikel 5.4 Het financieel verslag

Het financieel verslag beschrijft de uitgaven die met de subsidie zijn gedaan, vergelijkt deze met de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting en geeft een toelichting op de verschillen.

Artikel 5.5 Accountantsverklaring bij budgetsubsidies van € 100.000 of meer

  • 1.

    Als een budgetsubsidie is verleend voor een bedrag van € 100.000,-- of meer wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 5.2 bij de aanvraag tot subsidievaststelling een goedkeurende accountantsverklaring overgelegd. In de beschikking tot subsidieverlening wordt door het college aangegeven welke soort accountantsverklaring bij de aanvraag moet worden overgelegd.

  • 2.

    De accountant doet onderzoek naar de getrouwheid en rechtmatigheid van het financieel verslag of de jaarrekening en legt de uitslag van zijn onderzoek vast in de schriftelijke verklaring als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Bij de verlening van de subsidie kan worden bepaald, dat de opdracht aan de accountant tevens strekt tot een onderzoek naar de naleving van verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn en de doelmatigheid van de bestedingen. In dat geval wordt bij de verlening van de subsidie aanwijzingen gegeven over de reikwijdte en intensiteit van de controle. De accountant legt de uitslag van dit onderzoek vast in een schriftelijke verklaring.

  • 4.

    Het college kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het eerste lid.

Artikel 5.6 Accountantsverklaring bij projectsubsidies en bij budgetsubsidies tot € 100.000

  • 1.

    In de beschikking tot verlening van een projectsubsidie of in de beschikking tot verlening van een budgetsubsidie tot een bedrag van € 100.000 kan het college bepalen dat in aanvulling op het bepaalde in artikel 5.1 of 5.2 bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in die artikelen een goedkeurende accountantsverklaring wordt overgelegd.

  • 2.

    Ingeval het eerste lid wordt toegepast zijn de tweede volzin van artikel 5.5 lid 1 en de leden 2 en 3 van artikel 5.5 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.7 Niet tijdig overleggen van de accountantsverklaring

  • 1.

    Indien de subsidieontvanger redelijkerwijs niet in staat is binnen de in artikel 5.2 lid 1 of, indien van toepassing, artikel 5.1 lid 1 genoemde termijn bij de aanvraag tot subsidievaststelling een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 5.5 of, indien van toepassing, artikel 5.6 te overleggen, is het college desondanks bevoegd een beslissing op deze aanvraag te nemen. In dat geval wordt na vaststelling van de subsidie de vereiste accountantsverklaring alsnog zo spoedig mogelijk door de subsidieontvanger overgelegd. Deze verplichting wordt verbonden aan de beschikking tot subsidievaststelling.

  • 2.

    Indien de subsidieontvanger na vaststelling van de subsidie een niet-goedkeurende accountantsverklaring overlegt, is het college bevoegd de beschikking tot vaststelling van de subsidie geheel of gedeeltelijk in te trekken en de vastgestelde en inmiddels betaalde subsidie geheel of gedeeltelijk terug te vorderen.

Artikel 5.8 Beslistermijn subsidievaststelling

Het college beslist binnen tien weken na ontvangst van de aanvraag. De beslissing kan eenmaal met ten hoogste vier weken worden verdaagd.

HOOFDSTUK 6 INTREKKEN EN WIJZIGEN SUBSIDIE

Artikel 6.1 Intrekken en wijzigen subsidie

  • 1.

    Naast het bepaalde in de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de wet en het bepaalde in artikel 5.7 lid 2 van deze verordening kan het college de subsidieverlening of -vaststelling intrekken of wijzigen als:

    • a.

      beslag op het vermogen of een deel van het vermogen van de subsidieontvanger is gelegd;

    • b.

      de subsidieontvanger surséance van betaling is verleend of in staat van faillissement is verklaard;

    • c.

      als de activiteit of een deel van de activiteit in strijd is met fundamentele rechtsbeginselen.

  • 2.

    Als de subsidie is verleend of vastgesteld door de raad oefent het college de bevoegdheid genoemd in het eerste lid uit.

HOOFDSTUK 7 VOORSCHOTTEN

Artikel 7.1 Voorschotten

Het college kan voorschotten verlenen op verleende subsidies. Bij de subsidieverlening wordt aangegeven of en op welke manier die voorschotten uitbetaald worden.

HOOFDSTUK 8 KREDIET- EN GARANTIEVERLENINGEN

Artikel 8.1

Krediet- en garantieverleningen

Het college kan bepalen dat deze verordening, met uitzondering van hoofdstuk 1 van deze verordening, niet van toepassing is op het verlenen van krediet en garantie.

HOOFDSTUK 9 BELEIDSTERREINEN WELKE VOOR SUBSIDIE IN AANMERKING KOMEN

Artikel 9.1 Beleidsterreinen subsidie

    • 1.

      Het college kan slechts subsidie verlenen voor activiteiten op de volgende beleidsterreinen:

      • a.

        Bestuur en Publieke Dienstverlening,

      • b.

        Veiligheid,

      • c.

        Openbare Ruimte,

      • d.

        Bereikbaarheid,

      • e.

        Milieu,

      • f.

        Ruimtelijke Ontwikkeling,

      • g.

        Wonen en herstructurering,

      • h.

        Economie en Vastgoedontwikkeling,

      • i.

        Werk en Inkomen,

      • j.

        Opvang en Zorg,

      • k.

        Jeugd en Onderwijs,

      • l.

        Samenlevingsopbouw,

      • m.

        Kunst en Cultuur, en,

      • n.

        Sport.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen voor de verstrekking van subsidies als bedoeld in het eerste lid.

HOOFDSTUK 10 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 10.1 Verslag

Het college zendt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk aan de raad.

Artikel 10.2 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen het bepaalde in deze verordening ten gunste van belanghebbenden buiten toepassing laten of daarvan afwijken, indien strikte toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 10.3 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als Algemene Subsidieverordening Deventer (afgekort: ASV) en treedt in werking terstond na bekendmaking in het Gemeenteblad.

  • 2.

    De Algemene Subsidieverordening Deventer 2005, vastgesteld op 5 juli 2005 en inwerking getreden op 7 juli 2005 vervalt op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, met dien verstande dat de Algemene Subsidieverordening Deventer 2005 van kracht blijft op subsidies die voor dit tijdstip zijn verstrekt.

  • 3.

    De Procedureverordening Welzijn gemeente Bathmen 1999, vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Bathmen bij besluit van 29 april 1999, en ingetrokken door de raad van de gemeente Deventer op 5 juli 2005, blijft van kracht blijft op subsidies die zijn verstrekt voor 7 juli 2005.

Artikel 10.4 Overgangsbepaling

Op de subsidieontvanger die ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening reeds met naam en subsidiebedrag vermeld staat in de gemeentebegroting is, indien en zolang van deze vermelding ook na dat tijdstip nog sprake is, het bepaalde in artikel 1.2 lid 2, sub d. niet van toepassing.

BIJLAGE

bij het besluit van de raad van Deventer d.d. 7 februari 2007 nr. 2006.20453 tot intrekking van de Algemene Subsidieverordening Deventer 2005, onder gelijktijdige vaststelling van een nieuwe (gewijzigde) Algemene Subsidieverordening Deventer.

Vanwege het relatief groot aantal wijzigingen en ter wille van de leesbaarheid is er voor gekozen de Algemene Subsidieverordening Deventer 2005 in te trekken, onder gelijktijdige vaststelling van een nieuwe (gewijzigde) Algemene Subsidieverordening. In deze bijlage bij het daartoe strekkende raads-besluit worden de wijzigingen ten opzichte van de oude subsidieverordening artikelsgewijs voorzien van een toelichting.

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel is onder andere een omschrijving opgenomen van de drie soorten subsidies die door het college op basis van de Algemene Subsidieverordening Deventer (hierna te noemen: ASV) kunnen worden verstrekt, namelijk: budgetsubsidies, projectsubsidies en waarderingssubsidies. Een heldere, maar vooral een onderscheidende omschrijving van deze soorten subsidies is voor de uitvoeringspraktijk van groot belang, omdat elke soort subsidie zijn eigen juridische en financiële spelregels kent. Bij de uitvoering van de verordening moet dus volstrekt helder zijn van welke soort subsidie sprake is.

Volgens de huidige begripsomschrijving van artikel 1.1 ASV bedraagt een budgetsubsidie minimaal

€ 6.000 en een waarderingssubsidie maximaal € 6.000. Daarnaast maakt de verordening een onderscheid tussen budgetsubsidies van € 6.000 tot € 100.000 en budgetsubsidies van € 100.000 of meer. Het is bij nader inzien niet juist deze financiële onder- en bovengrens van € 6.000 in de begripsomschrijving op te nemen, omdat niet het minimale of maximale subsidiebedrag, maar de aard van de subsidie bepalend is voor het onderscheid tussen beide subsidies. Zo zou een subsidie van bijvoorbeeld € 5000 ten onrechte aangemerkt kunnen worden als een project- of waarderingssubsidie, omdat naar de aard bezien sprake is van een budgetsubsidie. Deze kan echter volgens de huidige begripsomschrijving niet minder bedragen dan € 6.000.

Omdat dit in de uitvoeringspraktijk tot veel onduidelijkheid heeft geleid zijn de genoemde bedragen uit de begripsomschrijving verwijderd. Er is overigens ook geen reden deze grenzen in het inhoudelijke deel van de verordening op te nemen. Zo moet het mogelijk zijn budgetsubsidies te verlenen van minder dan € 6.000 en waarderingssubsidies van meer dan € 6.000. De bovengrens bij waarderingsubsidies kan vervallen, omdat deze slechts de bedoeling had waarderingssubsidies (maximaal € 6.000) te onderscheiden van budgetsubsidies (minimaal € 6.000). In de verordening zelf worden nog slechts onderscheiden budgetsubsidies tot een bedrag van € 100.000 en budgetsubsidies van € 100.000 of meer. Dit onderscheid bepaalt de (zwaarte van de) te volgen procedure en de aan de subsidieontvanger op te leggen verplichtingen.

Artikel 1.2 Reikwijdte

Het tweede lid van artikel 1.2, onder d. ASV bepaalt dat deze verordening niet van toepassing is op geldelijke steun in de vorm van contributies. Omdat deze vorm van steunverlening per definitie niet valt onder het begrip subsidie als gedefinieerd in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is sprake van een overbodige uitzonderingsbepaling die derhalve kan vervallen.

Artikel 1.5 Verdelen van het subsidieplafond

In dit artikel is voorgeschreven dat het college tijdig bekend maakt op welke wijze de beschikbare subsidie (tot aan het subsidieplafond) wordt verdeeld.

Aan dit artikel wordt een lid 2 toegevoegd inhoudende: Indien de beschikbare subsidie wordt verdeeld op grond van het criterium ‘Wie het eerst komt, die het eerst maalt‘, dan geldt als datum van indiening van de subsidieaanvraag de datum waarop de aanvraag volledig is.

In de praktijk rijst namelijk nogal eens de vraag of bij een onvolledige aanvraag bepalend is de datum van indiening, of de datum waarop de aanvraag (na aanvulling) volledig is. Uit de jurisprudentie blijkt dat als hierover niets is geregeld in de subsidieverordening, de datum van de eerste – en dus onvolledige – indiening bepalend is. Dit kan er in de praktijk toe leiden dat subsidieaanvragers die snel nog even pro forma een onvolledige aanvraag indienen voorrang hebben bij de verdeling van de beschikbare subsidie boven aanvragers die vooraf meer tijd en energie steken in het zo goed en volledig mogelijk indienen van de aanvraag. Omdat dit niet gewenst is wordt in de subsidieverordening bepaalt dat indien de beschikbare subsidie wordt verdeeld op grond van het criterium ‘Wie het eerst komt, die het eerst maalt’ de datum waarop de aanvraag volledig is geldt als datum van indiening.

Artikel 2.1 De aanvraag om een budgetsubsidie van € 100.000 of meer

In het eerste lid van artikel 2.1 ASV is voorgeschreven dat een aanvraag om een budgetsubsidie van

€ 100.000 of meer, wordt ingediend voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de activiteiten worden gerealiseerd. Verder bepaalt het eerste lid dat het college in bijzondere gevallen een andere termijn kan vaststellen.

De bevoegdheid van het college om in bijzondere gevallen een andere termijn vast te stellen voor de indiening van de subsidieaanvraag is bedoeld voor een dreigende termijnoverschrijding en dus niet voor het goedkeuren (sauveren) van een subsidieaanvraag die te laat is ingediend. Verder geldt dat het college slechts eenmalig van deze bevoegdheid gebruik kan maken. Omdat hierover in de praktijk onduidelijkheid bestond zijn deze twee voorwaarden voor het gebruik van deze bevoegdheid expliciet in de verordening opgenomen.

Aan het eerste lid van artikel 2.1 ASV is voorts toegevoegd de bepaling dat verlenging van de termijn voor de indiening van de aanvraag leidt tot opschorting van de termijn waarbinnen op de (uitgestelde) aanvraag moet worden beslist, zijnde 1 januari, welke termijn eenmaal voor ten hoogste vier weken kan worden verdaagd.

Aan artikel 2.1 ASV wordt verder een nieuw tweede lid toegevoegd – onder vernummering van de overige leden - inhoudende: Indien de aanvraag niet tijdig is ingediend kan het college besluiten de aanvraag niet te behandelen. In de praktijk zijn namelijk twijfels gerezen of het college op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan besluiten aanvragen die niet tijdig zijn ingediend - en daarmee niet voldoen aan zoals dit artikel zegt ‘enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag’ - buiten behandeling te laten. In dat geval kan een voorziening in de subsidieverordening namelijk achterwege blijven. Artikel 4:5 Awb bepaalt echter dat van deze bevoegdheid slechts gebruik kan worden gemaakt, nadat de aanvrager een redelijke termijn heeft gekregen om het verzuim te herstellen. Omdat het geven van een redelijke termijn bij een reeds ingediende maar te late aanvraag niet aan de orde is, kan gesteld worden dat artikel 4:5 Awb hierop niet van toepassing is. Reden waarom hiervoor in de verordening zelf een voorziening moet worden getroffen. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat hierbij - net als bij artikel 4:5 Awb - sprake is van een bevoegdheid en niet van een plicht. Het college kan dus besluiten geen gebruik te maken van deze bevoegdheid en de aanvraag ondanks de termijnoverschrijding toch in behandeling te nemen.

Artikel 2.2 De aanvraag om een budgetsubsidie tot € 100.000

Het huidige artikel 2.2 ASV kent als titel: De aanvraag om een budgetsubsidie van € 6.000 tot € 100.000. Zoals hiervoor in de toelichting bij het gewijzigde artikel 1.1 ASV (begripsbepalingen) is opgemerkt wordt er geen ondergrens meer gesteld aan de hoogte van een budgetsubsidie.

In artikel 2.2 ASV wordt net als in artikel 2.1 ASV een voorziening opgenomen voor het in bijzondere gevallen verlengen van de indieningtermijn voor de subsidieaanvraag, het (wanneer van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt) opschorten van de beslistermijn en een bijzondere voorziening voor het niet in behandeling nemen van een te laat ingediende subsidieaanvraag. Ter toelichting wordt gemakshalve verwezen naar de toelichting op artikel 2.1 ASV.

Artikel 2.3 De aanvraag om een waarderings- of projectsubsidie

In artikel 2.3 ASV wordt in het eerste lid een voorziening getroffen voor het in bijzondere gevallen vaststellen van een andere termijn voor de indiening van de subsidieaanvraag. Deze bedraagt bij een waardering- of projectsubsidie tenminste 13 weken voor aanvang van de activiteiten. Omdat de beslistermijn (zijnde 13 weken na ontvangst van de aanvraag, eenmalig te verdagen met 4 weken) aanvangt na ontvangst van de aanvraag en dus niet zoals bij budgetsubsidies is vastgelegd in de verordening (voor 1 januari) is er in dit geval geen behoefte aan een verdaging van de beslistermijn ingeval er een andere termijn voor de indiening van de aanvraag wordt gegund.

Daarnaast wordt in een nieuw tweede lid de mogelijkheid opgenomen voor het college om in een nadere regeling als bedoeld in artikel 9.1 lid 2 ASV een termijn op te nemen die afwijkt van de termijn van 13 weken als genoemd in het eerste lid.

Ten slotte wordt in een nieuw derde lid een bijzondere voorziening getroffen voor het niet in behandeling nemen van een te laat ingediende subsidieaanvraag. Ter toelichting wordt gemakshalve verwezen naar de toelichting op artikel 2.1 ASV.

Artikel 3.4 Tijdvak periode subsidie

Het huidige artikel 3.4 ASV luidt:

Het tijdvak dat wordt vermeld in de beschikking tot het verlenen van subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak op financiële middelen is ten hoogste vier jaar. In geval een subsidie is verleend voor meer dan één jaar wordt de subsidie telkens na één jaar (gedeeltelijk) vastgesteld.

Aan het licht is gekomen dat de in de tweede volzin van dit artikel opgenomen verplichting om meerjarige subsidies telkens na één jaar (gedeeltelijk) vast te stellen in strijd is met de artikelen 5.1 eerste lid en 5.2 eerste lid ASV, waarin is voorgeschreven dat de ontvanger van de subsidie binnen drie respectievelijk binnen zes maanden na afloop van de activiteit of het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie indient, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening een andere termijn is vermeld. De in artikel 3.4 ASV opgenomen verplichting tot jaarlijkse vaststelling van de subsidie is daarom verwijderd. Overigens leidt het jaarlijks vaststellen van de subsidie tot te veel administratieve lasten en moet verder worden opgemerkt dat de ASV, zoals die gold voor vaststelling van de ASV 2005, deze verplichting ook niet kende.

In plaats van de tweede volzin wordt in artikel 3.4 ASV een nieuwe volzin opgenomen, inhoudende: Het college kan in bijzondere gevallen een langere termijn vaststellen.

Artikel 3.5 Weigeringsgronden bij subsidieverlening

Aan de in dit artikel vermelde weigeringsgronden is toegevoegd (onder sub c) de bevoegdheid tot weigeren van de subsidie indien naar het oordeel van het college uit de door de aanvrager overgelegde begroting naar voren komt dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd financieel niet haalbaar zijn.

Artikel 4.6 Meldingsplicht bij budgetsubsidies van € 100.000 of meer

In artikel 4.6 ASV is een aantal feiten en handelingen opgesomd waarover de ontvanger van een budgetsubsidie van € 100.000 of meer het college onverwijld moet informeren. Deze aan het college te melden feiten en handelingen zijn afgeleid van artikel 4:71 Algemene wet bestuursrecht, met dit verschil, dat in dit wetsartikel de betreffende feiten en handelingen zijn gebonden aan een uitdrukkelijke toestemming van het college. In de ASV is destijds uit oogpunt van het terugdringen van administratieve lasten (deregulering) gekozen voor slechts een meldingsplicht.

Bij nader inzien kan dit in de praktijk voor sommige feiten en handelingen niet wenselijk blijken en zou het college dus toch de bevoegdheid moeten hebben daar vooraf toestemming voor te verlenen. Als voorbeeld kan dienen het voornemen van een gesubsidieerde instelling de tarieven te verhogen. Om die reden wordt aan artikel 4.6 ASV een nieuw tweede lid toegevoegd op basis waarvan het college in de beschikking tot subsidieverlening kan bepalen dat de subsidieontvanger de toestemming van het college behoeft voor één of meer van de in het eerste lid genoemde feiten of handelingen. Dit nieuwe artikellid verschaft het college dus een aanvullende bevoegdheid waarvan in voorkomende gevallen gebruik kan worden gemaakt (maatwerk).

Artikel 5.5 Accountantsverklaring bij budgetsubsidies van € 100.000 of meer

Het eerste lid van artikel 5.5 ASV schrijft voor dat indien subsidie is verleend voor een bedrag van

€ 100.000 of meer de aanvrager bij de aanvraag tot subsidievaststelling een goedkeurende accountantsverklaring overlegt. Omdat er in de praktijk wordt gewerkt met verschillende soorten accountantsverklaringen (verschillend in omvang en zwaarte) is aan dit artikellid toegevoegd de bepaling dat het college in de beschikking tot subsidieverlening aangeeft welke soort accountantsverklaring bij de aanvraag moet worden overgelegd.

Artikel 5.6 Accountantsverklaring bij projectsubsidies en bij budgetsubsidies tot € 100.000

Omdat de ondergrens bij budgetsubsidies van € 6.000 komt te vervallen is artikel 5.6 ASV dienovereenkomstig aangepast. Daarnaast is in het tweede lid de bepaling van het eerste lid van artikel 5.5 - dat het college in de beschikking tot subsidieverlening aangeeft welke soort accountantsverklaring bij de aanvraag moet worden overgelegd - van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 5.8 Beslistermijn subsidievaststelling

Artikel 5.8 ASV bepaalt dat het college binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling een beslissing neemt, welke beslissing eenmalig met ten hoogste vier weken kan worden verdaagd. Omdat deze beslistermijn in de praktijk dikwijls niet toereikend is gebleken geeft het nieuwe artikel een beslistermijn van tien weken. Ook deze beslissing kan eenmalig met ten hoogste vier weken kan worden verdaagd.