Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Rheden

Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Rheden 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRheden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Rheden 2011
CiteertitelVerordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Rheden 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-12-2011art. 2

20-12-2011

Regiobode, 28-12-2011

Geen
28-04-201129-12-2011Nieuwe regeling

29-03-2011

Regiobode, 27-04-2011

Geen

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Rheden 2011

De raad van de gemeente Rheden;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 23 februari 2011;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het gewenst is in aanvulling op de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, en de door de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgestelde beleidsregels kwaliteit peuterspeelzalen, nadere eisen te stellen aan de inrichting van peuterspeelzalen;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Rheden 2011

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder peuterspeelzaal hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 2 Melding in exploitatie nemen peuterspeelzaal

  • 1.

    Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college.

  • 2.

    Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen 10 weken na het tijstip van de melding.

  • 3.

    Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 7 eerste lid eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften uit deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 3 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 7 lid 1, blijkt dat niet aan de eisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en de eisen van deze verordening wordt voldaan.

Artikel 4 Groepsspeelruimte

  • 1.

    In een peuterspeelzaal is voor ieder kind minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte aan groepsspeelruimte beschikbaar.

  • 2.

    Elke ruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Artikel 5 Buitenspeelruimte

  • 1.

    De peuterspeelzaal beschikt over aangrenzende buitenspeelruimte.

  • 2.

    De buitenspeelruimte voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar;

    • b.

      een oppervlakte van minimaal 3 m2 bruto-oppervlakte speelruimte per aanwezig kind;

    • c.

      ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Artikel 6 Aanwijzing toezichthouders

  • 1.

    Het college ziet toe op de naleving van de bij deze verordening gestelde regels.

  • 2.

    Het college wijst de directeur van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM) aan als toezichthouder.

Artikel 7 Onderzoek door de toezichthouder

  • 1.

    De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2 binnen 10 weken of de instandhouding redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften uit deze verordening.

  • 2.

    De toezichthouder onderzoekt jaarlijks of de exploitatie van een peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften uit deze verordening.

  • 3.

    Naast het onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving van de bij deze verordening gestelde voorschriften.

Artikel 8 Vastleggen onderzoeksresultaten

  • 1.

    De toezichthouder legt zijn oordeel, naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal als bedoeld in artikel 5, schriftelijk vast in een inspectierapport.

  • 2.

    De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder van de peuterspeelzaal, die een afschrift daarvan ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 3.

    De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na ontvangst door de houder van de peuterspeelzaal openbaar op diens website.

  • 4.

    De toezichthouder zendt een afschrift van het inspectierapport aan het college.

Artikel 9 Hardheidsclausule

Het college kan de artikelen 4 en 5 buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voorzover van toepassing gelet op het belang van kwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen in een peuterspeelzaal leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 10 Intrekking voorgaande regeling en inwerkingtreding

  • 1.

    De Verordening peuterspeelzaalwerk gemeente Rheden 2007 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Rheden 2011.

 

Vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 29 maart 2011, nr. 11.

De Steeg, 29 maart 2011

De raad voornoemd,

voorzitter,

griffier.

Algemene toelichting

Op 1 augustus 2010 is een wijziging in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de wet) in werking getreden. Het doel van deze wet is om jonge kinderen in peuterspeelzalen en kindercentra een veilig en stimulerende omgeving te bieden1.

 

Eén van de onderliggende doelstellingen van de nieuwe wet is de regelgeving over peuterspeelzalen te harmoniseren met de kinderdagopvang. Hierdoor ontstaat een landelijk kwaliteitskader voor zowel de peuterspeelzalen als de kinderdagopvang met minimum kwaliteitseisen. In de wet zijn dan ook een aantal minimale eisen voor de peuterspeelzalen vastgelegd en is tevens aan de minister de bevoegdheid gegeven aanvullende regelgeving voor de kwaliteit in een Algemene maatregel van Bestuur vast te leggen (AmvB). Van deze bevoegdheid is tot op heden geen gebruikgemaakt omdat de partijen2 een convenant hebben afgesloten waarin de kwaliteitseisen voor de houders van peuterspeelzalen nader zijn uitgewerkt3.

De eisen in het convenant hebben als uitgangpunt gediend voor de beleidsregels kwaliteit peuterspeelzalen (hierna: beleidsregels) van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Echter, in deze beleidsregels zijn geen eisen opgenomen ten aanzien van ruimte en inrichting van de peuterspeelzalen. Bij het opstellen van de Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen is aangesloten bij het convenant en de Beleidsregels kwaliteitseisen kinderopvang.

 

Ruimte en inrichting

Kwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen kan niet zonder het stellen van kwaliteitseisen. Eisen inzake ruimte en inrichting vormen hier een essentieel onderdeel van. De eerste levensjaren van een kind zijn belangrijk voor de ontwikkeling van de cognitieve, de sociaal-emotionele en de motorische vaardigheden. De opvoeding door de ouders legt daarvoor de basis, maar ook de rest van de omgeving waarin het kind opgroeit is van belang. Veel kinderen brengen enkele uren per dag door in peuterspeelzalen en andere kindercentra. Ze moeten daar veilig kunnen spelen en voldoende ruimte hebben.

 

Bestaande eisen over veiligheid en gezondheid die algemeen geldend zijn en volgen uit andere wet- en regelgeving zoals bouwvoorschriften, brandveiligheidsvoorschriften, eisen aan speeltoestellen, keukenhygiëne en dergelijke.

 

Toezicht

Op de handhaving, zijn de algemene handhavingsbevoegdheden uit hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

1 Voorheen de Wet kinderopvang (zie Staatsblad Pm).

2 Mogroep Kinderopvang, Mogroep Welzijn & Maatschappelijke dienstverlening, deBranchevereniging ondernemers in de kinderopvang en Boink Belangenvereniging van ouders in de kinderopvang.

3 Verantwoord peuterspeelzaalwerk: een eerste stap naar de toekomst, Convenant Kwaliteit peuterspeelzaalwerk d.d. 9 november 2009.

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Artikel 2 Melding in exploitatie nemen peuterspeelzaal

Dit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren.

 

Lex Silencio Positivo

Gezien de belangen van jonge kinderen en hun ouders die in het geding zijn, is er reden om af te zien van een Lex Silencio Positivo. Er zijn dwingende redenen van algemeen belang aan de orde, met name de volksgezondheid en de bescherming van afnemers van diensten. Dat betekent in praktische zin dat het verlopen van de periode van tien weken nadat de melding is gedaan, er niet aan in de weg staat dat er alsnog een verbod kan volgen als bedoeld in artikel 3 van de verordening.

 

Artikel 3 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel regelt dat het college de mogelijkheid heeft om na melding, voorafgaande aan de start van exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet.

 

Artikel 4 Groepspeelruimte

In dit artikel wordt bepaald dat voor elk kind 3,5 m² bruto-oppervlak speelruimte aanwezig moet zijn. Speelruimtes dienen passend te zijn ingericht voor spelen en rusten. Bij de inrichting van de binnenruimte dient rekening te worden gehouden met zowel het aantal kinderen dat van een ruimte gebruikmaakt als de leeftijd van de kinderen. Op basis van dit artikel dient elk kind ook daadwerkelijk over minimaal 3,5 m² brutospeelruimte te kunnen beschikken. Het gaat daarbij om het totale aantal vierkante meters die beschikbaar zijn in de groepsruimten. Dus de lengte vermenigvuldigd met de breedte van de ruimtes waar de kinderen spelen.

 

Daarnaast is de houder van een peuterspeelzaal gehouden aan de eisen die zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2003. Het bouwbesluit bevat bouwtechnische voorschriften waaraan alle bouwwerken minimaal moeten voldoen. Peuterspeelzalen vallen onder de categorie ‘bijeenkomstfunctie voor kinderopvang’. De eisen uit het Bouwbesluit hebben betrekking op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu.

 

Artikel 5 Buitenspeelruimte

Dit artikel geeft aan dat de buitenspeelruimte voor kinderen die gebruikmaken van de peuterspeelzaal aangrenzend aan de peuterspeelzaal dient te zijn gesitueerd. Evenals de binnenruimte dient de buitenruimte voor spel geschikt te zijn en ingericht in overeenstemming met de behoeften en mogelijkheden van de kinderen. Ook voor de buitenspeelruimte geldt dat bij de inrichting rekening dient te worden gehouden met het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen die gebruikmaken van de ruimte. De speelruimte bestaat per aanwezig kind uit minimaal 3 m² bruto-oppervlakte. Met aanwezig kind wordt gedoeld op in de peuterspeelzaal aanwezige kinderen, niet noodzakelijkerwijs buitenspelend.

 

Artikel 6 Aanwijzing toezichthouders

Dit artikel maakt het college verantwoordelijk voor de naleving van deze verordening. Het college heeft de directeur van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM) aangewezen als toezichthouder. Dit is in overeenstemming met het systeem van de wet. De directeur van de HGM oefent aldus het toezicht uit onder het gezag van het college. Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

 

Artikel 7 Onderzoek door de toezichthouder

In dit artikel worden drie soorten van onderzoek onderscheiden. In de eerste plaats onderzoekt de toezichthouder naar aanleiding van een aanvraag voor de exploitatie (artikel 2 van deze verordening) van een peuterspeelzaal of aan de voorschriften uit deze verordening zal worden voldaan. Daarnaast voert de toezichthouder jaarlijks regulier onderzoek uit bij bestaande peuterspeelzalen. Voorts beschikt de toezichthouder op grond van lid 3 over de mogelijkheid om incidenteel onderzoek te verrichten naar de naleving van de voorschriften uit deze verordening.

 

Artikel 8 Vastleggen onderzoeksresultaten

De resultaten van het onderzoek uit artikel 5 worden door de toezichthouder schriftelijk vastgelegd in een inspectierapport. De toezichthouder zendt het inspectierapport aan de houder van de peuterspeelzaal. De houder zorgt er voor dat zowel ouders van kinderen in de peuterspeelzaal als het personeel inzage hebben in het inspectierapport van de toezichthouder. Uiterlijk 3 weken na ontvangst van het rapport door de houder van de peuterspeelzaal maakt de toezichthouder het inspectierapport openbaar op zijn website www.hvdgm.nl. De toezichthouder stuurt een afschrift van het inspectierapport aan het college.

 

Artikel 9 Hardheidsclausule

Het opnemen van een hardheidsclausule in deze verordening opent de mogelijkheid voor het college om, in gevallen waarin toepassing van een artikel van de verordening een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, artikel 4 en 5 buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Het afwijkende besluit van het college moet altijd binnen de doelstellingen van de verordening passen. De toepassing van de hardheidsclausule moet beperkt blijven tot individuele gevallen. Het gebruik van dit artikel is slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk.

 

Artikel 10 en 11

Deze bepalingen spreken voor zich.