Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
IJsselstein

Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieIJsselstein
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingFinancieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2011
CiteertitelFinancieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2011
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning, artikel 15
  2. Wet maatschappelijke ondersteuning, artikel 19
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201101-01-2015Nieuwe regeling

16-11-2010

Gemeenteblad, 2010, 27

2010-35506

Tekst van de regeling

Intitulé

Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2011

 

 

Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2011

Burgemeester en wethouders van IJsselstein,

Gelet op het bepaalde in artikelen 15 en 19 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en het Besluit maatschappelijke ondersteuning en de hierbij behorende nadere regelingen en het bepaalde in de Verordening maatschappelijke ondersteuning;

besluiten:

tot het vaststellen van het Financieel besluit maatschappelijk ondersteuning gemeente IJsselstein 2011

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In dit besluit wordt met het begrip verordening bedoeld de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein.

  • 2.

    Alle begrippen die in dit financieel besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit maatschappelijke ondersteuning, de Verordening en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2 Regels omtrent verstrekking

  • 1.

    Verstrekking van een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de belanghebbende of, ingeval de belanghebbende minderjarig is, diens wettelijke vertegenwoordiger.

  • 2.

    Een voorziening wordt slechts verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget indien de voorziening ook in natura kan worden verstrekt.

  • 3.

    Een voorziening wordt niet in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt indien:

    • a.

      er tijdens het onderzoek naar aanleiding van de aanvraag het ernstige vermoeden bestaat dat de belanghebbende of diens vertegenwoordiger niet in staat is om:

    • 1.

      de verantwoordelijkheid tot besteding van een persoonsgebonden budget aan de

voorziening waarvoor deze wordt verstrekt aan te kunnen; of

    • 2.

      te kunnen voldoen aan de regels ter verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

    • b.

      bij een eerder toegekend persoonsgebonden budget de belanghebbende of diens vertegenwoordiger verwijtbaar het budget niet of slechts ten dele heeft besteed aan de voorziening waarvoor dit budget was toegekend of zich niet heeft gehouden aan de regels ter verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

    • c.

      op grond van de progressiviteit van het ziektebeeld de aangevraagde voorziening zo snel weer door een andere voorziening moet worden vervangen dat deze verstrekking zich daardoor niet leent voor een persoonsgebonden budget.

  • 4.

    Indien er voor een voorziening een persoonsgebonden budget is verstrekt en de redelijke afschrijvingstermijn van deze voorziening is nog niet verstreken, wordt voor diezelfde voorziening niet nogmaals een persoonsgebonden budget verstrekt, tenzij uit onderzoek blijkt dat de voorziening, bij normaal gebruik, eerder aan vervanging toe is.

  • 5.

    Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing als de situatie van de belanghebbende dusdanig is gewijzigd dat de reeds verstrekte voorziening niet meer adequaat is om het gewenste resultaat te bereiken.

  • 6.

    Als een voorziening na de afschrijvingstermijn nog adequaat is om het gewenste resultaat mee te bereiken, wordt geen nieuwe voorziening verstrekt.

  • 7.

    Als een voorziening die is aangeschaft met een persoonsgebonden budget niet langer gebruikt wordt of niet meer adequaat is om het gewenste resultaat mee te bereiken of de noodzaak voor de voorziening is komen te vervallen en de afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, dient hiervan onverwijld bij het college melding van te worden gemaakt.

  • 8.

    Indien er sprake is van een situatie zoals vermeld in lid 7 van dit artikel kan het college besluiten tot inname van de voorziening ten behoeve van herverstrekking en terugvordering van dat deel van het persoonsgebonden budget dat is bedoeld voor de kosten van onderhoud en reparatie voor het resterende deel van de bij beschikking vastgestelde afschrijvingstermijn van de voorziening.

  • 9.

    De omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten tenzij hiervoor specifieke bepalingen zijn opgenomen.

Artikel 3 Regels omtrent verantwoording en uitbetaling

  • 1.

    De verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget vindt door de belanghebbende aan het college plaats.

  • 2.

    Na aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt, dan wel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt op verzoek van het college en volgens de voorschriften opgenomen in de beschikking, door de belanghebbende in ieder geval het volgende verstrekt:

    • a.

      de factuur en een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een overzicht van de ingekochte uren hulp bij het huishouden, de facturen en de (arbeids)overeenkomst.

  • 3.

    Voor het persoonsgebonden budget dat wordt verstrekt voor een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing of voor een uitraasruimte of voor een woonunit gelden de volgende bepalingen:

    • a.

      Na voltooiing van de werkzaamheden maar uiterlijk 12 maanden na het verlenen van het persoonsgebonden budget zorgt de belanghebbende voor de gereedmelding aan het college.

    • b.

      Bij de gereedmelding verklaart de belanghebbende dat is voldaan aan de voorwaarden die aan het persoonsgebonden budget verbonden zijn en wordt de besteding verantwoord.

    • c.

      De gereedmelding is een verzoek tot definitieve vaststelling van het persoonsgebonden budget.

  • 4.

    Voor het persoonsgebonden budget dat wordt verstrekt voor hulp bij het huishouden geldt dat belanghebbende, op verzoek van het college op basis van een jaarlijkse steekproef, volledige verantwoording aflegt over de besteding van het toegekende persoonsgebonden budget.

  • 5.

    Het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt bruto vastgesteld en in vierwekelijkse termijnen aan de belanghebbende uitbetaald.

  • 6.

    Het persoonsgebonden budget voor de woonvoorziening, vervoersvoorziening en rolstoelvoorziening wordt aan de belanghebbende uitbetaald op basis van de door het college goedgekeurde definitieve nota.

Hoofdstuk 3 Bijzondere regels over de financiële tegemoetkoming

Artikel 4 Regels omtrent verstrekking

  • 1.

    Het college bepaalt in welke gevallen een individuele voorziening wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 2.

    De belanghebbende wendt een financiële tegemoetkoming uitsluitend aan voor het doel waarvoor de tegemoetkoming is toegekend.

  • 3.

    De omvang van de financiële tegemoetkoming is de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college goedgekeurde offerte tenzij hiervoor specifieke bepalingen zijn opgenomen.

Artikel 5 Regels omtrent verantwoording en uitbetaling

  • 1.

    De verantwoording van de besteding van de financiële tegemoetkoming vindt door de belanghebbende aan het college plaats.

  • 2.

    Na aanschaf dan wel na realisatie van de voorziening waarvoor de financiële tegemoetkoming is verstrekt, wordt op verzoek van het college en volgens de voorschriften opgenomen in de beschikking door de belanghebbende in ieder geval de factuur en het betalingsbewijs van de aangeschafte of gerealiseerde voorziening verstrekt. Dit geldt niet voor de financiële tegemoetkoming voor de kosten van huurderving of tijdelijke huisvesting.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming wordt in één keer achteraf aan de belanghebbende uitbetaald. Bij huurderving of tijdelijke huisvesting vindt uitbetaling plaats aan de woningeigenaar.

  • 4.

    De financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de betreffende woonruimte op voorwaarde dat binnen één maand na datum verhuizing de nota bij het college is ingediend.

Hoofdstuk 4 Eigen bijdrage, eigen aandeel en algemeen gebruikelijke kosten

Artikel 6 Bijzondere regels eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1.

    Geen eigen bijdrage is verschuldigd bij verstrekking van een scootmobiel uit de scootmobielpool.

  • 2.

    De eigen bijdrage die is verschuldigd bij de verstrekking van een individuele scootmobiel wordt opgelegd per datum uitbetaling persoonsgebonden budget dan wel per datum levering scootmobiel in natura.

  • 3.

    In het kader van de maximaal op te leggen eigen bijdrage wordt de kostprijs van een scootmobiel gebaseerd op de gemiddelde prijs van een nieuwe scootmobiel. Er zijn twee categorieën scootmobielen waarvoor de kostprijs is vastgesteld op:

Categorie 1: € 4.119 (snelheid scootmobiel maximaal 10 km/u)

Categorie 2: € 7.179 (snelheid scootmobiel maximaal 15 km/u)

  • 4.

    De eigen bijdrage of het eigen aandeel voor woonvoorzieningen wordt gedurende maximaal 39 perioden van 4 weken opgelegd aan de belanghebbende per datum uitbetaling financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget.

  • 5.

    De eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden wordt opgelegd per ingangsdatum van verstrekking en zolang de voorziening wordt verstrekt.

Artikel 7 Regels bij verzuim betaling eigen bijdrage of eigen aandeel

  • 1.

    Het college kan overgaan tot opschorting, intrekking en terugvordering van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming indien de door het Centraal Administratie Kantoor aan belanghebbende opgelegde eigen bijdrage of eigen aandeel niet of niet volledig wordt voldaan.

  • 2.

    Het college kan overgaan tot stopzetting van de hulp bij het huishouden in natura indien de door het Centraal Administratie Kantoor aan belanghebbende opgelegde eigen bijdrage niet of niet volledig wordt voldaan. Blijft de belanghebbende volharden in zijn verzuim dan kan het college overgaan tot terugvordering waarbij de aan de zorgaanbieder verstrekte vergoeding voor de geboden zorg in natura wordt teruggevorderd van de belanghebbende.

Artikel 8 Algemeen gebruikelijke kosten

  • 1.

    Indien er bij het verstrekken van een individuele voorziening sprake is van algemeen gebruikelijke kosten, komen slechts de meerkosten van de voorziening voor compensatie in aanmerking.

  • 2.

    Het gedeelte van de kosten wat in aanmerking wordt genomen als algemeen gebruikelijke kosten wordt vastgesteld conform de richtprijs uit het Nibud handboek.

Hoofdstuk 5 Hulp bij het huishouden

Artikel 9 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college ter compensatie te verstrekken individuele voorziening voor hulp bij het huishouden kan bestaan uit:

  • a.

    hulp bij het huishouden in natura

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden, waaronder

een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 1 van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 10 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren.

Artikel 11 Hulp bij het huishouden in natura

Hulp bij het huishouden in natura wordt verstrekt door de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieders.

Artikel 12 Hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget

1.Het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt vastgesteld op basis van

het uurtarief wat van toepassing is bij hulp bij het huishouden in natura minus de overheadkosten.

2.Er zijn drie categorieën hulp bij het huishouden waarvoor de volgende uurtarieven gelden:

2. Categorie 1: € 15,=

2. Categorie 2: € 18,=

2. Categorie 3: € 22,=

Hoofdstuk 6 Woonvoorzieningen

Artikel 13 Vormen van woonvoorzieningen

De door het college ter compensatie te verstrekken individuele woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    woonvoorziening in natura

  • b.

    een persoonsgebonden budget

  • c.

    een financiële tegemoetkoming.

Artikel 14 Typen woonvoorzieningen

De volgende typen woonvoorzieningen kunnen worden onderscheiden:

  • a.

    verhuiskosten

  • b.

    bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

  • c.

    niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening

  • d.

    woningsanering

  • e.

    tijdelijke huisvesting of huurderving

  • f.

    uitraasruimte

Artikel 15 Woonvoorziening in natura

    • 1.

      De woonvoorziening kan in natura worden verstrekt voor:

      • a.

        bouwkundige en woontechnische woonvoorzieningen;

      • b.

        niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorzieningen;

      • c.

        uitraasruimte

    • 2.

      De woonvoorziening als bedoeld in lid 1 onder a en c wordt in eigendom verstrekt behalve

      als het een traplift of een spoel-föhntoilet betreft, dan vindt verstrekking in bruikleen plaats.

  • 3.

    De woonvoorziening als bedoeld in lid 1 onder b wordt in bruikleen verstrekt mits de kosten

van deze voorziening hoger zijn dan € 500,=. Zijn de kosten van de voorziening lager dan

€ 500,=, dan vindt verstrekking in eigendom plaats.

4.De kosten van keuring, onderhoud en reparatie maken onderdeel uit van de woonvoorziening

in natura.

5.Indien de kosten voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening hoger zijn dan

€ 7.406 geldt als uitgangspunt dat verhuizing naar een aangepaste woning of naar een tegen lagere kosten aan te passen woning de goedkoopst compenserende voorziening is tenzij er sprake is van individuele omstandigheden waardoor verhuizen geen adequate oplossing is.

6.Tot de kosten van bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen behoren de kosten

die staan vermeld in bijlage 2 van dit besluit.

Artikel 16 Woonvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor de woonvoorziening wordt vastgesteld:

  • a.

    op ten hoogste de tegenwaarde van het bedrag van de woonvoorziening in natura inclusief keuring, onderhoud en reparatie; of

  • b.

    op basis van het bedrag vermeld in de door het college geaccepteerde offerte inclusief keuring, onderhoud en reparatie

Artikel 17 Woonvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming voor de woonvoorziening wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten verstrekken aan:

    • a.

      de belanghebbende voor wie de verhuiskosten een gevolg zijn van een verhuizing naar een adequaat aangepaste of aan te passen woonruimte;

    • b.

      de belanghebbende voor wie de verhuiskosten een gevolg zijn van een verhuizing op verzoek van het college uit een aangepaste woning.

  • 3.

    De maximale hoogte van de financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten is vastgesteld op € 2436.

  • 4.

    Een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening in de vorm van woningsanering waartoe behoort het verstrekken van rolstoeltapijt wordt uitsluitend verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De tegemoetkoming wordt vastgesteld op maximaal € 55 per strekkende meter voor vloerbedekking en maximaal € 15 per strekkende meter voor gordijnen met inachtneming van de afschrijvingstabel zoals opgenomen een in bijlage 1 van dit besluit.

  • 5.

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting wordt verleend voor de kosten die door de belanghebbende moeten worden gemaakt vanwege het aanpassen van:

    • -

      de huidige woonruimte;

    • -

      de door belanghebbende nog te betrekken woonruimte

en er kosten voor tijdelijke huisvesting moeten worden gemaakt vanwege het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte of een niet zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

  • 6.

    De financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woning ten gevolge van het verrichten van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de belanghebbende als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan en belanghebbende deze dubbele woonlasten redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen.

  • 7.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting bedraagt:

    • a.

      de werkelijke kosten per maand maar niet meer dan de rekenhuur zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, als tegemoetkoming in de kosten van het betrekken van zelfstandige woonruimte; of

    • b.

      de werkelijke kosten per maand met een maximum van € 270 per maand als tegemoetkoming in de kosten van het betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

  • 8.

    De maximale termijn van de financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting bedraagt 6 maanden.

  • 9.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor huurderving is gelijk aan de rekenhuur van de aangepaste woning zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag en wordt verleend gedurende maximaal 6 maanden met uitzondering van de eerste maand.

Artikel 18 Weigeringsgronden

Een woonvoorziening wordt geweigerd indien:

  • a.

    er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning;

  • b.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • c.

    de belanghebbende niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning tenzij daarvoor tevoren schriftelijke toestemming is verleend door het college;

  • d.

    de belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zover het een verhuiskostenvergoeding betreft;

  • e.

    er voorafgaand aan het besluit van het college al is aangevangen met de werkzaamheden waarvoor een voorziening is aangevraagd zonder dat het college hiervoor schriftelijke toestemming heeft verleend.

  • f.

    door het college aangewezen personen de toegang tot de woonruimte waarin de woonvoorziening(en) moet(en) worden aangebracht wordt geweigerd dan wel aan deze personen niet de informatie wordt verstrekt die nodig is voor de beoordeling van de aanvraag en/of het controleren van de gerealiseerde woonvoorziening.

Hoofdstuk 7 Vervoersvoorzieningen

Artikel 19 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college ter compensatie te verstrekken individuele vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    vervoersvoorziening in natura

  • b.

    een persoonsgebonden budget

  • c.

    een financiële tegemoetkoming

Artikel 20 Vervoersvoorziening in natura

De vervoersvoorziening in natura wordt in bruikleen verstrekt.

Artikel 21 Vervoersvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor de vervoersvoorziening wordt ten hoogste vastgesteld op de tegenwaarde van het bedrag van de vervoersvoorziening in natura inclusief onderhoud en reparatie dan wel op basis van de door het college geaccepteerde offerte inclusief onderhoud en reparatie.

Artikel 22 Vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming die maximaal per jaar verstrekt wordt voor het gebruik van de regiotaxi, (eigen) auto, een taxi, een rolstoeltaxi, een al dan niet aangepaste bruikleenauto of ander verplaatsingsmiddel waaronder de gesloten buitenwagen is opgenomen in bijlage 3.

  • 2.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de vervoerskosten in het individuele geval wordt afgestemd op de vervoersbehoefte van de belanghebbende en het gebruik van eventuele andere vervoersvoorzieningen.

  • 3.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt afgestemd op het inkomen als het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde of daarmee gelijk te stellen personen meer bedraagt dan anderhalf maal het geldende norminkomen, in die zin dat de financiële tegemoetkoming wordt gehalveerd.

  • 4.

    De financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van een eigen auto wordt vastgesteld op basis van de cataloguswaarde van de goedkoopst compenserende voorziening (referentieauto VNG) plus de kosten voor noodzakelijke aanpassingen en service- en onderhoudskosten.

Hoofdstuk 8 Rolstoelvoorzieningen

Artikel 23 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college ter compensatie te verstrekken individuele rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    rolstoelvoorziening in natura

  • b.

    een persoonsgebonden budget

  • c.

    een financiële tegemoetkoming

Artikel 24 Rolstoelvoorziening in natura

De rolstoelvoorziening in natura wordt in bruikleen verstrekt.

Artikel 25 Rolstoelvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor de rolstoelvoorziening wordt ten hoogste vastgesteld op de tegenwaarde van het bedrag van de rolstoelvoorziening in natura inclusief onderhoud en reparatie dan wel op basis van de door het college geaccepteerde offerte inclusief onderhoud en reparatie.

Artikel 26 Rolstoelvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Voor de aanschaf en het onderhoud van een sportrolstoel die voor belanghebbende noodzakelijk is voor sportbeoefening, wordt eenmaal per 3 jaar een financiële tegemoetkoming verleend in de vorm van een forfaitair bedrag van € 2.463.

  • 2.

    Indien de sportrolstoel 3 jaar na verstrekking nog bruikbaar is, kan een financiële tegemoetkoming voor onderhoud van de sportrolstoel voor 3 jaar verstrekt worden voor een totaalbedrag van € 543.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 27 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2010 wordt met ingang van 1 januari 2011 ingetrokken met dien verstande dat dit besluit van toepassing blijft op de financiële verantwoording, vaststelling en uitbetaling van op grond van dat besluit gedane verstrekkingen, aangevraagde en aan te vragen verstrekkingen tot aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 2.

    Voor degenen die op basis van hoofdstuk 3 artikel 3.4 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2007 hulp bij het huishouden in natura is toegekend, blijft de omvang van de hulp, uitgedrukt in klassen, tijdens de geldigheidsduur van de indicatie ongewijzigd. Eerst bij het vaststellen van een nieuwe indicatie wordt de omvang van de hulp bij het huishouden conform het bepaalde in artikel 10 van dit besluit vastgesteld.

  • 3.

    Voor degenen die op basis van hoofdstuk 3 artikel 3.5 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2007 een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden is toegekend, blijft de hoogte van het persoonsgebonden budget tijdens de geldigheidsduur van de indicatie ongewijzigd. Eerst bij het vaststellen van een nieuwe indicatie wordt de hoogte van het persoonsgebonden budget conform het bepaalde in artikel 10 van dit besluit vastgesteld.

Artikel 28 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2011.

Aldus besloten in de vergadering van 25 januari 2011

Burgemeester en wethouders van IJsselstein,

De secretaris, De burgemeester,

BIJLAGE 1 Afschrijvingstabel in verband met woningsanering

Een voorziening in verband met woningsanering wordt vastgesteld als percentage van de werkelijke kosten van de voorziening. Dit percentage wordt gebaseerd op de mate waarin de aanwezige (te saneren) vloerbedekking en/of gordijnen zijn afgeschreven.

Vloerbedekking/gordijnen jonger dan 2 jaar

100 %

Vloerbedekking/gordijnen van 2 tot 4 jaar oud

75%

Vloerbedekking/gordijnen van 4 tot 6 jaar oud

50%

Vloerbedekking/gordijnen van 6 tot 8 jaar oud

25%

Vloerbedekking/gordijnen 8 jaar of ouder

0%

Vloerbedekking en/of gordijnen van 8 jaar en ouder komen niet voor een vergoeding in aanmerking, omdat de gebruiksduur van deze artikelen wordt geacht te zijn verstreken, waardoor de kosten voor vervanging als algemeen gebruikelijk worden beschouwd.

BIJLAGE 2 Kosten van woonvoorzieningen van bouwkundige en woontechnische aard

Tot de kosten van aanpassingen van bouwkundige en woontechnische aard worden uitsluitend gerekend:

  • 1.

    de aanneemsom (hierin inbegrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    de risicoverrekening bij prijsstijging van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling Woning- en Utiliteitsbouw (RWU 1991);

  • 3.

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium zoals bepaald in Standaardvoorwaarden Rechtverhouding opdrachtgever-architect 1997 (SR 97) van de Bond van Nederlandse Architecten (BNA). Tevens is De Nieuwe Regeling (DNR 2005) van toepassing. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld, worden deze kosten als compensabel aangemerkt. Het betreft dan veelal ingrijpende woningaanpassingen;

  • 4.

    de kosten voor toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 5.

    de legeskosten voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7.

    rentekosten verschuldigd in verband met het verrichten van noodzakelijke betalingen aan derden, voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze kosten verband houden met de bouw dan wel het treffen van de voorziening;

  • 8.

    de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

  • 9.

    de door het college schriftelijk goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 10.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en/of advies met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 11.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorzieningen;

  • 12.

    de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de persoon met beperkingen en voor zover het totaal van de kosten onder 1 tot en met 11 meer dan

€ 930,00 bedraagt: 10% van die kosten met een maximum van € 348,00. Het vergoeden van die kosten kan gezien worden als stimulans voor het verkrijgen van medewerking van de verhuurder.

Ad 1. en 2.: Voor zover de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, vervalt de post loonkosten en worden alleen materiaalkosten als (volledig) compensabel aangemerkt.

BIJLAGE 3 Overzicht financiële tegemoetkoming vervoersvoorzieningen

 

Hoogte financiële tegemoetkoming per jaar

 

 

Gebruik regiotaxi

€ 644

Gebruik individuele taxi

€ 644

Gebruik rolstoeltaxi

€ 644

Gebruik eigen auto

€ 644

 

 

Gebruik (aangepaste) bruikleenauto

€ 270

Gebruik gesloten buitenwagen

€ 270

Gebruik ander verplaatsingsmiddel

€ 270

 

 

In de tabel staat een overzicht van de hoogte van de financiële tegemoetkomingen bij een volledige vervoersbehoefte. Bij een gedeeltelijke vervoersbehoefte, bijvoorbeeld omdat er een combinatie is met het gebruik van een scootmobiel, wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming naar beneden toe afgestemd op de daadwerkelijke vervoersbehoefte.