Organisatie | Purmerend |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening peuterspeelzaalwerk Purmerend 2006 |
Citeertitel | Verordening Peuterspeelzaalwerk Purmerend 2006 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke zorg en welzijn |
geen
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-05-2006 | 02-01-2012 | Nieuwe regeling | 06-03-2006 Gemeenteblad 2006, 15 | 06-16 |
De raad van de gemeente Purmerend;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Purmerend d.d. 22 februari 2006 nr. 06-16;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit van peuterspeelzalen;
vast te stellen de Verordening peuterspeelzaalwerk Purmerend 2006
Artikel 3. Begeleidingsniveau van het peuterspeelzaalwerk
De houder bepaalt in samenspraak met de gemeente het begeleidingsniveau van de speelzaal. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende begeleidingsniveaus:
Artikel 5. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen of te houden indien uit het onderzoek van de toezichthouder blijkt dat niet aan de eisen uit Hoofdstuk 3 wordt voldaan.
HOOFDSTUK 3. DE KWALITEITSEISEN
Artikel 8. Overeenkomst tussen houder en ouder
Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder.
Artikel 9. Verklaring omtrent het gedrag
Indien de houder of de toezichthouder vermoedt dat een persoon, werkzaam binnen een peuterspeelzaal, niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.
HOOFDSTUK 4 HET GEMEENTELIJK TOEZICHT
Artikel 11. Aanwijzing van toezichthouders
Met het toezicht op de kwaliteit van de peuterspeelzalen op basis van deze verordening zijn belast de inspecteurs van de GGD Zaanstreek-Waterland.
HOOFDSTUK 5 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
De verordening wordt aangehaald als: Verordening Peuterspeelzaalwerk Purmerend 2006.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 6 maart 2006
De grondslag voor deze verordening wordt gevormd door de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeenten die is neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet. Dit komt voort uit het feit dat gemeenten niet verplicht zijn kwaliteitsregels te stellen voor het peuterspeelzaalwerk.
Deze verordening sluit zoveel mogelijk aan bij de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) en de kwaliteitseisen die de Wet kinderopvang stelt ten aanzien van kinderopvang. Voor dit laatste zijn twee redenen: allereerst biedt uniformiteit duidelijkheid en gelijkheid. Het ligt dan voor de hand om zoveel mogelijk dezelfde kwaliteitseisen te stellen en te hanteren, uiteraard voorzover die eisen en normen aansluiten bij het specifieke doel van het peuterspeelzaalwerk. Daarnaast wordt het toezicht op de instellingen voor kinderopvang en op peuterspeelzalen door dezelfde toezichthouders uitgevoerd. Het uitoefenen van toezicht wordt vergemakkelijkt als de toezichthouders zoveel mogelijk met dezelfde regels te maken hebben.
Evenals in de Wet kinderopvang is in deze verordening gekozen voor een stelsel van melding en registratie, i.p.v. het vergunningstelsel. Hiermee komt de vergunning om in exploitatie te gaan te vervallen.
Tussen een vergunningenstelsel en een meldingsstelsel zijn een aantal verschillen. Zo kunnen in een vergunning nadere eisen worden opgenomen die specifiek gelden voor de instelling die de vergunning krijgt. Bij een meldingsstelsel kunnen geen specifieke voorschriften worden gesteld, maar moet worden volstaan met algemene, voor alle instellingen geldende regels. Ook wat betreft het toepassen van sancties is er een verschil. In een vergunningenstelsel vormt het intrekken van de vergunning een sanctie. Deze sanctie is er niet in een meldingsstelsel. Wanneer een peuterspeelzaal niet voldoet aan de in deze verordening omschreven eisen, zal de betreffende instantie een sanctie opgelegd worden op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
De beroepskracht in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider, te weten: ?degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal? (onderdeel e).
Artikel 2. Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Dit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren. De melding moet plaatsvinden met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.
Het stelsel van melding en registratie maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijn op het terrein van het peuterspeelzaalwerk. De melding biedt aan de gemeente de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet. De gemeente moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in een register dat voor een ieder toegankelijk is. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat het peuterspeelzaalwerk bij de aanvang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft.
Artikel 3. Begeleidingsniveau van het peuterspeelzaalwerk
Dit artikel bepaalt dat de houder in samenspraak met de gemeente het begeleidingsniveau van de peuterspeelzaal bepaalt. In de melding aan het college wordt aangegeven voor welk begeleidingsniveau is gekozen. Het begeleidingsniveau bepaalt de kwalificatie-eisen die aan de organisatie en de groepleiding worden gesteld. Het begeleidingsniveau basis (?spelen en ontmoeten?) is het minimumkwaliteitsniveau. Aan dit kwaliteitsniveau dienen alle peuterspeelzalen in ieder geval te voldoen.
Door de melding en registratie worden de ouders op de hoogte gesteld van het begeleidingsniveau.
Artikel 5. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Dit artikel bevat het expliciete verbod om een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen of te houden, indien blijkt dat de houder niet aan de eisen in deze verordening voldoet. Op grond van deze verbodsbepaling kan het college tot bestuursdwang overgaan of een dwangsom opleggen, indien de peuterspeelzaal toch in gebruik wordt genomen of gehouden.
Dit artikel regelt het instellen van het register. Het derde lid bepaalt dat het register openbaar is.
Artikel 8. Overeenkomst tussen houder en ouder
Voor houders van peuterspeelzalen en ouders is het van belang om in een overeenkomst te expliciteren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Artikel 12. Onderzoek door de toezichthouder
In dit artikel worden drie soorten onderzoek door de toezichthouders onderscheiden:
Wat betreft de termijn in het eerste lid wordt verwezen naar de opmerking bij artikel 4.
Het tweede lid bevat de verplichting tenminste ??n keer per jaar een controle uit te laten voeren.
Artikel 13. Het inspectierapport
De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavende optreden door het college.
Het derde lid bepaalt dat het college de houder in de gelegenheid stelt kennis te nemen van het ontwerprapport en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Awb (artikel 10:14) is delegatie van deze bevoegdheden aan ambtenaren niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat deze bevoegdheid te mandateren. In dat geval handelt de toezichthouder namens het college.