Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hellevoetsluis

Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Hellevoetsluis

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHellevoetsluis
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingProcedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Hellevoetsluis
CiteertitelProcedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Hellevoetluis
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpprocedurele voorschriften bij planschadeverzoeken aan het college van b&w van Hellevoetsluis

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

art. 6.7 Wro jo art. 6.1.3.3 Bro

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2009Onbekend.

11-12-2008

Groot Hellevoet, 15-06-2011

Onbekend.

Tekst van de regeling

Intitulé

Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Hellevoetsluis

Nummer: 11-12-08/11

De raad der gemeente Hellevoetsluis;

 

gehoord de commissie wonen, werk en recreatie;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 november 2008, nummer 11-12-08/11;

 

gelet op artikel 6.7 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.1.3.3 Besluit ruimtelijke ordening;

 

vast te stellen de Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Hellevoetsluis

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvrager: degene die een aanvraag om tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening indient;

  • b.

    adviseur: de door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen schadebeoordelingscommissie, zoals bedoeld in artikel 6.1.1.1, onder c, Besluit ruimtelijke ordening;

  • c.

    adviescommissie: schadebeoordelingscommissie als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van deze verordening;

  • d.

    besluit: Besluit ruimtelijke ordening;

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • f.

    gemeente: gemeente Hellevoetsluis;

  • g.

    planologische maatregel: oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, Wet ruimtelijke ordening;

  • h.

    planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, Wet ruimtelijke ordening;

  • i.

    wet: Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Indiening van de aanvraag en mededeling van ontvangst

  • 1.

    Een aanvraag om een tegemoetkoming van planschade wordt bij het college ingediend met gebruikmaking van een door het college vastgesteld formulier.

  • 2.

    Het college tekent de datum van ontvangst van de aanvraag als bedoeld in het eerste lid onverwijld aan op het formulier waarbij de aanvraag is ingediend. De ontvangst wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk medegedeeld aan aanvrager of diens gemachtigde. Van de aanvraag wordt een afschrift toegezonden aan de derde-belanghebbende.

  • 3.

    In de mededeling van ontvangst wijst het college de aanvrager erop dat voor het behandelen van de aanvraag een drempelbedrag verschuldigd is en deelt hem mede dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling op de rekening van de gemeente dan wel op een aangegeven plaats moet zijn gestort.

Artikel 3 Voorschot

  • 1.

    Het college kent de aanvrager op diens schriftelijke aanvraag een voorschot toe indien hij naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een tegemoetkoming en zijn belang naar het oordeel van het college zodanig voorschot vordert. Het college beslist op de aanvraag, gehoord de adviseur.

  • 2.

    Een besluit tot het verlenen van een voorschot is geen erkenning van een aanspraak op een tegemoetkoming.

  • 3.

    Het voorschot kan uitsluitend worden verleend indien de aanvrager van het voorschot schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over het teveel betaalde, te rekenen vanaf de datum van betaling van het voorschot. Het college verlangt daarvoor een zekerheidstelling.

Artikel 4 Opdrachtverstrekking

Binnen twaalf weken na het verstrijken van de termijnen als bedoeld in artikel 6.1.3.1 van het besluit verstrekt het college aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, opdracht om ter zake van een aanvraag advies uit te brengen, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 van het besluit of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5 Adviseur of adviescommissie

  • 1.

    Voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking wordt door het college een adviseur aangewezen die beschikt over voldoende deskundigheid inzake advisering op het gebied van planschade.

  • 2.

    Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege inkomensderving en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is op het gebied van accountancy of van financieel economische bedrijfsvoering.

  • 3.

    Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege waardevermindering van een onroerende zaak en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is ter zake van de waardering van onroerende zaken en van waardevermindering daarvan als gevolg van een planologische verslechtering.

  • 4.

    Indien naar het oordeel van het college het tweede en het derde lid van toepassing zijn, worden zowel de in het tweede als het derde lid bedoelde adviseurs aangewezen.

  • 5.

    Bij aanwijzing van meerdere adviseurs vormen deze een adviescommissie, waarvan de in het eerste lid bedoelde adviseur voorzitter is.

  • 6.

    De adviescommissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.

Artikel 6 Deskundigheid en onafhankelijkheid

  • 1.

    Voordat een persoon als adviseur wordt aangewezen, kan het college verlangen dat deze aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 4, eerste, tweede of derde lid, bedoelde aspecten waarop deze persoon de aanvraag moet beoordelen.

  • 2.

    Een adviseur mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijk van de raad. Eveneens mag een adviseur niet betrokken zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 7 Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of adviescommissie

  • 1.

    Voordat het college de opdracht tot advisering zoals bedoeld in artikel 2 verstrekt, stelt het college de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van:

    • a.

      een adviseur als bedoeld in artikel 4, eerste lid, of

    • b.

      meerdere adviseurs als bedoeld in artikel 4, vijfde lid.

  • 2.

    De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college indienen.

  • 3.

    Het college beslist binnen vier weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs.

Artikel 8 Werkwijze adviseur of adviescommissie

  • 1.

    Het college stelt aan de adviseur of de adviescommissie alle op de aanvraag betrekking hebbende informatie, alsmede de voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie noodzakelijke bescheiden ter beschikking.

  • 2.

    Het college wijst uit de ambtelijke organisatie één of meer personen aan die de adviseur of de adviescommissie bij de uitvoering van de adviesopdracht bijstaat.

  • 3.

    De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie organiseert één of meerdere hoorzittingen, waar de aanvrager en de in het tweede lid bedoelde ambtelijke vertegenwoordiger(s) in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten, onderscheidenlijk de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te verschaffen, dan wel een standpunt van de gemeente over de aanvraag aan de adviseur of de adviescommissie kenbaar te maken. Eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

  • 4.

    De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie bepaalt het tijdstip waarop de adviseur of de adviescommissie de situatie ter plaatse zal bezichtigen en nodigt de aanvrager voor de plaatsopneming uit.

  • 5.

    Ten behoeve van een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak, wordt door de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie met de aanvrager een afspraak gemaakt.

  • 6.

    Van de in het derde lid bedoelde hoorzitting en van de in het vierde lid bedoelde bezichtiging wordt door, dan wel onder verantwoordelijkheid van, de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie een verslag gemaakt, dat onderdeel vormt van het uit te brengen advies.

  • 7.

    Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviseur of de adviescommissie binnen zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan aan de gemeente, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 8.

    De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending van het concept advies schriftelijk hierop te reageren.

  • 9.

    In het geval tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen vier weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken.

  • 10.

    In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college.

Artikel 9 slotbepalingen

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als “Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Hellevoetsluis”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 11 december 2008.

De raad voornoemd,

                                            

de plv griffier,                   de voorzitter,

Y. Brouwer-Stam,                   C.A. Kleijwegt.

 

Aanvraagformulier planschadevergoeding ex artikel 6.1 Wro

 

Een aanvraag om vergoeding van planschade moet worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders met gebruikmaking van het onderhavige formulier.

Bij voorbaat wijst het college de aanvrager erop dat voor het behandelen van de aanvraag een drempelbedrag van € 300 verschuldigd is. De gang van zaken is als volgt. De aanvrager dient het aanvraagformulier bij het college in, waarna hij of zij een bevestiging van ontvangst krijgt met de mededeling dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van deze ontvangstbevestiging op de rekening van de gemeente dan wel op een aangegeven plaats moet zijn gestort.

 

 

(Voordat u overgaat tot het invullen van dit aanvraagformulier, raden wij u aan de bijbehorende bijsluiter te lezen).

 

 

 

1.    Aanvrager

       Naam en voorletters: ……………………………………………………………………………………….

 

       Adres: ………………………………………………………………………………………………………..

 

       Postcode en woonplaats: ………………………………………………………………………………….

 

       Telefoonnummer: …………………………………………………………………………………………..

 

       In zijn hoedanigheid van eigenaar/huurder/pachter (doorhalen wat niet van toepassing is).

 

 

1a.   Eventuele mede-eigenaar

 

       Naam en voorletters: ………………………………………………………………………………………

 

       Adres: ……………………………………………………………………………………………………….

 

       Postcode en woonplaats: …………………………………………………………………………………

 

       Telefoon: ……………………………………………………………………………………………………

 

 

1b.  Eventuele gemachtigde:

 

       Naam en voorletters: ………………………………………………………………………………………

 

       Adres: ………………………………………………………………………………………………………..

 

       Postcode en woonplaats: …………………………………………………………………………………

 

       Telefoon: ……………………………………………………………………………………………………

 

 

 

 

 

2.    Grond waarop aanvraag wordt gedaan:

 

O     artikel 6.1, tweede lid, onder a Wro: een bepaling van een bestemmingsplan of inpassingsplan,        niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, of van een beheersverordening als        bedoeld in artikel 3.38;

 

O     artikel 6.1, tweede lid, onder b Wro: een bepaling van een planwijziging of een planuitwerking,        onderscheidenlijk een ontheffing of een nadere eis, als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a        tot en met d;

 

O     artikel 6.1, tweede lid, onder c Wro: een krachtens een beheersverordening als bedoeld in        artikel 3.38 verleende ontheffing;

 

O     artikel 6.1, tweede lid, onder d Wro: een besluit als bedoeld in artikel 3.10, 3.22, 3.23, 3.27, 3.29,        3.40, 3.41 of 3.42;

 

O     artikel 6.1, tweede lid, onder e Wro: de aanhouding van een besluit omtrent het verlenen van een        bouw-, sloop- of aanlegvergunning ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Woningwet,        onderscheidenlijk artikel 3.18, tweede lid, en artikel 3.20, vijfde lid;

 

O     artikel 6.1, tweede lid, onder f Wro: een bepaling van een provinciale verordening als bedoeld in        artikel 4.1, derde lid, of van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3,        derde lid, voorzover die bepaling een weigeringsgrond bevat als bedoeld in de artikelen 3.16,        eerste lid, onder c, of 3.20, derde lid, onder b, dan wel artikel 44, eerste lid, onder f of g van de        Woningwet;

 

O     artikel 6.1, tweede lid, onder g Wro: een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 10.4.

 

(O: aankruisen wat van toepassing is)

 

 

 

3.    Schademotieven

 A.    Om welke reden vindt u dat het bepaalde van artikel 6.1 Wro van toepassing is?

 

       …………………………………………………………………………………………………………………

 

       …………………………………………………………………………………………………………………

 

       …………………………………………………………………………………………………………………

 

 

B.    Wat is de aard van de schade? Bestaat de schade volgens u uit waardevermindering van        uw eigendom of uit inkomensderving?

 

       …………………………………………………………………………………………………………………

 

       …………………………………………………………………………………………………………………

 

       …………………………………………………………………………………………………………………

 

C.    Bij gestelde waardevermindering van eigendom: omschrijving van de onroerende zaak        waarvan u zakelijk gerechtigde bent.

 

       …………………………………………………………………………………………………………………

 

       …………………………………………………………………………………………………………………

 

       …………………………………………………………………………………………………………………

 

 

D.    Bij gestelde waardevermindering van eigendom: datum waarop u de eigendom van een        onroerende zaak of een ander zakelijk recht daarop heeft verworven, graag ook kopie        eigendomsbewijs of eventueel contract economische overdracht meesturen.

 

       …………………………………………………………………………………………………………………

 

 

E.    Bij gestelde inkomensderving: gelieve nadere informatie te geven.

 

       …………………………………………………………………………………………………………………

 

       …………………………………………………………………………………………………………………

 

       …………………………………………………………………………………………………………………

 

 

F. Ruimte voor aanvullingen en toelichting.

 

       …………………………………………………………………………………………………………………

 

       …………………………………………………………………………………………………………………

 

       …………………………………………………………………………………………………………………

 

       …………………………………………………………………………………………………………………

 

 

4.    Bijlagen

       aantal (en korte omschrijving):

 

       ……………………………………………………………………………………………………………….

 

       ……………………………………………………………………………………………………………….

 

 

5.    Ondertekening

 

       Plaats: ……………………………………….

 

       Datum: ………………………………………

 

 

Handtekening van de aanvrager: ………………………………………………………………………………

 

Handtekening van eventuele mede-eigenaar: ………………………………………………………………..

 

Handtekening van eventuele gemachtigde: …………………………………………………………………..

 

Toelichting procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade

Algemene toelichting

Krachtens artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan degene die in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een planologische maatregel, op aanvraag een tegemoetkoming in planschade worden toegekend, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming in planschade niet voldoende anderszins verzekerd is.

 Afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) van de Wro bevat bepalingen over het tijdstip waarbinnen aanvragen moeten worden ingediend (artikel 6.1, vierde en vijfde lid, Wro), is uitgewerkt welke schade in ieder geval voor rekening van de aanvrager dient te blijven (artikel 6.2 Wro) en wordt ingegaan op zaken die het bestuursorgaan bij het nemen van een beslissing op het aanvragen om een tegemoetkoming in planschade dient te betrekken (artikel 6.3 Wro).

 

Artikel 6.1, derde lid, Wro stelt eisen aan de aanvraag om een tegemoetkoming, die op grond van artikel 6.7 Wro in het Bro zijn uitgewerkt. De regels in het Bro leiden tot een uniformering en standaardisering van regels omtrent de inrichting en behandeling en de wijze van beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in schade. Onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) bestond de noodzaak dat iedere gemeente een regeling voor de behandeling van de planschadeverzoeken moest opstellen. De regeling met betrekking tot de behandeling van de aanvragen is nu terug te vinden in het Bro.

 

In het Bro zijn in afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) de vereisten voor het indienen van een aanvraag, alsmede een aantal procedurevoorschriften en de regels voor het aanwijzen van een adviseur opgenomen. Artikel 6.1.3.2 Bro verplicht het college een adviseur aan te wijzen die advies uitbrengt over de op de aanvraag te nemen beslissing. In artikel 6.1.3.3, eerste lid, Bro wordt voorgeschreven dat de gemeente een verordening moet vaststellen over de wijze waarop een adviseur wordt aangewezen en de wijze waarop deze tot een advies komt. In artikel 6.1.3.3, tweede lid, Bro wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op:

a.    de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur;

b.    de gevallen waarin een adviescommissie wordt ingeschakeld;

c.    het tijdstip waarop de adviseur wordt ingeschakeld;

d.    de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro vooraf in de aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel na deze aanwijzing kunnen wraken;

e.    de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken, en de hierbij geldende termijnen.

 

De “Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Hellevoetsluis” in verhouding tot de “Procedureregeling planschadevergoeding 2005”

Met de inwerkingtreding van de “Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Hellevoetsluis” kan de oude planschaderegeling nog niet in zijn geheel door het college van burgemeester en wethouders worden ingetrokken.

De Procedureregeling planschadevergoeding 2005 is nog van toepassing op de volgende situaties:

a.    op een aanvraag ingediend vóór 1 september 2005 in het geval dat de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005 is de WRO van vóór 1 september 2005 van toepassing;

b.    op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005 is de WRO nog van toepassing (maar is geen verjaringstermijn van toepassing);

c.    op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is geworden op of na 1 september 2005 en vóór 1 juli 2008 van kracht is geworden, is de WRO van toepassing (met inbegrip van de verjaringstermijn);

d.    op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005 is de WRO nog van toepassing (maar is geen verjaringstermijn van toepassing).

 

De Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Hellevoetsluis is van toepassing in de volgende situaties:

a.    op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is geworden op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 van kracht is geworden, is de Wro van toepassing (met inbegrip van de verjaringstermijn, maar er is geen sprake van het forfait normaal maatschappelijk risico);

b.    op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval de planologische maatregel van kracht is geworden op of na 1 juli 2008, is de Wro onverkort van toepassing;

c.    op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2010 is de Wro in alle gevallen onverkort van toepassing.

 

 Artikelsgewijze toelichting

 Artikel 1. Begripsbepalingen

Bij de definiëring van de begrippen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Wro en het Bro en voor zover dit noodzakelijk werd geacht is een aanvulling gegeven. Voor een juiste interpretatie van de verordening is naast raadpleging van artikel 1 kennisneming van de algemene bepalingen in artike 6.1.1.1 Bro van belang. Ten behoeve van de duidelijkheid van de begrippen adviseur en adviescommissie is in deze verordening een van het Bro afwijkende omschrijving van het begrip adviseur opgenomen. Het begrip gemeente is afzonderlijk gedefinieerd om te verduidelijken dat indien de verordening het woord gemeente gebruikt, het de gemeente betreft waar de aanvraag om tegemoetkoming in planschade is ingediend.

 

 Artikel 2. Indiening van de aanvraag en mededeling van ontvangst

In dit artikel wordt verwezen het standaardformulier ondermeer beschikbaar via de website van de gemeente Hellevoetsluis. Op het formulier dienen de onderwerpen te worden ingevuld die op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht zijn bij de aanvraag om een tegemoetkoming van planschade.

 

Wettelijk kader

Artikel 6.1, derde lid, Wet ruimtelijke ordening bepaalt namelijk dat de aanvraag een motivering bevat, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde tegemoetkoming. Artikel 6.1.2.2 Besluit ruimtelijke ordening bepaalt in aansluiting hierop dat een aanvraag in ieder geval moet bevatten:

a.    een aanduiding van de oorzaak, bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de wet, ter zake waarvan een tegemoetkoming in de schade wordt gevraagd;

b.    een aanduiding van de aard van de schade;

c.    een omschrijving van de wijze waarop aan de schade naar het oordeel van de aanvrager tegemoet dient te worden gekomen indien hij geen vergoeding in geld wenst.

Volgens artikel 4:2, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht, ten slotte, moet de aanvraag worden ondertekend en ten minste bevatten: (1) de naam en het adres van de aanvrager, (2) de dagtekening, (3) een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

 

De verwerking van het formulier, het toezenden van de ontvangstbevestiging en de termijn waarbinnen het recht van € 300,-- (artikel 6.4 sub 3) moet zijn overgemaakt zijn ook in dit artikel geregeld.

 

 Artikel 3 Voorschot

Het Bro biedt in artikel 6.1.3.7 de mogelijkheid om een voorschot op een tegemoetkoming in de schade aan te vragen. In dit artikel wordt geregeld hoe dit voorschot moet worden aangevraagd en welke eisen hierin worden gesteld. Het toekennen van een voorschot houdt géén erkenning van een schadeplicht in en aan de toekenning kunnen géén rechten worden ontleend. Het voorschot kan uitsluitend worden verleend, indien de aanvrager van het voorschot schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald, te vermeerderen met de wettelijke rente over het teveel betaalde, te rekenen vanaf de datum van betaling van het voorschot. Het college kan daarvoor zekerheidsstelling verlangen.

 

 Artikel 4. Opdrachtverstrekking

Het college dient binnen twaalf weken een opdracht te verstrekken aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 Bro of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6.1.3.1, eerste lid, Bro geeft het college de bevoegdheid een aanvraag binnen vier, dan wel acht weken indien de aanvrager eerst nog een termijn krijgt de aanvraag aan te vullen, als kennelijk ongegrond af te wijzen.

Artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro heeft betrekking op de bevoegdheid van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht waarbij een onvolledige aanvraag verder buiten behandeling moet worden gelaten. Volgens artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro moet het besluit tot het niet in behandeling nemen binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag aan de aanvrager worden medegedeeld.

Voor zover de aanvrager in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen, krijgt het college acht weken de tijd na het tijdstip waarop de termijn om de aanvraag aan te vullen is verstreken, om het besluit tot niet verdere behandeling van de aanvraag bekend te maken. De laatstgenoemde beslistermijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd.

Indien de aanvraag kennelijk ongegrond wordt verklaard of buiten behandeling wordt gelaten, is de verordening niet toepasselijk, tenzij de termijnen bedoeld in artikel 6.1.3.1 Bro worden overschreden. In het laatste geval dienen niettemin één of meerdere adviseurs te worden aangewezen en dient een opdracht te worden verstrekt. De opdracht wordt niet eerder verstrekt dan nadat de termijn om te wraken is verstreken en er geen verzoeken tot wraking zijn ingediend, dan wel door het college afwijzend is beslist over een ingediend verzoek tot wraking.

 

 Artikel 5. Adviseur of adviescommissie

Het college schakelt één of meerdere adviseurs gezamenlijk in voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking. In dit artikel is bepaald in welke gevallen een adviseur of een adviescommissie dient te worden ingeschakeld en over welke deskundigheid een adviseur dient te beschikken.

 

Een adviseur kan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn. De keuze tussen een natuurlijke persoon of een rechtspersoon wordt aan de gemeente overgelaten (zie de Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 63). Een adviesbureau gespecialiseerd in planschade kan derhalve worden aangewezen als adviseur bedoeld in het eerste lid, of als één van de adviseurs (tweede of derde lid) in een adviescommissie.

Hoewel voor iedere aanvraag een aanwijzing van één of meerdere adviseurs noodzakelijk is, staat de verordening er niet aan in de weg om telkens dezelfde adviseur(s) aan te wijzen (vaste adviseur/vaste adviescommissie).

In het eerste lid is bepaald dat een eerste adviseur wordt aangewezen die over voldoende deskundigheid op het gebied van planschadeadvisering dient te beschikken. Afhankelijk van de kennelijke oorzaak van de planschade kan een tweede en/of derde adviseur worden aangewezen, die over specifieke deskundigheid op het gebied van planschade wegens inkomensderving onderscheidenlijk wegens waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een planologische verslechtering beschikt.

Het is aan het college om, na advies te hebben ingewonnen bij de (eerste) adviseur, te beoordelen of deze (eerste) adviseur zelfstandig kan adviseren, of dat er gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte is een tweede en/of derde adviseur bij de opdracht te betrekken die beschikt over specifieke deskundigheid.

Het college zal de tweede en/of derde adviseur dan vervolgens moeten aanwijzen; bij de aanwijzing van twee of meer adviseurs is er sprake van een adviescommissie (artikel 3, vijfde lid). De adviseurs dienen de in artikel 6.1.3.4 Bro genoemde zaken te betrekken.

Artikel 6.1.3.5, eerste lid, Bro bepaalt dat de adviseur of de adviescommissie zich door derden kan laten adviseren en bijstaan. Indien hiermee kosten zijn gemoeid is instemming van het college vereist.

 

Artikel 6. Deskundigheid en onafhankelijkheid

Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder a, Bro schrijft voor dat de verordening regels moet bevatten over de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur. Om de deskundigheid van de adviseurs te waarborgen is in het eerste lid bepaald dat het college alvorens zij tot aanwijzing van een persoon als adviseur overgaat, kan verlangen dat deze persoon aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 3, tweede of derde lid, genoemde aspecten waarop hij of zij de aanvraag dient te beoordelen.

In aansluiting op artikel 3:5, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 6.1.1.1 onder c, Bro waaruit voortvloeit dat een adviseur niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd, wordt in artikel 4, tweede lid, bepaald dat die adviseur eveneens niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van de raad. Voorts bepaalt artikel 4, tweede lid, dat een adviseur niet betrokken mag zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft. Dit betreft deskundigen die op enigerlei wijze betrokken zijn bij de in het geding zijnde planologische maatregel. In het bijzonder kan worden gedacht aan personen behorende tot de risicoanalysecommissie die optreedt in het kader van planologische maatregelen.

 

Artikel 7. Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of adviescommissie.

Dit artikel bepaalt dat de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere

belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro schriftelijk op de hoogte moeten worden gebracht van de aanwijzing van een adviseur of adviescommissie. De aanwijzing van een adviseur dient schriftelijk bekend te worden gemaakt. In het geval meerdere adviseurs worden aangewezen, worden deze aanwijzingen gezamenlijk schriftelijk bekend gemaakt.

Indien de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro zich niet kunnen verenigen met de aanwijzing van één of meerdere adviseurs is er de mogelijkheid om één of meerdere adviseurs te wraken. Op verzoek van de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro kunnen één of meerdere adviseurs worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de vereiste deskundigheid en onafhankelijkheid schade zou kunnen lijden. Genoemde partijen worden gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college kenbaar te maken. Het college moet binnen twee weken na het verstrijken van de termijn tot het indienen van een verzoek tot wraking beslissen.

 

 Artikel 8. Werkwijze adviseur of adviescommissie

Dit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken. Tevens worden de hiervoor geldende termijnen vastgelegd.

In het tweede en derde lid is bepaald dat vanuit de gemeente bijstand wordt verleend aan de adviseur of adviescommissie, door alle voorhanden zijnde informatie met betrekking tot de aanvraag om tegemoetkoming in planschade ter beschikking te stellen. Daarnaast worden alle bescheiden die naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag aan hen ter beschikking gesteld.

Het derde, vierde en vijfde lid bevatten regels over achtereenvolgens de hoorzitting, de bezichtiging en de taxatie. Deze onderdelen behoeven niet afzonderlijk te worden georganiseerd. Het is mogelijk om de hoorzitting te combineren met de bezichtiging en/of taxatie. Volgens artikel 6.1.3.5, tweede lid, Bro mag van de bezichtiging worden afgezien, indien uit de inhoud van de aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen.

 

Het concept advies dient binnen zestien weken na dagtekening van de opdracht aan de gemeente, aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro te worden toegezonden. Deze termijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd (zevende lid).

Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder e, Bro bepaalt dat de verordening aandacht moet schenken aan de wijze waarop de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro bij de opstelling van het advies moeten worden betrokken. De Nota van Toelichting bij het Bro noemt als voorbeeld dat de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld om binnen een bepaalde periode op het concept advies te reageren (zie de Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 66). In dit kader bepaalt het achtste lid dat de gemeente, de aanvrager, eventuele andere bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro in de gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken schriftelijk op het concept advies te reageren. Het negende en het tiende lid bepalen de termijnen voor het uitbrengen van het advies aan het college.

 

 Artikel 9. Slotbepalingen

In de citeertitel kan een jaartal worden opgenomen om de betrokken verordening te onderscheiden van eventuele gelijkluidende opvolgende verordeningen.