Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Delft

Maatregelenverordening WWB

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDelft
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMaatregelenverordening WWB
CiteertitelMaatregelenverordening WWB
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 8 lid 1, artikel 18 Wet werk en bijstand

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-201101-01-2012Onbekend

24-03-2011

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2011

De raad der gemeente Delft;gelezen het voorstel van het college van gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b en artikel 18 van de Wet werk en bijstand; besluit :vast te stellen de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2011.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft

  • c.

    algemene bijstand: de bijstand zoals bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet (inclusief het vakantiegeld);

  • d.

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

  • e.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • f.

    bijstandsnorm; de bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet (inclusief vakantiegeld);

  • g.

    langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 36 van de wet;

  • h.

    maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid van de wet;

  • i.

    benadelingsbedrag; het ten onrechte aan bijstand verstrekte bedrag vermeerderd met de door de gemeente over dit bedrag reeds afgedragen belasting en premies plus de mogelijk verstrekte langdurigheidstoeslag, dan wel het bedrag aan bijstand dat als gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid meer verstrekt wordt dan dat vertrekt zou worden indien de belanghebbende wel genoegzaam besef van verantwoordelijkheid had betoond, zoals bedoeld in artikel 14, eveneens vermeerderd met de door de gemeente reeds afgedragen premies en belasting plus de mogelijk verstrekte langdurigheidstoeslag.

  • j.

    sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie.

Artikel 2: Het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan, dan wel de uit de wet of artikel 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college en haar ambtenaren zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3: Algemene bepaling over de wijze van opleggen van de maatregel en de berekeningsgrondslag

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd voor een bepaalde tijd (als percentage van de maandelijks verstrekte bijstandsnorm), of op basis van het geconstateerde benadelingsbedrag.

  • 2.

    Een maatregel wordt in principe naar de toekomst opgelegd, tenzij in deze verordening wordt bepaald dat de maatregel met terugwerkende kracht wordt opgelegd

  • 3.

    De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm, waarbij geldt dat grondslag de bijstandsnorm is die geldig is in de periode waarover de maatregel wordt opgelegd. Indien het niet mogelijk is de maatregel op te leggen op de bijstandsnorm kan de maatregel worden toegepast op de verstrekte bijzondere bijstand, voor zover deze op grond van artikel 12 en 36 van de wet is verstrekt. Artikel 7 lid 2 tot en met 4 is van overeenkomstige toepassing.

    Artikel 4: Het besluit tot het opleggen van een maatregel

    In het besluit tot het opleggen van een maatregel worden, indien van toepassing, vermeld:

    • a.

      de reden van de maatregel;

    • b.

      de duur van de maatregel;

    • c.

      de periode waarover de maatregel wordt opgelegd;

    • d.

      het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd;

    • e.

      het bedrag waarmee de uitkering wordt verlaagd uitgaande van de bijstandsnorm of het benadelingsbedrag, en

    • f.

      de reden van afwijking van de standaardmaatregel.

    Artikel 5: Het horen van de belanghebbende

      • 1.

        Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

      • 2.

        Het horen van de belanghebbende kan achterwege gelaten worden indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet; of,

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; of,

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen de gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid; of,

    • e.

      het gedrag van de betrokkene op basis waarvan een maatregel wordt opgelegd, behoort tot de in artikel 9 van deze verordening genoemde eerste categorie; of,

    • f.

      er sprake is van een ernstige misdraging door de betrokkene zoals bedoeld in artikel 14 van deze verordening.

    Artikel 6: Afzien van het opleggen van een maatregel

    • 1.Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar voor de constatering van de gedraging heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als ten gevolge van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend.

      • 2.

        Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van twee jaar nadat de betreffende gedraging is geconstateerd.

      • 3.

        Het college kan afzien van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

      • 4.

        Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk in kennis gesteld.

      • 5.

        Indien sprake is van een gedraging zoals bedoeld in artikel 11kan het college afzien van het opleggen van een maatregel en volstaan met het geven van een waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een waarschuwing is gegeven.

    Artikel 7: De wijze van opleggen van de maatregel

    • 1.In het geval dat de maatregel wordt opgelegd op de bijstandsnorm, wordt deze:

    • a.

      indien de uitkering over de betreffende maand nog niet is uitgekeerd, opgelegd met ingang van de eerste dag nadat het besluit aan de betrokkene kenbaar is gemaakt;

    • b.

      indien de uitkering over de betreffende maand reeds is uitgekeerd, opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het besluit tot het opleggen van een maatregel.

      • 2.

        Met in achtneming van artikel 3, lid 3 kan indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 of artikel 36 van de wet, de maatregel worden toegepast op de in dat kader verleende bijzondere bijstand;

      • 3.

        Indien een maatregel wordt opgelegd op bijzondere bijstand die op grond van artikel 12 van de wet wordt verstrekt, dan wordt de maatregel -zowel qua hoogte als qua duur-, vastgesteld overeenkomstig de maatregel die wordt opgelegd op de bijstandsnorm. De artikelen 9 tot en met 15 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ‘bijstandsnorm’ en ‘benadelingsbedrag’ als grondslag voor de maatregel steeds ‘bijzondere bijstand verstrekt op grond van artikel 12 van de wet’ moet worden gelezen.

      • 4.

        In het geval van maatregelwaardig gedrag zoals beschreven in artikel 12, wordt de maatregel vastgesteld op basis van het benadelingsbedrag, zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel i. Een maatregel vanwege maatregelwaardig gedrag als bedoeld in artikel 12 wordt met terugwerkende kracht opgelegd.

      • 5.

        Indien na het plaatsvinden van de maatregelwaardig gedraging het recht op algemene bijstand, inclusief verhoging of verlaging op grond van paragraaf 3.3. van de wet is beëindigd of ingetrokken, kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd. De grondslag is de bijstandsnorm die geldig is op de ingangsdatum van de maatregel. De maatregel kan niet eerder ingaan dan de dag waarop de gedraging heeft plaatsgevonden.

      • 6.

        In die gevallen waarin een maatregel, ondanks het bepaalde in lid 7, niet volledig kan worden geëffectueerd omdat de bijstand wordt beëindigd, wordt deze alsnog geëffectueerd indien de belanghebbende binnen een periode van één jaar opnieuw bijstand ontvangt.

      • 7.

        In die gevallen waarin een maatregel niet volledig kan worden geëffectueerd omdat de hoogte van de bijstand onvoldoende is kan het bedrag van de maatregel verdeeld worden over meerdere maanden.

      • 8.

        Een maatregel die wordt opgelegd voor een periode van meer dan drie maanden, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer wordt gelegd heroverwogen.

    Artikel 8: Samenloop van gedragingen

    Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan meerdere gedragingen die het niet nakomen van de verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en de duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Hoofdstuk 2: Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9: Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet en de verplichtingen genoemd in artikel 4 van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand, alsmede het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet of onvoldoende is nagekomen worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

    • b.

      het zich niet houden aan de vastgestelde en aan betrokkene kenbaar gemaakte procedures met betrekking tot ziek- en betermeldingen, in het geval van deelname aan re-integratieactiviteiten, en in het geval van oproepen om op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd te verschijnen met betrekking tot de uitvoering van de WWB.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheid van arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of niet tijdig tenminste voor gezien ondertekenen van het trajectplan opgesteld door een van gemeentewege aangewezen re-integratiebedrijf.

    • c.

      het niet of het onvoldoende gebruikmaken van een door het college, dan wel een door het college aangewezen bedrijf in het kader van de uitvoering van de wet, aangeboden voorziening, gericht op de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet,

      • -

        waaronder begrepen sociale activering,

      • -

        en waaronder eveneens begrepen activiteiten die deel uitmaken van een inburgeringstraject zoals bedoeld in de Wet inburgering en alle daarmee samenhangende wet- en regelgeving, en de verordening Wet inburgering van de gemeente Delft, voor zover deze activiteiten vallen onder een door het college in het kader van de wet aangeboden voorziening;

      • -

        en waaronder tevens begrepen door de gemeente geïnitieerde educatieve activiteiten.

    • d.

      het niet of niet tijdig gehoor geven aan een oproep van de gemeente, dan wel een door het college aangewezen bedrijf in het kader van de uitvoering van de wet, om op een bepaalde tijd en plaats te verschijnen.

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden of het door eigen toedoen verspelen of het niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 10: De hoogte en de duur van de maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel naar aanleiding van gedragingen genoemd in artikel 9 vastgesteld op:

    • a.

      vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2.

    In die gevallen waarbij de belanghebbende zich opnieuw schuldig maakt aan een gedraging binnen dezelfde categorie waarvoor eerder een maatregel is opgelegd, is er sprake van recidive. De maatregel wordt dan overeenkomstig dit artikel verzwaard. Bij het vaststellen van recidive geldt dat besluiten op grond van artikel 6, lid 3 meetellen. Ook maatregelen die op grond van artikel 2, lid 2 zijn gematigd tellen mee bij de bepaling of er sprake is van recidive.

    • a.

      Met betrekking tot gedragingen behorend tot de eerste of tweede categorie geldt dat in alle gevallen waarin de belanghebbende zich binnen een periode van 12 maanden voor een tweede of volgende keer schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie, de hoogte van de maatregel, zoals genoemd in het eerste lid wordt verdubbeld. Is dit niet mogelijk dan wordt de duur van de eerder opgelegde maatregel verdubbeld. Dit geschiedt wel met in achtneming van het bepaalde in artikel 8.

    • b.

      Met betrekking tot gedragingen van de derde categorie geldt dat indien de belanghebbende zich binnen een periode van 12 maanden opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging behorend tot de derde categorie, een maatregel wordt opgelegd van 100% gedurende één maand. Dit geschiedt wel met in achtneming van het bepaalde in artikel 8. Maakt de belanghebbende zich binnen een periode van 12 maanden nadat een maatregel op grond van dit lid is opgelegd opnieuw schuldig aan een verwijtbare gedraging behorende tot deze categorie, dan wordt een maatregel opgelegd van 100% en wordt de duur van de laatst opgelegde maatregel verdubbeld.

    • c.

      Met betrekking tot gedragingen behorend tot de vierde categorie geldt dat indien de belanghebbende zich binnen een periode van 12 maanden opnieuw schuldig maakt aan een gedraging van de vierde categorie, een maatregel wordt opgelegd van 100% voor de duur van twee maanden. Maakt de belanghebbende zich binnen een periode van 12 maanden nadat een maatregel is opgelegd op grond van dit lid is opgelegd opnieuw schuldig aan een verwijtbare gedraging behorend tot de vierde categorie, dan wordt de duur van de laatst opgelegde maatregel verdubbeld.

Hoofdstuk 3: Het niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11: Het niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van inlichtingen zonder gevolgen voor de hoogte van de bijstand.

  • 1.

    Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig te verstrekken, zonder dat dit heeft geleid tot het verstrekken van een onjuist bedrag aan bijstand, kan een maatregel worden opgelegd van tien procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2.

    Onder tijdig wordt in dit verband verstaan:

  • ·

    binnen twee weken nadat de betrokkene redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van de betreffende omstandigheid die gevolgen kan hebben voor de bijstandsverlening,

  • ·

    dan wel binnen een daartoe door het college gestelde termijn.

  • 3.

    Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het geven van een schriftelijke waarschuwing zoals bedoeld in artikel 6, vijfde lid.

  • 4.

    De hoogte van de maatregel zoals bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na vaststelling van een verwijtbare gedraging opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Hierbij wordt in eerste instantie de hoogte (percentage) verdubbeld. Indien dit niet mogelijk is, wordt de duur van de maatregel verdubbeld. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, derde lid.

  • 5.

    In die gevallen dat de betrokkene zich binnen een periode van 12 maanden na vaststelling van een vorige verwijtbare gedraging voor een derde of volgende keer schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging wordt de laatst opgelegde maatregel verdubbeld. Daarbij wordt in eerste instantie de hoogte van de maatregel verdubbeld. Is

Artikel 12: Het niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van inlichtingen met gevolgen voor de hoogte van de bijstand

  • 1.

    Indien de belanghebbende de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 van de wet niet, niet tijdig of niet behoorlijk is nagekomen door geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen te verstrekken, en er is als gevolg daarvan ten onrechte bijstand is verstrekt, wordt een maatregel opgelegd ten hoogte van 10% van het benadelingsbedrag, met een minimum van € 50,00 en met een maximumbedrag van € 2269,00. Onder tijdig wordt in dit verband verstaan binnen twee weken nadat de betrokkene redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van de betreffende omstandigheid die gevolgen kan hebben voor de bijstandsverlening.

  • 2.

    De maatregel, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt gerealiseerd door een herziening van het recht op bijstand, zoals bedoeld in artikel 54, derde lid, sub a en b van de wet. Indien deze maatregel niet of niet volledig kan worden geëffectueerd door de herziening van het recht op bijstand, wordt dit gerealiseerd door het verlagen van de eerstvolgende uitbetaling van de bijstandsnorm, waarbij betrokkene steeds dient te beschikken over negentig procent van de voor hem geldende bijstandsnorm.

  • 3.

    Indien de belanghebbende binnen één jaar nadat een maatregel is opgelegd als bedoeld in dit artikel de inlichtingenplicht opnieuw schendt wordt het bedrag van de maatregel met 50% verhoogd. De minimale hoogte van de maatregel bedraagt in dit geval € 75,00, maar nooit meer dan 50% van het benadelingsbedrag. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien, zoals bedoeld in artikel 6, vierde lid.

  • 4.

    Een maatregel wordt niet opgelegd zolang het Openbaar Ministerie een aangifte ter zake van een strafbaar feit onderzoekt, verband houdend met het niet nakomen van de verplichting op grond van artikel 17 van de wet.

  • 5.

    Een maatregel blijft definitief achterwege als ter zake van de aangifte tegen de belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van strafrecht.

Hoofdstuk 4: Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 13: Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Indien de belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, en indien het maatregelwaardig gedrag niet valt onder de artikelen 9 tot en met 13 en 15 en 16 wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Een maatregel wordt indien er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan op de volgende wijze vastgesteld:

  • a.

    bij een benadelingsbedrag tot € 1000,00: 20% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden

  • b.

    bij een benadelingsbedrag van € 1000,00 tot € 2000,00 40% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.

  • c.

    Bij een benadelingsbedrag van € 2000,00 tot € 4000,00 40% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden.

  • d.

    Bij een benadelingsbedrag van € 4000,- tot € 10.000,- 50% gedurende 6 maanden.

  • e.

    Bij een benadelingsbedrag van € 10.000,- of meer 50% gedurende 12 maanden.

  • 3.

    In het geval dat een belanghebbende zich binnen een periode van 12 maanden na vaststelling van de eerdere verwijtbare gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging zoals bedoeld in dit artikel, wordt de duur van de maatregel verdubbeld.

Artikel 14: Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van minimaal 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand. Het opleggen van een maatregel laat onverlet dat de betrokkene ook een verbod kan worden opgelegd tot het betreden van gemeentelijke gebouwen.

  • 2.

    Indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden na een gedraging als bedoeld in het eerste lid opnieuw schuldig maakt aan een dergelijke gedraging, wordt een maatregel opgelegd van ten minste 50% gedurende twee maanden.

  • 3.

    In die gevallen dat betrokkene zich binnen een periode van 12 maanden na vaststelling van de vorige verwijtbare gedraging voor een derde of volgende keer schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging, wordt laatst opgelegde maatregel verdubbeld. Daarbij wordt in eerste instantie de hoogte van de maatregel verdubbeld. Is dit niet mogelijk dan wordt de duur van de eerder opgelegde maatregel verdubbeld.

Artikel 15: Bijzondere verplichtingen op grond van de artikelen 55 en 57 WWB

  • 1.

    Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen als bedoeld in de artikelen 55 en 57 van de wet zijn opgelegd, en deze niet of in onvoldoende mate worden nagekomen, bedraagt de maatregel 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging zoals omschreven in het eerste lid. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende reden, zoals bedoeld in artikel 6, derde lid.

Hoofdstuk 5: Handhavingsbeleid

Artikel 16: Handhavingsbeleid

  • 1.

    Het college biedt periodiek, doch ten minste een maal per 4 jaar, aan de gemeenteraad een handhavingsplan aan met daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand en de te verwachten resultaten.

  • 2.

    Jaarlijks rapporteert het college hierover aan de gemeenteraad.

  • 3.

    Het benadelingsbedrag wordt volledig teruggevorderd, dan wel door middel van een verlaging van de bijstandsnorm volledig geïncasseerd.

  • 4.

    Het college kan besluiten rente en kosten in rekening te brengen.

  • 5.

    Het college kan met betrekking tot het handhavingsbeleid nadere regels stellen.

Hoofdstuk 7: Slotbepalingen

Artikel 17: Bevoegdheid college

  • 1.

    In die gevallen waarin de verordening niet voorziet beslist het college.

  • 2.

    Het college kan jaarlijks de minimum en maximum hoogte van de maatregel, zoals bedoeld in artikel 12 van de verordening opnieuw vaststellen.

Artikel 18: Overgangsrecht

  • 1.

    Besluiten, waaronder de beslissing op bezwaar, naar aanleiding van in de ogen van het College maatregelwaardig gedrag, worden niet genomen met toepassing van deze verordening, maar met toepassing van de ‘Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2008’ als de gedraging heeft plaatsgevonden uitsluitend vóór de dag van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2.

    Besluiten, waaronder de beslissing op bezwaar, naar aanleiding van in de ogen van het college maatregelwaardig gedrag, worden genomen met toepassing van deze verordening, als de gedraging heeft plaatsgevonden uitsluitend op of na de dag van inwerkingtreding van deze verordening .

  • 3.

    Indien dezelfde maatregelwaardige gedraging heeft plaatsgevonden zowel vóór als op/of na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, worden besluiten, waaronder de beslissing op bezwaar, genomen met toepassing van deze verordening.

  • 4.

    Bij toepassing van het tweede lid wordt de hoogte van de maatregel ten gunste van de belanghebbende gematigd tot hetgeen deze zou bedragen in de tot 1-3-2011 van kracht zijnde maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2008.

Artikel 19: Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2011.

  • 2.

    Per 1 maart 2011 komt de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2008 te vervallen.

Artikel 20: Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2011.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 24 februari 2011.

mr. drs. G.A.A. Verkerk ,burgemeester.

R.H. van Luyk ,griffier.

Bekendgemaakt: 27 februari 2011.

Toelichting van de maatregelenverordening

Algemeen

De Wet werk en bijstand (WWB) schrijft voor dat gemeenten voor bepaalde onderwerpen zelf regels moeten maken. Deze regels moet de gemeente Delft vastleggen in een verordening. Sinds het ingaan van de WWB, moet de gemeente zelf bepalen wat er gebeurt met iemand die zich niet houdt aan de regels die in de WWB staan. In deze verordening staat welke maatregelen de gemeente neemt als een uitkeringsgerechtigde zich niet aan de regels van de WWB houdt. Dat noemt de gemeente: ‘een maatregel opleggen’. Wanneer een uitkeringsgerechtigde zich niet aan de regels van de WWB houdt, is er maar één maatregel, namelijk: het verlagen van de bijstand.

In artikel 18 van de WWB staat dat gemeenten zelf de regels van het maatregelenbeleid moeten maken. In dit artikel staat het volgende:

1.De gemeente zorgt ervoor dat de bijstand (voor levensonderhoud en sommige vormen van bijzondere bijstand) en de regels die daarbij horen, passen bij de persoon of het gezin die de bijstand krijgt. Een ander woord voor een persoon die recht heeft op bijstand is een uitkeringsgerechtigde. De gemeente houdt rekening met alle omstandigheden, mogelijkheden en financiën van de persoon of het gezin. Het verstrekken van bijstand is daarmee maatwerk.

De hoogte of het bedrag van de bijstand hangt af van iemands leefsituatie, zijn of haar financiën, maar ook of iemand zich aan de regels van de WWB houdt.

2.Aan bijstand zitten rechten en plichten vast. Recht op bijstand betekent ook, de plicht om eraan te werken om weer uit de uitkering te komen.

Wanneer een uitkeringsgerechtigde zich niet houdt aan de regels die bij bijstand horen of omdat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig misdraagt, verlaagt de gemeente de bijstand. De bijstand wordt niet verlaagd als een uitkeringsgerechtigde er niets aan kan doen.

Uitgangspunten

De vorige maatregelenverordening is de basis voor deze nieuwe regels. De maatregelenverordening is aangepast, omdat de wet is gewijzigd. Zo zijn er allemaal nieuwe regelingen, bijvoorbeeld speciaal voor jongeren bijgekomen. Voor hen geldt nu een aparte maatregelverordening.

De maatregelen zorgen ervoor dat uitkeringsgerechtigden zich aan hun plichten houden. Deze plichten horen bij bijstand.

De gemeente moet rekening houden met de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde voordat iemand een maatregel krijgt. De gemeente houdt rekening met alle omstandigheden, mogelijkheden en financiën van een uitkeringsgerechtigde. De gemeente probeert zoveel mogelijk een uitkeringsgerechtigde zijn verhaal te laten doen. Het opleggen van een maatregel is daarmee maatwerk.

Het betekent dat de regels die in de maatregelenverordening staan, niet zondermeer vaststaan. Ze geven een richting aan. Een maatregel kan hoger of lager uitvallen. Dat hangt af van de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde. Bijvoorbeeld als iemand bepaald gedrag echt niet verweten kan worden, dan kan er geen maatregel opgelegd worden.

Het woord ‘maatregel’

Het verlagen of verhogen van bijstand omdat iemand de regels die daarbij horen niet nakomt, noemt de WWB officieel: ‘afstemmen’. Daarmee bedoelt de WWB in hoeverre een uitkeringsgerechtigde de regels nakomt. Aan het recht op bijstand zit de plicht van het volgen van de regels vast.In deze maatregelenverordening spreekt de gemeente liever van ‘het opleggen van een maatregel’. Dat is duidelijker voor een uitkeringsgerechtigde. Het gaat er om dat het gedrag van de uitkeringsgerechtigde wordt gecorrigeerd.

Het verlagen van de WWB-uitkering

De gemeente kan de bijstand (voor levensonderhoud en sommige vormen van bijzondere bijstand) verlagen. De gemeente legt een maatregel op over de bijstandsnorm die voor een uitkeringsgerechtigde van toepassing is. De bijstandsnorm bepaalt het bedrag dat een uitkeringsgerechtigde ontvangt. Dit bedrag is gebaseerd op iemands leefsituatie, dus of iemand kinderen heeft, samenwoont of getrouwd is bijvoorbeeld.

Dit zijn de uitzonderingen op de regel dat de gemeente een maatregel oplegt over de bijstandsnorm die voor een uitkeringsgerechtigde van toepassing is:

  • ·

    Jongeren die bijzondere bijstand krijgen als aanvulling op hun uitkering. Soms krijgen jongeren (van 18 tot 21 jaar) een aanvulling voor algemeen noodzakelijke kosten. Dat zijn kosten die voor iedereen algemeen gangbaar zijn. Denk aan regelmatig terugkerende kosten zoals huisvesting, kleding en medische kosten. Als de gemeente de maatregel alleen over de lagere jongerennorm zou opleggen, zou dit niet eerlijk. Ook niet ten opzichte van leeftijdgenoten van 22 jaar.

  • ·

    Uitkeringsgerechtigden die zich niet aan de inlichtingenplicht houden. Dat is plicht die uitkeringsgerechtigden hebben hun gemeente te informeren over alles wat van belang kan zijn voor het recht op hun uitkering. Als zijn daardoor teveel uitkering hebben gekregen dan legt de gemeente de maatregel op over het benadelingsbedrag als er te veel uitkering is betaald.

Het is mogelijk dat de uitkeringsgerechtigde zich niet aan zijn inlichtingenplicht heeft gehouden zonder dat er teveel uitkering is betaald. In die gevallen kan de gemeente een maatregel van 10% opleggen over de geldende bijstandsnorm.

·De Langdurigheidstoeslag. De gemeente legt geen maatregel op omdat het alleen kan gaan om opgave van onvoldoende of onjuiste gegevens. Immers, de gemeente kan dan ook niet het recht op Langdurigheidstoeslag vaststellen en daarmee uitkeren. Een uitzondering bestaat als de uitkeringsgerechtigde, die recht heeft op een langdurigheidstoeslag zich zeer ernstig misdraagt.

Zodra de gemeente besluit een maatregel op te leggen, gebeurt dit doorgaans direct. Soms legt de gemeente met terugwerkende kracht een maatregel op. Dat gebeurt als iemand bijvoorbeeld geen uitkering meer ontvangt of wanneer de bijstand al is uitbetaald.

Relatie met re-integratieverordening

Zonder rechten geen plichten en andersom. De gemeente heeft regels voor het recht op ondersteuning bij arbeidsre-integratie vastgesteld in een verordening. Dat schrijft de wet voor. Arbeidsre-integratie betekent dat iemand na een periode zonder betaald werk, (weer) zo snel mogelijk aan het werk gaat. Het is een plicht die bij de WWB hoort.

Relatie met de verordening WI

De gemeente moet regels vaststellen voor het informeren van inburgeringsplichtigen. De gemeente moet hen helpen bij het inburgeren. Bovendien moet de gemeente hun rechten en plichten vaststellen. Deze regels staat in de verordening Wet Inburgering (WI). Soms valt een uitkeringsgerechtigde onder de verordening WI én onder de maatregelenverordening, dat noemen we een ‘samenloop’. De WI-activiteit moet wel onderdeel zijn van het re-integratietrajectplan dat de consulent voor uitkeringsgerechtigde heeft opgesteld. Wanneer een klant dan een boete vanuit de verordening WI krijgt bijvoorbeeld, gaat de maatregelenverordening voor. De boete vervalt dan.

Relatie met de maatregelenverordening WIJ

Vanaf 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (kortweg WIJ) ingegaan. Jongeren die zich melden bij het UWV-WERKbedrijf vallen niet meer onder de WWB, maar onder de WIJ. Zij hebben recht op een werkleeraanbod van de gemeente. Een werkleeraanbod is een opleiding of een baan of allebei. Deze jongeren hebben soms ook recht op een uitkering.

De WIJ kent een eigen maatregelenverordening. Dit betekent dat de WIJ zijn eigen maatregelenbeleid kent. Wanneer een uitkeringsgerechtigde zich niet aan de regels van de WIJ houdt, krijgt iemand een maatregel. De hoogte en duur van de maatregelen in de WIJ, lijken sterk op die van de WWB.

De indeling in categorieën; het onvoldoende meewerken aan arbeidsinschakeling

De indeling in categorieën: de maatregel die je kunt krijgen wanneer een uitkeringsgerechtigde niet aan het werk gaat, of hier geen moeite voordoet. De naam hiervoor is ‘maatregelwaardig gedrag’.

De maatregelverordening van de gemeente Delft kent een aantal categorieën. Het soort maatregel dat iemand kan krijgen, hangt af van in welke categorie het gedrag hoort. Het gaat hier om klanten die een maatregel krijgen die te maken heeft met rechten en plichten rondom het krijgen en zoeken naar werk. Het gedrag dat de klant vertoont in deze categorieën kan leiden tot een maatregel.

De categorieën lopen op naar zwaarte. Gedrag in categorie 1 leidt tot een minder zware maatregel dan gedrag in categorie 4.

Categorie 1 Uitkeringsgerechtigden die zich niet inschrijven als werkzoekende bij het UWV-WERKbedrijf krijgen een maatregel van de eerste categorie. Of als zij hun inschrijving niet op tijd verlengen.

Nieuw in deze categorie is het zich niet houden aan de afspraken bij ziek- en betermelding als een uitkeringsgerechtigde deelneemt aan een re-integratietraject. Ook dan wordt een maatregel opgelegd.

Categorie 2 Uitkeringsgerechtigden moeten laten zien actief bezig te zijn met het zoeken of krijgen van werk. Bijvoorbeeld door regelmatig te solliciteren en mee te werken aan re-integratieplannen. Doen ze dit niet, dan wordt een maatregel opgelegd.

Categorie 3 Een uitkeringsgerechtigde moet echt meewerken om weer aan de slag te gaan. Daarvoor kan een uitkeringsgerechtigde gebruik maken van de mogelijkheden die de gemeente biedt. Hieronder vallen ook activiteiten die vallen onder sociale activering. Dat zijn veelal onbetaalde activiteiten die erop gericht zijn (weer) mee te kunnen doen in de maatschappij. Ook alle activiteiten die horen bij een inburgeringstraject vallen in Categorie 3. De WI-activiteit (Wet inburgering) moet wel onderdeel zijn van het re-integratietrajectplan dat de consulent voor uitkeringsgerechtigde heeft opgesteld. Dus als een uitkeringsgerechtigde zich niet houdt aan de WI valt dat onder maatregelwaardig gedrag. Zo ook het niet meedoen aan opleiding die de gemeente voorstelt.

Wanneer een uitkeringsgerechtigde een trajectplan niet tekent – minimaal voor gezien – dan houdt iemand zich niet aan de verplichtingen. De klant vertraagt hierdoor namelijk het (weer) aan de slag gaan.

Een uitkeringsgerechtigde kan een maatregel Categorie 3 krijgen wanneer hij of zij zich niet houdt aan een afspraak die gemeente met ham of haar maakt.

Categorie 4 Uitkeringsgerechtigden die door hun eigen schuld hun werk (gedeeltelijk) kwijtraken krijgen een maatregel van de vierde categorie.

Ander maatregelwaardig gedrag

Er is geen indeling in categorieën voor overig ‘maatregelwaardig gedrag’. Dat is de maatregel (‘straf’) die een klant kan krijgen voor bepaald gedrag wanneer hij of zij zich niet aan de regels houdt.

Dit is bijvoorbeeld wanneer een klant;

  • ·

    niet, niet op tijd, onvolledig of onjuist informatie geeft.

  • ·

    te weinig verantwoordelijkheid toont, bijvoorbeeld door het te snel opmaken van (spaar)geld of het niet (of op tijd) gebruik maken van een voorliggende voorziening. Dat is elke voorziening buiten de WWB waarop de klant een beroep kan doen. Bijvoorbeeld een WW-uitkering.

  • ·

    zich ernstig misdraagt tegenover medewerkers. Dit soort gedrag kan uiteenlopen van schelden, bedreigingen tot fysieke mishandelingen.

  • ·

    verplichtingen die in de artikelen 55 en 57 van de WWB staan niet nakomt. Dit zijn enkele bijzondere plichten die de gemeenten op kan leggen, zoals het naar een dokter gaan of meewerken aan het direct uit de uitkering doorbetalen van bepaalde kosten.

Het verstrekken van informatie en besef van verantwoordelijkheid

Een klant moet alle gegevens die van belang zijn doorgeven, dat heet de ‘informatieplicht’. Wanneer een klant zich daar niet aan houdt, krijgt hij of zij als maatregel. Het bedrag dat de klant onterecht ontvangt, moet hij terugbetalen.

Dit geldt ook als een klant te weinig verantwoordelijkheidsbesef heeft. De maatregel hangt dan af van het de te veel betaalde bijstand. De bedoeling van de WWB is dat de maatregel het gedrag van de klant positief beïnvloedt. De maatregel is daarmee een correctiemiddel.

Herhaling van maatregelwaardig gedrag.

In deze verordening staan regels voor herhaaldelijk ‘maatregelwaardig gedrag’. Het kan gebeuren dat het gedrag van een klant niet verandert nadat hij of zij een maatregel heeft gekregen voor zijn gedrag. De klant herhaalt zijn of haar gedrag. Dit heet ‘recidive’. Is er sprake van recidive binnen 12 maanden, dan kan de gemeente de maatregel verhogen.

Misdragingen

In deze verordening staat slechts een minimummaatregel voor klanten die zich ernstig misdragen tegenover medewerkers. De reden hiervoor is dat het om uiteenlopende soorten gedrag kan gaan. Daarnaast is de oorzaak van dergelijk slecht gedrag belangrijk. Frustratie kan de oorzaak zijn. Echter, de klant kan ook proberen met dit gedrag zijn zin (geld, bijstand, anders) te krijgen. De maatregel moet daarom persoonlijk worden bepaald. In uiterste gevallen kan een klant direct een gemeentelijk gebouwenverbod krijgen als dat nodig is.

Handhavingsbeleid

In de verordening staat een apart artikel over hoe de gemeente ervoor kan zorgen dat het beleid in deze verordening uitgevoerd wordt. Dit heet het ‘handhavingsbeleid’. De Tweede Kamer heeft een motie aangenomen waarin staat dat de gemeente haar handhavingsbeleid in een verordening moet regelen. De gemeente Delft heeft dat gedaan in deze maatregelenverordening.

Slotbepaling

Tot slot staan er in deze verordening speciale bevoegdheden. Dat zijn speciale rechten die alleen het college heeft. Zo kan het college maatregelen opleggen die niet in deze verordening staan. Verder kan het college elk jaar de minimumbedragen in deze verordening aanpassen.

Toelichting per artikel

Artikel 1. Begripsomschrijving

De woorden en termen die in deze maatregelenverordening staan, hebben dezelfde betekenis als die in de WWB staan. In de verordening gebruikt de gemeente het woord ‘uitkeringsgerechtigde’. Daarmee bedoelen we de persoon die een WWB-uitkering ontvangt van de gemeente .

Voor het woord ‘benadelingsbedrag’ staat geen definitie in de WWB. In deze verordening staat dat soms de hoogte van de maatregel afhankelijk is van de hoogte van het bedrag dat ten onrechte aan uitkering is ontvangen. Wanneer een uitkeringsgerechtigde ten onrechte een bepaald bedrag aan bijstand heeft ontvangen, dan is er ook ten onrechte een bedrag betaald aan belasting en premies. Deze bedragen samen vormen het benadelingsbedrag.

De Langdurigheidstoeslag is een onderdeel van de bijzondere bijstand. Wanneer een uitkeringsgerechtigde geen bijstand voor levensonderhoud ontvangt, kan iemand in uitzonderingsgevallen een maatregel over de Langdurigheidstoeslag krijgen.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

Eerste lid

Aan het recht op een bijstandsuitkering (ook wel: WWB-uitkering) zitten de volgende verplichtingen vast:

  • 1.

    Het tonen van voldoende verantwoordelijkheidsbesef voor de voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid WWB).

  • 2.

    De plicht om mee te werken aan re-integratie (artikel 9 WWB). Deze plicht bestaat uit twee delen:

  • ·

    De plicht om te proberen werk te krijgen en aan te nemen (hierbij hoort inschrijven als werkzoekende bij het UWV-WERKbedrijf. Tenzij iemand van die verplichting ‘ontheven is’. Dat betekent dat de gemeente heeft besloten dat iemand geen werk hoeft te zoeken); en

  • ·

    De plicht gebruik te maken van de re-integratiemogelijkheden van de gemeente, en zich houden aan de afspraken die hierover met de uitkeringsgerechtigde zijn gemaakt.

De gemeente houdt daarbij rekening met de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde.

De re-integratieverordening die elke gemeente moet opstellen, is de juridische basis voor opleggen van deze specifieke verplichtingen. Deze verplichtingen staan in het besluit dat een uitkeringsgerechtigde van de gemeente ontvangt.

  • 3.

    De informatieplicht (artikel 17, eerste lid WWB). Een uitkeringsgerechtigde is verplicht de gemeente te informeren over zaken die invloed kunnen hebben op zijn of haar re-integratieproces of het recht op bijstand. Dat betekent dat een uitkeringsgerechtigde zo'n verandering binnen twee weken moet doorgeven. Hiervoor kan een uitkeringsgerechtigde het wijzigingsformulier gebruiken.

  • 4.

    De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid WWB). De gemeente kan een uitkeringsgerechtigde zijn of haar medewerking vragen voor de uitvoering van de wet. Dat kan bijvoorbeeld doordat een uitkeringsgerechtigde:

  • ·

    toestemming geeft voor een huisbezoek;

  • ·

    meewerkt aan een psychologisch of sociaal medisch onderzoek.

Daarnaast kent de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (SUWI) ook verplichtingen, namelijk:

  • ·

    om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan het UWV-WERKbedrijf te verstrekken. Deze heeft de gemeente nodig om de beslissing te nemen, (artikel 28, tweede lid Wet SUWI), en

  • ·

    de verplichting om op verzoek of zo snel mogelijk zelf informatie te geven aan het UWV-WERKbedrijf over zaken die invloed kunnen hebben op het recht op bijstand of de hoogte of de duur van de bijstand.

In artikel 18, tweede lid, WWB beschrijft een bijzondere overtreding, namelijk de uitkeringsgerechtigde die zich ernstig misdraagt tegenover het college en haar medewerkers.

Tweede lid

In de maatregelenverordening staan standaardmaatregelen voor verschillend gedrag. Het gaat hier om uitkeringsgerechtigden die zich niet aan hun verplichtingen houden. Zo’n standaardmaatregel kan een vaste (percentage) verlaging, gedurende een vaste periode van de bijstandsnorm zijn.

In dit tweede lid staat de hoofdregel: de gemeente houdt bij het opleggen van een maatregel rekening met de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde. Daarnaast bekijkt de gemeente of een uitkeringsgerechtigde het gedrag echt niet verweten kan worden.

De gemeente kan van de hoogte en de duur van de standaardmaatregel afwijken als dat nodig is. De gemeente kan ook kiezen voor een zwaardere of lichtere maatregel.

Bij het vaststellen of een uitkeringsgerechtigde een maatregel krijgt opgelegd, doorloopt de gemeente de volgende drie stappen.

Stap 1: vaststellen van de ernst van het gedrag.

Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde.

Hoe ernstig iemand zich misdragen heeft, bepaalt de hoogte en de duur van de maatregel. Over de invloed van verwijtbaarheid op de maatregel, is meer te lezen in de toelichting bij artikel 6.

Persoonlijke omstandigheden kunnen invloed hebben op de hoogte van een maatregel. Een minder zware maatregel kan een uitkeringsgerechtigde bijvoorbeeld krijgen:

  • ·

    als er bijzondere financiële omstandigheden zijn, zoals: hoge woonlasten of andere vaste lasten, of uitgaven waarvoor geen financiële tegemoetkoming is;

  • ·

    bij sociale omstandigheden, zoals: gezinnen met kinderen;

Artikel 3. Zo bereken je een maatregel

Eerste lid

De gemeente leg een maatregel op over de bijstandsnorm of over het benadelingsbedrag. De bijstandsnorm bepaalt het bedrag dat een uitkeringsgerechtigde ontvangt. Dit bedrag is gebaseerd op iemands leefsituatie. Dat is de leeftijd van een uitkeringsgerechtigde, of hij of zij kinderen heeft of samenwoont bijvoorbeeld. De gemeente legt de maatregel op over de bijstandsnorm inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag. Een maatregel is een bepaald percentage van de bijstandsnorm.

Een maatregel wordt altijd opgelegd voor een bepaalde tijd.

Wanneer de gemeente de maatregel oplegt op basis van artikel 13 van deze verordening geldt het bovengenoemde niet. Dan hangt de hoogte van de maatregel af van het benadelingsbedrag. Dat is het bedrag dat een uitkeringsgerechtigde ten onrechte aan bijstand heeft ontvangen.

Tweede lid

Doorgaans legt de gemeente een maatregel in de toekomst op. Meestal is dat nadat het besluit is genomen om een maatregel op te leggen. Is dit niet mogelijk? Dan kan de gemeente een maatregel ook met terugwerkende kracht, in het verleden opleggen. Bijvoorbeeld omdat een uitkeringsgerechtigde zijn uitkering al heeft ontvangen. Of omdat een uitkeringsgerechtigde geen uitkering meer ontvangt.

Derde lid

De basis voor de maatregel is de bijstandsnorm die gold in de periode waarover een uitkeringsgerechtigde de maatregel ontving. Soms kan de gemeente een maatregel opleggen op basis van artikel 12 WWB. Dit is een apart artikel in de WWB waarmee de gemeente in sommige gevallen uitwonende jongeren (van 18 tot 21 jaar) een aanvulling kan geven op hun inkomen, bijvoorbeeld uit de WIJ. Ook kan de gemeente soms een maatregel opleggen op de langdurigheidstoeslag (artikel 36 WWB).

De aanvulling is een vorm van bijzondere bijstand. Bijzondere bijstand is een soort gemeentelijk ‘fonds’ waarop uitkeringsgerechtigden een beroep kunnen doen. Bijvoorbeeld als er door persoonlijke bijzondere omstandigheden, extra kosten gemaakt moeten worden. En wanneer een uitkeringsgerechtigde deze kosten niet kan betalen.

Legt de gemeente een maatregel op alleen over de lage jongerennorm van de WIJ ad

€ 224,43 (peildatum 01-01-2010), dan zou dit oneerlijk zijn tegenover uitkeringsgerechtigden die ouder zijn 21 jaar. Sinds het ingaan van de WIJ legt de gemeente geen maatregelen op aan jongeren op grond van deze verordening, maar op grond van de maatregelverordening WIJ. Met deze WWB-maatregelenverordening kan de gemeente ook op de extra aanvulling voor deze jongeren een maatregel opleggen tegelijk met een maatregel in het kader van de WIJ.

In bijzondere situaties legt de gemeente een maatregel op op de langdurigheidstoeslag.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

De maatregel om de bijstand te verlagen, neemt de gemeente via een besluit. Wanneer de gemeente een maatregel over een lopende uitkering oplegt, dan is de basis daarvoor artikel 45 WWB, samen met artikel 18, tweede lid WWB. Legt de gemeente een maatregel met terugwerkende kracht (in het verleden) op, dan is de basis daarvoor artikel 54, derde lid WWB. De gemeente moet het recht op bijstand opnieuw bekijken.

Als iemand het niet eens is dan kan hij officieel bezwaar maken. Via een onafhankelijke commissie wordt het besluit nogmaals bekeken. De onafhankelijke commissie geeft hiervoor een advies aan het college van burgemeester en wethouders. Zij nemen dan opnieuw een besluit.

Is de uitkeringsgerechtigde het ook hier niet mee eens dan kan hij in beroep gaan bij de rechtbank.

De gemeente moet een uitkeringsgerechtigde altijd informeren over een besluit. Deze eisen staan in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gemeente moet het besluit ook altijd toelichten en uitleggen aan een uitkeringsgerechtigde.

Artikel 5. Horen van belanghebbende

Voordat de gemeente de beschikking opstelt, moet de gemeente soms een uitkeringsgerechtigde horen. Dat betekent dat de gemeente een uitkeringsgerechtigde zijn of haar kant van het verhaal moet laten vertellen. Dat noemt de gemeente: de 'hoorplicht'. Dit staat in artikel 4:7 van de Awb.

Dit artikel schrijft voor dat de gemeente een uitkeringsgerechtigde zijn of haar kant van het verhaal moet laten doen.

In tweede lid staan een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De uitzonderingen onder a en b staan ook in de Awb. Vaak zijn er meer redenen om iemand niet te horen. Dan gaat het vaak om het niet verschijnen op een oproep of trajectafspraak en dergelijke zaken.

Artikel 6. Waarom geen maatregel opleggen?

Eerste lid

De gemeente legt geen maatregel op als een uitkeringsgerechtigde niets verweten wordt.

Een andere reden om geen maatregel op te leggen, is dat het gedrag te lang geleden heeft plaatsgevonden (dat noemen we: ‘verjaring’). De maatregel moet wel effectief zijn (‘lik op stuk’). Daarvoor is het nodig dat de gemeente een maatregel snel nadat het gedrag plaatsvond, oplegt.

Onder b. staat daarom dat het opleggen van een maatregel binnen één jaar moet gebeuren, nadat de gemeente er achter is gekomen dat er sprake is van maatregelwaardig gedrag.

Tweede lid

Soms gebeurt het dat een uitkeringsgerechtigde zich niet aan de informatieplicht houdt en daardoor ten onrechte bijstand of een te hoog bedrag aan bijstand krijgt. Dan geldt in de verordening een verjaringstermijn van twee jaar. Deze twee jaar rekent de gemeente vanaf het moment dat de 'verwijtbare gedraging' is opgemerkt. Dat betekent dat de gemeente binnen twee jaar een maatregel voor het verwijtbare gedrag moet opleggen.

Derde lid

De gemeente hoeft geen maatregel op te leggen wanneer er ‘dringende redenen’ zijn. Wat dat betekent, hangt van de situatie af.

Vierde lid

De gemeente laat een uitkeringsgerechtigde per brief weten dat hij / zij geen maatregel krijgt omdat er sprake is van een dringende reden. Dat is belangrijk als de klant het gedrag, dat aanleiding gaf tot het overwegen van de maatregel, herhaalt. Dat heet ‘recidive’.

De gemeente moet haar klanten zo goed mogelijk informeren over de verplichtingen die bij de bijstand horen. Uitkeringsgerechtigden moeten persoonlijk en op maat geïnformeerd worden.

Vijfde lid

In deze verordening staat dat de gemeente soms een waarschuwing kan geven. Een waarschuwing is ook een maatregel. Een uitkeringsgerechtigde krijgt een waarschuwing als er sprake is van een lichte overtreding van de regels. De gemeente moet in zo’n geval geen financiële schade hebben geleden (zie artikel 11). Wanneer een uitkeringsgerechtigde na een waarschuwing het verwijtbare gedrag herhaalt, dan gelden de regels die bij ‘recidive’ horen.

Soms kan de gemeente ervoor kiezen geen maatregel op te leggen of te beperken. Dit is in mogelijk in individuele gevallen op grond van artikel 2, lid 2.

  • ·

    Dit valt onder het eerste lid, onderdeel a. Hierin staat dat de gemeente geen maatregel mag opleggen als een uitkeringsgerechtigde echt niets verweten kan worden.

  • ·

    Of dit valt onder het derde lid: de gemeente hoeft geen maatregel op te leggen wanneer er ‘dringende redenen’ zijn. Wat dat betekent, hangt van de situatie af.

Let op: om te voorkomen dat een uitkeringsgerechtigde het gedrag herhaalt, wordt de gematigde maatregel wel officieel gezien als een echte maatregel. Zelfs als de gemeente besluit geen maatregel op te leggen.

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak

Eerste lid

De maatregel houdt in het verlagen van de uitkering. Dit kan op twee manieren:

  • ·

    door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en); of

  • ·

    met terugwerkende kracht, dus in het verleden. Door de uitkering opnieuw te bekijken en te beoordelen.

Het verlagen van de uitkering die in de toekomst wordt verstrekt, is de makkelijkste manier.

Dan hoeft de gemeente de bijstand niet opnieuw te bekijken en te beoordelen. En vervolgens het te veel betaalde bedrag op te eisen. De gemeente legt de maatregel zo snel mogelijk op. Dat heet ‘lik op stuk’. Een uitkeringsgerechtigde krijgt zo snel mogelijk na het verwijtbare gedrag bericht van de gemeente. Dat kan alleen als de gemeente de uitkering over (dat deel van) de maand nog niet heeft betaald. Wanneer de gemeente de uitkering al heeft betaald, moet een uitkeringsgerechtigde (een deel van) het geld van de uitkering van de vorige maand terugbetalen. Dat is niet handig en moeilijk uit te voeren. De gemeente lost dit op door dan de maatregel op te leggen per de eerste dag van de volgende maand.

Tweede en derde lid

De gemeente kan beslissen om de maatregel op te leggen op de bijzondere bijstand die een uitkeringsgerechtigde ontvangt op grond van artikel 12 WWB. Meestal ontvangt een uitkeringsgerechtigde dan een inkomensvoorziening uit de WIJ en bijzondere bijstand. Wanneer een uitkeringsgerechtigde dan een maatregel krijgt op de bijzondere bijstand, is deze net zo hoog en duurt deze net zo lang als de maatregel op de algemene bijstand.

Vierde lid

De inlichtingenplicht is de plicht voor uitkeringsgerechtigden die bijstand ontvangen, om alle informatie en wijzigingen door te geven die van belang zijn voor het recht op bijstand. Wanneer een uitkeringsgerechtigde zich niet houdt aan deze inlichtingenplicht (artikel 11 en 12), hangt de hoogte van de maatregel, indien de uitkeringsgerechtigde teveel uitkering heeft ontvangen, af van het benadelingsbedrag. De gemeente legt dan geen maatregel voor een bepaalde tijd.

Heeft de uitkeringsgerechtigde zich niet gehouden aan de informatieplicht, maar er is niet teveel uitkering verstrekt, dan wordt wel een maatregel opgelegd voor een bepaalde tijd.

Vijfde lid

Soms merkt de gemeente maatregelwaardig gedrag pas op nadat de uitkering is gestopt of ingetrokken. Dan kan de gemeente achteraf een maatregel opleggen.

Zesde lid

Soms kan de gemeente een maatregel niet uitvoeren omdat een uitkering is gestopt. De gemeente kan dan de maatregel alsnog opleggen. Dat kan wanneer een uitkeringsgerechtigde binnen een jaar opnieuw bijstand ontvangt. Een uitkeringsgerechtigde ontvangt dan in de tussentijd een brief waarin staat dat hij of zij alsnog een maatregel kan krijgen. Het daadwerkelijke besluit voor zo’n maatregel neemt de gemeente pas wanneer een uitkeringsgerechtigde opnieuw bijstand aanvraagt.

Zevende lid

Soms kan de gemeente een maatregel niet uitvoeren omdat het bedrag aan bijstand te laag is. Bijvoorbeeld, als aanvulling op andere inkomsten, zoals alimentatie. De gemeente kan dan besluiten om de maatregel over meerdere maanden te verdelen. Hiermee voorkomt de gemeente dat er rechtsongelijkheid ontstaat.

Achtste lid

De gemeente kan soms een maatregel voor langer dan 3 maanden opleggen. De gemeente moet dan de maatregel na die 3 maanden opnieuw beoordelen. Dat staat in artikel 18, derde lid WWB. De gemeente moet deze maatregel dus opnieuw bekijken. Een officieel besluit is daarbij niet nodig. De gemeente hoeft niet alle feiten en omstandigheden opnieuw te bekijken. De gemeente hoeft alleen te bekijken of het redelijk is dat de maatregel voortduurt. Daarbij kan de gemeente de persoonlijke omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde meenemen. Maar ook of een uitkeringsgerechtigde zich wel aan zijn of haar verplichting houdt.

Artikel 8. Samenloop van gedragingen

Een uitkeringsgerechtigde kan zich op min of meer op hetzelfde moment op meerdere manieren misdragen. De regeling voor samenloop geldt dan.

Overtreedt een uitkeringsgerechtigde tegelijk meerdere regels of verplichtingen door hetzelfde gedrag? Dan geldt het gedrag waarvoor de zwaarste maatregel geldt.

Wanneer een echtpaar - dus allebei - de regels overtreedt door verwijtbaar gedrag, dan geldt de zwaarste maatregel (artikel 18, vierde lid WWB). Het echtpaar krijgt dus samen een maatregel en niet apart.

Artikel 9. Indeling in categorieën

Werkt een uitkeringsgerechtigde niet of niet genoeg mee aan het (weer) aan het werk gaan of blijven? Het (maatregelwaardig)gedrag dat daarbij hoort deelt de gemeente in 4 categorieën in. De zwaarte van het gedrag bepaalt in welke categorie een uitkeringsgerechtigde valt. Hoe meer het gedrag echt concreet bijdraagt aan het niet (weer) aan het werk gaan of blijven, hoe zwaarder de categorie.

Bij het opleggen van verplichtingen/maatregelen houdt de gemeente zoveel mogelijk rekening met de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde.

Categorie 1

Onderdeel a. Dit is de formele, officiële verplichting voor uitkeringsgerechtigden om zich in te schrijven als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf. En ook om de inschrijving op tijd te verlengen.

Onderdeel b. Een uitkeringsgerechtigde moet zich houden aan de regels over ziek- en betermelding. De gemeente en re-integratiepartners informeren een uitkeringsgerechtigde over deze regels. Het niet komen opdagen bij afspraken valt onder categorie 3.

Categorie 2

Een uitkeringsgerechtigde moet actief zijn op de arbeidsmarkt. Hij of zij moet voldoende solliciteren en meewerken aan onderzoeken om (weer) aan het werk te gaan. Kortom, een uitkeringsgerechtigde moet zijn of haar eigen verantwoordelijkheid nemen.

Categorie 3

In deze categorie gaat het om gedrag dat aanleiding geeft om de bijstand te stoppen. Het gaat dan om onverantwoord gedrag dat de kans op (weer) aan het werk gaan, vermindert. Voorbeelden daarvan zijn: negatief gedrag tijdens sollicitaties en onvoldoende meewerken aan het trajectplan.

Daar vallen ook activiteiten onder die gericht zijn op sociale activering of zorg. Sociale activering zijn maatschappelijk nuttige activiteiten, bijvoorbeeld: vrijwilligerswerk. Deze activiteiten zijn er op gericht dat de uitkeringsgerechtigde uiteindelijk (weer) een betaalde baan kan krijgen.

In categorie 3 valt ook zich (onterecht) ziek melden en niet meewerken aan controle hierop. Wanneer een uitkeringsgerechtigde zegt dat hij of zij moet zorgen voor bijvoorbeeld een kind of een ouder, dan valt dit gedrag ook onder categorie 3.

  • ·

    De gemeente vermeldt apart het niet (voor gezien) ondertekenen van het trajectplan. Dit is het plan waarin staat dat een uitkeringsgerechtigde (weer) aan het werk gaat. Niet ondertekenen, kan voor vertraging zorgen van het (weer) aan het werk gaan.

  • ·

    Binnen deze aparte vermelding vallen ook de trajecten die klanten verplicht zijn te volgen in het kader van de Wet Inburgering. Wel moeten de afspraken in het kader van de inburgering een onderdeel zijn van re-integratieplan.

  • ·

    En ook uitkeringsgerechtigden die een opleiding moeten volgen volgens zijn of haar trajectplan .

Soms is een uitkeringsgerechtigde niet officieel inburgeringsplichtig volgens de wet, maar inburgeringsbehoeftig. Het betekent dat een uitkeringsgerechtigde niet verplicht is om in te burgeren.

Is een klant niet inburgeringsplichtig maar inburgeringsbehoeftig en zijn er duidelijke afspraken hierover gemaakt in het re-integratieplan dan is in zo’n geval de uitkeringsgerechtigde toch verplicht zich aan de afspraken te houden. Houdt een uitkeringsgerechtigde zich niet aan de afspraken? Dan krijgt hij of zij een maatregel.

Uitkeringsgerechtigden moeten op tijd op een afspraak komen. Bijvoorbeeld om te zien of de bijstand nog van toepassing is. Of bijvoorbeeld om te zien of een uitkeringsgerechtigde genoeg doet om (weer) aan het werk te gaan. Uitkeringsgerechtigden moeten op deze afspraken verschijnen. Dit geldt voor alle afspraken of oproepen die de gemeente en haar partners doen voor het uitvoeren van deze wet. Komt een uitkeringsgerechtigde niet op een afspraak dan is dit maatregelwaardig gedrag dat valt onder categorie 3.

Categorie 4

Een uitkeringsgerechtigde die geen (deeltijd) werk aanvaardt of door eigen schuld verliest.

Artikel 10. De hoogte en duur van de maatregel

Eerste lid

In dit lid staan de standaardmaatregelen voor de vier categorieën die hierboven staan. De standaardmaatregelen gelden voor het niet of onvoldoende meewerken aan het (weer) aan het werk gaan.

Tweede lid

Herhaalt een uitkeringsgerechtigde het verwijtbare gedrag binnen een jaar? Dan verdubbelt de gemeente de duur van de maatregel. De maatregel duurt dan dus twee keer zo lang. Dit geldt niet voor gedrag dat staat in categorie 3. Bij categorie 3 is de gemeente strenger.

De eerste keer dat een uitkeringsgerechtigde verwijtbaar gedrag laat zien waarvoor hij of zij een maatregel krijgt, noemt de gemeente: de ‘eerste verwijtbare gedraging’. Ook als de gemeente de maatregel niet heeft uitgevoerd is het de eerste verwijtbare gedraging. De duur van een jaar gaat in op het moment waarop een uitkeringsgerechtigde het besluit van de gemeente ontvangt. In deze brief staat dat de datum waarop de maatregel ingaat.

In het tweede lid staan de standaardmaatregelen die gelden wanneer een uitkeringsgerechtigde zijn verwijtbare gedrag herhaalt. Dit heet ‘recidive’. Ook bij recidive houdt de gemeente rekening met artikel 8 (bijvoorbeeld als een uitkeringsgerechtigde voor de tweede maal een maatregel zou krijgen uit categorie 1, maar tegelijk ook gedrag vertoont uit categorie 4). De gemeente legt de zwaarste maatregel op als het gaat om het tegelijk overtreden van meerdere regels.

Artikel 11. Het niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van inlichtingen zonder gevolgen voor de hoogte van de bijstand.

De uitkeringsgerechtigde is verplicht de gemeente de noodzakelijke informatie te verstrekken die belangrijk is voor het vaststellen van het recht op een uitkering. En ook voor het bedrag dat aan uitkering wordt verstrekt.

Dit artikel gaat over die gevallen waarin de gemeente niet, niet op tijd, niet volledig of onjuiste informatie krijgt zonder dat er teveel uitkering is betaald. Is er wel teveel uitkering betaald, dan geldt artikel 12.

Eerste lid

De gemeente kan het geven van bijstand aan een uitkeringsgerechtigde uitstellen of stopzetten. Dat gebeurt als de gemeente belangrijke informatie of bewijsstukken niet of niet op tijd ontvangt (artikel 54 WWB) . Dit kan ook als de verstrekte informatie onjuist of onvolledig is.

De uitkeringsgerechtigde moet uit zich zelf informatie verstrekken als hij het idee heeft dat dit gevolgen kan hebben voor het recht op een uitkering. Belangrijk is dat de uitkeringsgerechtigde de informatie tijdig verstrekt. Wat tijdig is, is bepaald in het tweede lid.

De gemeente kan de bijstand (tijdelijk) stopzetten. Dit gebeurt als de gemeente niet binnen de aangeven periode de gevraagde informatie of bewijsstukken ontvangt. Stopzetten van de bijstand betekent hier het intrekken van het besluit om bijstand te geven. Ontvangt de gemeente de gevraagde informatie wel op tijd, dus binnen de aangeven periode? Dan krijgt een uitkeringsgerechtigde gewoon bijstand. Echter, een uitkeringsgerechtigde ontvangt dan wel een maatregel. De hoogte van de maatregel is te lezen in dit lid.

Tweede lid

De uitkeringsgerechtigde kan van de gemeente het verzoek krijgen bepaalde informatie te verstrekken. In een brief vertelt de gemeente binnen welke termijn deze informatie door de gemeente moet zijn ontvangen. Als de informatie in die termijn wordt ontvangen dan is dit tijdig.

De uitkeringsgerechtigde is ook verplicht om uit zich zelf tijdig de gemeente informatie te verstrekken die van belang kan zijn voor de bijstandsverlening. Het gaat om informatie waarvan een uitkeringsgerechtigde zelf kan bedenken dat die belangrijk is om door te geven.

Op tijd geven van informatie of bewijsstukken betekent ook binnen twee weken nadat de gemeente de uitkeringsgerechtigde zelf weet dat er iets is dat gevolgen kan hebben voor de bijstand. De uitkeringsgerechtigde kan hiervoor gebruik maken van een mutatieformulier.

Twee keer per jaar vraagt de gemeente de uitkeringsgerechtigde te controleren of de gegevens juist zijn. De gemeente doet dit door een zogenaamd statusformulier te verzenden. Hierop staan de gegevens die de gemeente over de uitkeringsgerechtigde heeft. Als het juist is moet die persoon het formulier ondertekenen en voor een bepaalde datum terugsturen.

Het niet, of niet tijdig inleveren van dit statusformulier ziet de gemeente als een ernstige overtreding van de informatieplicht.

Derde lid

De gemeente kan soms een waarschuwing geven als een uitkeringsgerechtigde zich niet houdt aan de inlichtingenplicht. Maar let op: een waarschuwing geldt ook als een maatregel.

Vierde lid

Net als in artikel 10, tweede lid te lezen is, kan de gemeente de duur van de maatregel verdubbelen. Dit gebeurt wanneer een uitkeringsgerechtigde binnen een jaar opnieuw hetzelfde verwijtbare gedrag laat zien.

Of heeft gemeente de eerste keer een waarschuwing gegeven aan een uitkeringsgerechtigde? Dan geldt deze waarschuwing als maatregel. Dat wil zeggen dat het gewone recidivebeleid van toepassing is.

Vijfde lid

Blijft een uitkeringsgerechtigde terugvallen in verwijtbaar gedrag? De gemeente kan dan de laatste maatregel die een uitkeringsgerechtigde kreeg, verdubbelen.

Ook bij recidive beoordeelt de gemeente hoe ernstig de overtreding is, hoe verwijtbaar het is en de persoonlijke omstandigheden.

Artikel 12. Het niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van inlichtingen met gevolgen voor de hoogte van de bijstand.

Eerste lid

In artikel 17, eerste lid WWB staat dat een uitkeringsgerechtigde belangrijke informatie over het (weer) aan het werk gaan, of het recht op bijstand moet melden. Het gaat om informatie waarvan een uitkeringsgerechtigde zelf kan bedenken dat die belangrijk is om door te geven. Een uitkeringsgerechtigde moet dit op verzoek van de gemeente of uit eigen beweging doen.

Dit artikel gaat over die situaties waarin de uitkeringsgerechtigde door het niet, niet tijdig, niet volledig of onjuist verstrekken van informatie teveel (of ten onrechte) een uitkering heeft gekregen. Het gaat ook om gevallen waarin foute informatie geeft.

Het woord ‘tijdig’ betekent in de gemeente Delft:

  • ·

    'Binnen twee weken nadat een uitkeringsgerechtigde op de hoogte is van het feit'. Een uitkeringsgerechtigde geeft de informatie door op het mutatieformulier.

  • ·

    Of binnen een termijn die gemeente via een brief aangeeft.

De gemeente onderzoekt twee keer per jaar of de gegevens van een uitkeringsgerechtigde nog kloppen. Dat doet de gemeente met het statusformulier. Zie hiervoor ook de toelichting bij artikel 11 van deze verordening.

Levert een uitkeringsgerechtigde het statusformulier niet op tijd in? De gemeente kan dan alleen achteraf bepalen of een uitkeringsgerechtigde recht had op bijstand of wellicht te veel bijstand ontving. Als er inderdaad ten onrechte (dus teveel) bijstand is verstrekt dan wordt een maatregel opgelegd. Ook moet de teveel verstrekte uitkering worden terugbetaald.

De zwaarte van het verwijtbare gedrag staat in verhouding tot het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan bijstand. Plus de afgedragen belastingen en premies.

De maatregel voor het niet voldoende nakomen van de inlichtingenplicht is: 10% van de hoogte van het bedrag dat een uitkeringsgerechtigde ten onrechte of te veel kreeg. De maatregel kent een minimumbedrag.

Tweede lid

De gemeente legt deze maatregel op als zij het recht op bijstand opnieuw bekijkt. Kan dit niet, dan kan de gemeente de maatregel in de toekomst opleggen.

Behalve de maatregel zal de gemeente ook het teveel ontvangen bedrag terugeisen. De uitkeringsgerechtigde heeft dan een schuld bij de gemeente.

Bij het betalen van een schuld aan de gemeente, of dat nu is vanwege teveel ontvangen uitkering of een opgelegde maatregel (of beiden) dan houdt de gemeente rekening met het bepaalde in het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Daarin staat dat iedereen bij het terugbetalen van een schuld ten minste 90% van de voor de hem of haar geldende bijstandsnorm moet overhouden om van te kunnen leven.

Derde lid

Overtreedt een uitkeringsgerechtigde de informatieplicht binnen een jaar weer? En ontvangt een uitkeringsgerechtigde een te hoog bedrag aan bijstand? Dan legt de gemeente weer een maatregel op. Zoals in het tweede lid staat, verhoogt de gemeente de maatregel met 50%.

De minimale hoogte van de maatregel is dan € 75,-. De maatregel mag niet meer dan 50% van het benadelingsbedrag zijn. Het niet opleggen van een maatregel wegens dringende reden telt mij het bepalen of er sprake is van recidive.

Vierde en vijfde lid

De gemeente moet in ernstige gevallen een proces-verbaal op laten maken en aangifte doen bij het Openbaar Ministerie (kortweg: OM). Dit geldt wanneer er sprake is van ‘fraude’. Fraude betekent het niet nakomen van de inlichtingenplicht.

De gemeente doet aangifte als het benadelingsbedrag hoger is dan € 10.000,- (de aangifterichtlijn sociale zekerheid), of als het de tweede keer is dat de gemeente meent dat er sprake is van fraude.

Is het de eerste keer en het benadelingsbedrag lager dan € 10.000,00 dan legt de gemeente een maatregel op.

De gemeente Delft legt geen maatregel op als er ook aangifte is gedaan. Wanneer een uitkeringsgerechtigde daadwerkelijk wordt vervolgd, dan legt de gemeente ook geen maatregel op. Besluit het OM de zaak te seponeren (niet te vervolgen), dan kan de gemeente alsnog een maatregel opleggen.

Artikel 13. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Te weinig verantwoordelijkheidsbesef

Voordat een uitkeringsgerechtigde een uitkering krijgt, moet duidelijk zijn dat hij of zij verantwoordelijkheidsbesef heeft getoond. Blijkt dat een uitkeringsgerechtigde in de periode voor de bijstandsaanvraag te weinig verantwoordelijkheidsbesef had? Lukte het een uitkeringsgerechtigde daardoor niet om in zijn of haar levensonderhoud te voorzien? En moet een uitkeringsgerechtigde daarom een uitkering aanvragen? De gemeente kan in zo’n geval bij het toekennen van de bijstand, gelijk een maatregel opleggen.

Te weinig verantwoordelijkheidsbesef kan blijken uit het volgende gedrag

  • ·

    onverantwoordelijk omgaan met spaargeld.

  • ·

    geen of te late aanvraag doen op een andere uitkering of regeling die de extra of hoge kosten vergoedt (voorliggende voorziening)

  • ·

    het niet of niet op tijd regelen van eventuele alimentatie.

De gemeente stemt de hoogte van de maatregel af op het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan bijstand.

Tweede lid

Het gebeurt dat mensen eerder beroep doen op de bijstand dan nodig zou zijn. De gemeente wordt hierdoor benadeeld. Hoe ernstiger de benadeling hoe hoger de maatregel is die de gemeente oplegt.

In de regeling staat een kortingspercentage op bijstand. De ernst van het gedrag bepaalt de hoogte en duur van de maatregel. Dus, hoe ernstiger het gedrag, hoe langer en hoger de maatregel is. Bij het vaststellen van de duur en hoogte van de maatregel is het benadelingsbedrag de basis. Hoe hoger het benadelingsbedrag, hoe hoger en langer de maatregel duurt.

De gemeente kan er altijd voor kiezen om, op basis van persoonlijke omstandigheden en de ernst van het gedrag, af te wijken van deze regels

Ook hier kan de gemeente ervoor kiezen een hogere of langere maatregel op te leggen. Dit hangt af van hoe verwijtbaar een uitkeringsgerechtigde en de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde.

Derde lid

Het derde lid gaat over situaties waarin de uitkeringsgerechtigde binnen een korte tijd opnieuw laat zien dat hij of zij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft.

Artikel 14. Zeer ernstige misdragingen

Eerste lid

De gemeente verstaat onder ‘zeer ernstige misdragingen’ diverse soorten agressief gedrag. Het moet gaan om verwijtbaar gedrag of opzet. En ook van gedrag dat normaal gesproken als onacceptabel gezien wordt.

De gemeente kan een maatregel opleggen als er een verband is tussen het ernstige gedrag en eventuele belemmering bij het uitvoeren van de WWB. Daarom staat er in dit artikel dat het zeer ernstige gedrag rechtstreeks verband moeten houden met de uitvoering van de WWB.

In artikel 18, tweede lid van de wet staat ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover medewerkers van de gemeente, aanleiding kan zijn voor het opleggen van een maatregel. De gemeente kan dus geen maatregel opleggen voor dergelijk gedrag tegenover een medewerker van een andere organisatie. Bijvoorbeeld een organisatie die in opdracht van de gemeente bezig is met uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Wel kan de gemeente dan een maatregel opleggen voor het niet of onvoldoende gebruik maken van mogelijkheden om (weer) aan het werk te gaan (zie artikel 9 derde lid van deze verordening).

Stelt de gemeente een maatregel vast wanneer een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen? Dan moet de gemeente daarbij de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde meenemen.

Als het gaat om het vaststellen van de ernst van het gedrag, dan zijn er verschillende soorten agressief gedrag. Ze staan hieronder en lopen op in ernst, gedrag onder 1. is minder ernstiger dan gedrag onder 2. bijvoorbeeld.

  • 1.

    verbaal geweld (schelden);

  • 2.

    discriminatie;

  • 3.

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk, dreigen);

  • 4.

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen, kapot maken van spullen);

  • 5.

    mensgericht fysiek geweld (slaan, schoppen);

  • 6.

    combinatie van deze agressievormen.

Om te zien hoe verwijtbaar het gedrag is, kijkt de gemeente naar de omstandigheden op het moment van het gedrag.

Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Instrumenteel geweld is wanneer een uitkeringsgerechtigde het geweld/gedrag met opzet gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld voor een uitkering). Frustratieagressie is geweld dat een uitkeringsgerechtigde gebruikt door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke. De mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld is groter is dan bij frustratiegeweld.

Het opleggen van een maatregel staat helemaal los van het doen van aangifte bij de politie. De gemeente legt een maatregel op. En de functionaris tegen wie de agressie zich richtte, kan aangifte doen bij de politie.

Het opleggen van een maatregel in deze situaties kan samengaan met het opleggen van een toegangsverbod op gemeentelijke gebouwen.

Tweede en derde lid

In lid twee en drie staat welke maatregel een uitkeringsgerechtigde krijgt wanneer hij of zij binnen 12 maanden zich opnieuw ernstig misdraagt.

Artikel 15. Bijzondere verplichtingen op grond van artikel 55 en 57 WWB

In artikel 55 WWB staat dat de gemeente een uitkeringsgerechtigde zeer individuele verplichtingen kan opleggen om (weer) aan het werk te gaan. Dat betekent bijvoorbeeld de verplichting om bij ziekmelding voor controle naar een bedrijfsarts te gaan. Of dat een uitkeringsgerechtigde een noodzakelijke medische behandeling moet ondergaan. In dit artikel staat dat de gemeente een uitkeringsgerechtigde een maatregel kan opleggen als deze hieraan niet wilt meewerken.

In artikel 57 WWB staat dat wanneer een uitkeringsgerechtigde een uitkering ontvangt, de gemeente hem of haar kan verplichten om mee te doen aan budgetbeheer. De gemeente kan ook namens een uitkeringsgerechtigde bepaalde betalingen (bijvoorbeeld voor de vaste lasten) doen, als de gemeente denkt dat een uitkeringsgerechtigde dat zelf niet kan. Als de uitkeringsgerechtigde weigert mee te werken kan een maatregel opgelegd worden.

Artikel 16. Handhavingsbeleid

In artikel 8 van de WWB staat dat de gemeente verplicht is om bij verordening regels vast te stellen om te voorkomen dat een uitkeringsgerechtigde ten onrechte bijstand ontvangt. Dit kan met een aparte verordening. De gemeente Delft kiest ervoor om deze regels op te nemen in deze verordening, omdat er ook al over maatregelen bij fraude wordt gesproken.

In de verordening staat ook dat bij fraude de gemeente het totale benadelingsbedrag opeist van een uitkeringsgerechtigde.

Het vierde en vijfde lid gaan over eventueel nieuw beleid en nieuwe regels. In de toekomst kan de gemeente bij fraudevorderingen rente en kosten berekenen. Een fraudevordering is geld dat een uitkeringsgerechtigde moet terugbetalen omdat hij of zij ten onrechte bijstand heeft ontvangen. De gemeente zal hiervoor later regels opstellen.

Artikel 17. Bevoegdheden college

Eerste lid

In dit artikel staan nog enkele bevoegdheden van de gemeente. Bij uitzondering kan de gemeente een afwijkend besluit nemen. Dat kan in situaties die niet in deze verordening staan.

Tweede lid

In de verordening, met name in artikel 12 staan een aantal bedragen genoemd als minimum of maximum maatregel. Het college kan besluiten deze bedragen te wijzigen.

Artikel 18. Overgangsrecht

In dit artikel staat het overgangsrecht. Deze nieuwe verordening is op een enkel punt “strenger” dan de vorige. Daarom moet de gemeente goed bekijken welke regel van toepassing is. Bovendien moet de gemeente verwarring proberen te voorkomen. Het moment van verwijtbaar gedrag is leidend bij de vraag welke regels van toepassing zijn.

Eerste en tweede lid

Vindt het maatregelwaardig gedrag plaats alleen op en / of nadat deze nieuwe verordening ingaat? Dan geldt, voor het eerste besluit (waarbij de gemeente de maatregel oplegt) en voor een eventueel bezwaarschrift dat een uitkeringsgerechtigde hier tegen indient en de beslissing hierover, deze nieuwe verordening.

Andersom: Vond de verwijtbare gedraging plaats voor het ingaan van deze nieuwe verordening? Dan geldt de oude verordening.

Derde en vierde lid

Begon het maatregelwaardige gedrag voor het ingaan van deze nieuwe verordening? En duurt het nog voort vanaf het moment dat deze nieuwe verordening inging? Dan geldt voor het eerste besluit en voor een beslissing op bezwaart, dat de gemeente deze toetst aan deze nieuwe verordening.

Om de rechtszekerheid te borgen staat in het vierde lid dat de gemeente in sommige gevallen een vergelijking tussen de oude en de nieuwe verordening moet maken. Een uitkeringsgerechtigde mag immers niet de dupe zijn van zwaardere regels in de nieuwe verordening, als hij/zij niet eerder van de nieuwe regels op de hoogte was. De gemeente moet daarom de hoogte van de maatregel verminderen tot het bedrag of percentage dat staat in de oude verordening. Dit geldt alleen wanneer een uitkeringsgerechtigde voor het maatregelwaardige gedrag onder de nieuwe verordening een hogere maatregel zou krijgen. Dit staat in het derde lid dat samen met het tweede lid gelezen moet worden.

De gemeente benadrukt dat bij situaties die staan onder lid 3, het alleen om hetzelfde gedrag gaat dat begon voordat de nieuwe verordening inging. Nieuwe feiten en gedraging die starten na het ingaan van deze nieuwe verordening, vallen onder deze nieuwe verordening. Van de vermindering onder lid 3 is dan geen sprake.

In het eerste en tweede lid is te lezen dat maatregelwaardig gedrag dat alleen voor het ingaan van de nieuwe verordening plaatsvond, valt onder de oude verordening. Ook al maakt de gemeente het eerste besluit en eventuele beslissing op bezwaar pas bekend nadat de nieuwe verordening is ingegaan. Het moment van het maatregelwaardig gedrag is leidend en valt daarmee onder de oude verordening.

Artikel 19. Inwerkingtreding

In dit artikel staat dat deze verordening op 1-3-2011 ingaat.

Tevens staat in dit artikel dat de oude verordening met ingang van diezelfde datum vervalt.

Artikel 20.Citeertitel

De naam van deze verordening is de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2011.