Organisatie | Purmerend |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Wet inburgering Gemeente Purmerend 2010 |
Citeertitel | Verordening Wet inburgering gemeente Purmerend 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke zorg en welzijn |
geen
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-11-2010 | 01-01-2010 | Nieuwe regeling | 21-10-2010 Gemeenteblad 2010, 47 | 10-97 |
De raad van de gemeente Purmerend;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van ; nr
gelet op de artikelen 8, 19 lid 5, 19a lid 1, 23 lid 3, 24a lid 5, 24f en 35 van de Wet inburgering;
overwegende dat de raad bij verordening regels dient te stellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen en inburgeringsbehoeftigen, het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan bijzondere groepen inburgeringsplichtigen en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld;
dat de raad bij verordening het bedrag dient vast te stellen van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd;
dat de raad regels dient te stellen over de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen en de gevolgen van niet-nakoming van de overeenkomst, bedoeld in artikel 24d, tweede lid, van de Wet inburgering.
vast te stellen de "Verordening Wet inburgering Gemeente Purmerend 2010"
HOOFDSTUK 2 DOELGROEPEN EN SAMENSTELLING VAN DE VOORZIENING
Artikel 3 Aanwijzen van de prioritaire doelgroepen
Het college wijst de groepen inburgeraars aan waaraan het bij voorrang een inburgeringsvoorziening kan aanbieden op basis van de volgende criteria en volgorde:
Indien de inburgeraar deelneemt aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, dan wel vrijgesteld wordt van de inburgeringsplicht als gevolg van het behalen van een MBO diploma, wordt de eigen bijdrage verrekend met de toegekende deelnamebonus ter hoogte van de eigen bijdrage.
HOOFDSTUK 3 HET AANBOD VAN EEN VOORZIENING
Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod
Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de wet schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeraar in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven. Het bepaalde is van overeenkomstige toepassing op inburgeringsbehoeftigen aan wie een aanbod wordt gedaan als bedoeld in artikel 24a, eerste of tweede lid Wi.
Artikel 8 Het vaststellen van de identiteit van de inburgeringsbehoeftige
Het college stelt de identiteit van de inburgeringsbehoeftige vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
HOOFDSTUK 4 PERSOONLIJK INBURGERINGSBUDGET
Artikel 10 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget
Op verzoek van de inburgeraar kan het college de voorziening, de taalkennisvoorziening of de inburgeringscomponent van de gecombineerde voorziening bedoeld in de artikelen 20, eerste lid en 24b, eerste lid van de wet aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget aan de inburgeraar die
HOOFDSTUK 5 DE BESTUURLIJKE BOETE
Artikel 11 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 50,= indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.
Artikel 13 Onvoorziene omstandigheden
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
NB: In de Wet inburgering is het begrip “inburgeringsvoorziening” uitgebreid met “taalkennisvoorziening”. In de hieronder staande toelichting worden beide begrippen waar mogelijk afzonderlijk genoemd. In een enkel geval wordt uit overweging van leesbaarheid het woord “voorziening” gehanteerd, waarmee zowel inburgeringsvoorziening als taalkennisvoorziening wordt aangeduid.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
De Regeling Vrijwillige Inburgering is thans opgenomen in de Wet Inburgering. Daarom wordt met de term 'inburgeraar' zowel de inburgeringsplichtinge als de inburgeringsbehoeftige bedoeld.
Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.
Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen
De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet Inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeraars wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 WI dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeraars, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.
Artikel 3 Aanwijzen van de prioritaire doelgroepen
Het college kan aan alle inburgeraars een aanbod doen voor een inburgeringsvoorziening (artikel 19, eerste lid, WI). Het college is echter verplicht een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren. De gemeenteraad moet bij verordening regels stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan deze twee groepen inburgeringsplichtigen (artikel 19, vierde lid WI). De bevoegdheid van het college om aan vrijwillige inburgeraars een aanbod te doen was tot 1 januari 2010 gebaseerd op artikel 13b, eerste lid, Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid. Met ingang van 1 januari 2010 is deze bevoegdheid in de Wi opgenomen. Op grond van de artikelen 19, vijfde lid, onderdeel a, en 24a vijfde lid onder a Wi moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeraars. Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting.
In bovengenoemde artikelen wordt het college opgedragen om vast te stellen aan welke groepen inburgeraars bij voorrang een inburgeringsvoorziening kan worden aangeboden. Bovendien wordt in deze artikelen vastgelegd binnen welke kaders het college tot zijn keuze van doelgroepen moet komen. Het is van belang dat deze kaders (in casu het aanwijzen van groepen waaraan een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden) niet te eng te definiëren. Het college zal binnen deze kaders gedurende een aantal jaren groepen moeten kunnen aanwijzen. Het alternatief is dat de verordening op dit onderdeel steeds opnieuw moet worden gewijzigd. Een andere reden om de kaders niet te strak vast te stellen is dat gemeenten op dit moment geen duidelijk zicht hebben op de precieze omvang van de groep oudkomers zonder werk of uitkering waaraan een inburgeringsvoorziening kan worden aangeboden. Te strenge criteria zouden wel eens kunnen leiden tot het niet benutten van de beschikbare middelen voor het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen
Het artikel regelt dat de groepen die het college aanwijst bij voorrang een inburgeringsvoorziening krijgen aangeboden. Dit betekent dat het college de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan inburgeraars die niet behoren tot de groep of groepen die hij heeft aangewezen (maar wel behoren tot de doelgroepen, bedoeld in artikel 19, eerste lid of artikel 24a WI). Om te voorkomen dat inburgeraars die behoren tot de groep of groepen die het college heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een aanbod, bepaalt dit artikel dat het college aan de groepen die hij aanwijst een inburgeringsvoorziening kan aanbieden.
Voorbeelden van criteria die in verordening kunnen worden neergelegd en op basis waarvan het college de doelgroep(en) kan aanwijzen, zijn:
Gemeenten zouden er ook voor kunnen kiezen om geen voorrang te geven aan specifieke groepen, maar in plaats daarvan prioriteit te geven aan oud- en nieuwkomers die graag voor een inburgeringsvoorziening in aanmerking willen komen (bijvoorbeeld voorrang op basis van eigen aanmelding of gemotiveerdheid). Criteria op basis waarvan het college doelgroepen aanwijst, kunnen ook worden ontleend aan andere beleidsterreinen, zoals bijvoorbeeld ‘leefbaar, sociaal en veilig’. Daarmee kan de uitvoering van de WI een onderdeel vormen van een integrale aanpak van sociaal beleid.
Op grond van de actieve informatieplicht van het college aan de raad (artikel 169, tweede lid, Gemeentewet) ligt het voor de hand dat het college zijn besluit aan welke groepen inburgeraars bij voorrang een aanbod zal worden gedaan ter kennisname aan de raad aanbiedt.
Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening
In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met in begrip van de totstandkoming en samenstelling van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, vierde lid, onderdeel b en 24a, vijfde lid onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.
In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende inburgeringsvoorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een inburgeringsvoorziening, kunnen de volgende factoren een rol spelen:
De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.
In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringsvoorziening daarmee te combineren. Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19 vierde lid van de wet, dat een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt gedaan, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.
De Wet inburgering bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid en 24b eerste lid WI). Indien in deze specifieke situatie geen reïntegratievoorziening wordt aangeboden, kan de gemeente derhalve geen inburgeringsvoorziening aanbieden. Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid en 24b tweede lid WI).
Het tweede lid van artikel 4 van de verordening draagt het college op om er voor te zorgen dat de inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de reïntegratievoorziening. Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI).
Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage
In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt
€ 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI).
In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot toekenning van de inburgeringsvoorziening.
Als de inburgeraar deelneemt aan het inburgeringsexamen of indien de inburgeringsplichtige vrijstelling verkrijgt van de inburgeringsplicht als gevolg van het behalen van een diploma MBO niveau 1 of 2, ontvangt de inburgeraar een deelname bonus ter hoogte van de eigen bijdrage. In dit geval worden de deelnamebonus en de eigen bijdrage met elkaar verrekend.
Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, WI). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.
Artikel 6 Opleggen van verplichtingen
Dit artikel vormt de uitwerking van de artikelen 23, derde lid, en 24f Wi waarin is bepaald dat de
gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeraar voor
wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld. Dit artikel draagt het college op om de verplichtingen die in dit artikel wordt genoemd aan inburgeraars in het kader van een inburgeringsvoorziening op te leggen en te benoemen. Het college legt in de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening deze verplichtingen vast.
Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod
Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgerings-voorziening. In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een inburgeringsvoorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeraar staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijkheid ontstaan over het feit dat het college de inburgeraar een aanbod heeft gedaan.
Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (artikel 9). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod.
De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeraar het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeraar van een verklaring die door de gemeente is opgesteld.
Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeraar aan de gemeente meldt dat hij wel een inburgeringsvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.
Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking neemt: een besluit op grond van artikel 26 WI waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moeten hebben behaald (vijf jaar na aanvang van deze termijn). Het verdient de aanbeveling dat het college deze handelwijze vastlegt in beleidsregels, zodat tevoren voor betrokkenen duidelijk is (of zou kunnen zijn) wat de gevolgen zijn van het weigeren van een aanbod voor een inburgeringsvoorziening.
Het contact met de inburgeringsbehoeftige kan op twee manieren tot stand komen: doordat de
inburgeringsbehoeftige zichzelf meldt ten behoeve van een inburgeringstraject, of doordat het
college de inburgeringsbehoeftige uitnodigt voor een intakegesprek. Het aanbod aan de inburgeringsbehoeftige zal vergezeld moeten gaan van de conceptovereenkomst in tweevoud.(het zevende lid). Door terugzending van de ondertekende overeenkomst geeft de inburgeringsbehoeftige te kennen het aanbod te accepteren en komt de overeenkomst tot stand.
Arttikel 8 Het vaststellen van de identiteit van de inburgeringsbehoeftige
Artikel 24f Wi bepaalt dat bij verordening regels worden gesteld over het vaststellen van de
identiteit van de inburgeringsbehoeftige. Aansluiting is gezocht bij artikel 27 Wi, waarin de wijze is
geregeld waarop de identiteit van de inburgeringsplichtige wordt vastgesteld.
Artikel 9 De inhoud van de beschikking aan de inburgeringsplichtige of van de overeenkomst met de inburgeringsbehoeftige
Het besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen deze beschikkng in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.
In de beschikking zullen de toegekende inburgeringsvoorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.
De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).
Onderdeel d bepaalt dat in de beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 5 van de verordening.
Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor oudkomers. Indien het college een inburgeringsvoorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen vijf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat). De precieze datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de inburgeringsvoorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het behalen van het inburgeringsexamen.
De inburgeringsbehoeftige ontvangt geen beschikking, maar een conceptovereenkomst. De
overeenkomst bevat in ieder geval een beschrijving van de voorziening en de rechten en plichten
van de inburgeringsbehoeftige. Ook wordt in de conceptovereenkomst opgenomen wat de
gevolgen zijn van het niet nakomen van de overeenkomst.
Artikel 10 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget
Artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid Wi bepalen dat de voorziening op verzoek van de
inburgeraar in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (PIB) kan worden aangeboden.
Dit wordt gezien als een geschikt instrument om invulling te geven aan meer maatwerk en meer
eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar bij de vormgeving en invulling van de inburgeringsvoorzieningen. Meer maatwerk draagt bij aan verhoging van het rendement van de inburgeringsvoorzieningen. Een inburgeraar kan niet zonder meer aanspraak maken op een
PIB. Hij dient daartoe een verzoek aan de gemeente te doen. Als de gemeente met het
toekennen van het PIB heeft ingestemd, gaat hij in beginsel zelf op zoek naar een
inburgeringsbedrijf dat een inburgeringsprogramma kan bieden dat past bij zijn voorkeur en
ambities. De gemeente kan inburgeraars hierbij behulpzaam zijn. De gemeente beoordeelt het uiteindelijke programma, omdat het programma geschikt moet zijn om voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen, het staatsexamen of een taalkennisvoorziening, ondersteunend aan een mbo-opleiding 1 of 2. Het voorstel van de inburgeraar behoeft dus goedkeuring van de gemeente. De inburgeraar krijgt geen geld in handen. Het geld voor het betalen van de inburgeringscursus gaat rechtstreeks van de gemeente naar het inburgeringsbedrijf.
Artikel 11 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen. Purmerend kiest ervoor om de boetebedragen op eigen wijze in te vullen.
De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, WI). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.
In het kader van de uitvoering van een gecombineerde reïntegratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere scocialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.
De gemeente Purmerend heeft er bewust voor gekozen om geen boete te overwegen indien de inburgeringsbehoeftige de verplichtingen in de overeenkomst niet nakomt. Het gaat toch om het vrijwillige karakter bij het aangaan van dit soort voorzieningen en het opleggen van een boete zou niet stimulerend werken. Daarnaast wordt gesteld dat er altijd nog wel de mogelijkheid is om de eigen bijdrage te innen en eventueel de kosten van de voorziening te verhalen op de inburgeringsbehoeftige.
Artikel 12 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 11 mogelijk is.
De verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in artikel 34 WI worden genoemd.
Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een bepaalde tijdspanne voordoen, bijvoorbeeld 12 maanden. Gemeenten kunnen een kortere of langere termijn vaststellen.
Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 11, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 WI moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid van artikel 12 het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt € 1000 (artikel 34, onderdeel d, WI). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.
De artikelen 11 en 12 bieden in de vorm van het vaststellen van maximumbedragen het kader voor het college bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boetes in individuele gevallen.
De wetswijziging Wet inburgering per 1 januari 2010 geeft gemeenten de mogelijkheid de wijzingen toe te passen met terugwerkende kracht. De ingangsdatum van de wijzingen in onderhavige verordening sluit aan bij de wijzigingsdatum van de Wet inburgering.
De artikelen 13, 14 en 16 behoeven geen verdere toelichting.