Organisatie | Deventer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Subsidieverordening Deventer |
Citeertitel | Algemene Subsidieverordening Deventer |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | 12.1 subsidie |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-01-2007 | 01-12-2011 | Onbekend | 24-01-2007 Onbekend | Onbekend |
HOOFDSTUK 2 DE SUBSIDIEAANVRAAG
Artikel 2.1 De aanvraag om een budgetsubsidie van € 100.000 of meer
Een aanvraag om een budgetsubsidie van € 100.000 of meer wordt voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de activiteiten worden gerealiseerd ingediend. Zolang deze datum niet is verstreken kan het college in bijzondere gevallen eenmalig een andere termijn vaststellen. Verlenging van de termijn leidt tot opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 3.2 van deze verordening met ingang van de dag waarop het college heeft besloten tot verlenging van de termijn tot de dag waarop de aanvraag is ingediend of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
De aanvrager overlegt bij de aanvraag de volgende gegevens en bescheiden:
de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, als deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag. De jaarrekening of het verslag van de financiële positie moet voorzien zijn van een accountantsverklaring;
Artikel 2.2 De aanvraag om een budgetsubsidie tot € 100.000
Een aanvraag om een budgetsubsidie tot € 100.000 wordt voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de activiteiten worden gerealiseerd ingediend. Zolang deze datum niet is verstreken kan het college in bijzondere gevallen eenmalig een andere termijn vaststellen. Verlenging van de termijn leidt tot opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 3.2 van deze verordening met ingang van de dag waarop het college heeft besloten tot verlenging van de termijn tot de dag waarop de aanvraag is ingediend of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Het college kan binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag bepalen, dat de aanvrager in aanvulling op de in het derde lid genoemde gegevens en bescheiden, een laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, als deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag, verstrekt. Het college kan bepalen dat de jaarrekening of het verslag over de financiële positie moet zijn voorzien van een accountantsverklaring.
Artikel 2.3 De aanvraag om een waardering- of projectsubsidie
Bij een aanvraag om een projectsubsidie kan het college binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag bepalen, dat de aanvrager in aanvulling op de in het derde lid genoemde gegevens en beschei-den:
een laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, als deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag, overlegt. Het college kan bepalen dat de jaarrekening of het verslag over de financiële positie moet zijn voorzien van een accountantsverklaring.
HOOFDSTUK 3 DE BESLISSING OP DE AANVRAAG
Artikel 3.1 Beschikking tot subsidieverlening
Met uitzondering van waarderingssubsidies wordt voorafgaande aan het vaststellen van de subsidie een beschikking tot het verlenen van de subsidie gegeven.
Artikel 3.4. Tijdvak periode subsidie
Het tijdvak dat wordt vermeld in de beschikking tot het verlenen van subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak op financiële middelen is ten hoogste vier jaar. Het college kan in bijzondere gevallen een langere termijn vaststellen.
HOOFDSTUK 4 VERPLICHTINGEN SUBSIDIEONTVANGER
Artikel 4.1 Uitvoeringsovereenkomst
Aan de beschikking tot verlening van budgetsubsidies kan het voorschrift worden verbonden dat een
uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de wet wordt gesloten.
Artikel 4.4 Verantwoorden waarderingssubsidies
Bij waarderingssubsidies kan de subsidieontvanger binnen zes maanden na afloop van de activiteit dan wel het tijdvak waarvoor de subsidie is verstrekt, verplicht worden aan te tonen dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn. Hierbij overlegt hij de in artikel 5.2, tweede lid, genoemde stukken.
Artikel 4.6 Meldingsplicht bij budgetsubsidies van € 100.000 of meer
De ontvanger van een budgetsubsidie van € 100.000 of meer informeert het college onverwijld over:
het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;
Artikel 4.7 Vergoeding vermogenswaarden van subsidies
1 Voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming is de subsidieont-vanger een vergoeding verschuldigd aan het college in geval:
de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.
Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de zaken en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.
HOOFDSTUK 5 DE SUBSIDIEVASTSTELLING
Artikel 5.3 Het activiteitenverslag
Het activiteitenverslag beschrijft de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend, vergelijkt de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en geeft een toelichting op de verschillen.
Artikel 5.4 Het financieel verslag
Het financieel verslag beschrijft de uitgaven die met de subsidie zijn gedaan, vergelijkt deze met de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting en geeft een toelichting op de verschillen.
Artikel 5.5 Accountantsverklaring bij budgetsubsidies van € 100.000 of meer
Als een budgetsubsidie is verleend voor een bedrag van € 100.000,-- of meer wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 5.2 bij de aanvraag tot subsidievaststelling een goedkeurende accountantsverklaring overgelegd. In de beschikking tot subsidieverlening wordt door het college aangegeven welke soort accountantsverklaring bij de aanvraag moet worden overgelegd.
Bij de verlening van de subsidie kan worden bepaald, dat de opdracht aan de accountant tevens strekt tot een onderzoek naar de naleving van verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn en de doelmatigheid van de bestedingen. In dat geval wordt bij de verlening van de subsidie aanwijzingen gegeven over de reikwijdte en intensiteit van de controle. De accountant legt de uitslag van dit onderzoek vast in een schriftelijke verklaring.
Artikel 5.6 Accountantsverklaring bij projectsubsidies en bij budgetsubsidies tot € 100.000
In de beschikking tot verlening van een projectsubsidie of in de beschikking tot verlening van een budgetsubsidie tot een bedrag van € 100.000 kan het college bepalen dat in aanvulling op het bepaalde in artikel 5.1 of 5.2 bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in die artikelen een goedkeurende accountantsverklaring wordt overgelegd.
Artikel 5.7 Niet tijdig overleggen van de accountantsverklaring
Indien de subsidieontvanger redelijkerwijs niet in staat is binnen de in artikel 5.2 lid 1 of, indien van toepassing, artikel 5.1 lid 1 genoemde termijn bij de aanvraag tot subsidievaststelling een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 5.5 of, indien van toepassing, artikel 5.6 te overleggen, is het college desondanks bevoegd een beslissing op deze aanvraag te nemen. In dat geval wordt na vaststelling van de subsidie de vereiste accountantsverklaring alsnog zo spoedig mogelijk door de subsidieontvanger overgelegd. Deze verplichting wordt verbonden aan de beschikking tot subsidievaststelling.
Indien de subsidieontvanger na vaststelling van de subsidie een niet-goedkeurende accountantsverklaring overlegt, is het college bevoegd de beschikking tot vaststelling van de subsidie geheel of gedeeltelijk in te trekken en de vastgestelde en inmiddels betaalde subsidie geheel of gedeeltelijk terug te vorderen.
HOOFDSTUK 10 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
Het college zendt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk aan de raad.
Artikel 10.2 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen het bepaalde in deze verordening ten gunste van belanghebbenden buiten toepassing laten of daarvan afwijken, indien strikte toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 10.3 Citeertitel en inwerkingtreding
De Algemene Subsidieverordening Deventer 2005, vastgesteld op 5 juli 2005 en inwerking getreden op 7 juli 2005 vervalt op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, met dien verstande dat de Algemene Subsidieverordening Deventer 2005 van kracht blijft op subsidies die voor dit tijdstip zijn verstrekt.
Artikel 10.4 Overgangsbepaling
Op de subsidieontvanger die ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening reeds met naam en subsidiebedrag vermeld staat in de gemeentebegroting is, indien en zolang van deze vermelding ook na dat tijdstip nog sprake is, het bepaalde in artikel 1.2 lid 2, sub d. niet van toepassing.
bij het besluit van de raad van Deventer d.d. 7 februari 2007 nr. 2006.20453 tot intrekking van de Algemene Subsidieverordening Deventer 2005, onder gelijktijdige vaststelling van een nieuwe (gewijzigde) Algemene Subsidieverordening Deventer.
Vanwege het relatief groot aantal wijzigingen en ter wille van de leesbaarheid is er voor gekozen de Algemene Subsidieverordening Deventer 2005 in te trekken, onder gelijktijdige vaststelling van een nieuwe (gewijzigde) Algemene Subsidieverordening. In deze bijlage bij het daartoe strekkende raads-besluit worden de wijzigingen ten opzichte van de oude subsidieverordening artikelsgewijs voorzien van een toelichting.
In dit artikel is onder andere een omschrijving opgenomen van de drie soorten subsidies die door het college op basis van de Algemene Subsidieverordening Deventer (hierna te noemen: ASV) kunnen worden verstrekt, namelijk: budgetsubsidies, projectsubsidies en waarderingssubsidies. Een heldere, maar vooral een onderscheidende omschrijving van deze soorten subsidies is voor de uitvoeringspraktijk van groot belang, omdat elke soort subsidie zijn eigen juridische en financiële spelregels kent. Bij de uitvoering van de verordening moet dus volstrekt helder zijn van welke soort subsidie sprake is.
Volgens de huidige begripsomschrijving van artikel 1.1 ASV bedraagt een budgetsubsidie minimaal
€ 6.000 en een waarderingssubsidie maximaal € 6.000. Daarnaast maakt de verordening een onderscheid tussen budgetsubsidies van € 6.000 tot € 100.000 en budgetsubsidies van € 100.000 of meer. Het is bij nader inzien niet juist deze financiële onder- en bovengrens van € 6.000 in de begripsomschrijving op te nemen, omdat niet het minimale of maximale subsidiebedrag, maar de aard van de subsidie bepalend is voor het onderscheid tussen beide subsidies. Zo zou een subsidie van bijvoorbeeld € 5000 ten onrechte aangemerkt kunnen worden als een project- of waarderingssubsidie, omdat naar de aard bezien sprake is van een budgetsubsidie. Deze kan echter volgens de huidige begripsomschrijving niet minder bedragen dan € 6.000.
Omdat dit in de uitvoeringspraktijk tot veel onduidelijkheid heeft geleid zijn de genoemde bedragen uit de begripsomschrijving verwijderd. Er is overigens ook geen reden deze grenzen in het inhoudelijke deel van de verordening op te nemen. Zo moet het mogelijk zijn budgetsubsidies te verlenen van minder dan € 6.000 en waarderingssubsidies van meer dan € 6.000. De bovengrens bij waarderingsubsidies kan vervallen, omdat deze slechts de bedoeling had waarderingssubsidies (maximaal € 6.000) te onderscheiden van budgetsubsidies (minimaal € 6.000). In de verordening zelf worden nog slechts onderscheiden budgetsubsidies tot een bedrag van € 100.000 en budgetsubsidies van € 100.000 of meer. Dit onderscheid bepaalt de (zwaarte van de) te volgen procedure en de aan de subsidieontvanger op te leggen verplichtingen.
Het tweede lid van artikel 1.2, onder d. ASV bepaalt dat deze verordening niet van toepassing is op geldelijke steun in de vorm van contributies. Omdat deze vorm van steunverlening per definitie niet valt onder het begrip subsidie als gedefinieerd in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is sprake van een overbodige uitzonderingsbepaling die derhalve kan vervallen.
Artikel 1.5 Verdelen van het subsidieplafond
In dit artikel is voorgeschreven dat het college tijdig bekend maakt op welke wijze de beschikbare subsidie (tot aan het subsidieplafond) wordt verdeeld.
Aan dit artikel wordt een lid 2 toegevoegd inhoudende: Indien de beschikbare subsidie wordt verdeeld op grond van het criterium ‘Wie het eerst komt, die het eerst maalt‘, dan geldt als datum van indiening van de subsidieaanvraag de datum waarop de aanvraag volledig is.
In de praktijk rijst namelijk nogal eens de vraag of bij een onvolledige aanvraag bepalend is de datum van indiening, of de datum waarop de aanvraag (na aanvulling) volledig is. Uit de jurisprudentie blijkt dat als hierover niets is geregeld in de subsidieverordening, de datum van de eerste – en dus onvolledige – indiening bepalend is. Dit kan er in de praktijk toe leiden dat subsidieaanvragers die snel nog even pro forma een onvolledige aanvraag indienen voorrang hebben bij de verdeling van de beschikbare subsidie boven aanvragers die vooraf meer tijd en energie steken in het zo goed en volledig mogelijk indienen van de aanvraag. Omdat dit niet gewenst is wordt in de subsidieverordening bepaalt dat indien de beschikbare subsidie wordt verdeeld op grond van het criterium ‘Wie het eerst komt, die het eerst maalt’ de datum waarop de aanvraag volledig is geldt als datum van indiening.
Artikel 2.1 De aanvraag om een budgetsubsidie van € 100.000 of meer
In het eerste lid van artikel 2.1 ASV is voorgeschreven dat een aanvraag om een budgetsubsidie van
€ 100.000 of meer, wordt ingediend voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de activiteiten worden gerealiseerd. Verder bepaalt het eerste lid dat het college in bijzondere gevallen een andere termijn kan vaststellen.
De bevoegdheid van het college om in bijzondere gevallen een andere termijn vast te stellen voor de indiening van de subsidieaanvraag is bedoeld voor een dreigende termijnoverschrijding en dus niet voor het goedkeuren (sauveren) van een subsidieaanvraag die te laat is ingediend. Verder geldt dat het college slechts eenmalig van deze bevoegdheid gebruik kan maken. Omdat hierover in de praktijk onduidelijkheid bestond zijn deze twee voorwaarden voor het gebruik van deze bevoegdheid expliciet in de verordening opgenomen.
Aan het eerste lid van artikel 2.1 ASV is voorts toegevoegd de bepaling dat verlenging van de termijn voor de indiening van de aanvraag leidt tot opschorting van de termijn waarbinnen op de (uitgestelde) aanvraag moet worden beslist, zijnde 1 januari, welke termijn eenmaal voor ten hoogste vier weken kan worden verdaagd.
Aan artikel 2.1 ASV wordt verder een nieuw tweede lid toegevoegd – onder vernummering van de overige leden - inhoudende: Indien de aanvraag niet tijdig is ingediend kan het college besluiten de aanvraag niet te behandelen. In de praktijk zijn namelijk twijfels gerezen of het college op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan besluiten aanvragen die niet tijdig zijn ingediend - en daarmee niet voldoen aan zoals dit artikel zegt ‘enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag’ - buiten behandeling te laten. In dat geval kan een voorziening in de subsidieverordening namelijk achterwege blijven. Artikel 4:5 Awb bepaalt echter dat van deze bevoegdheid slechts gebruik kan worden gemaakt, nadat de aanvrager een redelijke termijn heeft gekregen om het verzuim te herstellen. Omdat het geven van een redelijke termijn bij een reeds ingediende maar te late aanvraag niet aan de orde is, kan gesteld worden dat artikel 4:5 Awb hierop niet van toepassing is. Reden waarom hiervoor in de verordening zelf een voorziening moet worden getroffen. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat hierbij - net als bij artikel 4:5 Awb - sprake is van een bevoegdheid en niet van een plicht. Het college kan dus besluiten geen gebruik te maken van deze bevoegdheid en de aanvraag ondanks de termijnoverschrijding toch in behandeling te nemen.
Artikel 2.2 De aanvraag om een budgetsubsidie tot € 100.000
Het huidige artikel 2.2 ASV kent als titel: De aanvraag om een budgetsubsidie van € 6.000 tot € 100.000. Zoals hiervoor in de toelichting bij het gewijzigde artikel 1.1 ASV (begripsbepalingen) is opgemerkt wordt er geen ondergrens meer gesteld aan de hoogte van een budgetsubsidie.
In artikel 2.2 ASV wordt net als in artikel 2.1 ASV een voorziening opgenomen voor het in bijzondere gevallen verlengen van de indieningtermijn voor de subsidieaanvraag, het (wanneer van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt) opschorten van de beslistermijn en een bijzondere voorziening voor het niet in behandeling nemen van een te laat ingediende subsidieaanvraag. Ter toelichting wordt gemakshalve verwezen naar de toelichting op artikel 2.1 ASV.
Artikel 2.3 De aanvraag om een waarderings- of projectsubsidie
In artikel 2.3 ASV wordt in het eerste lid een voorziening getroffen voor het in bijzondere gevallen vaststellen van een andere termijn voor de indiening van de subsidieaanvraag. Deze bedraagt bij een waardering- of projectsubsidie tenminste 13 weken voor aanvang van de activiteiten. Omdat de beslistermijn (zijnde 13 weken na ontvangst van de aanvraag, eenmalig te verdagen met 4 weken) aanvangt na ontvangst van de aanvraag en dus niet zoals bij budgetsubsidies is vastgelegd in de verordening (voor 1 januari) is er in dit geval geen behoefte aan een verdaging van de beslistermijn ingeval er een andere termijn voor de indiening van de aanvraag wordt gegund.
Daarnaast wordt in een nieuw tweede lid de mogelijkheid opgenomen voor het college om in een nadere regeling als bedoeld in artikel 9.1 lid 2 ASV een termijn op te nemen die afwijkt van de termijn van 13 weken als genoemd in het eerste lid.
Ten slotte wordt in een nieuw derde lid een bijzondere voorziening getroffen voor het niet in behandeling nemen van een te laat ingediende subsidieaanvraag. Ter toelichting wordt gemakshalve verwezen naar de toelichting op artikel 2.1 ASV.
Artikel 3.4 Tijdvak periode subsidie
Het huidige artikel 3.4 ASV luidt:
Het tijdvak dat wordt vermeld in de beschikking tot het verlenen van subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak op financiële middelen is ten hoogste vier jaar. In geval een subsidie is verleend voor meer dan één jaar wordt de subsidie telkens na één jaar (gedeeltelijk) vastgesteld.
Aan het licht is gekomen dat de in de tweede volzin van dit artikel opgenomen verplichting om meerjarige subsidies telkens na één jaar (gedeeltelijk) vast te stellen in strijd is met de artikelen 5.1 eerste lid en 5.2 eerste lid ASV, waarin is voorgeschreven dat de ontvanger van de subsidie binnen drie respectievelijk binnen zes maanden na afloop van de activiteit of het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie indient, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening een andere termijn is vermeld. De in artikel 3.4 ASV opgenomen verplichting tot jaarlijkse vaststelling van de subsidie is daarom verwijderd. Overigens leidt het jaarlijks vaststellen van de subsidie tot te veel administratieve lasten en moet verder worden opgemerkt dat de ASV, zoals die gold voor vaststelling van de ASV 2005, deze verplichting ook niet kende.
In plaats van de tweede volzin wordt in artikel 3.4 ASV een nieuwe volzin opgenomen, inhoudende: Het college kan in bijzondere gevallen een langere termijn vaststellen.
Artikel 3.5 Weigeringsgronden bij subsidieverlening
Aan de in dit artikel vermelde weigeringsgronden is toegevoegd (onder sub c) de bevoegdheid tot weigeren van de subsidie indien naar het oordeel van het college uit de door de aanvrager overgelegde begroting naar voren komt dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd financieel niet haalbaar zijn.
Artikel 4.6 Meldingsplicht bij budgetsubsidies van € 100.000 of meer
In artikel 4.6 ASV is een aantal feiten en handelingen opgesomd waarover de ontvanger van een budgetsubsidie van € 100.000 of meer het college onverwijld moet informeren. Deze aan het college te melden feiten en handelingen zijn afgeleid van artikel 4:71 Algemene wet bestuursrecht, met dit verschil, dat in dit wetsartikel de betreffende feiten en handelingen zijn gebonden aan een uitdrukkelijke toestemming van het college. In de ASV is destijds uit oogpunt van het terugdringen van administratieve lasten (deregulering) gekozen voor slechts een meldingsplicht.
Bij nader inzien kan dit in de praktijk voor sommige feiten en handelingen niet wenselijk blijken en zou het college dus toch de bevoegdheid moeten hebben daar vooraf toestemming voor te verlenen. Als voorbeeld kan dienen het voornemen van een gesubsidieerde instelling de tarieven te verhogen. Om die reden wordt aan artikel 4.6 ASV een nieuw tweede lid toegevoegd op basis waarvan het college in de beschikking tot subsidieverlening kan bepalen dat de subsidieontvanger de toestemming van het college behoeft voor één of meer van de in het eerste lid genoemde feiten of handelingen. Dit nieuwe artikellid verschaft het college dus een aanvullende bevoegdheid waarvan in voorkomende gevallen gebruik kan worden gemaakt (maatwerk).
Artikel 5.5 Accountantsverklaring bij budgetsubsidies van € 100.000 of meer
Het eerste lid van artikel 5.5 ASV schrijft voor dat indien subsidie is verleend voor een bedrag van
€ 100.000 of meer de aanvrager bij de aanvraag tot subsidievaststelling een goedkeurende accountantsverklaring overlegt. Omdat er in de praktijk wordt gewerkt met verschillende soorten accountantsverklaringen (verschillend in omvang en zwaarte) is aan dit artikellid toegevoegd de bepaling dat het college in de beschikking tot subsidieverlening aangeeft welke soort accountantsverklaring bij de aanvraag moet worden overgelegd.
Artikel 5.6 Accountantsverklaring bij projectsubsidies en bij budgetsubsidies tot € 100.000
Omdat de ondergrens bij budgetsubsidies van € 6.000 komt te vervallen is artikel 5.6 ASV dienovereenkomstig aangepast. Daarnaast is in het tweede lid de bepaling van het eerste lid van artikel 5.5 - dat het college in de beschikking tot subsidieverlening aangeeft welke soort accountantsverklaring bij de aanvraag moet worden overgelegd - van overeenkomstige toepassing verklaard.
Artikel 5.8 Beslistermijn subsidievaststelling
Artikel 5.8 ASV bepaalt dat het college binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling een beslissing neemt, welke beslissing eenmalig met ten hoogste vier weken kan worden verdaagd. Omdat deze beslistermijn in de praktijk dikwijls niet toereikend is gebleken geeft het nieuwe artikel een beslistermijn van tien weken. Ook deze beslissing kan eenmalig met ten hoogste vier weken kan worden verdaagd.