Organisatie | Dordrecht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Subsidieverordening Dordrecht 2010 |
Citeertitel | Algemene Subsidieverordening Dordrecht 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | subsidie |
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2013 | 01-07-2016 | Diverse redactionele wijzigingen en een extra grond voor weigering en intrekking in artikel 10 | 12-06-2013 Gemeentenieuws, 2013-06-26 | 2013, MO/992663 | |
01-07-2010 | 01-07-2013 | Onbekend | 01-06-2010 Gemeentenieuws, 2010-06-23 | 2010, MO/2010/336917 |
De RAAD van de gemeente Dordrecht;
gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 11 mei 2010, Nr. MO/2010/336917;
gelet op artikelen 108, 149 en 149a van de Gemeentewet en titel 4.1 en 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;
1. de volgende verordeningen in trekken:
2. de begroting te wijzigen conform bijgaande begrotingswijziging;
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Subsidies kunnen worden aangevraagd door natuurlijke personen en rechtspersonen, met dien verstande dat subsidies groter dan € 20.000,-- slechts kunnen worden aangevraagd door een rechtspersoon. Het college kan bij nadere regels hiervan afwijken.
Artikel 3 Reikwijdte verordening
Hoofdstuk 3 Aanvraag van de subsidie
Artikel 6 Bij de aanvraag in te dienen gegevens
Bij een aanvraag voor een subsidie van minder dan € 20.000,-- overlegt de aanvrager de volgende gegevens:
een begroting van baten en lasten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Deze begroting bevat, indien van toepassing, een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.
Artikel 7 Subsidiëring mede door andere bestuursorganen
Indien het college subsidie verstrekt voor activiteiten, die mede door andere bestuursorganen worden gesubsidieerd, kan het college afwijken van de bij of krachtens deze Algemene subsidieverordening aan de subsidie te verbinden verplichtingen, voor zover dit wenselijk is met het oog op een goede afstemming met de door die andere bestuursorganen opgelegde of op te leggen verplichtingen en het gemeentelijke belang waarvoor de subsidie wordt verstrekt.
Hoofdstuk 4 Weigering en intrekking van de subsidie
Artikel 10 Weigeringsgronden en intrekkingsgrond
Hoofdstuk 7 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 13 Tussentijdse rapportage
Bij subsidies, vanaf € 100.000,--, kan het college de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden baten en lasten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd.
Artikel 15 Overige verplichtingen van de subsidieontvanger
De subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk over:
a. besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;
b. relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;
c. ontwikkelingen die er toe kunnen leiden dat aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden voorwaarden geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen;
d. wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, de persoon van de bestuurder(s) en het doel van de rechtspersoon;
Indien het verstrekken van subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, is de subsidieontvanger in de gevallen zoals genoemd in artikel 4:41, lid 2 Awb, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan het college. De vergoeding wordt bepaald naar evenredigheid van de mate waarin de subsidie aan de vermogensvorming heeft bijgedragen. Het college kan een lagere vergoeding vaststellen.
Artikel 16 Niet-doelgebonden verplichtingen
Het college kan bij de subsidieverstrekking verplichtingen opleggen met betrekking tot:
de inzet bij de activiteiten van personen die onder de zorgplicht van de gemeente vallen in het kader van de Wet Werk en Bijstand, de Wet Investeren in Jongeren, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Hoofdstuk 8 Verantwoording en vaststelling van de subsidie
Artikel 17 Verantwoording subsidies tot 20.000 euro
Subsidies tot € 20.000,-- worden door het college:
Artikel 18 Verantwoording subsidies vanaf 20.000 tot 100.000 euro
Bij een subsidieverlening vanaf € 20.000,-- tot € 100.000,-- dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:
a. bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten;
b. bij een jaarlijks verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 mei in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 17 weken na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend;
c. in afwijking van het bepaalde in sub b, bij een jaarlijks verstrekte subsidie aan instellingen die onderwijsactiviteiten verzorgen, uiterlijk vóór 1 november na afsluiting van het schooljaar waarin deze activiteiten worden uitgevoerd.
De aanvraag tot vaststelling bevat:
a. een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht en in hoeverre de doelstellingen zijn behaald;
b. een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden baten en lasten (financieel verslag of jaarrekening);
c. bij een subsidie vanaf € 50.000,-- daarnaast ook: een beoordelingsverklaring over de activiteiten en de daaraan verbonden baten en lasten.
Artikel 19 Verantwoording subsidies vanaf 100.000 euro
Bij een subsidieverlening vanaf € 100.000,-- dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:
a. bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten;
b. bij een jaarlijks verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 mei in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 17 weken na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend;
c. in afwijking van het bepaalde in sub b, bij een jaarlijks verstrekte subsidie aan instellingen die onderwijsactiviteiten verzorgen, uiterlijk vóór 1 november na afsluiting van het schooljaar waarin deze activiteiten worden uitgevoerd.
De aanvraag tot vaststelling bevat:
a. een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en in hoeverre de doelstellingen zijn behaald;
b. een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden baten en lasten (financieel verslag of jaarrekening);
c. een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop;
Artikel 20 Vaststelling subsidie
Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan, volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.
Hoofdstuk 9 Overige bepalingen
Het college kan, in bijzondere gevallen, een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, met uitzondering van de artikelen 1, 2, 3 en 10 voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. De reden voor het toepassen van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit.
Artikel 22 Inwerkingtreding en intrekking oude verordening
Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2010 onder gelijktijdige intrekking van de Algemene subsidieverordening Dordrecht, laatstelijk vastgesteld op 12 januari 2010.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 1 juni 2010.
De griffier, De voorzitter,
M. van Hall A.A.M. Brok
Toelichting op de eerste wijziging van de Algemene subsidieverordening Dordrecht 2010
Artikel 6 lid 2 en artikel 6 lid 3
Het oude artikel 6, lid 2 is vanwege de duidelijkheid uit elkaar getrokken, zodat overzichtelijker is te lezen welke zaken een subsidieaanvraag van minder dan € 20.000,-- en welke zaken een subsidieaanvraag vanaf € 20.000,-- dient te bevatten.
In artikel 6, lid 2 sub a is nu eveneens aangegeven dat een aanvraag van een subsidie van minder dan € 20.000,-- een korte beschrijving van de activiteiten dient te bevatten. Regelmatig werd de vraag gesteld hoe uitgebreid de beschrijving van de activiteiten diende te zijn.
Het is de bedoeling dat de beschrijving beknopt is, maar uiteraard dient deze wel alle noodzakelijke onderdelen te bevatten om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken.
Bij artikel 6, lid 3 zijn in de aanhef de woorden "meer dan" vervangen door "vanaf". Dit is ook op andere plaatsen in de verordening gedaan. Reden hiervoor is dat "vanaf" geen enkele discussie meer kan uitlokken of de betreffende bepaling wel of niet voor in het daarin genoemde grensbedrag geldt.
Daarnaast is er voor dit soort subsidies gekozen om scherper te formuleren en om alleen om die zaken wordt gevraagd, die voor een aanvraag noodzakelijk zijn. Er is hiervoor nauwe aansluiting gezocht bij artikel 4:61, 4:62 en artikel 4:63, leden 1 en 3 van de Awb.
Er is voor gekozen om een toelichting op elke begrotingspost niet meer te vragen. Dit wordt namelijk voor de beoordeling van de aanvraag niet noodzakelijk geacht. En in het geval, waar het wel noodzakelijk blijkt kan het college op grond van het vijfde lid daarom vragen.
De tekst van 4:61 Awb luidt als volgt.
In artikel 4:62 Awb is aangegeven wat een activiteitenplan dient in te houden.
Het activiteitenplan behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.
De zojuist genoemde artikelen zijn in de Awb opgenomen in afdeling 4.2.8 van hoofdstuk 4 met als titel "Per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen".
De raad heeft deze artikelen gebruikt voor het redigeren van artikel 6, leden 2 en 3, zodat de in voornoemde artikelleden opgenomen strekking in Dordrecht niet alleen voor per boekjaar verstrekte subsidies geldt.
In de oude verordeningstekst (artikel 8, leden 1 en 2) stond aangegeven dat een subsidieaanvraag vóór 1 oktober en een aanvraag voor onderwijsactiviteiten vóór 1 juni moet zijn ingediend. Deze regels zorgden ervoor dat een aanvraag op 30 september c.q. 31 mei moest worden ingediend. Er is nu voor gekozen dat een aanvraag uiterlijk op 1 oktober c.q. 1 juni moet zijn ingediend. Dit is een keuze om aan de praktijk enigszins tegemoet te komen. De aanvrager krijgt nu feitelijk 1 dag extra om zijn aanvraag in te dienen.
In artikel 8 wordt een vijfde lid ingevoegd. De strekking is dat wanneer de subsidieaanvraag te laat wordt ingediend, dat de aanvrager dan de reden hiervoor moet vermelden.
In de praktijk komt het voor dat een aanvraag te laat wordt ingediend. Het college wil de reden hiervoor weten. Aan de hand van deze reden en het belang van de gemeente om het gesubsidieerde beleid te realiseren, kan het college dan bepalen de aanvraag wel of niet in behandeling te nemen.
Titel hoofdstuk 4, titel artikel 10 en artikel 10, lid 4
Met opneming van het onder I opgenomen weigerings- c.q. intrekkingsartikel wordt voldaan aan de wens van het college, om ook subsidies onder de werking van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (BIBOB) te brengen. Het college heeft deze namelijk in het Jaarplan Integrale Veiligheid 2012 opgenomen dat het college op 20 december 2011 heeft vastgesteld. Omdat de betreffende weigeringsgrond ook intrekkingsgrond is, dient zowel de titel van hoofdstuk 4 en als die van artikel 10 te worden aangepast.
In artikel is ‑ voor de wetstechnische duidelijkheid ‑ opgenomen, dat een aanvraag wordt geweigerd indien deze niet past in het gemeentelijke beleid. De reikwijdte vermeld in artikel 3 lid 1 en de nadere regels,als bedoeld in artikel 3, lid 2 bestrijken dit gemeentelijke beleid.
Ook de woorden "hoger dan" zijn vervangen door "vanaf". Dit vanwege de eenheid in verordeningtekst. Op andere plaatsen, zoals artikel 6, lid 2 en in toelichtingen op artikelen, wordt nu ook het woord "vanaf" gebezigd en niet meer van "hoger/later/meer dan".
Zie de toelichting bij artikel 13.
Verder is nu duidelijk dat ‑ indien van toepassing ‑ een verplichting tot het vormen van een egalisatiereserve feitelijk al ontstaat bij een beschikking tot verlening.
In artikel 18, lid 1 worden de woorden "meer dan" vervangen door "vanaf" en de woorden "minder dan" vervangen door "tot". Deze mutaties dragen bij aan een scherpere redactie van het artikellid.
In artikel 19, lid 1 worden de woorden "meer dan" vervangen door "vanaf". Deze mutatie draagt bij aan een scherpere redactie van het artikellid.
Op advies van de accountant van de gemeente is het woord "accountantsverklaring" vervangen door "controleverklaring". De gemeente kent inhoudelijk geen verschil.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING ASV Dordrecht 2010
Hoofdstuk 1. algemene bepalingen Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In dit artikel wordt een aantal begrippen verduidelijkt, dat in de verordening wordt gehanteerd.
Er is in de definities een onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van subsidie.
De jaarlijkse subsidie, die onder omstandigheden voor meerdere jaren kan worden verleend en veelal op voortdurende (structurele) activiteiten van een instelling betrekking heeft. In de onderhavige verordening is bepaald dat deze voor een periode van ten hoogste vier jaren worden verstrekt. Na het verstrijken van die periode kan uiteraard opnieuw worden besloten een jaarlijkse subsidie te verstrekken. Voor de periode van 4 jaar is gekozen, omdat deze termijn én aansluit bij de zittingstermijn van de raad (hoewel die termijnen uiteraard niet gelijk hoeven te lopen) én het een goede termijn lijkt om te bezien of eerder vastgestelde beleidsdoelen nog gelden en, zo ja, die met de verstrekte subsidies worden gediend. Als deze subsidie voor langer dan drie jaar aan een instelling wordt verstrekt voor de uitvoering van dezelfde activiteit(en), ontstaat er een subsidierelatie, zoals beschreven in artikel 4:51 van de Awb en dient bij weigering van de subsidie voor een nieuw tijdvak een redelijke termijn in acht te worden genomen. In deze verordening is er bewust niet voor gekozen het regime van afdeling 4.2.8 van de Awb in zijn geheel van toepassing te verklaren op de jaarlijkse subsidie. Afdeling 4.2.8 biedt een regeling voor subsidies waarbij het bestuursorgaan financieel en beleidsmatig sterk betrokken is, hetgeen zeker niet bij iedere door de gemeente verstrekte jaarlijkse subsidie het geval is. Bovendien kunnen bij de jaarlijks verstrekte subsidies in de subsidiebeschikking zeer goed afspraken op dit punt worden vastgelegd. Juist bij per jaarlijks verstrekte subsidies is de aard en grote van de instelling en de hoogte van de subsidie bepalend voor de omvang van aanvullende afspraken.
Eenmalige subsidies zijn subsidies die de gemeente voor incidentele projecten of activiteiten voor een periode van maximaal 4 jaar subsidie wil verstrekken. Te denken valt aan een subsidie ten behoeve van het doorgang doen vinden van de gebruikelijke activiteiten van de subsidieontvanger, terwijl die doorgang door bijzondere, incidentele omstandigheden anders niet gewaarborgd zou zijn. Hierbij kan worden gedacht aan subsidies die worden gegeven voor door de subsidieontvanger te realiseren bijzondere projecten, zoals bijvoorbeeld een dansvoorstelling of kunstmanifestatie. Eenmalige subsidies hebben een looptijd, afhankelijk van de duur van het project en kunnen onder omstandigheden dus een looptijd hebben van langer dan een jaar.
De aanvrager is hier breed omschreven om in de Algemene subsidieverordening geen ongewenste uitzonderingen te creëren.
De raad heeft wel als kader meegegeven dat subsidies die groter zijn dan € 20.000,-- alleen aangevraagd kunnen worden door rechtspersonen. Er is hiervoor gekozen, omdat de verantwoording van subsidies van meer dan € 20.000,-- bij rechtspersonen "in de boeken" dient te gebeuren, die een wat stringenter regime kennen dan de boekhouding van natuurlijke personen.
Onder het begrip "rechtspersoon" wordt verstaan de rechtspersoon als bedoeld in artikel 3 van boek 2 van het burgerlijk wetboek.
Artikel 3. Reikwijdte verordening
In het eerste lid heeft de raad aangegeven voor welke beleidsterreinen subsidies kan worden verstrekt. Het ligt voor de hand dat de opsomming van beleidsterreinen aansluit bij de indeling van de programmabegroting, omdat laatstgenoemde indeling alle beleidsterreinen beslaat waarop de gemeente werkzaam is.
Op die manier wordt bereikt dat zowel burger als bestuur direct en zonder zich teveel in onderliggende zaken als beleidsregels en raadsbesluiten, hoeven te verdiepen om na te gaan aan welke voorwaarden zij moeten voldoen om voor verlening van een subsidie in aanmerking te komen.
Door de veelheid en verscheidenheid van subsidiemogelijkheden is uiteraard niet te vermijden, dat op onderdelen nadere regels noodzakelijk zullen blijken (lid 2).
Wijziging van een complexe en uitgebreide verordening, die inhoudelijk gezien veel beleidsterreinen bestrijkt, zou gepaard gaan met aanzienlijke bestuurlijke en administratieve lasten. Met deze algemene verordening, die de kaders geeft voor nadere regels, worden deze lasten beperkt in aantal en kwaliteit.
Artikel 4. Bevoegdheid college
Het college besluit ingevolge het eerste lid binnen de daarvoor door de raad vastgestelde kaders, zoals neergelegd in de gemeentebegroting en deze Algemene subsidieverordening en het subsidieplafond. Dit betekent dat het college geen subsidies kan verlenen, die niet stroken met de door de raad vastgestelde algemene regels of als het subsidieplafond is bereikt. Met besluiten over het verstrekken van subsidies in plaats van verlenen van subsidies wordt beoogd de bevoegdheid te besluiten over het gehele subsidieproces, dus ook het bevoorschotten, lager vaststellen, terugvorderen en dergelijke.
In het eerste lid is bepaald dat het college daarbij de gemeentebegroting en subsidieplafonds in acht neemt. Als de gemeentebegroting nog niet is vastgesteld en er formeel dus nog geen financiële ruimte door de raad beschikbaar is gesteld, wordt subsidie slechts verleend onder de voorwaarde dat de raad daarvoor geld beschikbaar zal stellen, het zogenoemde begrotingsvoorbehoud.
In het tweede lid is de bevoegdheid van het college geregeld om voorwaarden en/of verplichtingen aan de subsidiebeschikking tot verlening te verbinden. Zie hiertoe ook artikel 4:33 Awb en voor het verschil met verplichtingen artikel 4:37 Awb.
Ook de bevoegdheid om aan een subsidiebeschikking een uitvoeringsovereenkomst te verbinden, berust bij het college.
In beginsel is in afdeling 4.2.4 Awb zeer uitvoerig en nauwgezet bepaald welke verplichtingen onder welke voorwaarden bij een subsidieverlening kunnen worden opgelegd en kunnen alle toegestane verplichtingen in beginsel bij subsidieverlening of subsidiewijziging worden opgelegd. Ingevolge artikel 3:14 BW mogen bepalingen in subsidieovereenkomsten er niet toe leiden, dat een bestuursorgaan handelt in strijd met de Awb, de publiekrechtelijke subsidieregeling, waarop de subsidie berust, of de andere ongeschreven regels van het publiekrecht. Gezien het bovenstaande is het maar de vraag wanneer het opstellen van een uitvoeringsovereenkomst bij de beschikking extra bevoegdheden geeft. In het geval de subsidieontvanger moet worden verplicht bepaalde activiteiten te verrichten, is het de vraag of er niet veeleer sprake is van een opdracht situatie.
Waar de subsidiebeschikking slechts gericht is op één partij, kan middels een uitvoeringsovereenkomst meerdere partijen aan elkaar worden gebonden. Dat zou een voordeel kunnen zijn. Ook is het mogelijk een derdenbeding ex art. 6:253 BW op te nemen.
HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEPLAFOND EN BEGROTINGSVOORBEHOUD
Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
In de Awb zijn in de artikel 4:25 tot en met 4:28 de belangrijkste bepalingen rondom het werken met een "subsidieplafond" gegeven. Ingevolge het eerste lid van artikel 5 kan het college voor 15 juli van enig jaar subsidieplafonds per beleidsterrein vaststellen. Het college stelt subsidieplafonds vast en maakt daarbij de wijze van verdeling van de beschikbare middelen bekend. Het college kan nadere regels opstellen omtrent een andere wijze van verdeling van de beschikbare middelen, die de raad in het tweede lid van dit artikel heeft aangegeven. Als het dat niet doet geldt de wijze van verdeling als genoemd in het tweede lid.
Met het oog op de rechtszekerheid verlangt de Awb, dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt, vóórdat de periode waarop het betrekking heeft, ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers tijdig weten hoeveel geld beschikbaar is. Maar vooral van belang is, dat subsidieaanvragen zonder nadere motivering worden afgewezen op het moment dat het subsidieplafond bereikt is. Indien het voor subsidie beschikbare bedrag enkel op de begroting vermeld staat en de gemeente deze bedragen niet als zijnde subsidieplafonds heeft gepubliceerd, kan de gemeente subsidieaanvragen niet ongemotiveerd weigeren wegens het bereiken van het plafond.
Belangrijk is de verplichting om nadere regels te stellen over de verdeling van de beschikbare bedragen, als het college niet de hoofdregel uit het tweede lid wil gebruiken.
Een andere vorm is een tendersysteem, waarbij het beschikbare budget wordt verdeeld over de complete aanvragen door middel van een onderlinge vergelijking van de aanvragen en dat de beste aanvragen voor subsidie in aanmerking komen. Van belang bij dit systeem is dat helder is voor de aanvrager op basis van welke criteria de aanvragen worden getoetst en in rangorde worden gezet. Zoals eerder aangegeven kan het college hiertoe besluiten op grond van artikel 5 tweede lid. De criteria, waaraan een aanvraag wordt getoetst, dienen zoveel mogelijk eenduidig te zijn.
De strekking van de tekst van dit lid komt overeen met die van artikel 4:28 sub c Awb.
Artikel 4:27, tweede lid is niet van toepassing, indien:
De bepaling is opgenomen om ervoor zorg te dragen dat een verlaging wel gevolgen heeft voor voordien ingediende aanvragen.
Indien deze bepaling niet zou zijn opgenomen, heeft een verlaging geen gevolgen voor voordien ingediende aanvragen.
Lid 4. Indien wordt gewerkt met een begrotingsvoorbehoud moet er rekening worden gehouden met het feit dat de gemeente zijn begroting ter goedkeuring moet voorleggen aan de provincie; pas daarna is er sprake van een definitieve begroting en treedt het vierde lid van dit artikel pas in werking.
Wijzigen van een subsidieplafond
Voor het wijzigen van een subsidieplafond gelden de artikelen 4:27 en 4:28 Awb.
Artikel 4:27, tweede lid, is niet van toepassing, indien:
HOOFDSTUK 3. AANVRAAG VAN DE SUBSIDIE
Artikel 6. Bij aanvraag in te dienen gegevens
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met "schriftelijk" is meer bedoeld dan "op papier geschreven". Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college een door hem vastgesteld formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld.
In artikel 6, lid 2, sub d, wordt verwezen naar de systematiek van subsidieverlening en verrekening bij jaarlijks verstrekte subsidies vanaf € 20.000,-- conform artikel 4:72 Awb. Inzage in de financiële reserve van een instelling is slechts aan de orde voor de beoordeling van een jaarlijkse subsidieaanvraag van een grote instelling met overeenkomstige subsidiebehoefte (> € 20.000,--).
In artikel 6, lid 3 worden meer formele eisen gesteld aan instellingen, die voor de eerste maal subsidie aanvragen.
Artikel 7. Subsidiëring mede door andere bestuursorganen
Dit artikel spreekt voor zich. Dit artikel komt voort uit de behoefte van de gemeente om zijn eigen subsidiemiddelen zo efficiënt mogelijk in te zetten.
Artikel 8. Aanvraagtermijn éénmalige en jaarlijkse subsidies
Hier wordt als uiterste aanvraagdatum 1 oktober genoemd. Voor deze datum dienen aanvragen voor subsidie te zijn ingediend bij het college.
Voor instellingen die onderwijsactiviteiten verrichten dient de subsidie uiterlijk vóór 1 juni voorafgaande aan het schooljaar waarin deze activiteiten worden uitgevoerd, te worden ingediend.
De gemeente kan er ook voor kiezen om andere indiendata (deadlines) vast te stellen. De bevoegdheid hiervoor ligt bij het college (lid 4).
Hier wordt de termijn gegeven, waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. In de regel wordt een termijn van dertien weken redelijk geacht.
HOOFDSTUK 4. WEIGERING VAN DE SUBSIDIE
Het college dient een subsidieaanvraag te toetsen. Het toetst in ieder geval aan
b. de bepalingen van deze verordening;
c. de bepalingen van nadere regels of vastgesteld beleid.
In dit artikellid worden de gronden opgesomd waarop het college een aanvraag moet weigeren. Dit is een aanvulling op het in artikel 4:25 lid 2 Awb bepaalde. In laatstgenoemd artikellid is aangegeven dat een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond wordt overschreden (mits er uiteraard een subsidieplafond is vastgesteld en bekendgemaakt).
Veelal zal de activiteit die binnen de in de gemeentelijke begroting op genomen thema’s en programma’s valt, ook aanwijsbaar ten goede komen aan de ingezetenen van Dordrecht.
Het is voorstelbaar dat dit laatste niet het geval is, daarom is dit als weigeringsgrond opgenomen.
In dit artikellid ligt een discretionaire bevoegdheid voor het college om te weigeren. Deze komt tot uitdrukking met het woord "kan". In dit artikel heeft het college een beoordelingsvrijheid ten aanzien van de gevallen die in dit lid worden opgesomd.
In artikel 4:35 lid 1 Awb is aangegeven dat in ieder geval in de volgende gevallen een subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
Lid 2 van artikel 10 vermeldt dat de subsidieverlening voorts kan worden geweigerd indien de aanvrager:
Het bepaalde onder (artikel 10 lid 2 sub a) houdt een zogenaamd anti-cumulatiebeding in.
Hoofdstuk 5. verlening van de subsidie
Artikel 11. Verlening van de subsidie
Ingevolge dit artikel geeft het college al in het besluit tot verlening van de subsidie aan op welke wijze de verantwoording van de ontvangen subsidies dient plaats te vinden. Hiermee wordt bereikt dat degene, aan wie de subsidie is toegekend, van meet af aan duidelijk is aan welke verplichtingen en administratieve eisen hij dient te voldoen.
Bij veel, veelal kleinere subsidies zal het stellen van verplichtingen bij de toekenning niet noodzakelijk zijn. In die gevallen kan het college daarvan eenvoudig afzien. In gevallen, dat het college van oordeel is dat redelijkerwijs nadere verplichtingen dienen te worden gesteld, zal dit veelal op de subsidieontvanger en de door hem te ondernemen activiteiten toegesneden verplichtingen zijn. Een uitputtende opsomming in de verordening van alle mogelijke aan een subsidiënt op te leggen verplichtingen komt de overzichtelijkheid, noch de doelmatigheid van de verordening ten goede.
In artikel 4:37 Awb staan de standaardverplichtingen vermeld welke het college bij de beschikking tot subsidieverlening aan de subsidieontvanger kan opleggen. Er kan – naast de verplichtingen vermeld in hoofdstuk 7 - maatwerk worden gevonden door een differentiatie te maken tussen verplichtingen, die worden gesteld aan eenmalige subsidies, en jaarlijkse subsidies. Voor een selectie uit de verplichtingen, die te stellen zijn bij het verlenen van de jaarlijkse subsidies; zie ook titel 4.2.8 Awb.
Bij de in artikel 11 te stellen verplichtingen kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het verzekeren van de zaken, die voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteit noodzakelijk zijn, de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de subsidieontvanger, reservevorming, het bestuur, het aanstellen van toezichthouders, de inrichting van de administratie en de benodigde toestemming van het college voor het aangaan van rechtshandelingen als bedoeld in artikel 4:71 Awb. Ook kan gedacht worden aan een klanttevredenheidsonderzoek (KTO), een visitatie of een benchmark.
Het is van belang voor de verantwoording, dat op een heldere manier wordt aangegeven wat met de verlening van de subsidie wordt verlangd. Oftewel: welke indicatoren leiden tot beantwoording van de vraag of de prestatie is geleverd.
HOOFDSTUK 6. BETALING EN BEVOORSCHOTTING VAN DE SUBSIDIE
Artikel 12. Betaling en bevoorschotting
Voorschotten worden verstrekt volgens het in de verleningsbeschikking opgenomen bevoorschottingsritme en maakt onderdeel uit van deze beschikking. Dit houdt in dat ook tegen een bevoorschottingsritme een bezwaar- en beroepsmogelijkheid openstaat.
De bevoorschottingsbeschikking wordt ambtshalve gegeven op het moment van de verleningsbeschikking. De subsidieaanvrager hoeft geen aanvra(a)g(en) voor bevoorschotting in te dienen. Dit leidt tot lastenbesparingen bij zowel de subsidieontvanger als de gemeente.
Omdat de bevoorschotting mede afhankelijk is van de aard van de te subsidiëren activiteit is er voor gekozen om de termijnen, waarop de bevoorschotting plaats vindt, niet in de verordening te noemen. Het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten worden in de verleningsbeschikking vermeld.
De subsidieontvanger is volgens artikel 14 verplicht te melden, indien er omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. De subsidieverstrekker kan vervolgens, indien nodig, door een wijziging van de verleningsbeschikking het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten) uitgekeerd aan de subsidieontvanger.
Met de algemene formulering van dit artikel is de mogelijkheid open gelaten om, zonder dat daartoe wijziging van de verordening noodzakelijk is, recht te doen aan de wijziging van de voorschotregeling, die beslag heeft gekregen met de invoering van de vierde tranche Awb. Indien in de verleningsbeschikking niet anders is bepaald, vindt betaling van het voorschot binnen zes weken na verzending van de verleningsbeschikking plaats. Zie artikel 4:87, lid 1, Awb.
HOOFDSTUK 7. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER
Artikel 13. Tussentijdse rapportage
In het kader van het terugdringen van de administratieve lasten is ervoor gekozen aan verstrekte subsidies, hoger dan € 100.000,--, de mogelijkheid te verbinden om jaarlijks een tussentijdse verantwoording te vragen. Het college moet vooraf bepalen welke vereisten worden gesteld aan de tussentijdse, inhoudelijke en financiële verantwoording.
De meldingsplicht is bedoeld als tegenhanger van het geven van meer vertrouwen in de vorm van onder andere: het niet standaard verantwoording afleggen bij subsidies tot € 20.000,--, het vragen van minder tussenrapportages en automatische bevoorschotting.
De subsidieontvanger is verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden bij de gemeente als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag, kan in zo'n geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger dan misbruik maakte van het gegeven vertrouwen, dat ten grondslag ligt aan de onderhavige subsidieverordening.
Tekst van artikel 4:49 Awb (Intrekking NADAT de subsidie is vastgesteld).
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.
Het is ook mogelijk om – voordat de subsidie is vastgesteld – om – indien daartoe aanleiding bestaat – de subsidie in te trekken. Daarvoor is artikel 4:48 Awb geredigeerd.
Tekst van artikel 4:48 Awb (Intrekking NADAT de subsidie is verleend, maar VOORDAT deze is vastgesteld).
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de meldingsplicht niet geldt na vaststelling van de subsidie of voor zover er (op verzoek van de belanghebbende) door de subsidieverlener een ontheffing is verleend van de verplichting om een prestatie overeenkomstig de subsidietoekenning uit te voeren.
Tenslotte is in artikel 14 lid 3 opgenomen dat het college de subsidiënt kan verzoeken mee te werken aan een steekproefsgewijze controle. Deze steekproefsgewijze controle kan in diverse vormen.
Artikel 15 Overige verplichtingen van de subsidieontvanger
In artikel 15 zijn de overige verplichtingen van de ontvanger van de subsidie opgenomen, als ook de plicht belangrijke wijzigingen te melden aan het college. Niets belet de gemeente om bij twijfel direct contact op te nemen met de subsidieontvanger en om nadere stukken te vragen.
Tevens is in dit artikel een verplichting tot het vormen van een egalisatiereserve opgenomen bij subsidiëring van meer dan € 20.000, indien er een verschil is tussen de subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend op voorwaarde dat de activiteiten volledig zijn uitgevoerd. Indien de activiteiten niet of niet geheel zijn uitgevoerd zal de subsidie lager worden vastgesteld (teruggevorderd). Deze egalisatiereserve mag niet negatief zijn.
Artikel 16. Toegankelijkheid accommodatie
De tekst van dit artikellid spreekt voor zich. De uitvoering van dit artikel schraagt de nota "Dordrecht zonder drempel, visie op gehandicaptenbeleid" dat in 2005 door de raad is vastgesteld. Indien het college deze verplichting wil verbinden aan een subsidiebeschikking dient deze verplichting als zodanig expliciet opgenomen te worden in de beschikking tot subsidieverlening.
De verplichting als hier genoemd is een verplichting als bedoeld in artikel 4:39 lid 1 Awb.
Ook de in dit lid genoemde verplichting is een verplichting als bedoeld in artikel 4:39 lid 1 Awb. De gemeente heeft voor deze verplichting aansluiting gevonden bij de Memorie van Toelichting van de Awb: MvT, Kamerstukken II 23 7000, nr.3, p. 6).
HOOFDSTUK 8. VERANTWOORDING EN VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIE
Artikel 17. Verantwoording subsidies tot 20.000 euro
Kenmerkend voor subsidies tot € 20.000,-- is dat een vast bedrag (lump sum) wordt verstrekt en dat de subsidieontvanger achteraf niet standaard verantwoording hoeft af te leggen aan de subsidieverstrekker. De subsidieontvanger hoeft geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.
In het geval van directe vaststelling (eerste lid, onderdeel a) worden de bewijsstukken van de prestatie direct met de aanvraag meegestuurd. Ook indien de activiteiten nog niet hebben plaatsgevonden, kan onderdeel a worden toegepast. De toepassing is dan onder meer afhankelijk van de aard van de subsidie (bijvoorbeeld een ‘waarderingssubsidie’) en risicoafweging van de subsidieverstrekker. Steekproefsgewijze controle na de vaststelling is mogelijk, maar leidt alleen in bijzondere gevallen, zoals fraude, tot terugvordering.
In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling (eerste lid, onderdeel b), wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen 13 weken na de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. De ambtshalve vaststelling zal in de praktijk veelal al vóór het verstrijken van de termijn gebeuren, namelijk als het vanuit oogpunt van een efficiënte werkwijze wenselijk wordt geacht, dat dergelijke vaststellingsbeschikkingen op een vaste datum worden genomen. Wel dient de gemeente binnen een beperkte termijn, hier is gekozen voor 13 weken na afloop van de activiteit, te reageren.
In het geval van verlening gevolgd door ambtshalve vaststelling, eerste lid onderdeel c, wordt de aanvrager verplicht om op de door het college aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Door te kiezen voor het systeem van ambtshalve vaststelling is er juridisch meer mogelijkheid om op te treden, indien de gemeente bemerkt dat de activiteit niet (geheel) is gerealiseerd. De subsidie is immers niet bij verstrekking reeds vastgesteld. De subsidieontvanger dient, desgevraagd, op een door het college in de beschikking aangegeven wijze, aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. De subsidieverstrekker zal steekproefsgewijs van deze bevoegdheid gebruik maken.
Artikel 18. Verantwoording subsidies vanaf 20.000 tot 100.000 euro
In dit artikel is aangegeven op welke wijze de subsidiënt de aan hem verleende subsidie aan het college dient te verantwoorden. Ingevolge artikel 11 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de ontvanger bekend gemaakt.
Het tweede lid bepaalt, dat de subsidieontvanger moet aantonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn uitgevoerd. Daarbij zal vooraf door de subsidieverstrekker al moeten zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Daarbij worden verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals een inhoudelijk verslag, een financieel verslag of een jaarrekening, een beoordelingsverklaring van een accountant bij een subsidie van meer dan € 50.000,‑‑.
Ingevolge het derde lid kan het college bepalen dat het voor de verantwoording daarvan andere stukken en bewijzen verlangt dan gebruikelijk en uit hoofde van de gewone bedrijfsvoering van de subsidieontvanger al worden opgesteld. Te denken valt aan de verslagen, die rechtspersonen uit hoofde van de wet al dienen op te stellen en die natuurlijk naar gelang van de hoedanigheid van de betreffende rechtspersoon verschillen.
Artikel 19. Verantwoording subsidies vanaf 100.000 euro
Bij subsidies van € 100.000,-- of meer wordt verantwoording gedaan op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Bij de financiële verantwoording vraagt het college een door een accountant opgestelde accountantsverklaring.
Er zijn verschillende accountantsverklaringen mogelijk.
Indien er sprake is van een verklaring als bedoeld in 2, 3 of 4 dient de subsidieaanvrager ook het accountantsrapport te overleggen.
Artikel 20. Vaststelling subsidie
In dit artikel is geregeld binnen welke termijn het college besluit ter zake van de vaststelling van de subsidie.
HOOFDSTUK 9. OVERIGE BEPALINGEN
De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen. De toepassing van de hardheidsclausule dient beperkt te blijven tot individuele gevallen. Zodra de toepassing van een hardheidsclausule voor bepaalde gevallen voldoende is uitgekristalliseerd en daardoor een bestendig karakter heeft gekregen, dient dit beleid in de Algemene subsidieverordening of nadere regels te worden neergelegd.
Artikel 22. Inwerkingtreding en intrekking oude verordening
De tekst van dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 23. Overgangsbepalingen
De tekst van dit artikel spreekt voor zich.