Organisatie | Purmerend |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene inspraakverordening voor de gemeente Purmerend |
Citeertitel | Inspraakverordening Purmerend 2006 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Overig |
geen
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-07-2006 | Nieuwe regeling | 29-06-2006 Gemeenteblad 2006, 17 | 06-76 |
De raad van de gemeente Purmerend;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 21 juni 2006, nr. 06-76;
gelet op artikel 150 van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;
overwegende dat het wenselijk is de Inspraakverordening in zijn geheel opnieuw vast te stellen, m.n. in verband met de inwerkingtreding van de gewijzigde afdeling 3.4 Awb op 1 juli 2005 en het vervallen van een aantal in artikel 2 van de huidige Inspraakverordening genoemde wets- en verordeningsartikelen;
vast te stellen de Algemene inspraakverordening voor de gemeente Purmerend
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 29 juni 2006
de griffier, J. Dekker
de voorzitter, L. Verbeek
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Bij de formulering van het begrip "inspraak" is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt inspraak aan bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging. Inspraak is "eenzijdig" gedefinieerd, dat wil zeggen dat geen gedachtewisseling met het bestuursorgaan is inbegrepen; in de praktijk zal deze gedachtenwisseling echter wel in meer of mindere mate plaatsvinden. Hiermee kan dan weer een draagvlak voor beleidsvoornemens bij burgers gecreëerd worden.
Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het gaat hierbij dus niet om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.
Artikel 2 Onderwerp van inspraak
In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan, gemeenteraad/college/burgemeester, ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak in de zin van deze verordening wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het verlenen van inspraak bij de herstructurering van een bestaande wijk.
Denkbaar is echter ook dat het in bepaalde gevallen bijvoorbeeld doelmatiger is als burgers inspreken bij commissievergaderingen.
In het tweede lid is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een wet daartoe verplicht.
Wettelijke verplichtingen tot het bieden van inspraak bestaan thans bij:
de plannen en beleidsverslagen gericht op de realisatie en de vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (artikel 42) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (artikel 42);
In het derde lid is opgenomen wanneer geen inspraak wordt verleend.
Artikel 3 Inspraakgerechtigden
De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet.
In de Inspraakverordening uit 1994 was bepaald dat de inspraakprocedure plaatsvond overeenkomstig het gestelde in afdeling 3.4 Awb. Op 1 juli 2005 is afdeling 3.4 in die mate gewijzigd dat het niet langer wenselijk is deze afdeling t.a.t. onverkort van toepassing te laten zijn op de inspraakprocedure zoals vormgegeven in deze verordening. In lid 2 van dit artikel is daarom bepaald dat zo nodig per (groep van) geval(len) van de in het eerste lid genoemde reguliere inspraakprocedure kan worden afgeweken. Zo kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een specifieke inspraakprocedure t.a.v. beleidsvoornemens waarvoor inspraak niet reeds wettelijk verplicht is.
Onder het in het tweede lid, onder a, genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd enz.?
Anders dan artikel 3:17 Awb, bepaalt het tweede lid, onder b dat niet alleen een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht, maar ook van hetgeen schriftelijk is ingebracht. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. Er kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte reacties.
Onder c wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.
In aanvulling op de openbaarmaking van het eindverslag als bedoeld in het derde lid, kan aan degenen die hebben ingesproken een exemplaar van het eindverslag gestuurd worden. Of dit in praktijk realiseerbaar is hangt o.a. af van de vraag hoeveel insprekers er geweest zijn. In deze context is het aan te bevelen om tijdens de inspraakavond al duidelijkheid omtrent de communicatie te verschaffen.
Het gestelde in het vierde lid vloeit voort uit artikel 170, tweede lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet.