Organisatie | Hof van Twente |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hof van Twente 1 maart 2011 |
Citeertitel | Wmo-besluit gemeente Hof van Twente 1 maart 2011 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Hoogte financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen |
geen
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hof van Twente 2011
ja
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-03-2011 | 01-01-2014 | Aanpassing prijsniveau 2011 | 22-02-2011 Hofweekblad op 23 februari 2011 | 334576 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente;
gelet op de artikelen 15 en 19 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 1 lid 1 onder q van de Verordening maatschappelijke ondersteuning;
vast te stellen de navolgende regels voor financiële tegemoetkomingen en persoonsgebonden budgetTEN.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Instandhoudingskosten: kosten die gemaakt worden om een voorziening te kunnen gebruiken en de levensduur te waarborgen. Deze kosten betreffen uitsluitend kosten van reparaties en onderhoud en, zonodig, WA-verzekering van woonvoorzieningen genoemd in artikel 9 lid 6 van dit besluit, vervoermiddelen en rolstoelen;
Voor voorzieningen onder de € 50,00 wordt, met uitzondering van de Hulp bij het Huishouden, geen financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget gegeven, tenzij het de verstrekking van een voorziening betreft die in principe duurder is dan € 50,00 maar er een alternatief beschikbaar is dat voldoet aan het uitgangspunt "goedkoopst en adequaat" en waarvan de prijs door centrale inkoop door de gemeente onder deze grens ligt.
Hoofdstuk 2 Hulp bij het Huishouden
Om in aanmerking te komen voor het persoonsgebonden budget zoals bedoeld in de artikelen 5 of 6 van dit Wmo-besluit (het PGB-regulier) moet de hulp bij het huishouden geleverd worden door een thuiszorgaanbieder, die voldoet aan de hieronder vermelde kwaliteitseisen. De (thuiszorg)aanbie
Artikel 9 Financiële tegemoetkomingen
Huurderving: De financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving (art.16 lid 2 onder d Verordening), omvat de werkelijke kosten van kale huur, vermeerderd met de subsidiabele servicekosten, tot een maximum dat overeenkomt met de maximum huurgrens per maand als bedoeld in de Wet op de Huurtoeslag.
indien de gemeente een contract met een leverancier heeft afgesloten voor de levering van de onder het eerste lid genoemde voorzieningen, gelden voor de hoogte van de kosten van onderhoud en reparatie de desbetreffende prijzen uit het contract. Dit geldt ook indien de toekenning van de voorziening heeft plaatsgevonden in de vorm van een persoonsgebonden budget.
De financiële tegemoetkoming voor woningsanering (art. 16 lid 1 onder b Verordening) betreft uitsluitend de kosten die noodzakelijk zijn voor vervanging van vloerbedekking en/of gordijnen in verband met cara of allergische aandoeningen, of vervanging van tapijt dat niet geschikt is voor rolstoelgebruik. De maximale financiële tegemoetkomingen worden gebaseerd op de lid 2 en lid 3 van dit artikel genoemde bedragen en afschrijvingspercentages.
Artikel 11 Vereisten keukenaanpassing
Bij een noodzakelijke keukenaanpassing wordt uitgegaan van de standaard keuken voor de sociale woningbouw met een opbergruimte van maximaal 5 aanrecht/boven kasten. Voor rolstoelgebruikers dient het onderrijdbare deel van het aanrecht 1.80 meter zijn. Het onderrijdbare deel bestaat uit het kook- spoel- en werkdeel. Naast de opstelplaats voor het kooktoestel dient 30 cm afzetruimte beschikbaar te zijn.
Hoofdstuk 4 Vervoervoorzieningen
Het collectief systeem (artikel 23 onder a Verordening) bestaat uit een Collectief Vraag-afhankelijkVervoerssysteem (CVV). Voor personen met een beperking die in het bezit zijn van een vervoerpas (Wmo-pashouders) gelden de volgende voorwaarden:
Hierop gelden de volgende uitzonderingen:
1 of 2 te reizen zones: € 1,50
Artikel 16 Hoogte financiële tegemoetkomingen
Indien de persoon met beperkingen beschikt over een eigen auto en er de voorkeur aan geeft om deze te gebruiken in plaats van de taxi, kan in plaats van een voorziening als bedoeld in lid 3, een financiële tegemoetkoming in de kosten van gebruik van de eigen auto of bruikleenauto toegekend worden, waarbij de indicatie “individueel taxivervoer” in stand blijft.
Rolstoeltaxivervoer: Indien het inkomen van de persoon met beperkingen de inkomens-grens overschrijdt (artikel 26 Verordening), bedraagt de in lid 3 genoemde financiële tegemoetkoming het verschil tussen het reguliere taxitarief en het rolstoeltaxitarief. Dit geldt zowel voor de kilometerprijs als voor het voorrijdtarief. Op dit verschil wordt geen eigen bijdrage in mindering gebracht.
Extra financiële tegemoetkoming: Indien de persoon met beperkingen gebruik kan maken van het collectief vervoer, en ook op dit vervoer is aangewezen voor de verplaatsing over de korte afstanden, kan een extra financiële tegemoetkoming worden verstrekt die wordt afgestemd op de vervoerbehoefte in de directe omgeving, gebaseerd op de eigen bijdrage van één reiszone.
Hoofdstuk 6 Eigen bijdrage en eigen aandeel in de kosten
Artikel 20 Eigen bijdrage en eigen aandeel in de kosten
De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage en eigen aandeel in de kosten bij individuele voorzieningen bedragen:
voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 27.902,- het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 27.902,-;
Burgemeester en wethouders van Hof van Twente,
de secretaris, de burgemeester,
Drs. G. Twickler drs. J.H.A. Goudt
Naast de Verordening maatschappelijke ondersteuning en het Handboek maatschappelijke ondersteuning is er ook een gemeentelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning (het Wmo-besluit). In dit besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de Verordening moeten worden vastgesteld.
Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd hoeft te worden waarvoor de bevoegdheid bij de gemeenteraad ligt. Bijstelling van het Besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.
Enkele artikelen worden hier toegelicht.
Hoofdstuk 1 AlgemenE bepalingen
Sinds de Wmo-wetswijziging van 1 januari 2010 onderscheiden we bij de Hulp bij het Huishouden (HH) verschillende vormen van persoonsgebonden budgetten (PGB). De reden hiervan is dat de hoogte van het PGB mede wordt afgestemd op de leverancier van de HH. Inkoop van HH bij een particulier persoon, bijvoorbeeld een alfahulp, geeft immers een andere kostprijs dan inkoop van HH bij een (grote) thuiszorgorganisatie. Bovendien moet een PGB de mogelijkheid bieden om zelf HH in te kopen die vergelijkbaar is met HH in natura. Dit brengt met zich mee dat een PGB ook zodanig moet zijn dat daarmee HH kan worden ingekocht bij een kwalitatief goede thuiszorgorganisatie. Voor inkoop van HH bij een dergelijke organisatie kennen we het zogeheten PGB-regulier toe. De budgethouder is dan opdrachtgever aan de thuiszorgorganisatie.
Een andere PGB-vorm is het PGB-alfa. Dit PGB-alfa kennen toe als de HH wordt ingekocht bij een particulier persoon, bijvoorbeeld een alfahulp. De budgethouder is dan werkgever van de hulpverlener.
Ook bestaat recht op dit PGB als de organisatie, waarbij de HH wordt ingekocht, niet voldoet aan de kwaliteitseisen.
Per 1 januari 2010 zijn contracten afgesloten met een 5tal thuiszorgorganisaties. Dit na een traject van Europese aanbesteding. De gecontracteerde aanbieders voldoen aan de kwaliteitseisen die in het bestek waren opgenomen. Als een budgethouder ervoor kiest HH in te kopen bij een andere leverancier van HH, dus bij een niet-gecontracteerde aanbieder, dan bestaat alleen recht op het PGB-regulier, als de desbetreffende aanbieder voldoet aan de kwaliteitseisen zoals wij die ook hebben gesteld in de aanbestedingsprocedure. Immers, alleen dan kan met recht worden gezegd dat HH wordt ingekocht die vergelijkbaar is met HH in natura. De kwaliteitseisen zijn vermeld in artikel 3 van dit besluit.
Voldoet een organisatie niet aan de kwaliteitseisen, dan heeft de budgethouder geen recht op een PGB-regulier. Dat zou namelijk niet correct zijn tegenover bedrijven die wel aan de kwaliteitseisen voldoen. Dergelijke aanbieders hebben immers moeten investeren om aan die eisen te kunnen voldoen en dat werkt kostenverhogend. Voor HH die wordt geboden door organisaties die niet aan de kwaliteitseisen voldoen, kan wel recht bestaan op het (lagere) PGB-alfa.
In de begripsbepalingen zijn de verschillende PGB-vormen gedefinieerd.
Samenvattend onderscheiden we 2 soorten PGB voor inkoop van HH:
bedoeld voor de inkoop van directe eenvoudige HH bij een particulier persoon, niet zijnde een familielid in de 1e of 2e graad of partner daarvan, of bij een organisatie die niet aan de kwaliteitseisen voldoet. Dit PGB kan enkel worden toegekend bij een HH1-indicatie. Zie verder artikel 4 van dit besluit.
bedoeld voor inkoop van HH bij een aanbieder van HH die aan onze kwaliteitseisen voldoet. Dit PGB kan worden toegekend zowel voor inkoop van HH1 als van HH2. Wel gelden verschillende tarieven. Dit is uitgewerkt in de artikelen 5 en 6 van dit besluit.
Hoofdstuk 2 Hulp bij het huishouden
Het PGB is de tegenhanger van een voorziening in natura. Een PGB dient zodanig te worden vastgesteld dat daarmee een adequate voorziening kan worden ingekocht.
Als een persoon met beperkingen recht heeft op HH, heeft die persoon de vrijheid te kiezen in welke vorm hij of zij de voorziening verstrekt wenst te krijgen. In natura of in de vorm van een PGB. Deze keus moet worden gemaakt voordat een beschikking kan worden gegeven.
De omvang van de HH wordt uitgedrukt in uren, afgerond in decimalen (artikel 11 Verordening). Kiest de persoon met beperkingen voor een PGB, dan wordt dat PGB vastgesteld op de omvang van de HH, dus ook in uren. De hoogte van het PGB is dus mede afhankelijk van het aantal geïndiceerde uren HH.
Om in aanmerking te komen voor het persoonsgebonden budget zoals bedoeld in de artikelen 5 of 6 van dit Wmo-besluit (het PGB-regulier) moet de hulp bij het huishouden geleverd worden door een thuiszorgaanbieder, die voldoet aan de kwaliteitseisen die ook zijn gesteld aan de aanbieders van HH waarmee wij een contract hebben afgesloten om HH in natura te leveren. Alleen op die wijze is het PGB vergelijkbaar met een voorziening in natura.
Artikel 4 Persoonsgebonden budget alfa
Dit PGB is bedoeld voor de inkoop van directe eenvoudige hulp, de HH1. Dergelijke hulp wordt veelal ingekocht bij een particulier persoon, zoals een alfahulp. De budgethouder is dan werkgever van de hulp. Voor deze vorm van HH bestaat geen alternatief in de vorm van hulp in natura. Immers, bij hulp in natura is de hulpverlener in dienst van een thuiszorg-organisatie. Omdat voor alfahulp geen vergelijkbaar alternatief in natura bestaat, is de hoogte van het PGB gebaseerd op een reëel uurtarief.
Het PGB-alfa wordt ook toegekend om HH1 in te kopen bij een aanbieder van HH die niet aan de gemeentelijke kwaliteitseisen voldoet. De budgethouder is dan opdrachtgever aan de aanbieder van HH. De opdrachtnemer is dan verplicht een sluitende administratie te voeren.
Ondersteuning aan budgethouders
Behalve het toekennen en uitbetalen van een PGB, vindt Hof van Twente het belangrijk dat budgethouders in meer of mindere mate worden ondersteund bij het beheer van het PGB. Deze ondersteuning wordt geboden door Menzis Wmo Support (voortaan: Menzis). Budgethouders kunnen kiezen tussen de minimale variant in ondersteuning (collectief) of de meer uitgebreide (individuele) ondersteuning.
Een PGB brengt met zich mee dat de budgethouder dit budget moet beheren, een deugdelijke administratie moet voeren en zich als werkgever moet verzekeren voor wettelijke aansprakelijkheid. Ook is een rechtsbijstandverzekering vereist. Dit brengt extra kosten met zich mee.
In de praktijk bleek dat veel budgethouders geen verzekeringen hebben afgesloten. Het ging dan met name om verzekeringen voor wettelijke aansprakelijkheid als werkgever en rechts-bijstand. Wij achtten dat een onwenselijke situatie. Om elke budgethouder daarin te ondersteunen, verzorgt het college collectief deze verzekeringen voor iedere budgethouder van een PGB-alfa. Het PGB is om die reden “beperkt” tot een reëel tarief voor arbeidsloon van de alfahulp. De kosten van deze collectieve verzekeringen komen dus voor rekening van de gemeente en worden door Menzis in rekening gebracht.
De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor de administratieve taken die bij het beheer van een PGB komen kijken. Het gaat dan met name om de loonbetaling aan de hulpverlener en de urenverantwoording aan de hand van declaratieformulieren richting de gemeente. Menzis biedt voor deze groep budgethouders overigens ondersteuning in de vorm van model-arbeidsovereenkomsten.
De budgethouder kan ook kiezen voor een uitgebreidere wijze van ondersteuning bij het beheer van het PGB. Ook deze ondersteuning wordt geboden door Menzis.
Deze dienstverlening (het zogeheten basispakket) bestaat, naast de al eerder genoemde collectieve verzekeringen, uit loonbetaling aan de alfahulp en urenverantwoording. Ook biedt Menzis bemiddeling, wat inhoudt dat Menzis ook vervangende hulp kan bieden indien de vaste hulp langdurig uitvalt. De kosten van deze uitgebreidere dienstverlening komen voor rekening van de gemeente. Het PGB wordt met deze kosten verhoogd en uitbetaald aan de budgethouder, waarna de budgethouder via een machtiging, deze kosten voldoet aan Menzis. Dit is vastgelegd in het tweede lid van artikel 4 van dit besluit.
Artikel 5 Persoonsgebonden budget regulier alfa
Dit artikel betreft die situaties dat HH1 wordt ingekocht bij een aanbieder van HH die aan de gemeentelijke kwaliteitseisen voldoet. Het tarief is gebaseerd op de kostprijs van HH1 in natura.
Ondersteuning bij het beheer van het PGB door Menzis is niet aan de orde. De aanbieder van HH verzorgt dit (net als gecontracteerde zorgaanbieders dat doen). De kosten zijn in het uurtarief verwerkt.
Artikel 6 Persoonsgebonden budget regulier HH2
Dit artikel betreft die situaties dat HH2 wordt ingekocht bij een aanbieder van HH die aan de gemeentelijke kwaliteitseisen voldoet. Het tarief is gebaseerd op de kostprijs van HH2 in natura.
Ondersteuning bij het beheer van het PGB door Menzis is niet aan de orde. De aanbieder van HH verzorgt dit, net als gecontracteerde zorgaanbieders dat doen. De kosten zijn in het uurtarief verwerkt.
Het is uitgesloten dat met een PGB HH2 wordt ingekocht bij een particulier persoon.
Het PGB voor HH wordt periodiek vooraf uitbetaald. Op die manier wordt voorkomen dat de budgethouder kosten moet maken en deze pas achteraf vergoed krijgt.
Er is gekozen om het PGB steeds per periode van 4 weken uit te keren. Dit sluit aan op de wijze waarop de eigen bijdrage door het CAK wordt opgelegd. Bovendien kunnen wijzigingen in de persoonlijke situatie van de budgethouder snel worden verwerkt, waardoor het risico dat grote bedragen ten onrechte worden betaald en teruggevorderd moeten worden, wordt beperkt.
Als een PGB voor huishoudelijke hulp door omstandigheden vroegtijdig wordt beëindigd (zoals permanente opname in een AWBZ –instelling of overlijden), loopt de budgethouder risico voor de doorlopende werkgeversverplichtingen. Deze verplichtingen moeten uiteraard wel worden nagekomen. Het PGB wordt dan nog zodanig lang voortgezet totdat aan deze verplichtingen is voldaan of redelijkerwijs had kunnen zijn voldaan.
Ingeval van misbruik of oneigenlijk gebruik verspeelt de budgethouder het recht op een PGB. Het ten onrechte verstrekte (deel van het) budget wordt dan volledig teruggevorderd. Ook zal dan worden beoordeeld of voortzetting van het PGB gerechtvaardigd is of dat alleen nog een alternatief in de vorm van hulp in natura mogelijk is.
Achteraf kan een steekproefsgewijze controle plaatsvinden op besteding van het PGB. Dit is vastgelegd in artikel 6 van de Wmo-verordening. De hiervoor noodzakelijke bewijsstukken die de cliënt moet overleggen voor de voorziening HH zijn in ieder geval de betalings-bewijzen aan de zorgverlener, een arbeidsovereenkomst tussen budgethouder en hulpverlener en door beide partijen getekende werkbrieven / urendeclaratieformulieren waaruit het aantal gewerkte uren blijkt.
Individuele woonvoorzieningen kunnen in de vorm van een financiële tegemoetkoming, in natura en als een PGB worden verstrekt.
Natura-voorzieningen worden veelal in bruikleen verstrekt. De gemeente Hof van Twente heeft hiervoor een overeenkomst met de Welzorg Nederland BV (Welzorg), als het gaat om o.a. losse douche- en toiletvoorzieningen en tilliften.
Met Liftenfabriek Otto Ooms BV is een contract afgesloten voor de levering van diverse soorten trapliften. In beide overeenkomsten zijn vaste prijzen afgesproken voor voorzieningen.
Een tweede vorm is de toekenning van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing, een (niet-) bouwkundige of (niet-) woontechnische woonvoorziening of een uitraasruimte. Voor de hoogte van deze tegemoetkoming is uitgangspunt een door het college goedgekeurde kostenbegroting. De financiële tegemoetkoming in kosten van een verhuizing is hetzij een forfaitair bedrag, hetzij afhankelijk van de aanpassingskosten.
Kiest een cliënt voor een PGB, dan wordt eveneens aangesloten bij een door het college goedgekeurde offerte. Het PGB is, blijkens artikel 6 lid 1 van de Verordening, de tegen-waarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura. Het PGB kan ook dan worden aangewend voor realisatie van een andere dan de goedkoopst adequate voorziening.
Hierop uitgezonderd is de situatie dat een PGB wordt gevraagd voor een voorziening waar-voor wij met hetzij Welzorg hetzij Otto Ooms BV een contract hebben afgesloten. Indien een budgethouder ervoor kiest voorzieningen, die vallen onder de contracten met genoemde bedrijven, verstrekt te krijgen in de vorm van een PGB, dan wordt de hoogte van het PGB bepaald op de contractprijs, dat wil zeggen de prijs waartegen de gemeente de voorziening kan inkopen (dus inclusief de bedongen korting).
Beschikbaarheid van voorzieningen uit het depot wordt buiten beschouwing gelaten.
Ook indien het een woonvoorziening in een huurwoning betreft waarbij vaste prijsafspraken met de desbetreffende huurder zijn gemaakt, geldt een andere regeling. In deze gevallen vormt het prijsniveau in deze overeenkomsten het uitgangspunt bij de berekening van het PGB.
Enkele woonvoorzieningen zijn genormeerd, namelijk de financiële tegemoetkoming in kosten van een verhuizing en de woningsanering. Deze voorzieningen worden als een financiële tegemoetkoming toegekend, waarbij de hoogten in de artikelen 9 en 10 van het Wmo-besluit zijn vastgelegd.
De belanghebbende heeft vrijheid in de keuze van een erkende leverancier bij wie hij de voorzieningen wenst aan te kopen. De gemeente stelt wel nadere eisen aan de kwaliteit en bruikbaarheid van het hulpmiddel:
- Zo moet een aan te kopen voorziening voorzien zijn van een CE- of GQ-keurmerk.
- De voorziening dient nieuw aangeschaft te worden in de reguliere handel.
- Bij beschikking kunnen extra voorwaarden worden gesteld.
Bovenstaande impliceert ook dat het PGB niet in alle gevallen kostendekkend is. Immers, het kan zijn dat een budgethouder niet dezelfde korting kan bedingen als de gemeente. Echter, omdat het niet de bedoeling is dat kosten van een PGB hoger zijn dan een gelijkwaardige verstrekking in natura, achten wij dit inherent aan de keus voor een PGB en derhalve acceptabel. Bovendien hebben wij met Welzorg afspraken gemaakt dat budgethouders tegen dezelfde prijs en voorwaarden voorzieningen kunnen aanschaffen als de gemeente dat kan, mits men duidelijk aangeeft een Wmo-budgethouder te zijn. De consulent Zorg maakt deze mogelijkheid bij de behandeling van de aanvraag aan de budgethouder kenbaar.
Artikel 6 lid 4 van de Verordening bepaalt dat het PGB betaalbaar wordt gesteld nadat de persoon met beperkingen een getekende opdrachtbevestiging dan wel factuur heeft overgelegd. Dit betekent dat de besteding van het PGB vooraf wordt gecontroleerd. Op die wijze kan de aanschaf worden gecontroleerd (komt aanschaf overeen met programma van eisen?) en kan de persoon met beperkingen eventueel tijdig erop worden gewezen dat een niet-adequate voorziening wordt aangeschaft.
Bovendien bestaat dan een reëel inzicht in de datum van aanschaf van een voorziening. Dit is vooral daarom van belang omdat voor diverse voorzieningen ook een PGB voor instand-houdingskosten moet worden toegekend. Dit budget gaat in vanaf het moment dat de garantiebepalingen zijn verlopen. Om dit moment te kunnen bepalen, is de datum van aanschaf van belang.
Voor reparatiekosten en, indien een voorziening periodiek moet worden onderhouden,
onderhoudskosten, wordt een bedrag, zijnde instandhoudingkosten, toegekend. Dit geldt uitsluitend voor voorzieningen die zijn genoemd in artikel 9 lid 6 van dit Wmo-besluit.
De hoogte van deze kosten worden gebaseerd op prijzen zoals opgenomen in de overeen-komsten met Welzorg en Otto Ooms BV. Dit budget gaat in vanaf het moment dat de garantiebepalingen zijn verlopen.
Tegemoetkoming in kosten van verhuizing
In de Wmo-verordening is vastgelegd dat bij woonvoorzieningen het primaat bij een verhuizing naar een meer geschikte of goedkoper aan te passen woning ligt.
Als extra stimulans om daadwerkelijk te gaan verhuizen, en daarmee een financieel ingrijpende bouwkundige woonvoorziening te voorkomen, is de hoogte van de financiële tegemoetkoming in kosten van verhuizing variabel. De financiële tegemoetkoming is een percentage van de te besparen aanpassingskosten van de te verlaten woning. Het percentage is vastgesteld op 20.
Rekenvoorbeeld: aanpassing van de huidige woning zou € 60.000,- kosten. Door het beschikbaar stellen van een deel van deze kosten voor de aanschaf van en verhuizing naar een goedkoper aan te passen woning, wordt die aanschaf en verhuizing eerder bereikbaar. Door dan € 12.000,- te investeren, bespaart Hof van Twente een aanzienlijk bedrag terwijl de persoon met beperkingen in een adequate woning kan gaan wonen. Het kan zo zijn dat de nieuwe woning ook (minder ingrijpend) moet worden aangepast. Deze kosten mogen uiteraard niet zodanig hoog zijn dat deze, samen met de tegemoetkoming in verhuiskosten, het aanpassingsbedrag van de verlaten woning dicht benaderen.
Deze constructie geldt dus met name ter voorkoming van financieel ingrijpende bouwkundige woonvoorzieningen. Het gaat dan veelal om uit/aanbouwen van gebruiksruimten of inpandig ingrijpende voorzieningen. De tegemoetkoming in kosten van verhuizing afhankelijk stellen van de begrote aanpassingskosten doen we daarom alleen als die begrote kosten € 15.000,- of meer bedragen.
Uiteraard blijft de tegemoetkoming voor noodzakelijke verhuizingen onder deze kostengrens bestaan, en wel op het forfaitaire bedrag van € 2.474,-.
De overige artikelen van dit hoofdstuk spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.
Hoofdstuk 4/5 Vervoervoorzieningen en rolstoelen
Artikel 14 en 17 Persoonsgebonden budget
Bij de toekenning van een (individueel) vervoermiddel of rolstoel kan de persoon met beperkingen kiezen tussen een voorziening in natura en een PGB. De gemeente Hof van Twente heeft een overeenkomst met Welzorg voor de levering van vervoermiddelen en rolstoelen in natura.
Kiest een zorgvrager voor een voorziening in natura, dan wordt de voorziening aangeschaft bij Welzorg, zo mogelijk uit depot, en in natura verstrekt.
Kiest de zorgvrager voor een PGB, dan moet een budget worden toegekend zodat de zorgvrager zelf een adequate voorziening kan aanschaffen en gedurende een periode in stand kan houden.
De goedkoopst adequate voorziening in natura wordt bepaald op de contractprijs met Welzorg voor wat betreft de levering van nieuwe voorzieningen.
In het contract tussen gemeente Hof van Twente en Welzorg zijn voor diverse voorzieningen in diverse productgroepen prijzen afgesproken waartegen de desbetreffende voorziening (nieuw) wordt geleverd. In deze prijzen zijn aanzienlijke kortingpercentages verwerkt. Teneinde de bepaling van het PGB eenduidig vast te stellen, is ervoor gekozen het PGB baseren op de aanschaf van een nieuwe voorziening conform de contractprijzen, dus inclusief bedongen korting. Ook inclusief de standaardvoorzieningen die in de Europese aanbesteding werden geëist. Dit zijn in hoogte verstelbare handvatten en een zitkussen. Bij electrische voorzieningen geldt dat voor de accu’s en de acculader.
Beschikbaarheid van voorzieningen uit het depot wordt buiten beschouwing gelaten.
Indien de standaardvoorziening niet voldoende adequaat is, wordt het PGB verhoogd met kosten van individuele aanpassingen. De kosten van deze aanpassingen worden gebaseerd op de prijs die Hof van Twente zou moeten betalen indien de voorziening in bruikleen zou worden verstrekt.
De persoon met beperkingen heeft vrijheid in de keuze van een erkende leverancier bij wie hij de voorzieningen wenst aan te kopen. De gemeente stelt nadere eisen aan de kwaliteit en bruikbaarheid van het hulpmiddel.
- Zo moet een aan te kopen voorziening voorzien zijn van een CE- of GQ-keurmerk;
- De voorziening dient nieuw aangeschaft te worden in de reguliere handel en
- Bij beschikking kunnen extra voorwaarden worden gesteld.
Artikel 6 lid 4 van de Verordening bepaalt dat het PGB betaalbaar wordt gesteld nadat de persoon met beperkingen een getekende opdrachtbevestiging dan wel factuur heeft overgelegd. Dit betekent dat de besteding van het PGB vooraf wordt gecontroleerd. Op die wijze kan de aanschaf worden gecontroleerd (komt aanschaf overeen met programma van eisen?) en kan de persoon met beperkingen eventueel tijdig erop worden gewezen dat een niet-adequate voorziening wordt aangeschaft.
Een sportrolstoel kan alleen worden toegekend in de vorm van een PGB. De hoogte ervan is vastgelegd in artikel 18 van het Besluit. Verstrekking in natura stuit op bezwaren. Daarbij is deze voorziening niet meegenomen in het traject van Europese aanbesteding van rolstoelen. Herverstrekking van een sportrolstoel is daarom niet aan de orde en kan deze voorziening alleen in de vorm van een PGB worden toegekend. In paragraaf 2.1.1. van het Wmo-handboek is dan ook aangegeven dat de keuzevrijheid niet geldt bij toekenning van een sportrolstoel.
Indien nodig wordt ook een PGB voor de zogeheten instandhoudingkosten toegekend. Dit PGB is bedoeld als bijdrage in kosten voor onderhoud, reparatie en verplichte verzekeringen.
Dit budget gaat in vanaf het moment dat de garantiebepalingen zijn verlopen.
Diverse voorzieningen, zoals scootmobielen en electrische rolstoel voor buitengebruik, moeten wel vanaf de aankoop worden verzekerd. Dus ook gedurende de garantieperiode. Om die reden is in de artikelen 14 en 17 geregeld dat in de garantieperiode het PGB voor instandhouding wordt bepaald op de kosten van een (verplichte) WA-verzekering.
De hoogte van dit PGB is gebaseerd en geïndexeerd op de prijzen zoals die in 2010 in rekening zijn gebracht door de toenmalige leverancier HCNON. In 2011 is een nieuw contract met een nieuwe leverancier afgesloten waarin een andere systematiek wordt gehanteerd, zodat de nieuwe systematiek niet kan worden toegepast.
Betaling van het PGB vindt plaats op declaratiebasis.
HOOFDSTUK 6 EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL IN DE KOSTEN
Artikel 20 Hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel
In artikel 7 van de Verordening is bepaald dat voor individuele voorzieningen een eigen bijdrage of een eigen aandeel is verschuldigd. De berekeningsmethodiek van de eigen bijdrage komt overeen met het landelijke Besluit maatschappelijke ontwikkeling (2 oktober 2006, stb. 450).
Aan de budgethouder wordt het bruto PGB toegekend en uitgekeerd. Het Centraal Administratiekantoor (CAK) berekent en int de eigen bijdrage. De berekeningswijze van de eigen bijdrage en het eigen aandeel is vastgelegd in artikel 20 van dit Wmo-besluit. De raad heeft daarbij aangegeven (in artikel 7 van de Wmo-verordening) dat de maximaal mogelijke eigen bijdrage en eigen aandeel in de kosten worden opgelegd.
Artikel 21 Kostprijs van de voorziening
De eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten kunnen uiteraard nooit hoger zijn dan de werkelijke kosten van de voorziening. Dit betekent dat, behalve de maximum berekende eigen bijdrage volgens artikel 20, ook de werkelijke kosten als het ware een maximumgrens aan de te betalen bijdrage door de persoon met beperkingen stellen.
De kostprijs van een voorziening moet voor diverse soorten voorzieningen op verschillende wijze worden bepaald.
1. kostprijs hulp bij het huishouden;
voor zowel HH1 als HH2 is een uurtarief vermeld. Deze tarieven hebben betrekking op de HH in natura. Ook voor alfahulp is een reëel uurtarief vastgesteld. Bij persoongebonden budgetten is de kostprijs van de HH het bedrag van de periodebetaling, het PGB-bedrag dus.
2. kostprijs woonvoorzieningen
de kostprijs van woonvoorzieningen kan op verschillende manieren worden vastgesteld. Voor losse voorzieningen, te verstrekken in natura, geldt de prijs zoals die is afgesproken met Welzorg. Voor trapliften gelden de prijsafspraken met Otto Ooms BV.
Bouwkundige ingrepen in of aan woningen worden vooraf begroot. De prijs van een geaccepteerde kostenbegroting is zowel het bedrag van de financiële tegemoetkoming dat aan de woningeigenaar wordt toegekend als ook het bedrag waarmee het CAK rekent om het eigen aandeel (eigen woning) of de eigen bijdrage (huurder) te berekenen.
3. kostprijs rolstoelen en vervoermiddelen
Uitgangspunt is de contractprijs zoals die is afgesproken met Welzorg. Deze prijs kan worden verhoogd met de kosten van noodzakelijke, individuele aanpassingen.
Voor diverse voorzieningen geldt dat deze ook uit het depot verstrekt kunnen worden. Het gaat dan om met name trap- en tilliften, rolstoelen, vervoermiddelen en eenvoudige woonvoorzieningen (zoals douchestoelen).
Bij verstrekking uit het depot ontvangt de persoon met beperkingen dus geen nieuwe voorziening. De kostprijs baseren we daarom ook niet alleen op de nieuwwaarde. Voor het vaststellen van de juiste kostprijs hanteren we voor diverse middelen een afschrijvingstermijn en rekenen we met een lineaire afschrijving. Op een voorziening met een nieuwprijs van
€ 1.500,- en een afschrijvingstermijn van 5 jaar schrijven we dus per maand € 25,- af, ter rekenen vanaf datum eerste levering. Ook over de periode dat een voorziening ongebruikt in het depot staat, geldt deze afschrijving. Het betekent dus ook dat na afloop van de afschrijvingstermijn geen eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd is.
De afschrijvingstermijnen staan genoemd in artikel 23 van dit besluit.
Nadat de afschrijvingsperiode is verstreken, wordt een voorziening niet per definitie ingenomen. De technische staat kan een langer gebruik van die voorziening mogelijk maken. Hoewel de kostprijs van het hulpmiddel dan nihil is (afgeschreven), worden mogelijkerwijs nog wel kosten van instandhouding gemaakt. Die kosten van instandhouding zijn in het besluit genoemd. Ook daarover is de gebruiker dan een eigen bijdrage verschuldigd.
Artikel 22 Periode waarover de eigen bijdrage of eigen aandeel is verschuldigd
In het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning is de periode waarover een eigen bijdrage of eigen aandeel mag worden gerekend, voor enkele soorten individuele voorzieningen beperkt tot maximaal 39 perioden van 4 weken. In totaal dus 3 jaar. Dit is van toepassing als een roerende zaak in eigendom aan de persoon met beperkingen wordt verstrekt en bij bouwkundige of woontechnische aanpassingen van een woning die in eigendom is van de persoon met beperkingen.
Bij die laatste voorziening gaat het om bouwkundige of woontechnische ingrepen. Hierbij moet gedacht worden aan met name inpandige verbouwingen en aanbouwen/uitbouwen.
In Hof van Twente maken we daarbij, in tegenstelling tot genoemd landelijk Besluit, geen onderscheid of het gaat om een ingreep in of aan een huurwoning of in of aan een woning die in eigendom is van de persoon met beperkingen. In beide situaties is de periode beperkt tot maximaal 39 perioden van 4 weken.
De tijdbeperking tot maximaal 39 perioden van 4 weken geldt niet bij
* hulp bij het huishouden; dan geldt de looptijd van de indicatie.
* woonvoorzieningen in natura of een daarmee vergelijkbaar PGB daarvoor (zoals bijvoorbeeld til- en trapliften). Dan geldt de afschrijvingstermijn.
*vervoermiddelen; dan geldt de afschrijvingstermijn en
* auto-aanpassingen. Hier geldt de periode van 7 jaar (91 perioden).
Artikel 23 Afschrijvingsperiode
In dit artikel zijn van de meest voorkomende voorzieningen de economische afschrijvings-perioden genoemd. Na de genoemde periode zijn de voorzieningen per definitie economisch afgeschreven. Dat houdt niet noodzakelijkerwijs in dat de voorziening ook technisch is afgeschreven. Herverstrekking uit het depot is ook na afloop van de afschrijvingsperiode niet uitgesloten. Voor een economisch afgeschreven voorziening is echter geen eigen bijdrage of aandeel verschuldigd. De kostprijs is dan nihil.
Wel vertegenwoordigt elke voorziening altijd een zekere restwaarde. Deze restwaarde is, voor zover het voorzieningen betreft die onder het contract met Welzorg vallen, vastgesteld op 8% van de nieuwwaarde.
Onder eenvoudige toilet- en douchehulpmiddelen worden vooral verstaan toiletverhogers, douchestoelen en –zittingen en handgrepen. Het zijn die standaardvoorzieningen die in het merendeel van de situaties zonder individuele passing adequaat zijn.
Meer complexe hulpmiddelen (zoals verrijdbare en/of in hoogte verstelbare voorzieningen, op het individu aangepaste voorzieningen) vallen hier buiten. In voorkomende gevallen zal, in overleg met de leverancier, een redelijke afschrijvingsperiode moeten worden bepaald.
Bovenstaande betekent bijvoorbeeld;
Een bouwkundige ingreep (financiële tegemoetkoming) kost € 3.900,-. Per periode is dat
€ 100,-. Dus per periode is € 100,- het maximum eigen aandeel dat de gebruiker in rekening gebracht kan worden voor die ingreep.
Een scootmobiel met een kostprijs van € 6.000,- betekent dat per periode een eigen bijdrage van € 6.000,- / 5 jaar = € 92,31 verschuldigd is.