Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wijchen

Beleidsregels uitwegen gemeente Wijchen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWijchen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels uitwegen gemeente Wijchen
CiteertitelBeleidsregels uitwegen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze beleidsregels worden vervangen door ‘het Uitwegenbeleid gemeente Wijchen’.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene Plaatselijke Verordening, art. 2.1.5.3
  2. Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81 

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-08-201031-03-2015nieuwe regeling

10-08-2010

Wegwijs, 18-08-2010

10/8926

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels uitwegen gemeente Wijchen

Beleidsregels uitwegen

Aanleiding

Uitwegen veroorzaken een verstoring voor het ‘doorgaande’ verkeer en zijn potentiële conflictpunten. De mate van verstoring is evenredig met de intensiteit, van het gebruik van de uitweg en de ter plaatse van kracht zijnde maximumsnelheid. Dit is afhankelijk van de wegcategorie volgens het principe Duurzaam Veilig. Het Nederlandse wegennet, waaronder ook het wegennet binnen de gemeente Wijchen, is opgedeeld in een drietal wegcategorieën met elk een eigen karakteristieke functie en (gewenste) vormgeving. De onderverdeling bestaat uit Stroomwegen, Gebiedsontsluitingswegen en Erftoegangswegen.

Regelmatig wordt de gemeente om medewerking verzocht inzake het gebruik van haar wegen voor de ontsluiting van percelen ten behoeve van woonhuizen, bedrijven, instellingen, landbouwgronden etc. Daarbij moet de gemeente medewerking verlenen voor de aanleg van een uitweg, omdat de uitweg (gedeeltelijk) op haar eigendom wordt gesitueerd / aangesloten. Op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is het maken en veranderen van een uitweg vergunningsplichtig.

Het college van burgemeester en wethouders kan een aangevraagde uitweg weigeren in het belang van de vrijheid en veiligheid van het verkeer. Het college geeft in deze beleidsregels invulling aan deze weigeringsgronden. Deze beleidsregels zijn opgesteld om een vergunningaanvraag voor een uitweg af te handelen. Een duidelijk een eenduidig toetsingskader bevordert de interne efficiency en een snelle afhandeling van aanvragen voor uitwegvergunningen.

1 Begripsbepaling

In dit beleidsstuk wordt een aantal begrippen gebruikt. Om verwarring of meerdere interpretaties van een begrip te voorkomen, worden de begrippen hieronder uitgelegd en afgekaderd.

Bebouwde kom: de bebouwde kom zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994. De bebouwde kom wordt aangeduid met de borden volgens bijlage 1 van het RVV (Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990) borden H1 (inrijden) en H2 (uitrijden).

Bedrijf/ functie bedrijvigheid: een pand dat volgens het bestemmingsplan de bestemming bedrijvigheid heeft. Hieronder vallen ook landbouwbedrijven/ boerderijen.

Bedrijf aan huis, bedrijf: een pand dat volgens het bestemmingsplan op een bedrijventerrein is gevestigd én de bestemming bedrijvigheid heeft, waarin bewoning is toegestaan. Deze panden vallen in dit beleid onder de categorie bedrijven, met de voor de bedrijven geldende regels.

Bedrijf aan huis, woning: een pand dat volgens het bestemmingsplan in een woonwijk staat én de bestemming wonen heeft, waarin bedrijvigheid is toegestaan. Deze panden vallen in dit beleid onder de categorie woningen, met de voor de woningen geldende regels.

Erfaansluiting: de fysieke verbinding van een erf/perceel met de openbare weg.

Erfgrens: de denkbeeldige lijn tussen twee percelen, die kadastraal is vastgelegd.

Erftoegangsweg (ETW): wegen met een verblijfsfunctie. De ontsluiting van percelen vindt enkel plaats op deze wegen, mits de uitweg voldoet aan de voorwaarden die in dit beleid worden gesteld. Zie ook paragraaf 6.1.

Gebiedsontsluitingsweg A (GOW A): wegen met een duidelijke primaire verkeersfunctie, zoals vastgesteld in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP). Zie ook paragraaf 6.2.

Gebiedsontsluitingsweg B (GOW B): wegen met een primaire verkeersfunctie en daarnaast een verblijfsfunctie, zoals vastgesteld in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP). Zie ook paragraaf 6.2.

Parkeren achter de voorgevelrooilijn/ naast de woning: vanaf de straat gezien vanaf de eerste muur van de woning die parallel aan de straat staat, aan een zijkant van een woning.

Parkeren in voortuin: onder parkeren in de voortuin wordt verstaan dat het motorvoertuig tussen de voorgevellijn en de erfgrens wordt geparkeerd.

Parkeren voor de voorgevellijn: de ruimte vanaf de straat gezien tot aan de eerste muur van de woning die parallel aan de straat staat.

Perceelgrens: (in dit geval) de grens tussen twee stukken grond waarvan de één in eigendom is van de gemeente en de ander van een andere partij.

Rijbaan: elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden en de fiets/bromfietspaden (conform RVV 1990 art. 1 lid ad.).

Rijcurve: de ruimte die door de carrosserie van een voertuig wordt bestreken bij het doorlopen van een volledige bocht.

Uitweg: onder een uitweg wordt de constructie verstaan om motorvoertuigen te ontsluiten van percelen ten behoeve van woonhuizen, bedrijven of landbouwgronden. Ontsluitingsmogelijkheid van één of meerdere percelen naar de rijbaan van de openbare weg.

Voorgevelrooilijn: de lijn die, evenwijdig aan de weg, de voorgevel van de woning of bedrijf raakt.

Waardevolle bomen: bomen die zijn opgenomen in de actuele lijst met waardevolle bomen.

(Openbare) Weg: de weg zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994. In dit beleidsstuk gaat het enkel over wegen die in beheer en eigendom zijn van de gemeente.

Woning/ functie bewoning: een pand met volgens het bestemmingsplan de bestemming wonen.

2 Wettelijk kader

In het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990) noch in het Besluit Administratieve Bepalingen inzake het Wegverkeer (BABW) zijn definities opgenomen over in- en uitritconstructies en/of de vormgeving ervan. Over het gebruik van de weg in relatie tot uitwegen bevat het RVV 1990 wel regels. Artikel 54 bepaalt hierover dat bestuurders die bijzondere manoeuvres uitvoeren, zoals het vanuit een uitweg de weg oprijden of het vanaf de weg een uitweg inrijden, het overige verkeer moeten laten voorgaan. Een uitweg heeft dus een ondergeschikte positie ten opzichte van de weg.

Op grond van artikel 2.1.5.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Wijchen geldt dat voor het maken en veranderen van een uitweg een vergunning van het college van burgemeester en wethouders vereist is. Dit artikel beschermt dezelfde belangen zoals vermeld in Artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994. Artikel 2.1.5.3 APV vermeldt het volgende:

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 (dit zijn de algemene weigeringsgronden APV) kan een vergunning worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Waterschapskeur of de Gelderse Wegenverordening.

Met name de weigeringsgronden zoals opgenomen in het derde lid van artikel 2.1.5.3 APV laten ruimte voor nadere invulling. Op grond van artikel 1.4 APV kunnen aan een vergunning voorschriften of beperkingen worden verbonden die strekken tot bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist. Deze belangen worden in paragraaf 5.1 t/m 5.5 verder uitgewerkt.

3 Aanvraag uitweg

Op grond van artikel 1.3 lid 3 van de APV is een aanvraagformulier vastgesteld door het college. Zie bijlage 1.

Om in aanmerking te komen voor een uitweg, dient het formulier voor aanvraag in-/ uitwegvergunning te worden ingediend bij de gemeente Wijchen. Dit formulier is verkrijgbaar bij de balie Bouw & Leefomgeving van de Gemeente Wijchen en via de website www.wijchen.nl. De afdeling Bouw & Leefomgeving controleert of de binnengekomen aanvraag compleet is en handelt de aanvraag af. De wegbeheerder toetst de aanvraag op de punten zoals vermeldt in hoofdstuk 5, uitwerking vergunningsgronden/ uitgangspunten.

4 Toelaatbaarheid van uitwegen

Stroomwegen zijn in beheer en eigendom van de Staat der Nederlanden en kunnen niet worden gebruikt om een uitweg op te ontsluiten. De gemeente Wijchen maakt beleidsmatig (GVVP, deel 1) onderscheid in uitwegen op erftoegangswegen (de verblijfsgebieden, binnen de bebouwde kom (bibeko) 30 km/h en buiten de bebouwde kom (bubeko) 60 km/h) en gebiedsontsluitingswegen A en B (de verkeersgebieden, bibeko 50 km/h en bubeko 80 km/h of hoger). De beoordeling vindt plaats op basis van de wegcategorisering zoals is vastgesteld in het GVVP deel 1 (gemeenteraad 30 oktober 2008). Deze keuzes sluiten aan bij het nationaal ingevoerde verkeersbeleid ‘duurzaam veilig’.

Van belang is ook om onderscheid te maken in de wijze van gebruik. Dit betekent evenwel dat uitwegen die niet of weinig gebruikt worden toch verstoring teweeg brengen. Vanwege de waarneembaarheid van de uitweg voor weggebruikers vraagt dit aandacht en anticipatie in het weggedrag.

Uitwegen kunnen niet zonder meer worden toegestaan. De aanwezigheid van meerdere uitwegen verminderen het attentieniveau van de weggebruiker op plaatsen waar de daadwerkelijke uitwisseling plaatsvindt. Dergelijke situaties moeten worden voorkomen.

4.1 Erftoegangswegen (ETW)

Op een erftoegangsweg komen erfaansluitingen uit. De functie van een erftoegangsweg is om verkeer van de afzonderlijke erven af te wikkelen naar gebiedsontsluitingswegen. Hierbij staat niet de verkeersfunctie, maar de verblijfsfunctie centraal. De maximaal toegestane snelheid op deze erftoegangswegen is bibeko 30km/u en bubeko 60km/u. De erftoegangsweg ontsluit woningen, kantoren, bedrijven, boerderijen, (sport)terreinen, landbouwpercelen etc. Op de erftoegangsweg vindt zowel op wegvakken (erfaansluiting) als op kruispunten uitwisseling van verkeer plaats. Een uitweg wordt, voor zover die noodzakelijk is voor ontsluiting, op een erftoegangsweg in het algemeen toegestaan. Daarbij zijn er beperkingen in het aantal aan te leggen uitwegen, mag de verkeersveiligheid, het belang van de bruikbaarheid van de weg, de bescherming van groenvoorzieningen en/of de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente niet worden geschaad. Dit geldt voor zowel erftoegangswegen binnen als buiten de bebouwde kom.

4.2 Gebiedsontsluitingswegen (GOW)

Gebiedsontsluitingswegen hebben hoofdzakelijk een verkeersfunctie, maar kunnen daarnaast een ondergeschikte verblijfsfunctie hebben. Aangezien de nadruk ligt op de verkeersfunctie, is de inrichting van een GOW gericht op het afwikkelen van gemotoriseerd verkeer. De fietser kan bij gescheiden voorzieningen gebruik maken van vrijliggende of aanliggende voorzieningen. Die zijn niet bij alle GOW’s aanwezig. De maximaal toegestane snelheid is bibeko 50km/u, bubeko 80km/u of hoger. De gemeente Wijchen kent beleidsmatig (GVVP deel 1) twee soorten GOW’s; GOW A en GOW B.

Gebiedsontsluitingswegen A hebben een duidelijke primaire verkeersfunctie voor met name extern autoverkeer. Fietsers rijden niet op de rijbaan van het autoverkeer, maar op vrijliggende fietspaden of op min of meer parallel lopende routes. De intensiteiten op de rijbaan maakt vrijliggende fietsvoorzieningen noodzakelijk.

Gebiedsontsluitingswegen B hebben ook een verkeersfunctie, maar daarnaast ook een verblijfsfunctie voor intern verkeer. Fietsers rijden veelal op de gemarkeerde fietsstroken op de rijbaan. Dit is mogelijk omdat het aantal auto’s fors lager is.

Een uitweg wordt op een GOW NIET toegestaan, voor zover deze noodzakelijk is voor ontsluiting.

Ten aanzien van erfaansluitingen is het uitgangspunt dat enkel nieuwe erfaansluitingenworden toegestaan op gebiedsontsluitingswegen op industrieterreinen. Indien mogelijk wordt gekozen voor alternatieve oplossingen, zoals ontsluiting via het wegennet van een lagere orde c.q. parallelvoorziening of een gemeenschappelijke uitweg.

5 Uitwerking vergunningsgronden / Uitgangspunten

Voor het verkrijgen van een uitweg moet bij de gemeente een vergunning worden aangevraagd. Argumenten in verband met de verkeersveiligheid en aspecten met betrekking tot het uiterlijk aanzien van de openbare ruimte en de daaraan grenzende particuliere eigendommen spelen mee in de toekenning van een vergunning. Zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven, kan een vergunning in een aantal belangen worden geweigerd. Indien de aanvraag in strijd is met één artikel van de weigeringsgronden, wordt de aanvraag afgekeurd. Per weigeringsgrond wordt een korte uitleg gegeven en worden nadere regels gesteld. In bijlage 2 en 3 zijn al deze beleidsregels in een schema weergegeven en kort samengevat. In hoofdstuk 6 worden de richtlijnen en afmetingen waaraan een uitweg moet voldoen uitvoerig beschreven en uitgelegd.

5.1 Aantal uitwegen

Elke uitweg levert een mogelijke conflictsituatie op. Vandaar dat het aantal uitwegen zoveel mogelijk beperkt moet worden en er een beperkt aantal uitwegen mag worden aangelegd. Daarom geldt:

  • Per perceel met de bestemming wonen is maximaal één uitweg toegestaan. Indien op twee percelen één woning is of wordt gebouwd, dan gelden de regels als ware het één perceel is.

  • Per te ontsluiten perceel met de bestemming bedrijvigheid zijn maximaal twee uitwegen toegestaan, indien het vrachtverkeer op eigen terrein kan worden afgewikkeld. De aanleg van één uitweg heeft de voorkeur boven het aanleggen van twee uitwegen, doordat elke uitweg een mogelijke conflictsituatie oplevert. Op twee naast elkaar gelegen percelen waarop één bedrijf staat, gelden de regels als ware het één perceel is. De voorwaarden voor de aanleg van twee uitwegen worden in paragraaf 6.3 verder uitgewerkt.

5.2 De bruikbaarheid van de weg

Wanneer een uitweg wordt aangelegd, gaat dit veelal ten koste van een parkeermogelijkheid in het openbaar gebied. Daarom geldt:

  • Een uitweg die een parkeergelegenheid (garage, carport of voortuin) op particulier terrein ontsluit, moet qua ligging zodanig zijn gesitueerd dat er géén officiële parkeerplaats in de openbare ruimte en hooguit één parkeermogelijkheid langs de openbare weg verloren gaat.

Indien er een beter geschikte oplossing bestaat tot het maken van een uitweg, wordt de uitwegvergunning enkel voor de aanleg van de beter geschikte oplossing verleend.

Verder geldt:

  • Een uitweg wordt aangesloten op een openbare weg waarbij het mogelijk is om in één vloeiende beweging de uitweg (voor- of achterwaarts) in of uit te rijden met het ontwerpvoertuig vracht- en/of personenauto, afhankelijk van de bestemming en functie van het perceel. Bij die manoeuvre mag de gehele breedte van de weg worden gebruikt.

  • Uitwegen worden in beginsel op de openbare weg ontsloten aan de zijde waarop het perceel en de bebouwing geprojecteerd is. Dit voorkomt dat uitwegen worden aangelegd op openbare wegen waarop nog geen percelen zijn ontsloten. Ook voorkomt dit het parkeren in de achtertuin, waarbij het zicht op de weg waarop wordt ontsloten door de aanwezige omheiningen onvoldoende kan zijn. Er zijn percelen die aan meerdere zijden op de openbare weg kunnen worden ontsloten. In dat geval geldt dat het zicht op de openbare weg niet mag worden belemmerd. Of daaraan wordt voldaan wordt door de behandelend ambtenaar beoordeeld. Tevens dienen aan de zijde van de openbare weg waarop wordt ontsloten al één of meerdere uitwegen van andere percelen te zijn ontsloten.

  • Uitwegen worden enkel aangesloten op wegen die volgens het GVVP tot de erftoegangswegen behoren of gaan horen (bibeko 30 km/h, bubeko 60 km/h), of op gebiedsontsluitingswegen welke zijn gelegen op een industrieterrein (bibeko 50 km/h). Zie ook hoofdstuk 4.

5.3 Het veilig en doelmatig gebruik van de weg

Iedere richting- en snelheidsverandering op de openbare weg levert een mogelijk gevaar op voor de verkeersveiligheid. Vandaar dat, indien er andere oplossingen bestaan tot het maken van een uitweg, een dergelijke uitwegvergunning wordt geweigerd. Het verlaten of indraaien van een uitweg is immers het begin of het eind van actief deelnemen aan het verkeer. Om een veilig en doelmatig gebruik van de weg te waarborgen geldt:

  • Het aantal uitwegen beperken (uitgewerkt in 5.1). Uitwegen moeten verder dan 5,00 meter van bijzondere gevaarpunten, zoals bochten van wegen, oversteekplaatsen of kruisingen afliggen. In afbeelding 1 is voor bochten uitgewerkt wat hieronder wordt verstaan.

Afbeelding 1 (Uitwerking gevaarpunten bij bochten) is toegevoegd als pdf bijlage bij deze regeling.

In paragraaf 6.2 worden de afmetingen uit onderstaande tekst verder uitgewerkt en gespecificeerd.

  • Vanwege de verkeersveiligheid is per te ontsluiten perceel met als bestemming bewoning maximaal één uitweg van drie meter breed toegestaan (zie afbeelding 2a, alleen 3,00 meter breed i.p.v. 6,00). Iedere uitweg geeft een mogelijk conflictpunt tussen twee verkeersstromen, terwijl een extra brede uitweg de duidelijkheid in de voorrangssituatie kan ondermijnen.

  • Uit het oogpunt van verkeersveiligheid zijn per te ontsluiten perceel met de bestemming bedrijvigheid of industrie maximaal twee uitwegen van 6,00 meter breed (minimale afstand tussen uitwegen moet 6,00 meter zijn) of één uitweg van 6,00 of 10,0 meter breed toegestaan (zie 6.2, afb. 2). Iedere uitweg geeft een mogelijk conflictpunt tussen twee verkeersstromen, terwijl een extra brede uitweg de duidelijkheid in de voorrangssituatie kan ondermijnen.

  • Wanneer voor de aanleg van de uitweg verkeerstekens of voorzieningen moeten worden verplaatst naar een locatie die daartoe niet is geschikt, dan wel een locatie die strijdig is met de Uitvoeringsvoorschriften behorende bij het Besluit Administratieve Bepalingen voor het Wegverkeer, wordt geen vergunning verleend.

  • Het verplaatsen van een uitweg is enkel toegestaan als de gevolgen van de verplaatsing ervan geen nadelige gevolgen of invloed (minder parkeerplaatsen, gevaar) heeft op de directe omgeving van de uitweg, de openbare ruimte en/of op omwonenden.

5.4 De bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving

Het uiterlijk aanzien van de gemeente dient te worden beschermd tegen een wildgroei aan uitwegen en auto’s die willekeurig op particuliere gronden worden geparkeerd. Indien er een andere oplossingen bestaat tot uitwegen, wordt een dergelijke uitwegvergunning geweigerd. In beginsel geldt:

  • Het aanleggen van een uitweg bij tussenwoningen wordt toegestaan, indien bij die tussenwoning over een lengte van ten minste 6,00 meter en een breedte van ten minste 2,50 meter een parkeerplaats in de voortuin kan worden aangelegd. De uitweg moet tevens passen in het straatbeeld.

  • Het is toegestaan om een uitweg aan te leggen bij woningen waarbij naast de woning in de voortuin kan worden geparkeerd. Het maakt niet uit of dat al dan niet voor de voorgevelrooilijn is. Daarbij moet de parkeerplaats ten minste 2,50 breed en 6,00 meter diep zijn. Met diep wordt bedoeld: haaks op de weg waarop wordt ontsloten tot de eerste gevel van de woning.

5.5 De bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente

In enkele gevallen wordt een aanvraag voor een uitweg ingediend waarbij een openbare groenvoorziening wordt doorsneden. Indien een alternatieve oplossing bestaat tot het maken van een uitweg, wordt een dergelijke uitwegvergunning geweigerd. Zodra het voor de aanleg van een uitweg noodzakelijk is een groenstrook te doorkruisen, ofwel een boom te kappen, geldt het volgende:

  • a.

    Aanleg uitweg mag niet ten koste gaan van een waardevolle boom. Een uitweg dient op minimaal 5,00 meter van de zijkant van de stam van een waardevolle boom te blijven.

  • b.

    Aanleg uitweg mag niet ten koste gaan van een boom uit de groenstructuren, d.w.z.:

    • -

      Bomen uit de hoofdgroenstructuur (primaire structuur) zijn als waardevol gedefinieerd en dienen gehandhaafd te worden. Een uitweg dient op minimaal 3,00 meter van de zijkant van de stam van de boom te blijven.

    • -

      Bomen uit de wijkgroenstructuur (secundaire structuur) dient men te handhaven. Een uitweg dient op minimaal 2,00 meter van de zijkant van de stam van de boom te blijven.

    • -

      Bomen uit buurtgroen (tertiaire structuur) blijven bij voorkeur gehandhaafd. Een uitweg dient op minimaal 1,00 meter van de zijkant van de stam van de boom te blijven.

  • c.

    Indien er geen andere mogelijkheid is om het perceel te ontsluiten dan middel het doorsnijden/ verharden van een hoofdgroenstructuur. De groenstructuur dient functioneel te blijven.

  • d.

    In wijkgroenstructuren kunnen uitwegen worden aangelegd. Daarbij geldt dat er een doorberekening wordt gemaakt naar de situatie waarbij alle percelen de uitwegvergunning aanvragen. In dat uiterste geval mogen in totaal per straat niet meer dan 25% doorsnijdingen/ verhardingen zijn aangelegd. Alleen dan blijft het aanwezige groen en de bomenstructuur functioneel. Als er in een straat na alle mogelijke aanvragen van uitwegen minder dan 25% van de groenstructuur wordt doorsneden, wordt er in die straat een uitwegvergunning verleend.

  • e.

    In buurtgroenstructuren kunnen uitwegen worden aangelegd. Daarbij dient het resterend groen functioneel te blijven.

6 Kenmerken van een uitweg

Om te voorkomen dat er een wildgroei optreedt in de uitvoering van uitwegen, moet een uitweg aan een aantal inrichtingsvoorwaarden voldoen. In de van toepassing zijnde documenten in het Standaardprogramma van eisen voor de inrichting van de openbare ruimte (Versie 5, februari 2008) wordt verwezen naar “Uitwegen beleidsnotitie wegbeheer” van 20 - 01 - 2004 voor de toepassing van uitwegen. Daarnaast volgen er in dit hoofdstuk verdere uitwerkingen en aanvullingen.

6.1 Richtlijnen uitwegen

Het nationale kenniscentrum voor infrastructuur, verkeer en openbare ruimte (CROW) heeft een richtlijn over uitwegen uitgebracht (CROW-publicatie nummer 68). De richtlijn bevat aanbevelingen voor de constructie en uitvoering van uitwegen.

Omdat van een uitweg in de praktijk de status niet altijd onmiskenbaar duidelijk is óf door de weggebruikers als zodanig herkend wordt, moet duidelijkheid geschapen worden via de vorm van de constructie van de uitweg. Een uitweg moet daarom voldoen aan het kenbaarheidvereiste. Dit bestaat uit twee criteria:

  • bestemmingscriterium: van een uitweg wordt gesproken indien de bestemming ervan beperkt of privé is, bijvoorbeeld een garagebox of fabrieksterrein;

  • constructiecriterium: uit de vormgeving moet voor weggebruikers kenbaar zijn dat het om een uitweg gaat.

Omdat een uitweg een middel is om voorrang te regelen, moet het ondergeschikte karakter daarvan duidelijk zijn. Het CROW beveelt daarom aan duidelijk het verschil in de hiërarchie van bij elkaar komende wegen te laten blijken. Uitwegen moeten het ondergeschikte karakter van het achterliggende gebied accentueren. Bovendien moet het uitwegkarakter onomstotelijk duidelijk zijn.

6.2 Afmetingen uitwegen

Onderstaande afmetingen gelden voor de breedte van de uitweg waar het perceel aan de openbare ruimte grenst.

  • Een uitweg van een bedrijf waarbij er geen vrachtauto’s op eigen terrein afgehandeld kunnen worden, is op de perceelsgrens standaard 6,00 meter breed (Afbeelding 2, perceel A).

  • Een uitweg voor een bedrijf waarbij vrachtverkeer op eigen terrein afgewikkeld wordt, is op de perceelsgrens standaard 10,0 meter breed (Afbeelding 2, perceel D).

  • Voor een bedrijf dat ongeacht de bedrijfsvoering twee uitwegen wil aanleggen, is er één mogelijkheid (zie afbeelding 2, perceel E). Twee uitwegen aanleggen is enkel toegestaan als de uitwegen 6,00 meter breed zijn. De uitwegen dienen minimaal 6,00 meter uit elkaar te liggen ter hoogte van de openbare weg. Het is niet toegestaan twee uitwegen die 6,00 meter breed zijn te vervangen voor één uitweg van 12,0 meter breed.

  • Het combineren van twee aanvragen voor uitwegen van twee naast elkaar gelegen percelen is toegestaan. Daarbij worden de twee uitwegen van 6,00 meter breed samengevoegd tot één gezamenlijke uitweg van 10,0 meter breed (Afbeelding 2, perceel B & C). Ook kunnen twee uitwegen van 10,0 meter breed worden samengevoegd tot één gezamenlijke uitweg van 18,0 meter breed (Afbeelding 2, perceel F & G).

  • Een uitweg van een woning is standaard 3,00 meter breed op de perceelsgrens. Als de aanvraag kan worden gecombineerd met een naastgelegen uitweg, bedraagt de breedte derhalve 6,00 meter.

  • Om te voorkomen dat uitwegen ‘aan elkaar groeien’, moet er tussen de uitwegen op de perceelgrens ter hoogte van de aansluiting met de openbare weg minimaal 1,00 meter ruimte aanwezig te zijn bij woningen en minimaal 2,00 meter bij bedrijven (Afbeelding 2, perceel D).

Afbeelding 2 (A t/m G: Mogelijkheden tot ontsluiting bedrijfspercelen) is toegevoegd als pdf bijlage bij deze regeling.

6.3 Terugbrengen van uitwegen na reconstructiewerkzaamheden

Bij een reconstructie van een weg of berm wordt de oude situatie niet teruggebracht indien die niet aan de huidige normen voldoet. De uitweg wordt in die gevallen ingericht volgens de norm die geldt voor dat type uitweg. Dat wil zeggen dat de uitweg op de perceelsgrens voor particulieren 3,00 meter breed wordt en die voor bedrijven 6,00 of 10,0 meter breed wordt.

7 Uitvoering

De gemeente Wijchen maakt geen onderscheid tussen particulieren en bedrijven wat betreft de uitvoering van uitwegen. De aanleg, verplaatsing, wijziging of verwijdering voor het deel van de uitweg dat in de openbare ruimte is gelegen, wordt door of namens de gemeente Wijchen uitgevoerd. Daardoor mogen particulieren of bedrijven aan wie de vergunning tot het maken van een uitweg is verleend niet zelf de uitweg realiseren.

De gemeente stelt voorwaarden aan de constructie en het materiaalgebruik (dat moet afwijkend zijn t.o.v. het materiaal van de openbare weg) van de uitweg, alvorens tot de realisatie kan worden overgegaan.

Bij aanleg van een uitweg onder de kroonprojectie van een waardevolle boom of boom uit de groen-structuur dient een (groen)toezichthouder van de gemeente aanwezig te zijn.

Ter voorkoming van schade aan de weg of daarin/daaraan gelegen (nuts)voorzieningen geldt:

  • Ten behoeve van de aanleg van een uitweg kan een aanpassing aan de inrichting van de weg noodzakelijk zijn, zoals het verplaatsen van een bovengrondse nutsvoorziening (zoals versterkerkast, controlekast e.d.) en/of ondergrondse nutsvoorziening (zoals brandkraan, afsluiter e.d.). Door de vaak hoge kosten wordt, alvorens op de vergunningaanvraag kan worden beschikt, het desbetreffende nutsbedrijf ingelicht en moet dat bedrijf de kosten van verplaatsing in beeld brengen. De gemeente vraagt een kostenraming op bij het desbetreffende nutsbedrijf en laat die kosten deel uitmaken van de totale kosten voor aanleg van de uitweg.

  • Het verplaatsen van een voorziening of ander straatelement wordt meegenomen in de kostenberekening van de aanlegkosten van de uitweg. Zie hiervoor ook hoofdstuk 8.

8 Kosten

Voor de met de aanleg, verplaatsing, wijziging en verwijdering gepaard gaande kosten hanteert de gemeente Wijchen het zogenaamde ‘initiatiefnemerprincipe’: de initiatiefnemer betaalt de kosten die hiervoor in relatie tot de weg gemaakt moeten worden. Hierbij bestaan 2 mogelijkheden:

  • 1.

    de gemeente Wijchen is de initiatiefnemer;

  • 2.

    een andere partij is de initiatiefnemer.

8.1 De gemeente Wijchen is initiatiefnemer

Wanneer de gemeente Wijchen een nieuwe weg aanlegt of aan een bestaande weg reconstructies of onderhoudswerkzaamheden uitvoert, bestaat de mogelijkheid dat de bestaande uitweg op initiatief van de gemeente Wijchen wordt verplaatst, gewijzigd of opnieuw aangelegd. Hierover voert de gemeente Wijchen overleg met de betreffende perceeleigenaar. Indien blijkt dat er een volgens de beoordelingscriteria voor een uitweg betere locatie voor de uitweg voorhanden is, dient die uitweg op die andere locatie te worden gerealiseerd. De gemeente is verantwoordelijk voor het uitgeven van de nieuwe uitwegvergunning. Als er geen betere locatie mogelijk is, wordt die uitweg teruggeplaatst op de oude locatie, waarbij die moet voldoen aan de geldende voorwaarden van een uitweg.

De kosten die gepaard gaan met de verplaatsing, wijziging of verwijdering voor dat deel van de uitweg dat tot de weg behoort, betaalt de gemeente Wijchen. De kosten die gemaakt worden om het perceel van de vergunninghouder aan te passen, zijn voor rekening van de vergunninghouder.

8.2 Een andere partij is initiatiefnemer

Voor het op aanvraag aanleggen, verplaatsen, wijzigen of verwijderen van uitwegen op/aan wegen gelden de criteria zoals opgenomen in hoofdstuk 5, ‘Uitwerking weigeringsgronden’, en hoofdstuk 6, ‘Kenmerken van een uitweg’. De initiatiefnemer/ vergunninghouder betaalt de werkelijke kosten gepaard gaande met de uitvoering van de werkzaamheden, alsmede de administratieve afhandeling van de aanvraag. Voor deze kosten wordt een offerte en opdracht opgemaakt door de wegbeheerder. De administratieve kosten zijn nu vastgelegd in de Legesverordening van de Gemeente Wijchen onder rubriek IX nummer 8, of nadien vastgestelde versies daarvan. Als voor de aanleg van een uitweg straatmeubilair, bv een lichtmast, zitbank o.i.d. moet worden verplaatst of als aanpassingen moeten worden gedaan aan voorzieningen van openbaar nut, komen de kosten voor rekening van de initiatiefnemer. Over de aanleg van de uitweg en de verplaatsing van de voorzieningen wordt met de andere partij een overeenkomst gesloten.

9 Overgangsregeling

Het beleid zoals het bovenstaand is opgesteld, is van toepassing op aanvragen om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.3 eerste lid van de APV, die na inwerkingtreding van dit beleid zijn ingediend.

10 Overgang van vergunning

De vergunning voor een uitweg is op grond van art 1.5 van de APV persoonsgebonden. Dat betekent dat de uitwegvergunning niet van rechtswege overgaat naar de nieuwe eigenaar van het perceel. De nieuwe eigenaar hoeft echter geen vergunning aan te vragen. Om aan te kunnen tonen dat de uitweg destijds met een vergunning is gerealiseerd, moet hij de oude uitwegvergunning bewaren. Voor het veranderen van de uitweg moet hij wel een nieuwe vergunning aanvragen.

Voor het gebruik van de uitweg die met een vergunning is aangelegd, is er geen vergunning vereist. Ingevolge uitspraak van de Raad van State van 10 februari 2010, LJN: BL3344 heeft artikel 2.1.5.3, eerste lid, aanhef en onder b van de APV betrekking op het aanbrengen van fysieke wijzigingen aan de openbare weg en niet op het gebruik van bestaande uitwegen.

Bijlage 1: Aanvraagformulier uitwegvergunning

Formulier (Aanvraagformulier uitwegvergunning) is toegevoegd als pdf bijlage bij deze regeling.

Bijlage 2: Schema vergunningsgronden

Schema (Schema vergunningsgronden) is toegevoegd als pdf bijlage bij deze regeling.

Bijlage 3: Samenvatting van de vergunningsgronden

1 Aantal uitwegen

  • Per te ontsluiten perceel met de bestemming wonen is maximaal één uitweg toegestaan.

  • Per te ontsluiten perceel met de bestemming bedrijvigheid, zijn maximaal twee uitwegen toegestaan, één uitweg is standaard.

2 De bruikbaarheid van de weg

  • Een uitweg die een parkeergelegenheid (garage, carport of voortuin) op particulier terrein ontsluit, moet qua ligging zodanig zijn gesitueerd dat er géén officiële parkeerplaats in de openbare ruimte en hooguit één parkeermogelijkheid langs de openbare weg verloren gaat.

  • Een uitweg wordt aangesloten op een openbare weg waarbij het mogelijk is om in één vloeiende beweging de uitweg (voor- of achterwaarts) in of uit te rijden met het ontwerpvoertuig vracht- en/of personenauto, afhankelijk van de bestemming van het perceel.

  • Uitwegen worden in beginsel op de openbare weg ontsloten aan de zijde waarop het perceel en de bebouwing geprojecteerd is.

  • Uitwegen worden enkel aangesloten op wegen die volgens het GVVP tot de erftoegangswegen behoren of gaan horen (bibeko 30 km/h, bubeko 60 km/h), of op gebiedsontsluitingswegen welke zijn gelegen op een industrieterrein (bibeko 50 km/h).

3 Het veilig en doelmatig gebruik van de weg

  • Het aantal uitwegen beperken. Uitwegen moeten verder dan 5,00 meter van bijzondere gevaarpunten, zoals bochten van wegen, oversteekplaatsen of kruisingen afliggen.

  • Vanwege de verkeersveiligheid is per te ontsluiten perceel met als bestemming bewoning maximaal één uitweg van drie meter breed toegestaan.

  • Uit het oogpunt van verkeersveiligheid zijn per te ontsluiten perceel met de bestemming bedrijvigheid of industrie maximaal twee uitwegen van 6,00 meter breed (minimale afstand tussen de uitwegen moet 6,00 meter zijn) of één uitweg van 6,00 of 10,0 meter breed toegestaan.

  • Wanneer voor de aanleg van de uitweg verkeerstekens of voorzieningen moeten worden verplaatst naar een locatie die daartoe niet is geschikt, dan wel een locatie die strijdig is met de Uitvoeringsvoorschriften behorende bij het Besluit Administratieve Bepalingen voor het Wegverkeer, wordt geen vergunning verleend.

  • Het verplaatsen van een uitweg is enkel toegestaan als het geen nadelige gevolgen of invloed (minder parkeerplaatsen, gevaar) heeft op de directe omgeving van de uitweg, de openbare ruimte en/of op omwonenden.

4 De bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving

  • Indien bij een tussenwoning over een lengte van ten minste 6,00 meter en een breedte van ten minste 2,50 meter een parkeerplaats in de voortuin kan worden aangelegd, wordt de vergunning verleend.

  • Indien bij overige woningen naast de woning in de voortuin kan worden geparkeerd (al dan niet voor de voorgevelrooilijn), waarbij die parkeerplaats ten minste 2,50 breed en 6,00 meter diep is (met diep wordt bedoeld: haaks op de weg waarop wordt ontsloten tot aan de eerste gevel van de woning).

5 De bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente

  • De aanleg van een uitweg mag niet ten koste gaan van een waardevolle boom.

  • Aanleg uitweg mag niet ten koste gaan van een boom uit de groenstructuren.

  • Indien er geen andere mogelijkheid is om het perceel te ontsluiten dan via een doorsnijding van een hoofdgroenstructuur.

  • Indien een groenstructuur wordt doorsneden en de resterende groenstructuur functioneel blijft.

  • Bij minder dan 25% doorsnijdingen in wijkgroenstructuren.

Voor de volledige weigeringsgronden en uitleg van de regels wordt verwezen naar de volledige beleidsregels, zoals vastgesteld op 10 augustus 2010 en in werking is getreden op 30 augustus 2010.