Organisatie | Noord-Brabant |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Subsidieverordening jeugdbeleid Noord-Brabant 2009 |
Citeertitel | Subsidieverordening jeugdbeleid Noord-Brabant 2009 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | jeugdzorg, subsidies, financieel kader |
De Subsidieverordening Jeugdzorg Provincie Noord-Brabant 2005 wordt ingetrokken.
Als gevolg van de intrekking vervallen de volgende uitvoeringsregelingen: a. Subsidieregeling jeugdzorg Noord-Brabant; b. Beleidsregel Subsidies Noodverband Jeugdzorg Noord-Brabant 2006.
Subsidieregeling jeugdbeleid Noord-Brabant 2009
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-09-2009 | 21-07-2016 | nieuwe regeling | 05-06-2009 Provinciaal Blad, 2009, 36 | 15/09 |
Provinciale Staten van Noord-Brabant
Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten d.d. 7 april 2009, nr. 15/09 A inzake Subsidieverordening jeugdbeleid Noord-Brabant 2009;
Gelet op artikel 143 van de Provinciewet;
Gelet op artikel 41 van de Wet op de jeugdzorg;
Gelet op titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;
Gezien het advies van de Commissie ZWC d.d. 29 mei 2009;
Overwegende dat de provincie jaarlijks van het Rijk een uitkering ontvangt ten behoeve van de jeugdzorg;
Overwegende dat Provinciale Staten bij verordening regels dienen vast te stellen omtrent de subsidiëring van de jeugdzorg;
Overwegende dat volgens de Wet op de jeugdzorg in ieder geval subsidie wordt verleend voor de taken van Bureau Jeugdzorg, voor de uitvoering van jeugdzorg door zorgaanbieders en voor de werkzaamheden van de cliëntvertrouwenspersonen;
Overwegende dat Provinciale Staten het provinciaal beleidskader Brabant investeert in jeugd 2009-2012 hebben vastgesteld op 7 november 2008, waarin is aangegeven dat het jeugdbeleid is gericht op de kerndoelen ‘goede en efficiënte hulp’ en ‘stelsel in balans’;
Overwegende dat Provinciale Staten naast de hiervoor genoemde wettelijk verplichte subsidiëring eveneens een subsidiegrondslag willen bieden voor subsidies ten behoeve van overige activiteiten die passen binnen het provinciaal jeugdbeleid zoals cliëntparticipatie, innovatie in de jeugdzorg en aansluiting met andere zorgvoorzieningen voor jeugdigen;
Overwegende dat Provinciale Staten met de hiervoor genoemde subsidies willen bijdragen aan de doelstelling van de jeugdzorg om belemmeringen in de ontwikkeling van jeugdigen en hun opvoeding op te lossen, te verminderen of te compenseren, zodat een gezonde, evenwichtige uitgroei van jeugdigen tot volwassenen plaatsvindt, die zij zelfstandig of met steun van basisvoorzieningen kunnen volbrengen.
HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 4. Verplichtingen ter voorkoming kruissubsidiëring
De subsidieontvanger, die tevens economische activiteiten verricht die niet met publieke middelen worden gefinancierd, houdt een boekhouding aan waarin vermogens van publieke en private herkomst afzonderlijk verantwoord worden.
Artikel 5. Baten- en lastenstelsel en begrotingsvoorbehoud
Indien een subsidieontvanger prestaties of activiteiten en de hieraan gebonden middelen wil doorschuiven naar een volgend jaar, kan hij hiervoor een aanvraag indienen bij Gedeputeerde Staten tot uiterlijk 31 januari van het jaar volgend op het subsidiejaar met daarbij een inhoudelijke en financiële door het bestuur gewaarmerkte rapportage voorzien van een bestuursverklaring.
Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de economische waarde van de eigendommen en de andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van eigendommen wordt uitgegaan van het bedrag, dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen.
Gedeputeerde Staten kunnen op een daartoe strekkend verzoek van de subsidieontvanger besluiten dat geen vergoeding is vereist, indien de activiteiten of werkzaamheden van de subsidieontvanger worden overgenomen en voortgezet door een rechtpersoon met een gelijke of nagenoeg gelijke doelstelling en de activa en passiva tegen boekwaarde worden overgenomen.
Ingeval sprake is van ontbinding van een rechtspersoon die subsidie heeft ontvangen, dan wel van naar het oordeel van Gedeputeerde Staten kennelijke beëindiging van de activiteiten waarbij de instelling naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet in staat is de eventueel resterende gelden of (on)roerende zaken in overeenstemming met de doelstelling van de subsidieontvanger aan te wenden, wordt het positieve liquidatiesaldo bij voorrang ter beschikking gesteld aan de provincie Noord-Brabant, indien en voor zover een eventueel batig saldo van de door een accountant als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek opgestelde (liquidatie)rekening dat toelaat.
Artikel 10. Wijziging of beëindiging meerjarenafspraak
Tussentijdse wijziging of beëindiging van de meerjarenafspraak is naast de gevallen als bedoeld in het eerste lid mogelijk:
indien door de subsidieontvanger daarom wordt verzocht ingeval van een calamiteit, waaronder in dit verband wordt verstaan een situatie, waarin door plotseling opkomende bijzondere omstandigheden de subsidieontvanger voor zodanige financiële problemen wordt gesteld, dat het voortbestaan van de activiteiten of de subsidieontvanger in gevaar komt;
HOOFDSTUK II. BUREAU JEUGDZORG
Artikel 13. Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen, naast de gevallen als bedoeld in het tweede en derde lid, subsidie verlenen aan Bureau Jeugdzorg voor overige activiteiten die passen binnen het provinciaal jeugdbeleid zoals weergegeven in het provinciaal beleidskader jeugd of het jaarlijks door Gedeputeerde Staten vast te stellen uitvoeringsprogramma jeugd.
Artikel 17. Beoordeling subsidieaanvragen
Subsidie aan Bureau Jeugdzorg wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de vereisten zoals gesteld in artikel 15 en voorzover aannemelijk is dat Bureau Jeugdzorg de in de aanvraag genoemde taken en activiteiten zal uitvoeren met inachtneming van alle in en bij de Wet op de jeugdzorg en andere van toepassing zijnde regelgeving gestelde eisen en verplichtingen.
HOOFDSTUK III. JEUGDZORGAANBOD
Artikel 22. Subsidiabele activiteiten
In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten met andere provincies een regeling overeenkomen, inhoudende dat gesubsidieerde zorgaanbieders een beperkt gedeelte van de door de provincie Noord-Brabant gesubsidieerde jeugdzorg mogen verlenen aan cliënten uit een andere provincie, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Artikel 28. Beoordeling subsidieaanvragen
In geval van toekenning van subsidie aan een nieuwe zorgaanbieder, die nog geen subsidierelatie heeft met de provincie betreffende de uitvoering van jeugdzorg, geschiedt de subsidietoekenning onder de voorwaarde dat het eerste toezicht door de Inspectie Jeugdzorg na start zorg leidt tot een voldoende positieve beoordeling.
Artikel 32. Subsidievaststelling
Indien Gedeputeerde Staten niet kunnen beschikken binnen de hiervoor genoemde termijn van 3 maanden, doen Gedeputeerde Staten hiervan voor afloop van de termijn schriftelijk mededeling aan de zorgaanbieder, onder vermelding van de reden van vertraging en het moment waarop de beschikking tegemoet kan worden gezien.
HOOFDSTUK IV. VERTROUWENSPERSONEN
Artikel 33. Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten verlenen subsidie aan een door hen aangewezen rechtspersoon ten behoeve van de werkzaamheden van de vertrouwenspersonen, die de rechtspersoon beschikbaar stelt voor de cliënten van Bureau Jeugdzorg en jeugdzorgaanbieders.
Indien de aanvrager voor het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar geen subsidie heeft aangevraagd, gaat de aanvraag eveneens vergezeld van:
de laatst opgemaakte jaarrekening, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze documenten ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag, voorzien van een schriftelijke verklaring van een accountant omtrent de getrouwheid onderscheidenlijk een mededeling inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken.
Artikel 39. Toepasselijkheid afdeling 4.2.8 Awb
Het bepaalde in afdeling 4.2.8 van de Awb is op deze verordening van toepassing ten aanzien van per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen, voor zover daar in deze verordening niet van wordt afgeweken.
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd in individuele gevallen bepalingen bij of krachtens deze verordening buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken, voor zover toepassing gelet op het belang van het jeugdbeleid zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
’s-Hertogenbosch, 5 juni 2009
Provinciale Staten voornoemd,
de voorzitter de griffier
J.R.H. Maij-Weggen Drs. E.M.W.J. Wöltgens
De Wet op de jeugdzorg (WJZ) is het wettelijk kader voor de jeugdzorg. Deze wet legt de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg voor een belangrijk deel bij de provincies. Voor de financiering van de jeugdzorg ontvangen de provincies een doeluitkering van het Rijk.
De Wet op de jeugdzorg geeft de provincie de volgende taken:
De Wet op de jeugdzorg geldt sinds 1 januari 2005. In dat kader werden destijds door Provinciale Staten van Noord-Brabant vastgesteld:- het provinciaal beleidskader jeugdzorg Noord-Brabant 2005-2008 en;- de Subsidieverordening Jeugdzorg Provincie Noord-Brabant 2005. Provinciale Staten hebben afgelopen najaar het nieuwe provinciaal beleidskader jeugdbeleid 2009-2012 vastgesteld. In het beleidskader is aangekondigd dat er ook een nieuwe subsidieverordening jeugdbeleid zou komen, als instrument voor de uitvoering van het geactualiseerde beleid.
De Wet op de jeugdzorg wordt op onderdelen aangepast. Er wordt een extra hoofdstuk aan de wet toegevoegd betreffende de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor Centra voor jeugd en gezin. Daarnaast vervalt de verplichting voor Bureau Jeugdzorg om in de indicatiebesluiten de omvang van de benodigde zorg weer te geven. De provincie moet bij de subsidiëring rekening houden met deze wetswijzigingen.
De subsidieverlening voor jeugdzorg is belangrijk om de twee kerndoelen van het provinciaal jeugdbeleid[1]te bereiken:
De subsidieverordening is een instrument om deze doelen te bereiken. De nieuwe verordening geeft een bredere juridische grondslag dan de oude verordening uit 2005. De oude verordening richt zich specifiek op de wettelijk bepaalde subsidieverlening aan Bureau Jeugdzorg, zorgaanbieders en cliënt-vertrouwenspersonen. De nieuwe verordening maakt het ook mogelijk om subsidie te verlenen voor de aansluiting met andere zorgvoorzieningen voor jeugdigen, zoals de centra voor jeugd en gezin[2]. De bedoeling is om bij te dragen aan een stelsel in balans, door opvoedproblemen het liefst in een vroeg stadium aan te pakken, om te voorkomen dat later zwaardere zorg nodig is (conform het principe ‘licht waar mogelijk, zwaar waar nodig’).
1.3 Argumenten voor de nieuwe subsidieverordening jeugdbeleid
De provincie is al een aantal jaren bezig met aanpassingen bij de subsidieverlening voor jeugdzorg. In 2006 werd besloten dat de provincie zich bij de subsidieverlening zou gaan richten op: [3]. Sinds 2006 is hiermee een start gemaakt onder de vigerende subsidieverordening, met name bij de ‘flexibele’ subsidies jeugdzorg.
In vervolg op het nieuwe beleidskader 2009-2012 geeft de nieuwe subsidieverordening niet alleen een grondslag voor de wettelijk verplichte subsidiëring voor jeugdzorg, maar ook voor andere activiteiten die passen in het provinciaal jeugdbeleid. Het beleidskader 2009-2012 noemt met name cliëntparticipatie, innovatie, nazorg en aansluiting tussen jeugdzorg en andere zorgvoorzieningen voor jeugdigen, zoals centra voor jeugd en gezin.
Hieronder volgt een toelichting op de eerder genoemde uitgangspunten voor aanpassing van de subsidiesystematiek voor de jeugdzorg:- Financiering op resultaat/ outputfinanciering;- Vraag naar jeugdzorg bepalend voor subsidieverlening;- Flexibiliteit en continuïteit nodig. Daarnaast wordt aandacht besteed aan verbetering van kwaliteit.
- Financiering op resultaat, ‘outputfinanciering’ De provincie wil sturen op de resultaten die worden bereikt met de subsidies. In de nieuwe verordening is vastgelegd dat het subsidiebedrag voor zorgaanbieders wordt gebaseerd op de werkelijk gerealiseerde hoeveelheid zorg én gerealiseerde prestaties. Eerder werd de subsidie voornamelijk gebaseerd op de beschikbare capaciteit van de zorgaanbieder. Het beschikbare subsidiebudget is nooit oneindig, maar de provincie wil in ieder geval wachtlijsten bestrijden en zorgen dat alle jeugdigen met een aanspraak op jeugdzorg tijdig de benodigde zorg kunnen krijgen. Daarvoor is het essentieel om te sturen op de prestaties betreffende uitstroom en doelmatigheid, zodat ook nieuwe jeugdigen tijdig zorg kunnen krijgen. De wetswijziging die inhoudt dat Bureau Jeugdzorg niet meer de omvang van de zorg hoeft vast te leggen in het indicatiebesluit, maakt het nog meer noodzakelijk om te sturen op doelmatigheid bij de zorgverlening.
- Vraag naar jeugdzorg bepalend voor subsidieverlening Gedeputeerde Staten hebben de verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat jeugdigen hun aanspraak op jeugdzorg tot gelding kunnen brengen bij een door de provincie gesubsidieerde zorgaanbieder. De provincie stelt daarom jaarlijks een prognose op van de verwachte vraag naar jeugdzorg in het komende jaar. Die prognose van de vraag is bepalend bij de subsidieverlening voor het zorgaanbod.
- Flexibiliteit en continuïteit nodig De provincie wil voldoende flexibiliteit om bij de subsidieverlening adequaat te kunnen reageren op ontwikkelingen in de jeugdzorg. De provincie wil vooral die zorgaanbieders subsidiëren die goede prestaties leveren met een zorgaanbod dat goed aansluit op ontwikkelingen in de vraag naar jeugdzorg. Hier staat tegenover dat er ook behoefte is aan voldoende continuïteit bij de subsidieverlening van het zorgaanbod. Zo moeten zorgaanbieders investeren in huisvesting en personeel, waarbij een bepaalde mate van continuïteit wenselijk is. Voor de cliënt is continuïteit in het zorgaanbod ook van belang, zodat hij niet van de ene naar de andere zorgaanbieder wordt gestuurd. De nieuwe verordening geeft een mogelijkheid voor Gedeputeerde Staten om meerjarenafspraken te maken met zorgaanbieders, waarin afspraken kunnen worden gemaakt over continuïteit, gecombineerd met afspraken over te behalen prestaties.
- Verbetering van kwaliteit De provincie zet stevig in op verbetering van kwaliteit in de jeugdzorg. Dit komt terug in verschillende onderdelen van de nieuwe subsidieverordening. Bij de vereisten aan zorgaanbieders is aangegeven dat ze moeten beschikken over een bestuursstructuur met een onafhankelijke raad van toezicht en een bedrijfsvoering die helder en inzichtelijk is vastgelegd. Subsidieaanvragen van zorgaanbieders worden onder meer beoordeeld op de kwaliteit van het zorgaanbod en op de prestaties die in voorgaande jaren zijn behaald. Gedeputeerde Staten bepalen jaarlijks de prestatie-indicatoren waarop zorgaanbieders moeten rapporteren, zoals doelrealisatie en cliënttevredenheid. De provincie kan ook innovatieve projecten subsidiëren om de kwaliteit van de jeugdzorg te verbeteren, zoals de ontwikkeling of implementatie van nieuwe wetenschappelijk bewezen (evidence based) methodieken.
2. Artikelsgewijze toelichting
Lid 1 De subsidieverlening op grond van deze verordening betreft in de eerste plaats de wettelijk bepaalde subsidiëring van de jeugdzorg door provincies (art. 41 WJZ), namelijk:- subsidie voor wettelijke taken Bureau Jeugdzorg;- subsidie voor uitvoering jeugdzorg door zorgaanbieders;- subsidie voor de werkzaamheden van de cliëntvertrouwenspersonen. Deze categorieën van subsidieverlening zijn nader uitgewerkt in de hoofdstukken II, III en IV van deze verordening.
Lid 2 Deze subsidieverordening geeft in de tweede plaats een juridische grondslag voor subsidieverlening betreffende overige activiteiten die passen binnen het jeugdbeleid van de provincie. Het jeugdbeleid van de provincie wordt voornamelijk weergegeven in het provinciaal beleidskader jeugd en de uitvoeringsprogramma’s jeugdzorg. In het provinciaal beleidskader ‘Brabant investeert in jeugd’ 2009-2012 is aangegeven dat de provincie onder meer wil inzetten op: cliëntparticipatie, innovatie, nazorg en aansluiting tussen jeugdzorg en andere zorgvoorzieningen voor jeugdigen, zoals Centra voor jeugd en gezin.
Lid 3 Provinciale Staten geven aan Gedeputeerde Staten de bevoegdheid om nadere regels, dan wel beleidsregels te stellen betreffende de in dit artikellid genoemde onderwerpen. De ontwikkelingen in de jeugdzorg gaan snel en er is veel in ontwikkeling. Hierbij valt te denken aan aanpassingen betreffende de financieringssystematiek, Centra voor jeugd en gezin, ontwikkeling en invoering van prestatie-indicatoren, ontwikkeling van evidence based methodieken, enzovoort. Het is van belang dat de provincie hier snel en adequaat op kan reageren. Dit kan via nadere regels, dan wel beleidsregels door Gedeputeerde Staten vast te stellen.
Gedeputeerde Staten kunnen de activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen nader omschrijven. Dit kan vooral nuttig zijn voor activiteiten als genoemd in artikel 2, tweede lid van deze verordening, namelijk activiteiten die passen in het provinciaal jeugdbeleid en bijdragen aan een goede zorg voor jeugdigen.
In de artikelen 14 en 23 is aangegeven dat het subsidiebedrag wordt bepaald op basis van de gerealiseerde activiteiten en prestaties en de daarvoor vastgestelde tarieven. Gedeputeerde Staten kunnen hier nog nadere regels over stellen, bijvoorbeeld welke bekostigingseenheden worden onderscheiden en welke tarieven hiervoor worden vastgesteld.
De vereisten aan het zorgaanbod zijn vastgelegd in artikel 26 van deze verordening. Gedeputeerde Staten kunnen nader uitwerken hoe de toetsing aan deze vereisten zal plaatsvinden, alsmede hoe de toetsing van nieuwe zorgaanbieders zal plaatsvinden.
: In artikel 28 is het beoordelingskader voor subsidieaanvragen van zorgaanbieders opgenomen. Gedeputeerde Staten kunnen de genoemde beoordelingscriteria nader uitwerken. Zo kunnen Gedeputeerde Staten jaarlijks aangeven welke prestatie-indicatoren worden gehanteerd. Deze zullen geleidelijk worden ingevoerd, omdat de instrumenten om de prestaties te meten voor een deel al gereed zijn (cliënttevredenheidstoets), maar voor een ander deel nog in ontwikkeling zijn (meten van doelrealisatie).
: Gedeputeerde Staten kunnen bij nadere regels vaststellen op welke wijze subsidie wordt verstrekt voor andere jeugdzorgactiviteiten, dan die waarvoor de provincie op grond van de Wet op de jeugdzorg subsidie dient te verlenen. Dit betreft bijvoorbeeld subsidie voor innovatie in de jeugdzorg of subsidie voor samenwerking tussen provinciale geïndiceerde jeugdzorg en overige voorzieningen voor jeugdigen, zoals centra voor jeugd en gezin.
Lid 6 Dit artikellid biedt de mogelijkheid voor Gedeputeerde Staten om bijvoorbeeld de subsidieverlening voor korte enkelvoudige trajecten jeugdhulp (ambulant) te mandateren aan Bureau Jeugdzorg of colleges van B&W.
Lid 4: Indien een zorgaanbieder beschikt over positieve exploitatiesaldi, bestaande uit provinciale jeugdzorgsubsidie, mag hij deze toevoegen aan een egalisatiereserve jeugdzorg tot een maximale egalisatiereserve jeugdzorg van 10 % ten opzichte van de voor dat jaar vastgestelde provinciale jeugdzorg-subsidie. De zorgaanbieder kan hiermee een beperkte ‘buffer’ opbouwen voor jaren waarin sprake is van een exploitatietekort betreffende de jeugdzorg.
Lid 5 Bureau Jeugdzorg mag positieve exploitatiesaldi, bestaande uit provinciale jeugdzorgsubsidie, toevoegen aan een egalisatiereserve jeugdzorg tot een maximale egalisatiereserve jeugdzorg van 5% ten opzichte van de voor dat jaar vastgestelde provinciale jeugdzorgsubsidie. De maximale egalisatiereserve bij Bureau Jeugdzorg is naar verhouding lager dan bij zorgaanbieders. De achtergrond hiervan is dat Bureau Jeugdzorg een wettelijke ‘monopoliepositie’ heeft als enige Bureau Jeugdzorg in de provincie en jaarlijks kan rekenen op provinciale subsidie voor de uitvoering van haar taken. Dit in tegenstelling tot de zorgaanbieders, die te maken hebben met enige concurrentie van andere zorgaanbieders, waarbij het subsidievolume in de loop der jaren sterker kan variëren.
Het is wenselijk dat Gedeputeerde Staten meerjarenafspraken kunnen maken met jeugdzorgaanbieders ten behoeve van de continuïteit in de uitvoering van jeugdzorg. De uitvoering van jeugdzorg vergt immers flinke investeringen van jeugdzorgaanbieders, in het bijzonder voor de diverse vormen van verblijf, waarbij investeringen in huisvesting nodig zijn. Gedeputeerde Staten krijgen daarom de bevoegdheid om meerjarenafspraken te maken met zorgaanbieders betreffende het te verwachten subsidievolume in de komende jaren. Dit zal worden gecombineerd met prestatie-afspraken met de zorgaanbieders.
Artikel 10. Wijziging of beëindiging meerjarenafspraak
In artikel 10 is aangegeven dat zich omstandigheden kunnen voordoen, die er toe moeten leiden dat de meerjarenafspraak tussentijds wordt gewijzigd of beëindigd. Indien bijvoorbeeld de Inspectie Jeugdzorg constateert dat bij een bepaalde zorgaanbieder geen sprake is van verantwoorde zorg, dan zal dit er logischerwijs toe leiden dat de provincie de subsidieverlening aan die zorgaanbieder zal beëindigen. Indien de provincie met die zorgaanbieder in een meerjarenafspraak is overeengekomen dat de zorgaanbieder gedurende een bepaalde periode kan rekenen op voortzetting van de subsidie, is in een dergelijke omstandigheid voortijdige beëindiging van de meerjarenafspraak mogelijk.
Artikel 13. Subsidiabele activiteiten
Lid 1 Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie aan Bureau Jeugdzorg ten behoeve van de door Bureau Jeugdzorg uit te voeren taken ingevolge de Wet op de jeugdzorg (artt. 5 t/m 12 WJZ). Dit betreft samengevat de volgende wettelijke taken: - De toegangstaak/ indicatiestelling: bezien of een cliënt zorg nodig heeft in verband met opgroei-, opvoedings- of psychiatrische problemen en zo ja, een indicatiebesluit opstellen (Bureau Jeugdzorg doet niet alleen de indicatiestelling voor de jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet op de jeugdzorg, maar doet ook de indicatiestelling voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ) voor jeugdigen);- Casemanagement: de cliënt bijstaan bij het tot gelding brengen van zijn aanspraak op zorg en het volgen van de verleende zorg.- Jeugdbescherming: het uitoefenen van voogdij, voorlopige voogdij en gezinsvoogdij;- Jeugdreclassering;- Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK);- Kindertelefoon- Advisering, deskundigheidsbevordering en afstemming t.a.v. algemene voorzieningen voor jeugdigen.
Lid 3 De Wet op de jeugdzorg bepaalt dat Gedeputeerde Staten ook subsidie kunnen verlenen aan Bureau Jeugdzorg voor het uitvoeren van experimenten. De Wet op de jeugdzorg verstaat onder experiment: ‘het ontwikkelen en in de praktijk beproeven van nieuwe en het verbeteren van bestaande methoden, werkvormen of hulpmiddelen ten behoeve van het functioneren van bureaus jeugdzorg en van jeugdzorg waarop ingevolge deze wet aanspraak bestaat’.
Lid 2: Bureau Jeugdzorg dient bij haar activiteitenplan de kwaliteitsdoelstellingen voor het komende jaar op te nemen. Artikel 13 van de Wet op de jeugdzorg benoemt kwaliteitseisen voor de taken van Bureau Jeugdzorg, zoals doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte uitvoering van deze taken. De provincie wil dat Bureau Jeugdzorg per subsidiejaar haar kwaliteits-doelstellingen concretiseert en aangeeft welke resultaten worden nagestreefd.
De provincie zal in de subsidiebeschikking voor Bureau Jeugdzorg vastleggen welke prestaties Bureau Jeugdzorg dient te behalen op de verschillende prestatie-indicatoren. Dit zal enerzijds prestaties van Bureau Jeugdzorg zelf betreffen (bv. cliënttevredenheid en bedrijfsvoering) en anderzijds de relatie van Bureau Jeugdzorg met de omgeving (intersectorale samenwerking, bijv. met centra voor jeugd en gezin)
Lid 2 Bureau Jeugdzorg moet de besteding van de provinciale subsidie in haar jaarverslag inhoudelijk verantwoorden door middel van een activiteitenverslag als bedoeld in artikel 4:80 van de Algemene wet bestuursrecht en een rapportage over de uitvoering van het kwaliteitsbeleid. Bureau Jeugdzorg dient hierbij aan te geven in hoeverre de gestelde kwaliteitsdoelen zijn behaald. Naast deze verantwoordingsverplichtingen op grond van deze verordening, heeft Bureau Jeugdzorg ook reeds de wettelijk verplichting (art. 14 WJZ) om jaarlijks een verslag ter openbare inzage te leggen, waarin zij verantwoording aflegt over het beleid dat zij in het afgelopen kalenderjaar heeft gevoerd bij de uitvoering van haar taken, alsmede van de kwaliteit van de uitvoering van deze taken.
Artikel 22. Subsidiabele activiteiten
Lid 1 Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de uitvoering van jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet op de jeugdzorg. In het uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg (artikel 2) is aangegeven dat de aanspraak op jeugdzorg ingevolge de Wet op de jeugdzorg bestaat uit jeugdhulp, verblijf of observatiediagnostiek.
Lid 2 Een cliënt heeft slechts aanspraak op jeugdzorg ingevolge de Wet op de jeugdzorg als het Bureau Jeugdzorg dat werkzaam is in de provincie waar de jeugdige duurzaam verblijft, een besluit heeft genomen waaruit blijkt dat de cliënt op die zorg is aangewezen (art. 3 lid 3 WJZ).
Lid 3 De provincies hebben bij de inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg de zogenoemde 10%-regeling afgesproken, inhoudende dat zorgaanbieders tot maximaal 10% van het door een provincie gesubsidieerde jeugdzorgaanbod mogen besteden aan zorg voor jeugdigen uit een andere provincie. Het ligt voor de hand dat deze 10% regeling komt te vervallen, zodra de aangepaste financiering naar aanleiding van het advies van de heer Kaiser is ingevoerd. Dit artikellid is opgenomen, voorzover de provincies toch de 10% regeling of een soortgelijke regeling in stand willen houden.
Lid 4 Artikel 41 lid 2 van de Wet op de jeugdzorg bepaalt dat Gedeputeerde Staten ook subsidie kunnen verlenen aan een zorgaanbieder ten behoeve van experimenten. Deze wet verstaat onder experiment: ‘het ontwikkelen en in de praktijk beproeven van nieuwe en het verbeteren van bestaande methoden, werkvormen of hulpmiddelen ten behoeve van het functioneren van bureaus jeugdzorg en van jeugdzorg waarop ingevolge deze wet aanspraak bestaat’ (art. 1 sub k WJZ).Met een dergelijke subsidie kunnen Gedeputeerde Staten dus innovatie in de jeugdzorg bevorderen.
Artikel 25. Nieuwe zorgaanbieders
Lid 2 Provinciale Staten hebben in het provinciaal beleidskader ‘Brabant investeert in jeugd’ 2009-2012 (blz. 31) aangegeven wat het streefbeeld is van het provinciale jeugdzorgaanbod.
Lid 3 De provincie Noord-Brabant heeft de afgelopen drie jaar 6 nieuwe zorgaanbieders toegelaten, in 2008 werden 14 zorgaanbieders gesubsidieerd voor de uitvoering van jeugdzorg. Dit betekent een groot aantal zorgaanbieders ten opzichte van andere provincies. Gezien de benodigde toetsing van nieuw zorgaanbod, de behoefte aan continuïteit in het aanbod en de tijd die nodig is om nieuw zorgaanbod in gang te zetten, kan het wenselijk zijn om niet ieder jaar opnieuw kansen te bieden aan nieuwe zorgaanbieders, maar dit tijdelijk te kunnen begrenzen.
Artikel 28. Beoordeling subsidieaanvragen
Lid 2, sub b De kwaliteit van het zorgaanbod kan onder meer blijken uit het gebruik van evidence based methodieken, bevindingen van deskundigen zoals de Inspectie Jeugdzorg en Bureau Jeugdzorg, uitkomsten van benckmark-onderzoek en dergelijke.
Lid 2, sub e Er wordt landelijk ingezet op de invoering van prestatie-indicatoren in de jeugdzorg. Deze hebben bijvoorbeeld betrekking op de mate van doelrealisatie, doelmatigheid en cliënttevredenheid. De provincie wil goede prestaties belonen bij de verdeling van het beschikbare subsidiebudget.
De cliëntvertrouwenspersonen zijn werkzaam bij een onafhankelijke organisatie, de Stichting Zorgbelang. De cliëntvertrouwenspersonen zijn beschikbaar voor de cliënten van Bureau Jeugdzorg en van zorgaanbieders.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,