Organisatie | Veendam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2010 |
Citeertitel | Verordening Parkeerbelastingen 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Parkeerverordening
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2010 | 13-12-2010 | Onbekend | 14-12-2009 Veendammer, 26-12-2009 | 804g / BBO |
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in– of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;
1e indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;
2e indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op voet van het tweede lid, onderdeel b als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.
Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak
Het tarief, het tijdvak en de maatstaf van heffing zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften.
Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.
Artikel 9 Heffing naar tijdsgelang.
Indien de belasting voor een vergunning, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, is voldaan voor een tijdvak van langer dan één kalendermaand en die vergunning voor het verstrijken van dat tijdvak wordt ingetrokken, wordt ontheffing verleend over het aantal nog niet ingetreden volle kalendermaanden van dat tijdvak. De in de vorige volzin bedoelde ontheffing wordt niet eerder verleend dan nadat de beschikking van het college van burgemeester en wethouders, waarbij de vergunning wordt ingetrokken, onherroepelijk is komen vast te staan.
Indien een vergunninghouder die de belasting, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, heeft voldaan over een tijdvak van langer dan één kalendermaand, als gevolg van door of met medewerking van het gemeentebestuur getroffen maatregelen gedurende één of meer in dat tijdvak vallende kalendermaanden niet kan parkeren op een plaats waarop zijn vergunning betrekking heeft, wordt op aanvraag ontheffing verleend over het aantal volle kalendermaanden, gedurende welke de vergunninghouder niet heeft kunnen parkeren.
De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, bedragen € 51,00.
Bij de invordering van deze belasting wordt geen kwijtschelding verleend als bedoeld in artikel 26 van de Invorderingswet 1990.
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelastingen.
Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 december 2009.
Behorende bij- en deeluitmakende van de Verordening parkeerbelastingen 2010
1.Het tarief voor het parkeren bij parkeerapparatuur als bedoeld in artikel 2, onderdeel a bedraagt op de aangewezen terreinen en weggedeelten, liggend binnen het gebied, zoals dat is aangegeven op de bij deze tarieventabel behorende kaart:
vergunninghouders als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a
van de Parkeerverordening 1994 per kalenderjaar € 153,00
b.voor een vergunning geldend voor één kenteken voor
vergunninghouders als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder b
van de Parkeerverordening 1994 per kalenderjaar € 153,00