Organisatie | Heerhugowaard |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Regeling functiewaardering bestuursdienst gemeente Heerhugowaard 1996. |
Citeertitel | Regeling functiewaardering |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | regelgeving |
Datum inwerkingtreding en datum ondertekening is een geschatte datum.
CAR/UWO
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-1996 | Regelgeving | 14-02-1996 Stadsnieuws d.d. 26-10-2010 | Onbekend |
REGELING FUNCTIEWAARDERING BESTUURSDIENST GEMEENTE HEERHUGOWAARD 1996
Wanneer - al of niet op grond van een functioneringsgesprek -de leidinggevende en/of de medewerker van mening zijn dat er onvoldoende overeenstemming bestaat tussen de functiebeschrijving en de feitelijke in opdracht van de leidinggevende uitgevoerde taken, kan zowel de leidinggevende als de medewerker een functiebeschrijving maken op basis van de feitelijk in opdracht van de leidinggevende uitgevoerde taken.
Wanneer leidinggevende en medewerker van mening verschillen over de vergelijking tussen de functiebeschrijving en de feitelijk uitgevoerde taken, wordt het geschil voorgelegd aan de direct bovengeschikte leidinggevende. De afdeling Personeel en Organisatie kan daarbij adviseren. Wanneer het meningsverschil niet opgelost kan worden, zal het hoofd van de Bestuursdienst uiteindelijk een besluit nemen. Het hoofd van de Bestuursdienst is in een dergelijke situatie verplicht om zowel de betrokken medewerker als diens directe chef te horen. Tevens dient hij advies in te winnen bij de afdeling Personeel en Organisatie. De meningen van de betrokkenen, alsmede het uiteindelijke besluit van het hoofd van de Bestuursdienst, worden schriftelijk vastgelegd.
Binnen de Bestuursdienst wordt functiewaardering gezien als een '' instrument om de
internetbeloningsverhoudingen af te stemmen op de organisatiedoelen onder zich wijzigende omstandigheden. Dit betekent:
Functiewaardering vormt binnen de Bestuursdienst een onderdeel van het formatiebeheer. Formatiebeheer heeft een kwantitatief aspect: het afstemmen van de omvang van de formatie op de doelen van de organisatie, en een kwalitatief aspect: het bepalen van de onderlinge verhoudingen tussen functies in zwaarte en in indeling in één der gemeentelijke rangen.
Formatiebeheer is een managementverantwoordelijkheid. Het management heeft tot taak de doelen van de organisatie te realiseren en moet daarvoor over de benodigde middelen kunnen beschikken. Tevens dient het management te bevorderen dat de motivatie van medewerkers optimaal is.
Aan functiewaardering gaat functievorming vooraf. Functievorming is het groeperen van taken tot functies. Taken worden afgeleid van de doelen van een afdeling. Bij het groeperen van taken tot functies wordt een aantal organisatorische overwegingen betrokken, zoals:
De functie die daarna ontstaat wordt beschreven. Vervolgens wordt de functie vastgesteld door het hoofd van de Bestuursdienst. Daarna wordt de functie gewaardeerd en ingedeeld in één van de gemeentelijke rangen.
De indeling is gebaseerd op de veronderstelling, dat het takenpakket in z'n geheel wordt uitgevoerd. Wanneer dat niet het geval is, zal in de regel de medewerker in een lagere rang dan de formatietierang ingeschaald zijn, zoals in de bevorderingsrichtlijn is beschreven. De functiebeschrijving is daarom normstellend. De functiewaardering en -indeling geeft aan welke rang in de functie maximaal bereikt kan worden.
In de praktijk kan de inhoud van een functie af gaan wijken van de functiebeschrijving. In een dergelijke situatie dienen middelen aanwezig te zijn om de honorering van de functie daarop aan te passen. Het mag niet zo zijn dat de functiebeschrijving en -waardering statische gegevens zijn, terwijl de organisatie voortdurend in beweging is. Ook dient vermeden te worden dat medewerkers diensten verlenen waar volgens de functiewaardering geen redelijke honorering tegenover gesteld kan worden.
Wanneer geconstateerd wordt, dat een functie in de praktijk veranderd is ten opzichte van het uitgangspunt, zijn er verschillende mogelijkheden: de functie herzien, een tijdelijke maatregel op het gebied van de beloning, e.d. In bepaalde gevallen is het denkbaar dat een persoonlijke functie wordt gevormd. Ook kan geconstateerd worden dat de functie in de praktijk ten onrechte een bepaalde ontwikkeling heeft ondergaan, zodat er bijstelling van de praktijk nodig is.
De inhoud van de functie en de ontwikkelingen die zich daarin voordoen, dient bij voorkeur besproken te worden in de functioneringsgesprekken. Hierdoor kan met een bepaalde regelmaat nagegaan worden hoe de functie zich ontwikkelt en welke taken uitgevoerd worden. Functioneringsgesprekken zijn op die manier zowel bedoeld om de ontwikkeling van de functie, als om de ontwikkeling van de medewerker te volgen.
De regeling functiewaardering is van toepassing is op:
De regeling is niet van toepassing op functies met een uitdrukkelijk tijdelijk karakter; deze worden vooraf in een rang ingedeeld. Gekozen is voor een termijn van één jaar
Uit de doelen van de verschillende organisatieonderdelen kunnen taken afgeleid worden. Deze taken worden gegroepeerd tot functies. Deze functies worden vervolgens beschreven en door het hoofd van de Bestuursdienst vastgesteld.
Het management is dus verantwoordelijk voor de vorming van functies.
Aan de functiebeschrijving worden een aantal eisen gesteld. Deze worden genoemd in het tweede lid. Wanneer aan deze eisen voldaan wordt, ineen zo ondubbelzinnig mogelijke functiewaardering realiseerbaar.
Een functie wordt gewaardeerd op basis van de vastgestelde functiebeschrijving. Het gaat hierbij niet om de functie zoals die in de praktijk door de medewerker wordt uitgevoerd, maar om de functie zoals deze schriftelijk is vastgelegd door het management. De functie wordt dan ook op initiatief van het management gewaardeerd.
De waardering komt tot stand door de functie op basis van de functiebeschrijving in één van de hoofdgroepen van het functiewaarderingssysteem in te delen en vervolgens voor elk van de secundaire factoren punten toe te kennen. Vervolgens wordt de waardering met behulp van de conversietabel ingedeeld in één van de gemeentelijke rangen. Deze voorgestelde indeling wordt door het managementteam (MT) op rangorde getoetst, hetgeen wil zeggen dat nagegaan wordt of de voorgestelde indeling zich in redelijkheid verhoudt tot andere vergelijkbare functies op hetzelfde niveau en tot andere functies op lager en hoger niveau.
Op basis van deze overwegingen stelt het hoofd van de Bestuursdienst uiteindelijk de indeling vast.
Met de Ondernemingsraad vindt periodiek overleg plaats over de opbouw van de diverse functies binnen de Bestuursdienst. Daarbij kunnen aan de orde komen: de indeling van vergelijkbare functies (horizontale toetsing) en de verhouding tussen functies van verschillende zwaartes (verticale toetsing).
In de vorige artikelen is steeds uitgegaan van een functie, zoals deze schriftelijk is vastgelegd. Uiteraard kan de praktijk afwijken van datgene, wat schriftelijk is vastgelegd. Een functiewaarderingssysteem mag niet leiden tot verstarring; het moet mogelijk zijn om ontwikkelingen tot uiting te laten komen in de organisatie en dus ook in de wijze, waarop functies zijn opgebouwd.
Een geschikt moment om de beschreven functie met de praktijk te vergelijken, is het functioneringsgesprek. Er kan aanleiding bestaan om op basis van de praktijk een functiebeschrijving te maken, teneinde deze te kunnen vergelijken met de oorspronkelijke functiebeschrijving. Wanneer er een meningsverschil is over de vraag, of de feitelijke functiebeschrijving afwijkt van de oorspronkelijke functiebeschrijving, dient dit "in de lijn" opgelost te worden. Het gaat in een dergelijk geval immers om de door het management gewenste functie-inhoud.
Wanneer geconcludeerd wordt, dat de feitelijke functie afwijkt van de oorspronkelijke, bestaat er een aantal instrumenten om hierop te reageren. Deze worden genoemd in het vierde lid.
Tegen dit collegebesluit kan schriftelijk bezwaar ingediend worden door gebruik te maken van de algemene wet bestuursrecht. Dit bezwaarschrift kan ingediend worden bij B&W binnen zes weken na verzenddatum van deze beslissing vermeld in artikel 3 lid 7.
Leidinggevenden met volledige leidinggevende bevoegdheden:
Samenstelling van het Managementteam:
Bijlage 3, bij de regeling Functiewaardering Bestuursdienst Heerhugowaard 1996, artikel 1 onder letter k
Gemeentelijk Functiewaarderingssysteem (GFS)
2 De hoofdgroepindeling is gebaseerd op het denk- en werkniveau, dat wil zeggen het niveau dat nodig is om de functie op normaal goede wijze te vervullen. De begrippen werken en denken zijn uiteraard niet in tegenstellende zin bedoeld. Het woord 'werkniveau' alleen zou toereikend zijn geweest; de toevoeging geeft slechts aan dat het niveau van denken (in en ten behoeve van het werk) een belangrijke rol speelt bij de hoofdgroepindeling.
3 In de karakteristieken van de hoofdgroepen is het algemeen denk- en werkniveau verwoord dat als basis cliënt voor de indeling van de functie in de desbetreffende hoofdgroep. Hierbij kan als indicatie worden gehanteerd de voor de werkzaamheden van belang zijnde opleiding. Wanneer in de advertentietekst een te hoge opleiding wordt gevraagd, kan dit consequenties hebben voor de indeling van een functionaris in een salarisschaal.
6 Bij het algemeen werk- en denkniveau gaat het om een on deelbaar begrip. Hierbij kan het 'intellectuele' (opleidings)aspect wel eens te veel aandacht krijgen. Vooropgesteld dat reële opleidingseisen een zeer bruikbare indicatie verschaffen, dient bij het bepalen van de hoofdgroep niet alleen naar de vereiste opleiding te worden gekeken. Wanneer voor een chefsfunctie geen MBO wordt gevraagd, maar VBO, eventueel aangevuld met langdurige speciale cursussen, dan zou een indeling in hoofdgroep III overwogen kunnen worden wanneer het een duidelijke kaderfunctie betreft en in de functie een beroep wordt gedaan op kwaliteiten als bijvoorbeeld het vermogen tot organiseren, coördineren, meedenken en samenspelen in een breder verband. Kernvraag voor de indeling is: wat is het karakter en het gehalte van de betreffende functie?
7 Hoofdgroep en functionele vorming zijn niet van elkaar te scheiden; ze geven het totale werk- en denkniveau weer, ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een en ander houdt in dat in geval van bezwaar en beroep tegen de score voor functionele vorming en/of tegen de hoofdgroepindeling zowel de hoofdgroepindeling als de score voor het gezichtspunt functionele vorming moeten worden beoor-deeld en vastgesteld. Opmerking: zie ook handelingsvrijheid en keuzemogelijkheden.
8 Onder opleidingsniveau, voor zover het betrekking heeft op de hoofdgroepindeling, wordt verstaan de totale theoretische opleiding plus de tijd die nodig is om de opgedane kennis in praktijk toe te leren passen. De tijd die nodig is om bedoelde kennis operationeel te maken wordt bij de bepaling van de score voor functionele vorming buiten beschouwing gelaten. Om op het aangegeven niveau te kunnen functioneren is als regel de volgende, niet mee te tellen relevante werkervaring nodig:
Hoofdgroep VI circa 5 à 6 jaar
Na het behalen van een HBO-diploma (bijvoorbeeld HTS/HEAO) heeft men in de regel nog drie jaar nodig om het geleerde in de praktijk te leren toepassen. Bij parttime opleidingen is dit in de regel korter, namelijk indien de relevante werkervaring reeds tijdens de opleiding wordt verkregen.
11 Vervanging bij ziekte, verlof, vakantie of andere tijdelijke afwezigheid wordt niet bij de functiewaardering betrokken. Ingeval door structurele afwezigheid van een andere functionaris geautoriseerd een substantieel deel van diens niveaubepalende werkzaamheden wordt verricht, wordt dit bij de functiewaardering meegenomen overeenkomstig het beschrevene in het desbetreffende functiebestanddeel.
12 In bijzondere situaties waarin het systeem niet of niet goed toepasbaar is, kan het bestuursorgaan een aanvullende interpretatie geven. Deze interpretatie mag niet in strijd zijn met de tekst van het systeem. Zij dient, indien zij algemene geldigheid heeft, overeenkomstig de daarvoor geldende procedure te worden vastgesteld en in het waarderingssysteem te worden opgenomen. Indien er geen sprake is van algemene geldigheid valt dit onder de werking van artikel ... van de procedureregeling functiewaardering.
2. NIVEAU-INDELING HOOFDGROEPEN
Werkzaamheden die in het algemeen worden gevormd door op zichzelf staande dan wel in eenvoudige combinatie voorkomende, afzonderlijke handelingen, waartoe de vaardigheid vooral door routine en veelal ook door een belangrijke fysieke component wordt bepaald en kan worden verworven door training of scholing in de werksituatie c.q. bedrijfsopleiding of anderszins.
Werkzaamheden waartoe de vaardigheid en bekwaamheid in het algemeen slechts denkbaar zijn op basis van een afgeronde vak technische scholing (op het hoogste VBO-niveau, voorheen LBO) of een algemene scholing op MAVO-niveau, en die een vaardigheid en bekwaamheid vereisen die in belangrijke mate worden bepaald door routine in de toepassing van nauw bepaalde werkwijzen en door ervaringskennis bij deze toepassing.
Daarnaast treden (in verband met de samengesteldheid van het werkobject, de in acht te nemen samenhang of de zich voordoen de variaties) eigen oordeel, handelingskeuze of gedragsbepaling ter realisering van gestelde taken, werkprogramma's of te leveren producten naar voren.
Te denken valt aan werkzaamheden:
Indien voor een functie een HAVO-niveau vereist wordt dan komt het verschil met MAVO- niveau tot uitdrukking in de score voor functionele vorming.
Het betreft hier werkzaamheden waartoe de bekwaamheid in het algemeen slechts denkbaar is op basis van een afgeronde, middelbare vaktechnische scholing (op het hoogste MBO-niveau) en waarvoor een praktische vaardigheid is vereist, die mede berust op theoretische kennis en beschouwing van de materie en op breder inzicht in de technische, organisatorische, economische en/of maatschappelijke samenhang. De werkzaamheden als zodanig zijn in het algemeen nog bepaald tot een vrij nauw afgebakend werkgebied of takenpakket, maar vereisen eigen analyse, interpretatie, conceptie en aanpak c.q. optreden en gedragsbepaling.
Te denken valt aan werkzaamheden:
Werkzaamheden waarbij, veelal in direct samenspel met beleidsfunctionarissen en/of uitgaande van globaal geformuleerde algemene beleidslijnen, wordt deelgenomen aan de beleidsvoorbereiding, hoog gekwalificeerde uitvoerende en/of controlerende werkzaamheden op een afzonderlijk terrein van overheidszorg, management of beheer (onderdeel van apparaatszorg) of die, veelal indirect samenspel met op wetenschappelijk niveau werkzame functionarissen en/of uitgaande van globaal geformuleerde algemene richtlijnen, anderszins betrekking hebben op afzonderlijke terreinen van wetenschap en techniek.
Het gaat om werkzaamheden waartoe de bekwaamheid in het algemeen slechts denkbaar is op basis van een afgeronde, hogere vaktechnische scholing (op het hoogste HBO-niveau). Deze bekwaamheid steunt behalve op praktisch inzicht en praktijkkennis,vooral ook op kennis van theoretische grondslagen, alsmede op een meer dan oppervlakkige oriëntatie buiten het eigen vakgebied of arbeidsveld (ten aanzien van bijvoorbeeld meer algemene maatschappelijke, financiële of economische samenhang en/of ten aanzien van andersgerichte vakgebieden en werksectoren). Het arbeidsveld of vakgebied als zodanig is meestal nog begrensd, maar raakt aan andere terreinen en vakrichtingen, waarop, veelal met eigen onderkenning van raak- en coördinatiepunten, moet worden ingespeeld.
Onder beleid wordt verstaan: het formuleren van doelstellingen en de weg die moet worden gegaan om de doelstellingen te bereiken.
Kenmerken van beleid zijn: visie ontwikkelen geldend voor langere termijn, breed terrein, grens-overschrijdend naar andere vakdisciplines.
Werkzaamheden in de sfeer van bestuur en beleid op onderscheiden terreinen van overheidszorg en apparaatsbeheer en/of (toegepaste) wetenschapsbeoefening, waartoe de bekwaamheid in het algemeen slechts denkbaar is op basis van voltooide wetenschappelijke studie. Bij de vereiste bekwaamheid gaat het vooral om de kwaliteit van analytisch, synthetisch-methodisch denken, creatieve zin en onafhankelijke oordeelsvorming o.a. tot gelding komend in het uitwerken (prognose, planning, onderzoek) van beleidsideeën en het ontwikkelen van beleidslijnen op breed terrein en lange termijn, in standpuntbepaling en belangenbehartiging met de contactuele instelling die ter zake (in communicatie, coördinatie, ambtelijk beraad, contacten met maatschappelijke groeperingen, in commissies enz., ook internationaal) is vereist, in het (mede) geven van richting aan de ontwikkeling van grote technische of maatschappelijke projecten, of in de conceptie daarvan.
De werkzaamheden kenmerken zich door het behartigen van integraal, operationeel, sectoraal of specialistisch management ten aanzien van een afgerond terrein van overheidsbestuur, zorg voor
samenleving, aansturing van een omvangrijke dienst of instelling of wetenschappelijke sector dan wel fungeren als intermediair tussen de politieke organisatie en de ambtelijke organisatie, een en ander met als doel het realiseren van een geheel van (beleids)doelstellingen die op politiek-bestuurlijk, maatschappelijk en/of wetenschappelijk-strategisch niveau zijn vastgesteld. Het beschikken over deskundigheid op theoretisch, fundamenteel gebied en het hebben van diepgaand inzicht in politiek bestuurlijke, sociaalmaatschappelijke, wetenschappelijke of bedrijfsstructuren e.d. De wijze van uitvoering en de te bereiken resultaten hebben een duidelijke, veelal duurzame invloed op het functioneren van de maatschappij, het overheidsapparaat en/of op omvangrijke delen van de samenleving.
Het betreft hier werkzaamheden waartoe de bekwaamheid in het algemeen slechts denkbaar is op basis van een afgeronde wetenschappelijke opleiding, aangevuld met meer dan 7 à 8 jaar aanvullende school- en/of praktijkopleiding (ruime managementervaringen/of wetenschappelijke ervaring; voltooide tweedefase-
(verfijningscriteria, aspecten, gezichtspunten)
Binnen de hoofdgroepen I t/m VI kan met de zogenaamde secundaire factoren tot de gewenste differentiatie worden gekomen. Als criteria worden gehanteerd:
Voor elk van deze criteria is een score van 1, 2, 3 of 4 punten mogelijk, met dien verstande dat voor het criterium leidinggeven ook score O mogelijk is: De som van de behaalde scores is bepalend voor de plaats binnen de hoofdgroep.
Functionele vorming omvat de theoretische en praktische kennis die de functie verlangt, u uitgaande boven het denk- en werkniveau dat bepalend is geweest voor de hoofdgroepindeling.
De functionele vorming wordt binnen de hoofdgroepen I t/m V uitgedrukt in het totaal benodigde aantal jaren school- en praktijkopleiding en omvat ook de normaal te achten studie thuis. Ter benadering van de waardering kunnen fictieve opleidingen worden geconstrueerd.
Bij de indeling in hoofdgroep VI is rekening gehouden met een voltooide weten- schappelijke studie, aangevuld met meer dan 7 à 8 jaar aanvullende school- en/of praktijkopleiding. De score voor functionele vorming wordt bij hoofdgroep VI niet meer bepaald door kennis, maar door de nodige extra ervaring die uitstijgt boven de genoemde voltooide wetenschappelijke studie plus meer dan 7 à 8 jaar aanvullende school- en/of praktijkopleiding. De extra benodigde ervaring is afhankelijk van:
De telling van de extra jaren benodigde ervaring loopt parallel aan de jaren voor functionele vorming, die bij de scores is vermeld.
1 Na de beroepsopleiding is maximaal 1 jaar school- en/of praktijk opleiding nodig.
2 Na de beroepsopleiding is meer dan 1 jaar t/m 2 jaar school- en/of praktijkopleiding nodig.
3 Na de beroepsopleiding is meer dan, 2 jaar t/m 4 jaar school- en/of praktijkopleiding nodig.
4 Na de beroepsopleiding is meer dan 4 jaar t/m 7 à 8 jaar school- en/of praktijkopleiding nodig.
Indien de aanvullende kennis meer den 7 à 8 jaar bedraagt, wordt de functie ingedeeld in de naast hogere hoofdgroep, als regel met 1 punt voor functionele vorming.
Bij functionele vorming mogen alleen die aspecten worden meegenomen, waarvan mag worden verwacht dat deze in de beroepsopleiding (hoofdgroep) niet of nauwelijks zijn behandeld en die door het volgen van een aanvullende studie c.q. praktijkopleiding (praktijkervaring als kennisvermeerdering) eigen moeten worden gemaakt..
Bij de bepaling van het aantal jaren school- en/of praktijkopleiding wordt in principe uitgegaan van de kortste weg.
Ook kennis die nodig is om leiding te kunnen geven of voor het kunnen hebben van (ingewikkelde) contacten, dient bij dit gezichtspunt te worden gewaardeerd.
3.2 Handelingsvrijheid (mate van vrijheid in de functie)
Het gaat hierbij om de mogelijkheid die de functie biedt beslissingen naar eigen inzicht te nemen. Deze mogelijkheid wordt onder meer beperkt door toezicht, controle, toetsing, beoordeling door of namens de leiding, een en ander afhankelijk van de aard van de werkzaamheden. Deze controle/toetsing/beoordeling kan plaatsvinden door onder meer: de chef, een hogere chef, een namens de leiding met controle/toetsing/beoordeling belaste functionaris, al dan niet in het kader van een bepaalde procedure of werkproces of een in een procedure of werkproces ingebrachte zelfcontrole.
De frequentie van deze controle/toetsing/beoordeling wordt mede als maatstaf gehanteerd voor het bepalen van de score. Voor de bepaling van de score mogen uitsluitend die werkzaamheden (functiebestanddelen) in aanmerking komen, die van overwegende invloed zijn geweest voor de bepaling van het totale werk- en denkniveau (hoofdgroep en functionele vorming).
1 Het werk of werkresultaat is aan een vrijwel volledige controle/toetsing/beoordeling onderworpen.
2 Het werk of werkresultaat wordt steekproefsgewijs dan wel in grote lijnen gecontroleerd/-getoetst/beoordeeld.
3 Het werk of werkresultaat kan aan een eindcontrole/-toetsing/-beoordeling worden onderworpen. In de praktijk vindt deze evenwel niet of nauwelijks plaats.
4 Beoordeling/toetsing van het werk of werkresultaat kan slechts plaatsvinden op grond van de uitwerking in de praktijk.
3. Partiële verantwoordelijkheid leidt nooit tot de maximale score.
4.Score 4 wordt gegeven indien de werkzaamheden zodanig van aard zijn dat er sprake is van een groot aantal onzekere factoren die door de functionaris in de afweging moeten worden betrokken, terwijl de inbreng in de beleidsadvisering en/of besluitvorming doorslaggevend is. Onzekere factoren zijn bijvoor-beeld het inschatten van ontwikkelingen op lange termijn, waarbij alleen de praktijk kan uitwijzen of de inschatting de juiste is geweest. Dit zal veelal pas na verloop van jaren mogelijk zijn.
3.3 Keuzemogelijkheden (het ontwikkelen van eigen initiatieven)
Het gaat hierbij om de mate waarin de organisatie en de (aard van de) werkzaam- heden de functionaris de mogelijkheid bieden tot het ontwikkelen van initiatieven, het bewandelen van andere wegen dan de gebruikelijke en het oplossen van de zich voordoende problemen naar eigen inzicht. Deze keuzen kunnen worden beperkt door voorschriften, richtlijnen (bijvoorbeeld NEN-bladen, vakvoorschriften, overheidsvoorschriften, -richtlijnen, veiligheidsvoorschriften etc.), instructies, werkafspraken en dergelijke. Bij de bepaling van de score mogen uitsluitend die werkzaamheden (functiebestanddelen) in aanmerking worden genomen, die van overwegende invloed zijn geweest voor de bepaling van het totale werk- en denkniveau (hoofdgroep en functionele vorming).
1 Door voorschriften en gedragsregels liggen werkmethoden en/of werk- volgorde vast; er wordt slechts vrijheid gelaten in tevoren bepaalde gevallen (details en routinebeslissingen).
2 Het werk of een onderdeel daarvan kan op meerdere, maar wel bekende manieren worden uitgevoerd. Afhankelijk van de omstandigheden dient een keuze te worden gemaakt.
3 Het werk omvat het ontwerpen en realiseren van nieuwe oplossingen voor problemen in de uitvoeringssfeer. In de regel zijn dit eenmalige oplossingen.
4 Het werk omvat het ontwerpen en realiseren van nieuwe oplossingen voor problemen in de sfeer van het beleid. In de regel zijn dit algemeen gelden- de structurele oplossingen.
Leidinggeven is het richting geven aan de activiteiten van functionarissen die hiërarchisch direct of indirect ondergeschikt zijn – of zich in een situatie bevinden die daarmee vergelijkbaar is – teneinde de gestelde doelen te bereiken. Het leidinggeven kenmerkt zich inbeginsel door de aanwezigheid van een gezagssituatie, waarbij de medewerkers zich (uiteindelijk) hebben te voegen naar hetgeen de leidinggevende juist of noodzakelijk acht. Bij leidinggeven wordt onderscheid gemaakt tussen: - volledig leidinggeven en – partieel leidinggeven.
Onder volledig leidinggeven wordt de situatie verstaan, waarbij de chef verantwoordelijk is voor:
Bij partieel leidinggeven is er sprake van een hiërarchische relatie, met verantwoordelijkheid voor de uitvoeringsplanning en voor de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uit- te voeren werkzaamheden. De verantwoordelijkheden voor de organisatie van de afdeling of eenheid en de verantwoordelijkheden in het vlak van personeelszorg zijn evenwel beperkt.
Tot het partieel leidinggeven wordt ook gerekend formeel projectleiderschap, voor zover dit gedurende enige jaren minimaal 25% van de werktijd vergt en voor zover de projectleider verantwoordelijk is voor het eindprodukt. Bovendien dient projectleiderschap het leidinggeven aan een aantal projectmedewerkers te omvatten. In dit geval bestaat er overigens geen hiërarchische relatie met de personen aan wie leiding wordt gegeven. De kwaliteitseisen die aan het leidinggeven worden gesteld, komen bij voldoende zwaarte in de hoofdgroepindeling, alsmede de aspecten 'functionelevorming' en 'keuzemogelijkheden' en/of 'zelfstandigheid' tot uitdrukking.
1. Bij dit gezichtspunt ligt de nadruk op de aanwezigheid van een hiërarchische verhouding.
voorbeeld werken met seizoenkrachten) wordt in principe uitgegaan van het jaargemiddelde.
(aantal medewerkers + aantal formatieplaatsen): 2 = aantal.
b.voor deeltijders/parttimers die minder dan 50% werkzaam zijn:
1,5 maal (het aantal overeenkomstige formatieplaatsen).
5.Afronding vindt plaats tot gehele getallen via de natuurlijke afronding (dat wil zeggen 0,5 en meer naar boven en 0,49 en lager naar beneden afronden). Indien het aantal kleiner is dan 1, wordt dit aantal bepaald op 0.]
7.Leidinggeven aan vrijwilligers wordt slechts meegenomen bij dit gezichtspunt indien er sprake is van een structureel karakter.
Van een structureel karakter kan sprake zijn indien:
Dergelijke vrijwilligers worden meegenomen als waren zij in dienst van de organisatie. In het algemeen zal er sprake zijn van partieel leidinggeven; volledig leidinggeven is evenwel niet uitgesloten. Voor de toepassing van de scoretabel wordt uitgegaan van fulltime formatieplaatsen. Voor berekening van de formatie wordt uitgegaan van de gemiddelde werktijd per week (ziekte, vakantie en verlof niet meegerekend), gerekend over een periode van zo mogelijk 2 jaar.
8.Het komt voor dat leidinggevenden gelijktijdig zowel volledig als partieel leidinggeven.
Aangezien de tabellen voor volledig leidinggeven en partieel leidinggeven verschillend zijn, kunnen de aantallen niet zonder meer bij elkaar worden opgeteld.
Uitgaande van het uitgangspunt in oudere systeemteksten dat werkleiding voor 50% meetelt, worden volledig leidinggeven en partieel leidinggeven als volgt geïntegreerd: de som voor volledig leidinggeven, opgeteld met de helft van de som voor partieel leidinggeven bepaalt de totaalsom voor leidinggeven (uitgegaan wordt van de niet afgeronde getallen). Na afronding wordt de tabel voor volledig leidinggeven toegepast.
Het leidinggeven wordt aangemerkt als partieel leidinggeven, waarbij voor de sombepaling moet worden uitgegaan van het jaargemiddelde. Indien betrokken functie reeds scoort voor dit gezichtspunt,
wordt de uiteindelijke score bepaald op de hoogst gehaalde score. Vervanging bij ziekte, vakantie en verlof wordt normaliter niet meegenomen. Overigens kan vervanging ook invloed hebben op andere gezichtspunten, bijvoorbeeld op functionele vorming.
Hierbij komen tot uitdrukking de eisen die aan de contactvaardigheid in de functie worden gesteld met betrekking tot personen met wie de functionaris in een niet- hiërarchische verhouding staat.
Evaringskennis op het terrein van de menselijke verhoudingen,kennis van mentaliteit, levensgewoonten, sociale omstandigheden, levensbeschouwelijke invloeden met betrekking tot bepaalde (groepen) personen e.d. worden als kennis aangemerkt. Bezinning op de wijze waarop gerezen moeilijkheden in de contactverhoudingen moeten worden aangepakt of voorkomen, alsmede overwegingen welke gedragslijn te volgen, worden in het- gezichtspunt 'keuzemogelijkheden', en/of 'zelfstandigheid' gewaardeerd.
1 Aan het contact worden geen bijzondere eisen gesteld; het gaat hierbij om het informeren en signaleren: het overdragen of inwinnen van feitelijke informatie;hierbij heeft de ander geen belang bij het achterhouden van informatie.
2 Het contact is een essentieel onderdeel van de functie; het gaat hierbij om het behulpzaam zijn en/of om het verkrijgen van begrip.
3 Het verkrijgen van medewerking: er is sprake van een duidelijke belangen- tegenstelling, waarbij echter de beslissing vastligt, zodat het gaat om anderen ertoe te brengen tot actie over te gaan dan wel zulks juist niet te doen. Vaak is een machtsmiddel aanwezig.
4 Er is sprake van een controversiële situatie, waarbij een beslissing tot stand komt, hetzij door overtuigen, hetzij door onderhandelen.
er sprake is van volledige zelfstandigheid (geen min of meer gelijkwaardige of meer aanspreekbare persoon aanwezig is), waarbij de functionaris verantwoordelijk is voor een beslissing waarop niet kan worden teruggekomen (of alleen met een ernstige afbreuk van het vertrouwen in de gesprekspartner of organisatie, of met hoge kosten enz.)
3.Indien een functionaris regelmatig in contact komt met agressieve burgers/ cliënten, dan geldt score 3 voor dit gezichtspunt.