Organisatie | Purmerend |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren 2010 |
Citeertitel | Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke zorg en welzijn |
geen
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-07-2010 | 09-04-2012 | Nieuwe regeling | 01-07-2010 Gemeenteblad 2010, 28 | 10-70 |
De raad van de gemeente Purmerend,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 2 juni 2010,
gelet op de Wet investeren in jongeren (WIJ),
overwegende dat op grond van artikel 12, eerste lid onderdeel c Wet investeren in jongeren de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 35 WIJ,
vast te stellen de hierna volgende "Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren 2010"
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;
Hoofdstuk 2 Toeslagen en verlagingen
Artikel 6 Verlaging schoolverlaters
De verlaging, bedoeld in artikel 33 van de wet, is uitsluitend van toepassing bij een alleenstaande schoolverlater en bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm gedurende zes maanden na het tijdstip van beëindiging scholing.
Het college is bevoegd nadere regels te stellen met betrekking tot het bepaalde in deze verordening.
Artikel 10 Onvoorziene omstandigheden
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jongere afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 1 juli 2010
Toelichting op de Toeslagenverordening
Op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ) dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm als bedoeld in artikel 12 onder c juncto artikel 35 WIJ, de zogenaamde toeslagenverordening.
In Hoofdstuk 4 van de WIJ is het recht op inkomensvoorziening geregeld. Net als in de WWB voor de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in de artikelen 26 tot en met 29 WIJ. Daarnaast wordt voorzien in toeslagen en verlagingen: artikelen 30 tot en met 34 WWB.
Uit overwegingen van uitvoerbaarheid heeft de wetgever ervoor gekozen om de normensystematiek die thans is vastgelegd in de WWB zoveel mogelijk over te nemen in de WIJ. Dat betekent enerzijds dat onderscheid is gemaakt tussen de normen die gelden voor jongmeerderjarigen (jongeren van 18 tot 21 jaar) en oudere jongeren (21 tot 27 jaar). Anderzijds zijn de normen voor beide leeftijdsgroepen identiek aan de normen die thans in de WWB voor beide groepen gelden. Hetzelfde geldt voor de normen die van toepassing zijn bij het verblijf in een inrichting. De overgang naar de WIJ leidt op dit onderdeel dus niet tot een wijziging van de financiële positie van de jongeren die afhankelijk worden van een inkomensvoorziening.
Een toeslagenverordening Wet investeren in jongeren
De toeslagenverordening heeft een categoriaal karakter, dat wil zeggen dat voor een aantal categorieën uitkeringsgerechtigden de hoogte van de toeslag dan wel verlaging van de norm of de toeslag in de verordening is beschreven. Het is daarbij niet nodig c.q. mogelijk om alle mogelijke situaties uitputtend te beschrijven. In niet geregelde gevallen is het college immers bevoegd én verplicht om de inkomensvoorziening bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen (artikel 35, vierde lid, WIJ).
Het college verhoogt in bepaalde gevallen de norm met een toeslag en past in bepaalde gevallen een verlaging toe. Dit beleid is categoriaal: uit de verordening blijkt voor welke categorieën en op grond van welke criteria een verhoging of verlaging van de landelijke bijstandsnormen plaatsvindt. Op die manier kan een uitkeringsgerechtigde concreet uit de verordening afleiden welke verhoging of verlaging in zijn situatie geldt.
Bij het afbakenen van categorieën is rekening gehouden met in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er ook gekozen voor een forfaitaire benadering. De verordening omschrijft alleen de situaties waarin iemand geacht wordt lagere noodzakelijke kosten van bestaan te hebben. Hierdoor wordt rekenwerk met werkelijke kosten voorkomen.
Voor personen van 21 jaar tot 27 jaar bestaat een drietal basisnormen (artikelen 26, 27 en 28 WIJ), te weten:
Een toeslag op de norm wordt verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder. De maximale toeslag van 20% van de gehuwdennorm kan zonder nader onderscheid worden toegekend. De uitkering is dan ten hoogste:
? 90% van de gehuwdennorm voor alleenstaande ouders;
? 70% van de gehuwdennorm voor alleenstaanden.
Het college houdt echter rekening met de mogelijkheid van het kunnen delen van kosten. Deze mogelijkheid wordt aanwezig geacht als een ander of meerdere anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De alleenstaande of de alleenstaande ouder kan dan kosten als woonkosten, vaste lasten, kosten van duurzame gebruiksgoederen en dergelijke delen. Het college stelt in die gevallen de toeslag op een lager percentage vast. De toeslag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders is uitgewerkt in artikel 3 van de verordening.
De WIJ kent de volgende mogelijke verlagingen:
? verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 31 WIJ);
? verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 32 WIJ);
? verlaging in verband met het recent verlaten van school (artikel 33 WIJ);
? verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 34 WIJ).
De twee laatstgenoemde verlagingen zijn bedoeld om de stimulans richting betaalde arbeid te versterken. Deze laatstgenoemde verlagingen kunnen nooit samen toegepast worden.
Het is niet noodzakelijk alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde gevallen of uitzonderlijke situaties geldt het individualiseringsbeginsel. Het college kan de inkomensvoorziening op grond van artikel 35 lid 4 WIJ afwijkend vast stellen.
De werking van de verordening beperkt zich tot jongeren van 21 jaar tot 27 jaar.
In een uitzonderlijke situatie waarin een jongere van 21 tot 27 jaar in vergelijkbare omstandigheden slechter af zou zijn, kan het college de inkomensvoorziening aanpassen op grond van artikel 35 lid 4 WIJ. (Zie ook de toelichting bij artikel 2.)
De hoogte van de inkomensvoorziening voor personen van 21 tot 27 jaar kan als volgt worden berekend:
b) korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (bij gehuwden)
De kortingen 4 en 5 mogen nooit gelijktijdig worden toegepast. De volgorde in de artikelen van de toeslagenverordening geeft aan welke verlaging geldt. Leidt de uitkomst tot een lager bedrag aan inkomensvoorziening dan de gestelde minima
In deze verordening hebben de begrippen die niet nader in dit artikel zijn omschreven dezelfde betekenis als in de WIJ en de Algemene wet bestuursrecht. De meeste begrippen komen terug in artikel 3 en 4 WIJ.
De gehuwdennorm is de norm per kalendermaand, zoals bedoeld in artikel 28 lid 1 onder d WIJ. Voor het hanteren van de gehuwdennorm is gekozen, omdat dit artikel 28 lid 1 de hoogte hiervan aangeeft. Deze norm is gelijk aan het netto minimumloon zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 WIJ.
Alleen de jongere, die een inkomensvoorziening ontvangt op grond van de WIJ valt onder de werkingssfeer van deze verordening. Dit wordt verder begrensd naar leeftijd in artikel 2 van deze verordening
Het begrip woning komt impliciet in de wet terug. De memorie van toelichting bij artikel 3 noemt het volgende over het begrip woning: “Het begrip ‘woning’ wordt nader gedefinieerd als woning, woonwagen en schip”. Voor de nadere omschrijving van woonruimte wordt aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. In de uitvoering van de Wet op de huurtoeslag wordt onder een woning een zelfstandige woning verstaan, dat wil zeggen een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Eigen toegang houdt in dat men de woonruimte kan bereiken zonder daarbij vertrekken of gangen te hoeven passeren waarover anderen zeggenschap hebben, omdat zij huurder of eigenaar zijn.
Een persoon is verzorgingsbehoevende als de jongere aannemelijk kan maken dat deze persoon zonder de verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoefte kan worden aangenomen.
De verzorgende is degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt. Hij neemt bepaalde taken van de verzorging op zich, die anders zou zijn gegeven in een instelling ter verzorging of verpleging.
Artikel 2 Leeftijdsbepaling en afstemming
De werking van de verordening is beperkt tot jongeren in de leeftijdscategorie van 21 tot 27 jaar. De artikelen 31, 32 en 33 WIJ maken ook categoriale verlagingen mogelijk voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar. Deze jongeren hebben echter al een lagere norm (de jongerennorm), omdat zij in principe een beroep kunnen doen op de ouderlijke onderhoudsplicht. Een verdere verlaging van deze norm leidt tot een inadequate bijstandsverlening en is daarom in dit artikel uitgesloten.
Wanneer het niet toepassen van de verordening op jongeren van 18,19 of 20 jaar onredelijke uitkomsten geeft, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 35 lid 4 WIJ de inkomensvoorziening lager vast te stellen. Te denken valt aan de situatie waarin gehuwden met een kind geen woonlasten hebben. Vallen beide echtgenoten in de leeftijdscategorie van 21 tot 27 jaar, dan wordt de norm verlaagd met 20% (verlaging woonsituatie). Valt één echtgenoot in de leeftijdscategorie van 21 tot 27 jaar, maar is de ander jonger dan 21 jaar dan wordt de (jongeren)norm niet verlaagd. Laatstgenoemde gehuwden beschikken dan over een hogere norm. In dergelijke uitzonderlijke situaties kan het college gebruik maken van hun bevoegdheid tot individualiseren en de betreffende jongerennorm wel lager vaststellen.
Deze bevoegdheid volgt uit artikel 34 lid 4 WIJ. Het college stelt de bijstand afwijkend vast (in afwijking van het bepaalde in de Toeslagenverordening) als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van jongere wenselijk is. Dit geldt ook in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet.
Deze verplichting is expliciet in de verordening opgenomen onder lid 2 van dit artikel, zodat hier in de uitvoering geen misverstand over kan bestaan.
Artikel 3 Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders
Alleenstaanden en alleenstaande ouders die geheel zelfstandig wonen (in de woning heeft geen ander zijn hoofdverblijf) hebben recht op de maximale toeslag van 20% van de gehuwdennorm. Dit volgt uit artikel 35 lid 2 onder a WIJ.
Wanneer in de woning van de jongere één ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kan delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de jongere de kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de jongere zelf.
Omdat de jongere niet alle noodzakelijke kosten van bestaan kan delen, ontvangt hij wel een toeslag, maar deze is lager dan de toeslag van lid 1 en bedraagt 10% van de gehuwdennorm.
Als meerdere personen in de woning van de jongere het hoofdverblijf hebben dan wordt geen toeslag verstrekt.
Indien de jongere een kamer bewoont, wordt hij geacht de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen delen.
Indien de jongere samen met één of beide ouders en eventuele broers en zusters hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben, wordt er vanuit gegaan dat de kosten niet volledig gedeeld kunnen worden. De toeslag bedraagt dan 10%.
Het vierde lid sluit bepaalde personen uit.
Kamerbewoners die een commerciële huurprijs betalen worden niet aangemerkt als personen die de kosten kunnen delen met een ander. Kinderen en ouders worden geacht geen kamerovereenkomst aan te kunnen gaan.
Zorgbehoevenden en verzorgenden worden niet aangemerkt als degenen in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft. Het is niet wenselijk om de jongere vanwege zijn zorgtaken of zorgbehoevend-heid te confronteren met een lagere toeslag.
Wanneer in de woning van de jongeren één ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kunnen delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de jongeren de kosten daadwerkelijk delen. Dat is een verantwoordelijkheid van de jongeren zelf.
Als de uitkeringsgerechtigden een kamer bewonen, worden zij eveneens geacht de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen delen.
Gekozen is, net als bij de alleenstaanden en alleenstaande ouders, voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm.
Als meerdere personen in de woning van de jongere het hoofdverblijf hebben dan wordt een verlaging toegepast van 20% van de gehuwdennorm, tenzij het gaat om meerdere kinderen of beide ouders.
De inhoud van het vierde lid is overeenkomstig die van artikel 3, lid 5.
Artikel 5 Verlaging in verband met woonsituatie
Het college verlaagt de norm of de toeslag (verder) op grond van artikel 32 WIJ als de jongere lagere kosten van bestaan heeft door zijn woonsituatie.
Als aan een door de jongere bewoonde woning geen woonkosten voor de jongere zijn verbonden verlaagt het college de norm of toeslag met 20% van de gehuwdennorm.
Als de jongere geen woning bewoont, de zgn. dak- en thuislozen, bedraagt de verlaging 10% van de gehuwdennorm. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 32 WWB. Tegenover het ontbreken van woonkosten staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Dit komt tot uitdrukking in deze verlaging, afwijkend van het bepaalde in lid 2, onder a.
Artikel 6 Verlaging schoolverlaters
De verlaging, bedoeld in artikel 33 van de wet, is uitsluitend van toepassing op een alleenstaande schoolverlater en bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm. Gezien het minimumjeugdloon zou een hogere toeslag een drempel opwerpen om werk te aanvaarden.
Artikel 7 Toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar
Op grond van artikel 34 WIJ past het college een lagere toeslag toe voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar om de inschakeling op de arbeidsmarkt te stimuleren. Gezien het minimumjeugdloon zou een maximale toeslag een drempel opwerpen om werk te aanvaarden.
Artikel 8 Anti-cumulatiebepaling
Indien gebruik wordt gemaakt van de verlagingsmogelijkheden zoals die zijn genoemd in de artikelen 3 en 6 dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van factoren. Een dergelijke cumulatie kan er namelijk toe leiden dat de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De Inkomensvoorziening mag bij een samenloop van verlaging ingevolge de artikelen 3 en 6 nooit minder zijn de normbedragen voor levensonderhoud uit inkomen uit studiefinanciering.