Organisatie | Noord-Brabant |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Beleidsnota Wegenbeheer, Module C2, Nadeelcompensatie kabels en leidingen (RNKL 2008) |
Citeertitel | Beleidsnota Wegenbeheer, Module C2, Nadeelcompensatie kabels en leidingen |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | kabels en leidingen, schadevergoeding, verkeer en vervoer, wegen |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-06-2010 | 02-02-2012 | art. 16, 17, 18 | 08-06-2010 Provinciaal Blad, 2010, 115 | 1690829 |
Sinds het begin van de jaren negentig proberen de provincies overeenstemming te bereiken met de koepelorganisaties van kabel- en leidingbedrijven (Energiened, Velin en Vewin) over een nadeelcompensatieregeling. Omdat dit niet lukte is in 1995 een bevriezingsregeling afgesproken. Deze regeling, die ook door de provincie Noord-Brabant van toepassing is verklaard, houdt in dat nutsbedrijven bij verlegging een voorlopige vergoeding kunnen claimen en dat, nadat de provincies een definitieve provinciale nadeelcompensatieregeling hebben vastgesteld, een herberekening en afrekening plaatsvindt.
Een werkgroep van het interprovinciaal overleg (IPO) heeft een modelregeling opgesteld, met de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwerken 1999 (NKL 1999) als uitgangspunt. De adviescommissie Mobiliteit van het IPO heeft in juli 2004 en opnieuw in oktober 2005 geadviseerd met het voorstel van het IPO in te stemmen. In 2006 heeft de provincie de regeling vastgesteld. Na een jaar heeft de provincie de regeling geëvalueerd. Enkele aanpassingen bleken noodzakelijk.
Het is een vast gegeven dat in de provinciale infrastructuur kabels en leidingen worden gelegd/verlegd en reeds liggen, zowel in bestaande situaties als bij reconstructies of aanleg van nieuwe wegen. De centrale vraag in deze is: hoe gaan wij hiermee om? Deze vraag heeft technische, juridische en financiële aspecten. Deze module beantwoordt de vraag hoe de provincie met de financiële aspecten bij het (ver)leggen van kabels en leidingen omgaat en behandelt. Bovendien beschrijft deze module op welke wijze de provincie het geleden nadeel bepaalt en welk percentage daarvan voor vergoeding in aanmerking komt. Deze module geeft daarmee inzicht in de provinciale werkwijze en bevordert dat de provincie verzoeken om nadeelcompensatie kabels en leidingen op efficiënte, duidelijke en gemotiveerde wijze behandelt.
Hoofdstuk 2 bevat de Regeling nadeelcompensatie kabels en leidingen Noord-Brabant 2007. De regeling beschrijft onder meer de gehanteerde definities en bevat bepalingen over de procedure voor de behandeling van aanvragen en over voorschotten. Hoofdstuk 3 bevat de toelichting behorende bij de nadeelcompensatieregeling. De bijlagen bevatten onder meer de wijze van nadeelberekening en de toelichting behorende bij de bijlagen van de nadeelcompensatieregeling.
§ 2 REGELING NADEELCOMPENSATIE KABELS EN LEIDINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
Kabel: een sterke, buigzame, verbinding, bestaande uit een of meer geleiders die zijn samengesteld uit draden van metaal of glasvezel en geschikt voor het transport van elektrische energie en/of elektrische signalen en/of optische signalen, met uitzondering van de kabels die vallen onder de werking van de Telecommunicatiewet.
Artikel 2 Recht op vergoeding voor het verleggen van kruisende- en/of langsleidingen
Voor zover blijkt dat een verzoeker ten gevolge van een besluit van Gedeputeerde Staten, inhoudende de wijziging of intrekking van een vergunning, nadeel lijdt of zal lijden in verband met het verleggen van kruisende- en/of langsleidingen, waarvan de vergoeding niet of niet voldoende op andere wijze is verzekerd, kennen Gedeputeerde Staten, met inachtneming van de artikelen 3 tot en met 16, een vergoeding toe.
Artikel 3 Wijze van nadeelberekening kruisende- en/of langsleidingen
Gedeputeerde Staten berekenen de omvang van het nadeel overeenkomstig de wijze zoals beschreven in bijlage 1 van deze regeling.
Artikel 4 Vergoedingspercentages
Onverminderd het bepaalde in artikel 5, bestaat de vergoeding bij een langsleiding uit een percentage van het berekende nadeel. Dit percentage is lineair gerelateerd aan de tijdsduur die is verstreken vanaf de datum van inwerkingtreding van de vergunning tot en met de dag van de toezending van de wijziging of intrekking van de vergunning. Het vorenstaande geschiedt overeenkomstig het gestelde in bijlage 2 van deze regeling.
Artikel 5 Actieve risicoaanvaarding
Geen vergoeding vindt plaats in geval van actieve risicoaanvaarding. Hiervan is sprake als in het besluit tot verlening van de vergunning een bepaling is opgenomen dat binnen een periode van vijf jaren, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de vergunning, een wijziging of intrekking van die vergunning te voorzien is in verband met binnen die periode uit te voeren werkzaamheden aan en ten behoeve van de desbetreffende infrastructuur.
Artikel 6 Recht op vergoeding voor het verleggen van buitenleidingen
Voor zover blijkt dat een verzoeker ten gevolge van de rechtmatige uitoefening door of namens Gedeputeerde Staten van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak leidende tot een verlegging van een buitenleiding, waarvan de vergoeding niet of niet voldoende op andere wijze is verzekerd, kennen Gedeputeerde Staten, met inachtneming van de artikelen 8 tot en met 16, een vergoeding toe.
Artikel 8 Termijn voor indiening van het verzoek Een verzoek wordt zo spoedig mogelijk bij Gedeputeerde Staten ingediend:
Artikel 10 Niet in behandeling nemen van het verzoek
Gedeputeerde Staten kunnen besluiten het verzoek niet in behandeling te nemen of buiten behandeling te plaatsen als het niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:5 Awb en artikel 9 van deze regeling is ingediend.
Artikel 12 Inhoud van het te verrichten onderzoek
De deskundige geeft Gedeputeerde Staten advies over de te nemen beslissing op het verzoek. Hij stelt daartoe, voorzover een zorgvuldige advisering daartoe noopt, een onderzoek in naar onder andere:
Gedeputeerde Staten kunnen de verzoeker op zijn schriftelijk verzoek een voorschot toekennen als verzoeker naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding als bedoeld in artikel 2 of artikel 6, en wanneer Gedeputeerde Staten van mening zijn dat het belang van verzoeker het vordert dat aan verzoeker een voorschot op deze vergoeding wordt toegekend.
Het voorschot wordt uitsluitend verleend als de verzoeker schriftelijk verklaart hetgeen dat ten onrechte als voorschot is uitbetaald, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over het teveel betaalde, te rekenen vanaf de datum van betaling van het voorschot, geheel en onvoorwaardelijk terug te betalen. Gedeputeerde Staten kunnen hiervoor zekerheidstelling verlangen.
BIJLAGE 1, zoals bedoeld in artikel 3 van de regeling nadeelcompensatie
langsleidingen, de vergoeding voor het verleggen wordt bepaald aan de hand van bijlage 2 van deze regeling;
kruisende leidingen, de vergoeding voor het verleggen wordt bepaald aan de hand van bijlage 3 van deze regeling;
buitenleidingen, de vergoeding voor het verleggen wordt bepaald aan de hand van bijlage 4 van deze regeling.
Voor de kabels en leidingen genoemd onder 1, 2 en 3 geldt dat allereerst de kosten van een verlegging bepaald moeten worden. Van deze kosten worden de voordelen afgetrokken die voortvloeien uit een verlegging. Het aldus berekende bedrag is het nadeel dat een kabel- of leidingbeheerder lijdt door een verlegging. De wijze van nadeelberekening is in deze bijlage vastgelegd.
Bij het vaststellen van de omvang van het nadeel als gevolg van het verleggen van een kabel of leiding worden de volgende uitgangspunten en berekeningsmethoden gehanteerd:
Nadeel wordt gedefinieerd als: de kosten die gemaakt moeten worden om de verlegging uit te voeren. De hoogte van de kosten van een verlegging wordt gecorrigeerd indien zich door de verlegging een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet.
Uitgangspunt bij de bepaling van de omvang van het nadeel bij een verlegging zijn de werkelijke verleggingkosten. Deze omvatten alle directe kosten die de verzoeker moet maken om de kabel of leiding te verleggen. Concreet gaat het om de volgende kostencomponenten:
kosten van het uit en in bedrijf stellen;
kosten van ontwerp en begeleiding;
Aan de berekeningswijze van de kosten van een verlegging liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag:
Bij het bepalen van het nadeel bij een verlegging wordt aansluiting gezocht bij het onteigeningsrecht;
Verleggingen dienen te worden gerealiseerd op basis van een technisch adequaat alternatief dat tegen de maatschappelijk laagste kosten gerealiseerd kan worden.
Bij de berekening tot vaststelling van de hoogte van de kosten voor het verleggen van een kabel of leiding worden de componenten vermogensschade en inkomensschade niet als uitgangspunt genomen.
Onder materiaalkosten worden onder meer kosten van bedrijfseigen materialen verstaan die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de functie van de te verleggen kabel of leiding en daarvoor noodzakelijke beschermingsconstructies. Hieronder worden in elk geval verstaan: kosten van kabel- en of leidingcomponenten, kosten van elektro-technische, werktuigbouwkundige en civieltechnische materialen, kosten van bouw-materialen, alsmede kosten van bouwmaterialen bestemd voor gebouwen waarin delen van kabel- en leidingsystemen worden ondergebracht. Ook de kosten van het transport van materialen naar de bouwplaats vallen onder het begrip materiaalkosten.
Onder de kosten van het uit en in bedrijf stellen worden verstaan:
kosten van het spannings- of productloos maken van de kabel of leiding alsmede de kosten van het weer in bedrijf stellen van de kabel of leiding;
kosten samenhangend met tijdelijke voorzieningen van operationele aard nodig om de levering tijdens de uitvoering van een verlegging te waarborgen, zoals extra kosten van personele aard ten behoeve van bedrijfsvoering en hulp-middelen voor die bedrijfsvoering zoals watertanks, gasflessen en nood-aggregaten.
Voor de bepaling van de kosten van ontwerp en begeleiding kunnen de volgende werkzaamheden worden onderscheiden:
detaillering ten behoeve van de uitvoering;
onderhoud- en garantietermijn.
Voor de hoogte van de hier opgesomde kosten zijn de werkelijke kosten het uitgangs-punt. Deze kosten inzichtelijk en narekenbaar zijn. Zonodig kan een beroep op de hardheidsclausule (artikelen 6 en 10) gedaan worden.
Onder uitvoeringskosten worden onder meer verstaan:
kosten van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaam-heden (zoals werkputten en ondersteuningen);
kosten samenhangend met de uitvoering van het verwijderen van als direct gevolg van de onderhavige werkzaamheden verlaten kabels of leidingen. De ter plaatse vrijgekomen materialen zijn c.q. worden het eigendom van de leiding-beheerder;
kosten van constructieve en bijzondere voorzieningen die nodig zijn in verband met de aanraking van het infrastructuurwerk (zoals overkluizingen en mantel-buizen);
kosten van tijdelijke voorzieningen van fysieke aard: alle tijdelijke fysieke kabel- en leidingverbindingen die de leidingbeheerder moet aanleggen en later buiten bedrijf stellen in het kader van de door Gedeputeerde Staten gevraagde verlegging;
de kosten van een CAR-verzekering;
de eenmalige kosten verbonden aan het vestigen van zakelijke rechten.
Er wordt een aftrek nieuw voor oud toegepast indien sprake is van kenbaar technisch versleten kabels of leidingen. Onder technisch versleten wordt verstaan: kabels of leidingen waarvan de technische levensduur binnen een periode van 5 jaar verstreken zal zijn. Een aftrek nieuw voor oud vindt plaats op basis van een contante waardeberekening waarbij wordt uitgegaan van de technische levensduur van de betreffende kabel of leiding. Indien delen van een zelfstandige eenheid vervangen moeten worden, wordt voor de berekening uitgegaan van de integrale kosten van de vervanging van de gehele zelfstandige eenheid onder toerekening van een evenredig deel van de kosten aan het te vervangen onderdeel. De technische levensduur van een aantal soorten kabels en leidingen wordt bepaald aan de hand van het overzicht dat hierna volgt. De technische levensduur van soorten kabels of leidingen die niet in dit overzicht zijn opgenomen wordt naar redelijkheid bepaald.
Leidingen met een technische levensduur van 100 jaar en ouder worden niet geacht aan veroudering onderhevig te zijn: voor het bepalen van de hoogte van de kosten voor het verleggen van dergelijke leidingen geldt geen aftrek nieuw voor oud. De hoogte van de kosten van een verlegging wordt voorts gecorrigeerd als zich door de verlegging een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet doordat de capaciteit van de leiding toeneemt, de leiding meer druk kan verdragen (verhoging van de drukklasse), een evident verkeerde ligging wordt opgeheven, constructiefouten worden opgeheven, een foutieve keuze van leidingmaterialen wordt opgeheven voorzover deze de technische levensduur significant zou kunnen beïnvloeden, er sprake is van achterstallig onderhoud eveneens gepaard gaand met een significante verkorting van de technische levensduur of er sprake is van een noodzakelijke reconstructie van oudere opstallen. Bij een reconstructie van oudere opstallen kan afhankelijk van de situatie een correctie nieuw voor oud worden toegepast conform de relevante bepalingen van de Onteigeningswet, waarbij dan een eventuele vergroting van de functionaliteit eveneens in mindering gebracht kan worden op de vergoeding.
Overzicht technische levensduur
Het onderstaande overzicht is niet uitputtend zodat de technische levensduur van een kabel of leiding die niet in dit overzicht is opgenomen naar redelijkheid en billijkheid bepaald dient te worden.
Kleinere leidingen (tot 50 mm) niet relevant, grotere conform de distributieleidingen.
Distributiekabel middenspanning (tot 30 kV)
Bijlage 2, zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de regeling nadeelcompensatie
Het nadeel bij een verlegging van een langsleiding wordt bepaald op basis van bijlage 1 waarna, afhankelijk van de ouderdom van de ingetrokken vergunning, aan de hand van bijgaande tabellen de vergoeding bepaald wordt. De tabellen concretiseren een aftrek “maatschappelijk risico”: bij een verlegging van een langsleiding vanwege een droog of nat infrastructuurwerk is de vergoeding bij een in te trekken vergunning die ouder is dan 10 respectievelijk 20 jaar nihil, met dien verstande dat de kosten voor begeleiding en ontwerp ongeacht de leeftijd van de langsleiding worden vergoed.
Vergoedingspercentage droge infrastructuur:
Gedurende de eerste vijf jaren bedraagt het vergoedingspercentage 100 (voorzienbaarheidsperiode). Gedurende het begin van het 6e jaar tot het einde van het 10e jaar daalt het vergoedingspercentage lineair van 80 naar 0 (80/5 = 16% per jaar, 8% per half jaar, 4% per 3 maanden en 1,33% per maand), conform onderstaande tabel. Voor zover noodzakelijk wordt de vergoeding tot maximaal detailniveau per maand berekend.
Vergoedingspercentage natte infrastructuur:
Gedurende de eerste vijf jaren bedraagt het vergoedingspercentage 100 (voorzienbaarheidsperiode). Vanaf het begin van het 6e jaar tot het einde van het 20e jaar daalt het vergoedingspercentage lineair van 80 naar 0 (80/15 = 5,33% per jaar, 2,67% per half jaar, 1,34% per 3 maanden en 0,44% per maand), conform onderstaande tabel. Voor zover noodzakelijk wordt de vergoeding tot maximaal detailniveau per maand berekend.
BIJLAGE 3, zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de regeling nadeelcompensatie
Het nadeel bij een verlegging van een kruisende leiding wordt bepaald op basis van bijlage 1.
De vergoeding voor een verlegging van een kruisende leiding bestaat uit de componenten kosten van ontwerp en begeleiding en uitvoeringskosten. Materiaalkosten en de kosten van het uit en in bedrijf stellen komen niet voor vergoeding in aanmerking.
zoals bedoeld in artikel 7 van de regeling nadeelcompensatie
Juridische grondslag aanwezigheid
Ten aanzien van de vergoeding voor de verlegging van buitenleidingen is in de eerste plaats de juridische grondslag van de aanwezigheid van de leidingen van belang:
Is in een wettelijke schadevergoedingsregeling niet voorzien omdat de leiding ligt op basis van een vergunning van een ander bestuursorgaan dan Gedeputeerde Staten, dan wel op basis van een overeenkomst of een andere vorm van toestemming van de grondeigenaar, dan wordt de vergoeding voor het verleggen van een buitenleiding op dezelfde manier bepaald als de vergoeding voor het verleggen van een kruisende leiding. Daarvoor is wel vereist dat de te verleggen leiding valt onder het begrip “openbaar werk” zoals bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht.
De vergoeding voor het verleggen van een buitenleiding wordt op grond van deze bijlage bepaald aan de hand van bijlage 3.
BIJLAGE 5 Toelichting bij de bijlagen 1 tot met 4
Hier wordt uiteengezet welke uitgangspunten en berekeningsmethoden Gedeputeerde Staten hanteren bij het vaststellen van de omvang van het nadeel als gevolg van een verlegging van een kabel of leiding.
Kabels en leidingen zijn incourante objecten. Ze kunnen nadat ze zijn gelegd niet meer op de “markt verhandeld” worden. Dat betekent dat Gedeputeerde Staten bij de berekening van de vergoeding de werkelijke verleggingkosten als uitgangspunt neemt. Dat zijn alle directe kosten die de verlegger moet maken om de kabel of leiding te verleggen. Verleggingen moeten plaatsvinden op basis van technisch adequate alternatieven. Verleggingen moeten tegen de maatschappelijk laagste kosten gerealiseerd worden, er moet gestreefd worden naar optimalisatie. Dit betekent dat bij een verlegging gekozen moet worden voor het meest aantrekkelijke alternatief, zonder dat dit nadelen oplevert voor de verlegger en de provincie ten opzichte van de meest voor de hand liggende variant. Met de meest voor de hand liggende variant wordt een verlegging ter plaatse van de oorspronkelijke ligging van de te verleggen kabel of leiding bedoeld.
De werkelijke verleggingkosten bestaan uit materiaalkosten, kosten van uit en in bedrijf stellen, kosten van ontwerp en begeleiding en uitvoeringskosten. De hoogte van de kosten wordt gecorrigeerd wanneer door de verlegging of aanpassing van de kabel of leiding een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet. Artikel 6 somt op wanneer daarvan sprake is.
Alleen wanneer sprake is van kenbaar technisch versleten kabels of leidingen wordt een aftrek “nieuw voor oud” toegepast. Onder technisch versleten wordt verstaan: kabels of leidingen waarvan de technische levensduur binnen een periode van vijf jaar verstreken zal zijn. De technische levensduur wordt bepaald aan de hand van het overzicht van artikel 6. Voor kabels of leidingen met een levensduur van 100 jaar en meer wordt geen aftrek “nieuw voor oud” toegepast; deze kabels of leidingen worden geacht niet aan veroudering onderhevig te zijn. De technische levensduur van een kabel of leiding die niet in het overzicht is opgenomen wordt naar redelijkheid en billijkheid bepaald.
Bijlage 4, bedoeld in artikel 7 van de nadeelcompensatieregeling
Een buitenleiding moet, om als buitenleiding in de zin van deze regeling te kunnen worden beschouwd, onder de werking van artikel 1 van de Belemmeringwet Privaatrecht vallen. De kabel of leiding dient dus een zeker publiek belang te hebben, ze valt pas dan onder het begrip “openbaar werk” zoals bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet. In die gevallen waarin niet is voorzien in een wettelijke nadeelvergoedingsregeling (lees: Onteigeningswet), bepalen Gedeputeerde Staten de vergoeding op dezelfde manier als de vergoeding voor het verleggen van een kruisende leiding.