Organisatie | Dongen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | nota ‘toezicht en handhavingsbeleid kinderopvang gemeente Dongen 2011’ |
Citeertitel | toezicht en handhavingsbeleid kinderopvang gemeente Dongen 2011 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | kinderopvang |
Geen
Wet kinderopvang
n.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-02-2011 | Nieuwe regeling | 22-02-2011 Gemeentelijke informatiekrant, 24-02-2011 | Onbekend |
Voor u ligt de nota ‘toezicht en handhavingsbeleid kinderopvang gemeente Dongen 2011’.
Op grond van de Wet kinderopvang is het college verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op de kwaliteit van de kindercentra, gastouderbureaus en gastouders. De gemeente geeft middels de nota aan op welke wijze wordt toegezien op de naleving van de kwaliteitsregels voor kinderopvang. De wet bepaalt dat elk kindercentrum en gastouderbureau jaarlijks wordt gecontroleerd. De uitvoering van het toezicht op de kwaliteit ligt bij de GGD. Vanaf 9 juli 2010 zijn de gewijzigde Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang van kracht. Dit houdt in dat de gemeente op basis van de nieuwe regels dient te handhaven. Het is belangrijk om vast te leggen hoe de gemeente met overtredingen omgaat, zodat consequent opgetreden kan worden bij bepaalde overtredingen. Tevens schept het duidelijkheid voor de toezichthouder van de GGD, de houder van kindercentra of gastouderbureaus en de ouders over de wijze van handhaven.
Voor het uitvoeren van het lokale handhavingsbeleid wordt gebruik gemaakt van het in eerste aanleg door VNG opgestelde afwegingsmodel handhaving kinderopvang. In dit model staat duidelijk weergegeven waaraan een kindercentra, gastouderbureau of gastouder moet voldoen per kwaliteitsaspect. Afhankelijk van het belang en de mate waarin een kindercentra, gastouderbureau of gastouder niet voldoet aan het kwaliteitsaspect wordt er een handhavingstraject ingezet.
Voor wat betreft de kwaliteit van kinderorganisatie en gastouders is de volgende wet- en regelgeving van belang.
De Wet kinderopvang legt de verantwoordelijkheid voor de capaciteit van de kinderopvang en het bieden van voldoende kwaliteit bij de houders van de kindercentra. De gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het handhaven van deze kwaliteit van de kinderopvang. De wettelijke kwaliteitseisen zijn uitputtend van aard. Er is dus geen ruimte voor aanvullende gemeentelijke regelgeving.
In de Wet kinderopvang is in een aantal artikelen de mogelijkheid opgenomen om nadere regels te stellen met name voor uitvoering van de gemeentelijk taken. Deze uitvoeringsregels zijn opgenomen in de Regeling Wet kinderopvang.
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang
De aangepaste beleidsregels kwaliteit kinderopvang zijn per 9 juli 2010 van kracht. De beleidsregels geven uitleg aan de globale kwaliteitsnormen van de wet. Ze zijn echter niet algemeen bindend. Houders van kindercentra of gastouderbureaus mogen afwijken van de regels. De houder dient dan aan de toezichthouder van de GGD aannemelijk te maken dat hij op een gelijkwaardige of betere wijze verantwoorde kinderopvang aanbiedt en op die manier toch voldoet aan het doel van de specifieke eis waarvan hij afwijkt.
Beleidsregels werkwijze toezichthouder
De beleidsregels werkwijze toezichthouder zijn opgesteld ter uitvoering van het toezicht. Uitgangspunt van de Wet kinderopvang en de op grond daarvan vastgestelde Beleidsregels werkwijze toezichthouder is dat een kindercentrum of gastouderbureau jaarlijks wordt geïnspecteerd.
Verordening Wet kinderopvang gemeente Dongen
De gemeente is verantwoordelijk voor het verstrekken van een gemeentelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang voor in de wet omschreven doelgroepen. Op 11 november 2004 is de verordening Wet kinderopvang gemeente Dongen vastgesteld. In de verordening zijn de bepalingen opgenomen voor het doelgroepenbeleid.
Verschillende soorten kinderopvang
De kinderopvang heeft de taak om kinderen tussen de 0 en 12 jaar verantwoord op te vangen. Dit betekent opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. Er zijn vijf vormen van de kinderopvang mogelijk:
Deze vorm van opvang is voor kinderen van 0 tot 4 jaar. Zij worden gedurende het gehele jaar één of meer dagdelen per week opgevangen.
Dit betreft opvang voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar voor en na schooltijd, gedurende de vakanties en tijdens studie en adv dagen van leraren.
Bij deze vorm van opvang worden de kinderen in de woning van de gastouder of vraagouder opgevangen. Onder de Wet kinderopvang vallen enkel de gastouders die aangemeld zijn bij een geregistreerd gastouderbureau. De Wet kinderopvang vereist voor het gastouderbureau alleen registratie in de gemeente waar het kantoor van het gastouderbureau is gevestigd. Daarnaast vereist de Wet kinderopvang registratie van gastouders.
Ouderparticipatieopvang betreft opvang waarbij een groep ouders beurtelings hun eigen kinderen opvangt. Deze vorm van opvang valt onder de Wet kinderopvang. Zij dienen te voldoen aan alle kwaliteitseisen, behalve de verplichting om gekwalificeerd personeel en een oudercommissie te hebben.
Voorziening voor kinderopvang, bestemd voor kinderen van anderhalf tot vier jaar, die op werkdagen niet meer dan vier uur aaneengesloten geopend is. Peuterspeelzaalwerk heeft als functie het creëren van optimale ontwikkelingskansen door het aanbieden van veelzijdige en passende speelmogelijkheden.
Het college is op grond van de Wet kinderopvang verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op de kwaliteit van kinderorganisaties en gastouders. Het college moet er voor zorgen dat de wet en regelgeving op het terrein van de kinderopvang wordt nageleefd. Het toezichtbeleid houdt in; de onderlinge afspraken tussen de gemeente en de GGD over de vormgeving van het toezicht. Het handhavingsbeleid zorgt er voor dat de gemeente beter en duidelijker kan handhaven. Tevens is het handhavingsbeleid van de gemeente een leidraad voor de toezichthouders en verschaft het voor de houders en ouders een transparant beeld over de kwaliteitseisen en welke tekortkoming welke sanctie oplevert.
In dit onderdeel wordt beschreven hoe het toezicht en de handhaving eruit ziet.
Landelijk Register Kinderopvang
Het landelijk register kinderopvang vervangt de gemeentelijke registers kinderopvang. In het landelijk register kinderopvang worden alle kinderorganisaties, gastouderbureaus en gastouders geregistreerd die voldoen aan de kwaliteitseisen. Het register is openbaar. De belastingdienst gaat het landelijk register kinderopvang gebruiken bij de toekenning van kinderopvangtoeslag. Ouders hebben alleen recht op kinderopvangtoeslag als u gebruik maakt van opvang die in het register staat.
Een houder van een kindercentrum of een gastouderbureau is verplicht zich, voordat de exploitatie van start kan gaan, te melden bij het college (art. 45 lid 1 Wk). Een gastouderbureau meldt zich enkel in de gemeente waar het bureau statutair gevestigd is. Het gastouderbureau dient de gastouders ook te laten registeren. De gastouders worden geregistreerd in de gemeente waar de opvang daadwerkelijk plaatsvindt. Het college houdt het landelijk register bij van gemelde kindercentra, gastouderbureaus en gastouders. Na een melding worden de gegevens in het register opgenomen (art. 46 lid 1 Wk). De gemeente kan een registratie niet weigeren.
Binnen 8 weken na melding door de houder wordt door de toezichthouder van de GGD onderzocht of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en de beleidsregels. Tot die tijd mag een kindercentrum of een gastouderbureau niet in exploitatie.
Wijziging en verwijdering uit register
De houder dient elke wijziging van de gegevens die opgenomen staan in het register mee te delen aan het college. De houder wordt vervolgens schriftelijk op de hoogte gesteld van de opname van de gewijzigde gegevens (art. 47 Wk). Tevens wordt deze wijziging doorgegeven aan de toezichthouder van de GGD. Het college heeft zelf ook de mogelijkheid om wijzigingen in het register aan te brengen indien is gebleken dat de opgenomen gegevens niet overeenstemmen met de werkelijke situatie. Ook van deze wijziging wordt de houder schriftelijk op de hoogte gesteld (art. 8 Regeling Wk)
Op verzoek van de houder of indien is gebleken dat de houder het kindercentrum niet langer exploiteert, kan het college overgaan tot verwijdering uit het register. Daarnaast kan het college overgaan tot verwijdering van de gegevens uit het register als uit een inspectieonderzoek blijkt dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang of de Beleidsregels kwaliteit (art. 9 Regeling Wet kinderopvang). Elke opneming in het register wordt openbaar bekend gemaakt in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad (art. 46 Wk).
Indien de gemeente een signaal krijgt dat er kinderopvang of gastouderopvang plaatsvindt zonder dat de houder in het register is opgenomen dan is er sprake van niet-gemelde kinderopvang. De houders van deze kindercentra of gastouderopvang plegen in principe een economisch delict in de zin van de Wet Economische Delicten. Het actief strafrechtelijk opsporen van niet-gemelde kinderopvang hoort niet tot de taak van de toezichthouder.
Bij het signaal van niet-gemelde kinderopvang kan de gemeente aan de GGD de opdracht geven een inspectie te doen. Weigert een houder medewerking en bestaat het vermoeden dat er opvang in de zin van de Wet kinderopvang plaatsvindt, dan kan aangifte gedaan worden bij de politie.
De gemeente is verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit en schakelt voor de controle de GGD in als toezichthouder. De GGD oefent in opdracht van de gemeente het eerstelijns toezicht uit en beoordeelt de kwaliteit van het kindercentrum. Voor het uitvoeren van het toezicht zijn door het college op 30 mei 2006 de medewerkers van het team Technische Hygiënezorg van de afdeling Algemene Gezondheidszorg van de GGD Hart voor Brabant aangewezen als toezichthouders (art. 61 Wk). De benoeming geeft de toezichthouder de bevoegdheid om met of zonder toestemming (onder bepaalde voorwaarden) een woning binnen te treden waar een kindercentrum of gastouderbureau is gevestigd. De toezichthouder inspecteert de naleving van de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang door middel van de volgende onderzoeken:
De gemeente geeft de nieuwe melding in het register door aan de toezichthouder van de GGD. De toezichthouder onderzoekt binnen 8 weken na melding of de exploitatie van het kindercentrum of gastouderbureau redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de kwaliteitseisen zoals genoemd in hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3 van de Wet kinderopvang (regeling Wk art. 10). Als de houder redelijkerwijs kan voldoen wordt in overleg met de toezichthouder bepaald wanneer er tot exploitatie overgegaan mag worden. Binnen drie maanden na de exploitatiedatum zal de toezichthouder een regulier inspectie bezoek ofwel een ‘onderzoek na aanvangsdatum exploitatie’ aan het desbetreffende kindercentrum of gastouderbureau brengen.
Jaarlijkse inspectie of onderzoek na aanvangsdatum exploitatie
De toezichthouder onderzoekt jaarlijks of een kindercentrum of gastouderbureau voldoet aan de kwaliteitseisen. Dit is een standaard inspectie die elk jaar in elk kindercentrum of gastouderbureau wordt uitgevoerd.
Binnen drie maanden nadat een kindercentrum of gastouderbureau in exploitatie is genomen, vindt een reguliere inspectie plaats. Het enige verschil met een reguliere inspectie is dat het binnen een bepaalde termijn moet gebeuren.
Er kunnen klachten of signalen binnenkomen over een kindercentrum of gastouderbureau die betrekking hebben op het al dan niet naleven van de kwaliteitseisen gesteld binnen de Wet kinderopvang. De gemeente kan dan in overleg met de toezichthouder het besluit nemen om bij het betreffende kindercentrum of gastouderbureau een (onaangekondigd) inspectiebezoek uit te voeren. Dit onderzoek zal over het algemeen betrekking hebben op onderdeel waarover de klacht of het signaal is binnengekomen.
Indien tijdens de reguliere inspectie tekortkomingen worden geconstateerd kan de gemeente aan de hand van het handhavingsbeleid besluiten om een hersteltermijn af te spreken. Door de toezichthouder wordt tijdens het nader onderzoek na de afgesproken hersteltermijn gekeken of de tekortkomingen zijn verbeterd. Dit onderzoek zal zich over het algemeen slechts beperken tot de geconstateerde tekortkoming.
De toezichthouder legt zijn onderzoeksbevindingen vast in een inspectierapport. De houder krijgt vervolgens de gelegenheid om zijn zienswijze over het rapport kenbaar te maken. Deze zienswijze wordt toegevoegd aan het inspectierapport. Het inspectierapport wordt vervolgens naar het college verzonden. De GGD geeft hierin aan of er sprake is van wel of niet handhaving. Bij wel handhaven wordt door het college het handhavingstraject in werking gesteld. Indien er geen sprake is van handhaving wordt er aan het kindercentrum of gastouderbureau schriftelijk bevestigd dat het inspectierapport door de gemeente is ontvangen. Binnen drie weken na vaststelling wordt het rapport openbaar gemaakt op de website van de GGD. Twee keer per jaar vindt er een overleg plaats tussen de GGD en de gemeente. Dit overleg wordt vastgelegd in een verslag. Tussentijdse meldingen of vragen worden telefonisch of per mail afgehandeld.
Jaarlijkse verantwoording aan het ministerie
Het college dient jaarlijks een verslag Wet Kinderopvang op te stellen (art. 67 Wk). In dit jaarverslag staan alle toezicht- en handhavingstaken die de gemeente in het voorgaande kalenderjaar heeft verricht. De verslaglegging vindt plaats aan de hand van een voorgeschreven model van het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen (OCW). Het college stelt jaarlijks op een door de minister te bepalen tijdstip een verslag vast van alle werkzaamheden die hij en de toezichthouders in het voorafgaande kalenderjaar hebben verricht. Het jaarverslag is tevens bedoeld ter kennisname aan de gemeenteraad.
De minister van OCW houdt toezicht op de rechtmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van de wettelijke taken door het college (art. 68 Wk). De Inspectie van het Onderwijs oefent namens de minister het tweedelijns toezicht uit. De inspectie rapporteert op basis van de door gemeenten ingediende jaarverslagen aan de minister. De minister biedt het rapport vervolgens met reactie aan de Tweede Kamer aan.
Indien het in het kader van het toezicht en de handhaving noodzakelijk is om hersteltermijnen dan wel sancties op te leggen, is het van belang dat dit binnen de gestelde termijnen gebeurt.
Om deze procedure zo efficiënt mogelijk te laten lopen dient het diensthoofd Welzijn, Onderwijs en Burgerzaken gemandateerd te worden door het college indien het gaat om de uitvoering van art. 46 Wk, art. 47 Wk, art. 61 Wk en art. 65 Wk.
AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG
Handhaving- en sanctiebeleid gemeenten betreffende kwaliteit en handhaving kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
De gemeente hanteert het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang bij het uitvoeren van de handhavingacties die nodig zijn als een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (kortweg aangeduid als Wet kinderopvang) en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (verder: Beleidsregels kwaliteit) van de staatssecretaris van OCW. In het model zijn de algemene stappen opgenomen die de gemeente kan hanteren bij het overtreden van de kwaliteitseisen.
Handhaving is maatwerk en zal in elke situatie apart afgewogen moeten worden. Proportionaliteit is daarbij van belang. Daardoor zijn niet automatisch alle genoemde stappen onverkort van toepassing op een geconstateerde overtreding, maar zal telkens afgewogen worden of toepassing onder meer proportioneel is.
Dit Afwegingsmodel heeft als basis de model(inspectie)rapporten van de GGD. De tekst van het rapport en het Afwegingsmodel is gelijk. Voor de leesbaarheid van het Afwegingsmodel zijn de meeste voetnoten die in het modelrapport zijn opgenomen ten behoeve van de inspectie in het Afwegingsmodel verwijderd. Dit betekent echter niet dat de toelichtingen in de voetnoten niet van overeenkomstige toepassing zijn op de bepalingen van het Afwegingsmodel.
Het gemeentelijke handhavingtraject begint direct na ontvangst van het inspectierapport van de GGD. De GGD geeft in het rapport een handhavingadvies aan de gemeente. In het rapport is het ‘Overzicht bevindingen toezichthouder per inspectiedomein’ de basis voor het afwegen van de te ondernemen handhavingactie. In dit overzicht beschrijft de toezichthouder per domein de context van de voorwaarden waar de houder niet aan voldoet. Ook de resultaten van eventueel door de inspecteur toegepast overleg en overreding worden hierin genoemd. De gemeente kan de aangegeven verzwarende of verzachtende omstandigheden, de inspanning van de houder etc. mee laten wegen bij het beoordelen van de te nemen handhavingactie.
De gemeente kan in bijzondere gevallen, voordat de eerste juridische stap van aanwijzing wordt gezet, overwegen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven. Ook kan overwogen worden eerst op basis van mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen. Zowel de waarschuwing als de overreding hebben geen juridische status en betekenen daarom een uitstel van het handhavingtraject.
Zolang afdeling 2.2 en art 2.20 Wko niet in werking zijn getreden, is het handhavingsbeleid voor peuterspeelzalen (hoofdstuk 5 van dit Afwegingsmodel) nog niet van toepassing. Zodra deze artikelen wel in werking treden, treedt op datzelfde moment ook het handhavingsbeleid peuterspeelzalen inwerking.
Paragraaf 2 Verschillende soorten sancties
Binnen de handhaving kunnen 2 typen sancties onderscheiden worden, te weten herstellende sancties en bestraffende sancties. Deze typen sancties bestaan naast elkaar en derhalve kunnen sancties van een verschillend type tegelijkertijd worden opgelegd.
In artikel 5:2 Awb wordt bepaald wat onder een herstellende sanctie wordt verstaan. Hieronder wordt verstaan: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding.
Hieruit volgt dat het doel van de herstellende sanctie dus ook met name gelegen is in het voorkomen van voortduren van de overtreding en/of herhaling in de toekomst. Bestraffing van reeds begane overtredingen kan via de bestraffende sanctie (zie hieronder)
Welke herstellende sancties worden er onderscheiden binnen dit handhavingsbeleid?
Dit is een handhavingsmiddel dat in spoedeisende gevallen door de GGD-inspecteur direct tijdens een inspectie ingezet kan worden. Omdat het middel door de GGD-inspecteur wordt ingezet en niet door het college wordt dit bevel in onderhavig Afwegingsmodel niet nader genoemd. Inzet van dit middel wordt door de GGD-inspecteur bepaald. De GGD geeft alleen een bevel indien hij van mening is dat de kwaliteit bij een kindercentrum of peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. Ingeval van overtredingen met een lage of gemiddelde prioritering zal hier niet snel sprake van zijn.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal bevindt dat de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3, of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen”) niet of in onvoldoende mate naleeft, kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder genomen dienen te worden.
Bij een aanwijzing wordt de houder een hersteltermijn gegeven. De hersteltermijn wordt bepaald door de zwaarte van de prioritering. De hersteltermijn in dit model wordt aangegeven in een bandbreedte. De handhaver geeft per concreet geval de exacte hersteltermijn aan. Na het verstrijken van een hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel de GGD de opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet.
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit.
Of eventueel Last onder bestuursdwang
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding op te lossen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden. Omdat in het kader van handhaving kinderopvang de overtredingen zich maar in zeer beperkte mate lenen voor toepassing van bestuursdwang, is de optie last onder bestuursdwang op een enkele overtreding na niet opgenomen. Echter, op grond van het bestuursrecht geldt dat in die gevallen waarin last onder dwangsom mogelijk is, ook bestuursdwang kan worden toegepast indien de gemeente de overtreding daardoor zelf kan doen beëindigen.
Het college van burgemeester en wethouders kan de houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of de instandhouding van een peuterspeelzaal voort te zetten, zolang hij een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is.
Ook kan het college van burgemeester en wethouders de houder verbieden dat kindercentrum, die voorziening voor gastouderopvang, dat gastouderbureau of die peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, zolang niet of niet langer aan de kwaliteitseisen uit hoofdstuk 1, afdeling 3, paragraaf 2 of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragraaf 2 is voldaan.
Stap 4 verwijdering uit landelijk register
Er zijn verschillende gronden waarop het college een voorziening uit het register kinderopvang kan verwijderen:
Vanaf het moment dat een kindercentrum (dagopvang of BSO), een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang en tot een boete op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
Doordat een kindercentrum (dagopvang of BSO), een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau uit het register is verwijderd, wordt ook grond voor het recht op kinderopvangtoeslag voor vraagouders beëindigd.
Verloop herstellend handhavingstraject
Een herstellend handhavingstraject verloopt in beginsel volgens de hierboven beschreven stappen. Er kunnen zich echter situaties voordoen, waarin het naar beoordeling van het college gerechtvaardigd is om, gezien de aard en/of ernst van de overtreding, bepaalde stappen ‘over te slaan’ en direct over te gaan tot inzet van een zwaardere sanctie. Eén van de situaties waarin dit zich kan voordoen is recidive.
In artikel 5:2 Awb wordt bepaald wat onder een bestraffende sanctie wordt verstaan. Hieronder wordt verstaan: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen.
Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang is de bestuurlijke boete.
Een bestuurlijke boete kan apart maar ook gelijktijdig met een herstellend handhavingstraject worden opgelegd.
Bij kindercentra, voorzieningen voor gastouderopvang en gastouderbureau’s
Op grond van artikel 1.72 Wko is het college bevoegd terzake een aantal overtredingen een bestuurlijke boete op te leggen. Een bestuurlijke boete mag ten hoogste € 45.000 bedragen.
Het opleggen van een bestuurlijke boete acht het college in ieder geval aangewezen in de volgende situaties:
Voor peuterspeelzalen geldt dat de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen, is bepaald in artikel 2.27 Wko. Dit artikel bepaalt dat een bestuurlijke boete alleen opgelegd kan worden aan niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen. Dit betekent dat het onderdeel ‘bestraffende sanctie’ in dit Afwegingsmodel alleen van toepassing is op niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen.
Op grond van artikel 2.28 Wko is het college bevoegd terzake een aantal overtredingen een bestuurlijke boete op te leggen. Een bestuurlijke boete mag ten hoogste € 45.000 bedragen.
Het opleggen van een bestuurlijke boete acht het college in ieder geval aangewezen in de volgende situaties:
Wanneer wordt een boete opgelegd?
Bij een overtreding van de prioriteit ‘hoog’ zal in beginsel een boete ter hoogte van het in het Afwegingsmodel genoemde bedrag worden opgelegd.
Bij overtredingen met een prioriteit ‘gemiddeld’ of ‘laag’ kan het college besluiten een boete op te leggen.
Wanneer geen bestuurlijke boete?
Het college legt geen boete op indien:
De in dit Afwegingsmodel genoemde boetebedragen zijn richtlijnen. Per geconstateerde overtreding zal bepaald moeten worden of het genoemde boetebedrag proportioneel is. Het college stemt de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het college houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden
In het geval de overtreder in de afgelopen drie jaar al eerder is beboet voor eenzelfde type overtreding kan het college de boete verhogen. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd.
Ook kan sprake zijn van boeteverlagende omstandigheden.
Als boeteverhogende of boeteverlagende omstandigheden kunnen onder meer in aanmerking worden genomen:
Paragraaf 3 Begripsomschrijvingen
In dit Afwegingsmodel wordt verstaan onder:
beroepskracht: de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een kindercentrum en is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen; of de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een gastouderbureau en is belast met het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang;
beroepskracht in opleiding: degene die de beroepsbegeleidende leerweg volgt, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, en ten behoeve van beroepspraktijkvorming is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen bij een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang;
gastouder: de natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die gastouderopvang biedt, met uitzondering van natuurlijke personen van wie een of meer kinderen op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gronden onderworpen zijn aan ondertoezichtstelling of voorlopige ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 254, onderscheidenlijk artikel 255, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, en met uitzondering van de persoon die op hetzelfde woonadres als de ouder of diens partner staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;
gastouderbureau: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt;
houder: de rechtspersoon of natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau exploiteert;
kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;
kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;
ouder: de bloed- of aanverwant in opgaande lijn of de pleegouder van een kind op wie de kinderopvang betrekking heeft, met dien verstande dat bij de beoordeling of sprake is van pleegouderschap een subsidie op grond van de Wet op de jeugdzorg buiten beschouwing blijft;
oudercommissie: de commissie, bedoeld in artikel 1.58 Wet kinderopvang;
dagopvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen tot de leeftijd waarop zij het basisonderwijs volgen;
buitenschoolse opvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen in de leeftijd dat zij naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang wordt geboden voor of na de dagelijkse schooltijd, evenals gedurende vrije dagen of middagen en in de schoolvakanties;
stamgroep: een vaste groep kinderen in de dagopvang in een passend ingerichte vaste groepsruimte;
stamgroepruimte: de ruimte waarin de kinderen in de dagopvang het grootste deel van de dag aanwezig zijn;
basisgroep: een vaste groep kinderen in de buitenschoolse opvang in een passend ingerichte ruimte;
risico-inventarisatie: de risico-inventarisatie, bedoeld in artikel 1.51 Wet kinderopvang;
bemiddelingsmedewerker: de medewerker die zich bezighoudt met de taken, bedoeld in de artikelen 12, 15 en 15e Beleidsregels kwaliteit kinderopvang.
Voor eventuele overige begrippen is artikel 1.1 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en artikel 1 Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen van toepassing.
Deze begripsbepalingen zijn opgenomen ter bevordering van de leesbaarheid van dit Afwegingsmodel en zijn overeenkomstig de begripsbepalingen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen. Mochten in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen of de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen deze begripsbepalingen worden aangepast dan geldt ook voor dit Afwegingsmodel vanaf dat moment de omschrijving zoals die dan geldt volgens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en/of de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.
Paragraaf 4 Gebruikte afkortingen
Beleidsregels kwaliteit: Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen
Wkcz: Wet klachtrecht cliënten zorgsector
Wko: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
1.Afwegingsmodel handhaving dagopvang
De kwaliteitsaspecten voor dagopvang, zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
0.Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
3De leden worden gekozen uit en door de ouders (art 1.58 lid 2 Wko). | |||||||
4De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen (art 1.58 lid 4 Wko). |
1De houder heeft een protocol kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen (art 1.49 lid 1 Wko jo art 10a lid 1 Beleidsregels kwaliteit). |
1De houder draagt er zorg voor dat beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van het protocol kindermishandeling (art 1.49 lid 1 Wko jo art 10a lid 3 Beleidsregels kwaliteit). |
5. Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio
1De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven (art 1.50 lid 1Wko jo art 2 Beleidsregels kwaliteit). |
De kwaliteitsaspecten voor BSO zijn ingedeeld naar de volgende
0.Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
3.De leden worden gekozen uit en door de ouders (art 1.58 lid 2 Wko). | |||||||
4.De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen (art 1.58 lid 4 Wko). |
1.De houder heeft een protocol kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen (art 1.51 WKo en art 10a lid 1 Beleidsregels kwaliteit) |
1.De houder draagt er zorg voor dat beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van het protocol kindermishandeling (art 1.49 lid 1 WKo en art 10a lid 3 Beleidsregels kwaliteit). |
5. Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio
1.De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven (art 1.50 Wko jo art 2 lid 1 Beleidsregels kwaliteit). |
De kwaliteitsaspecten voor Gastouderbureau’s zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
1.Gastouderbureau in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
3De leden worden gekozen uit en door de vraagouders (art 1.58 Wko). | |||||||
4De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen (art 1.58 Wko). |
1Alle bemiddelingsmedewerkers werkzaam bij het gastouderbureau beschikken over relevante pedagogische opleiding op MBO-niveau (art 1.56 Wko jo art 13 lid 2 en 14 Beleidsregels kwaliteit) |
1De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat gastouderbureau kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven (art 1.56 Wko jo art 11 lid 1 beleidsregels kwaliteit). |
1De houder heeft een protocol kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen (art 1.56 Wko en art 10a en 15a Beleidsregels kwaliteit). |
1De houder draagt er zorg voor dat de gastouder op de hoogte is van de inhoud van het protocol kindermishandeling(art 1.56 Wko en art 10a en 15a Beleidsregels kwaliteit). |
De kwaliteitsaspecten voor voorzieningen voor gastouderopvang zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
1 Gastouderopvang in de zin van de wet
1 De gastouder heeft geen kinderen die (tijdelijk) onder toezicht staan (art 1.1 lid 1 Wko). | |||||||
2 De gastouder is niet (tijdelijk) ontheven of ontzet uit het ouderlijke gezag (art 1.1 lid 1 Wko). |
2 De gastouder is telefonisch bereikbaar (artikel 1.56b Wko jo 15a sub a Beleidsregels kwaliteit) |
1 Op het opvangadres is een protocol kindermishandeling van het gastouderbureau aanwezig (art 1.49 Wko en art 10a Beleidsregels kwaliteit). |
De kwaliteitsaspecten voor de peuterspeelzaal zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
Voor het boetebeleid (de bestraffende sanctie) geldt dat dit alleen van toepassing is op niet-gesubsidieerde instellingen (art 2.27 Wko).
1 Peuterspeelzaalwerk in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Items 2.2 t/m 2.3.2 zijn alléén van toepassing op niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 2.16 en 2.17) | |||||||
1.De houder heeft een reglement oudercommissie vastgesteld (art 2.16 lid 1 Wko) |
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 2.15 eerste lid) | |||||||
1.De houder heeft een oudercommissie ingesteld (art. 2.15 lid 1 Wko). |
5 Groepsgrootte en beroepskracht/vrijwilliger-kind-ratio