Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Midden-Drenthe

Coordinatieverordening gemeente Midden-Drenthe 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMidden-Drenthe
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingCoordinatieverordening gemeente Midden-Drenthe 2011
CiteertitelCoordinatieverordening gemeente Midden-Drenthe 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artt. 147, 149 Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-02-2011Nieuwe regeling

17-02-2011

Gemeenteberichten 23 februari 2011

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Coordinatieverordening gemeente Midden-Drenthe 2011

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De verordening verstaat onder:

besluit:

besluit als bedoeld in artikel 3:30 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening;

coördineren:

het gelijktijdig en in samenhang voorbereiden van besluiten in één gezamenlijke procedure volgens de coördinatieregeling van Afdeling 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;

bestemmingsplan:

een plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

uitwerkingsplan, wijzigingsplan:

een uitwerkingsplan respectievelijk wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;

structuurvisie:

een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

bouwen:

bouwen als bedoeld in artikel 1 sub a van de Woningwet en artikel 1.1, eerste lid, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk:

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

aanvrager:

een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend.

Omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

  • 1.

    Deze verordening, gebaseerd op artikel 3.30, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening, is alleen van toepassing op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een bestemmingsplan, een uitwerkingsplan of een wijzigingsplan vast te stellen met het besluit over een of meer daarmee samenhangende omgevingsvergunningen, met daarin in ieder geval de activiteit het bouwen van een bouwwerk opgenomen.

  • 2.

    Besluiten die bij een samenloop met een omgevingsvergunning aanhaken en waarvoor een verklaring van geen bedenking nodig is van Gedeputeerde Staten en/of de Minister vallen buiten de reikwijdte van deze verordening.

    Hoofdstuk 2 Coördinatie

Artikel 3 Gevallen waarin besluiten worden gecoördineerd

In de volgende gevallen en onder de volgende condities kan het college van burgemeester en wethouders overgaan tot een gecoördineerde voorbereiding van besluiten als bedoeld in artikel 2:

  • a.

    het besluit over een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk die op het moment van indienen alleen op grond van artikel 2.10, eerste lid, sub c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geweigerd zou moeten worden en het besluit over het bestemmingsplan, het uitwerkingsplan of het wijzigingsplan dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk mogelijk maakt, maken tenminste deel uit van de te coördineren besluiten en

  • b.

    door of namens het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat zich geen belemmering voordoet, waarbij de gevallen genoemd in artikel 5 in ieder geval als een dergelijke belemmering gelden en

  • c.

    de aanvrager zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de gecoördineerde voorbereiding en met de gevolgen die dat voor de aanvrager heeft.

Artikel 4 Gevallen waarin geen coördinatie op grond van deze verordening plaatsvindt

In de volgende gevallen is een gecoördineerde voorbereiding op grond van deze

verordening niet mogelijk:

  • a.

    er moet op grond van artikel 7, tweede lid van de Wet milieubeheer een milieueffectrapport worden opgesteld en het betreft geen deelproject van een grotere ontwikkeling waarvoor al een milieueffectrapport is opgesteld;

  • b.

    er moet op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan worden opgesteld en er kan geen toepassing worden gegeven aan artikel 6.12, tweede lid van de Wet ruimtelijke ordening;

  • c.

    uit een analyse blijkt dat de bouw schade kan veroorzaken als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening en de aanvrager is niet bereid deze schade voor zijn rekening te nemen.

    Hoofdstuk 3 Procedurebepalingen

Artikel 5 Procedureregeling

  • a.

    Het college van burgemeester en wethouders kan een procedureregeling vaststellen ten behoeve van een goede uitvoering van de coördinatieregeling.

  • b.

    De procedureregeling geeft in ieder geval aan binnen welke periode aanvragen ingediend moeten worden om voor coördinatie in aanmerking te kunnen komen; de procedure kan bepalen hoe het college van burgemeester en wethouders toepassing geeft aan artikel 3.20 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • c.

    Zolang het college van burgemeester en wethouders geen regeling als bedoeld in het eerste lid heeft vastgesteld, is, aanvullend op de artikelen 3.30 tot en met 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening en op deze verordening, § 3.5.3 van Afdeling 3.5 "Samenhangende besluiten" van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 van die wet.

  • d.

    Bij de toepassing van lid c is het college van burgemeester en wethouders het aangewezen coördinerend orgaan als bedoeld in artikel 3.22 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • e.

    Als de gemeenteraad besloten heeft dat het wenselijk is dat de coördinatieregeling wordt toegepast in een of meer andere gevallen dan de gevallen die op grond van deze verordening mogelijk zijn, dan zijn de leden a tot en met d van toepassing op de voorbereiding van de besluiten die behoren bij die gevallen.

    Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 6 Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1.

    Deze verordening treedt de dag na de dag van bekendmaking in werking.

  • 2.

    Op procedures die zijn gestart voor inwerkingtreding van deze verordening is deze verordening niet van toepassing, tenzij door of namens het bevoegd gezag en met schriftelijk instemming van de aanvrager anders is besloten.

Artikel 7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Coördinatieverordening Gemeente Midden-Drenthe 2011.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad,

gehouden op 17 februari 2011,

de griffier

de voorzitter,

C.J. Onderwater

J.Broertjes

BIJLAGE

Toelichting op de coördinatieverordening

Hoofdstuk 1: Algemene toelichting

§ 1 Inleiding

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Deze wet wijzigt de procedure voor het verlenen van diverse vergunningen met betrekking tot de fysieke leefomgeving, in die zin dat de verschillende vergunningen die nodig zijn voor de uitvoering van een project (bijvoorbeeld sloopvergunning, bouwvergunning, monumentenvergunning, kapvergunning en aanlegvergunning) gebundeld worden tot één omgevingsvergunning, waarin de verschillende toestemmingen om een en ander uit te voeren zijn opgenomen.

Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning een project uit te voeren dat niet past binnen een bestemmingsplan of beheersverordening. In de omgevingsvergunning is dan een zogenaamd projectafwijkingsbesluit opgenomen. Deze mogelijkheid is de opvolger van het projectbesluit uit de Wet ruimtelijke ordening.

Het is ook mogelijk om een project dat niet binnen het bestemmingsplan past te realiseren via een bestemmingsplanherziening, een wijzigings en/of uitwerkingsplan en een daarop volgende omgevingsvergunning die binnen het nieuw vastgestelde bestemmingsplan/wijzigingsplan/uitwerkingsplan past. In veel gevallen heeft deze optie de voorkeur van initiatiefnemer en gemeente. De proceduretijd kan echter aanzienlijk langer zijn dan die van een projectafwijkingsbesluit, omdat de Wabo geen mogelijkheden biedt tot het coördineren van een vergunningbesluit met een nieuw bestemmingsplan, een wijziging en/of uitwerking van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening voorziet in de mogelijkheid in dergelijke gevallen de bestemmingsplanprocedure en de omgevingsvergunning te coördineren, waardoor de proceduretijd wordt verkort. De coördinatieregeling is dus een aanvulling op de Wabo.

Daarmee kan de dienstverlening aan de aanvrager van een omgevingsvergunningaanvraag die in strijd is met het bestemmingsplan verbeterd worden, zowel door het tempo dat met de coördinatieregeling gemaakt kan worden, als door duidelijkheid die het in samenhang afhandelen van verschillende procedures met zich meebrengt.

§ 2 Wettelijk kader

Artikel 3.30, eerste lid Wro: "Bij besluit van de gemeenteraad kunnen […] categorieën van gevallen worden aangewezen waarin de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid het wenselijk maakt dat […] de voorbereiding en bekendmaking van een bestemmingsplan, een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan, […] wordt gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van besluiten […]."

De wet stelt grenzen aan het toepassen van de coördinatieregeling, omdat het besluit om de regeling toe te passen grote gevolgen heeft voor de procedures van de te coördineren besluiten. Het in artikel 3.30 Wro neergelegde kader bevat twee eisen:

  • 1.

    het moet gaan om de verwezenlijking van "gemeentelijk ruimtelijk beleid" en

  • 2.

    het moet wenselijk zijn om de gecoördineerde besluitvorming in te zetten voor de verwezenlijking van dat beleid.

Om te voldoen aan deze eisen staat de coördinatieverordening alleen coördinatie toe wanneer een bestemmingsplan en een omgevingsvergunning deel uitmaken van de te coördineren besluiten. Het bestemmingsplan is vereist om te waarborgen dat het om de uitvoering van gemeentelijk beleid gaat; het bestemmingsplan is immers -naast de structuurvisie- dé planfiguur waarin de gemeente haar ruimtelijke beleid kenbaar maakt. Als er op uitvoering gerichte elementen in het bestemmingsplan zitten, is het wenselijk om in één procedure zowel de planologische wijziging -het bestemmingsplan- als de concrete uitwerking in de vorm van een bouwplan te regelen, waar mogelijk met alle andere benodigde vergunningen. Daarmee is de samenhang tussen te nemen besluiten, maximaal zichtbaar en wordt de door de wet beoogde vereenvoudiging van procedures bewerkstelligd, zodat de dienstverlening aan de vergunningaanvrager geoptimaliseerd kan worden. De efficiënte procedure van de coördinatieregeling zorgt ook voor lagere procedurekosten en minder bestuurlijke lasten (zie §3, §4 en §5).

In artikel 4 lid f wordt het aantal gevallen verder beperkt tot die gevallen waarin, gezien de aard van het geval, op voorhand gesteld kan worden dat een voortvarende, inzichtelijke procedure wenselijk is. Zie ook de toelichting op dit artikel in hoofdstuk 2.

§ 3 Wat houdt de coördinatieregeling in?

Met het coördineren bedoelt de wetgever dat besluiten die met elkaar samenhangen, bijvoorbeeld één bouwplan, waarvoor een omgevingsvergunning en een bestemmingsplan nodig zijn, in één procedure worden voorbereid. De procedures voor de vergunningen en voor het bestemmingsplan worden dus gecombineerd tot één procedure.

Het vaststellingsbesluit over een bestemmingsplan mag namelijk één van de te coördineren besluiten zijn. Als dat zo is, dan is de bestemmingsplanprocedure (ontwerp 6 weken ter inzage, mogelijkheid om zienswijzen in te dienen, rechtstreeks beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) ook van toepassing op de besluiten die met het bestemmingsplan gecoördineerd worden voorbereid.

Tegen de besluiten die na die gecoördineerde voorbereidingsprocedure worden genomen kan beroep ingesteld worden, maar, anders dan bij het separaat afgeven van de vergunningen, gebeurt de afhandeling van beroepen tegen onderdelen van het bundeltje besluiten in één keer. Eén uitspraak dus, in het voorbeeld over de omgevingsvergunning én over het bestemmingsplan.

Het voordeel van de enkele procedure is door de wetgever nog vergroot in artikel 8.3 van de Wro: er is slechts één beroepsprocedure bij maar één instantie (alleen de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State) waarbij de wet voorschrijft dat de Afdeling binnen zes maanden (in plaats van binnen één jaar) uitspraak moet doen.

Daarnaast heeft de wetgever bepaald dat de omgevingsvergunning voor een bouwplan dat met een bestemmingsplan is voorbereid, verleend kan worden voordat het bestemmingsplan in werking treedt1. Als de coördinatieregeling niet wordt toegepast kan een omgevingsvergunning pas verleend worden als het bestemmingsplan in werking is getreden.

Bij een gecoördineerd voorbereid besluit, is er maar één procedure, namelijk het beroep bij de Raad van State (half jaar), eventueel met één schorsingsprocedure.

Een tweede belangrijke voordeel van de gecoördineerd voorbereide besluiten is dat de samenhang tussen de te nemen besluiten voor iedereen duidelijk is.

Het vervallen van de mogelijkheden om bezwaar te maken en beroep bij de Rechtbank in te stellen kan risico's met zich meebrengen, omdat een negatieve uitspraak over een van de besluiten gevolg kan hebben voor daarmee samenhangende besluiten. In het geval van een negatieve uitspraak over het bestemmingsplan zal bijvoorbeeld ook het besluit om een omgevingsvergunning te verlenen vernietigd worden.

1 Artikel 3.30, derde lid Wro Samenvattend: vergunningverlening via de coördinatieregeling is gunstig, want sneller door het eenvoudige beroep en met duidelijkheid over de samenhang tussen de genomen besluiten. De procedure is per saldo sneller dan de vergunningverlening via artikel 19 WRO. De formele procedure (dus exclusief voorbereiding) zal ongeveer één jaar duren (inclusief beroep!).

§ 4 Welke gevallen lenen zich voor coördinatie?

Het is niet goed denkbaar dat hele grote projecten gecoördineerd zullen worden. De wet geeft echter geen beperkingen aan de omvang van bouwprojecten. De coördinatieverordening kan wel beperkingen bevatten, maar dat hoeft niet. Een aanvrager zal bij grote projecten vaak zekerheid willen hebben over de planologische inpassing in een bestemmingsplan, voordat er kosten gemaakt worden om bouwtekeningen te maken. Omdat de coördinatieverordening de met waarborgen omklede bestemmingsplanprocedure verplicht stelt en omdat de omvang van de via de coördinatieverordening te realiseren projecten op natuurlijke wijze beperkt wordt, is er voor gekozen om in deze verordening geen beperkingen aan de omvang te stellen.

De wet staat een ruime coördinatie toe. De coördinatieverordening beperkt zich echter tot die gevallen waarin naast een omgevingsvergunning ook de wijziging van een bestemmingsplan nodig is. Dat is niet alleen om te voldoen aan het wettelijke kader (zie §3), maar ook omdat het goed is om aan de hand van de dagelijkse praktijk routine op te doen en de behoefte in beeld te brengen. Mocht het werken met de coördinatieregeling goed bevallen, dan kan het aantal gevallen uitgebreid worden, bijvoorbeeld door ook toe te staan dat er gecoördineerd mag worden zonder een bouwaanvraag. De aanvrager kan dan de bestemmingsplanprocedure en bijvoorbeeld een milieuvergunning coördineren om vervolgens na het in werking treden van het bestemmingsplan de omgevingsvergunning aan te vragen.

Om de uitvoering van de coördinatieregeling niet te ingewikkeld te maken, bepaalt de verordening dat de voorbereiding niet gecoördineerd mag worden als er complicerende factoren een rol spelen.

Er worden alleen besluiten gecoördineerd die door de gemeentelijke overheid worden genomen, waarvoor geen MilieuEffectRapport nodig is en waarover financieel overeenstemming is tussen de gemeente en de aanvrager.

§ 5 De gevolgen voor het gemeentebestuur

In vergelijking tot de vroegere artikel 19-procedure (gedelegeerd aan het college) valt op dat de gemeenteraad de facto besluit over de vergunningverlening voor plannen die niet in het geldende bestemmingsplannen passen. Dat heeft de wetgever zo gewild.Het bovenstaande is overigens ook het geval bij een niet-gecoördineerde vergunningverlening, omdat de gemeenteraad dan ook een bestemmingsplan moet vaststellen voordat de omgevingsvergunning kan worden afgegeven.

Enigszins vreemd is dit wel, want de bevoegdheid tot het nemen van uitvoeringsbesluiten zouden volgens het duale stelsel bij het uitvoerende bestuursorgaan, het college, horen te liggen. Zie ook §7. Met het vaststellen van de verordening wordt voorkomen dat de gemeenteraad belast wordt met besluiten over de toepassing van de coördinatieregeling.

De verordening verhindert niet dat de gemeenteraad een afzonderlijk besluit neemt om de coördinatieregeling toe te passen in een geval die niet onder de reikwijdte van de verordening valt. Het is bijvoorbeeld goed denkbaar dat de gemeenteraad besluit tot gecoördineerde besluitvorming over een bestemmingsplan en een omgevingsvergunning met het aspect milieu om een start te maken met de realisering op een moment dat er geen bouwtekeningen beschikbaar zijn.

§ 6 De gevolgen voor de aanvrager

De snelle, overzichtelijke besluitvorming is handig voor de burger, zowel voor de bouwende burger als voor de tegenstander van de bouw. De samenhang tussen de besluiten is goed zichtbaar en men weet snel waar men aan toe is.

Hoewel de ervaring dat nog moet uitwijzen, mag verwacht worden dat de kosten in geval van gecoördineerde besluiten lager zijn, doordat er minder bestuursadviezen nodig zijn en minder bezwaar- en beroepsprocedures.

Een nadeel kan zijn dat de bouwer al in een vrij vroeg stadium de bouwtekeningen gereed moet hebben. Om dit nadeel enigszins te beperken staat de verordening toe dat de coördinatieregeling ook kan worden toegepast met een "omgevingsvergunning eerste fase". Het aspect bouw valt dan buiten de coördinatieregeling.

De gemeente moet, voordat de coördinatieregeling wordt toegepast, met de aanvrager bespreken of coördinatie gunstig is. De aanvrager is in geen geval verplicht tot coördinatie.

§ 7 De noodzaak om een coördinatieverordening vast te stellen

De coördinatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening mag alleen toegepast worden als de gemeenteraad daartoe besloten heeft óf als de gemeenteraad (in een verordening) heeft vastgesteld in welke gevallen het wenselijk is om de coördinatieregeling te gebruiken.

Zonder coördinatieverordening kan de coördinatieregeling dus alleen gebruikt worden als de gemeenteraad daar per geval een besluit over neemt. Dat is natuurlijk mogelijk, maar dat zou betekenen dat de gemeenteraad extra belast wordt en dat de procedure met enige maanden vertraging start. En dat terwijl de coördinatieregeling onder meer bedoeld is om tempo te kunnen maken.

Zie ook § 5.

Relatie met milieuwetgeving

De gecoördineerde voorbereiding van besluiten bevat altijd een bestemmingsplanprocedure (zie ook hieronder: artikelsgewijze toelichting over artikel 2). Daarmee is gegarandeerd dat de nodige milieuwetten worden nageleefd. Het bestemmingsplan moet immers onderbouwd worden met de uitkomsten van onderzoeken naar bijvoorbeeld de luchtkwaliteit, de externe veiligheid, de ecologische (hoofd-)structuur, het geluid, etc.

Hoofdstuk 2 Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In artikel 1 worden de belangrijkste begrippen beschreven.

Artikel 2

Artikel 2 benadrukt dat de coördinatieregeling alleen ziet op het coördineren van de procedure van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk met de bestemmingsplanprocedure of de procedure van een uitwerkingsplan of van een wijzigingsplan. Dat is de basis.

Daarbij kunnen vergunningen die een relatie hebben met de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en het bestemmingsplan ook betrokken worden bij de coördinatie. Dat kunnen vergunningen zijn op basis van bijzondere wetten of op basis van gemeentelijke verordeningen.

Artikel 3

In artikel 3 wordt aangegeven in welke gevallen het wenselijk is om de coördinatieregeling toe te passen. Elk lid wordt afgesloten met het woordje “en” om duidelijk te maken dat de coördinatieregeling alleen toegepast mag worden als aan alle voorwaarden is voldaan.

Onderdeel a vormt de basis van de coördinatieverordening: coördinatie op grond van de coördinatieverordening is alleen mogelijk als tenminste het besluit over een bestemmingsplan of over een uitwerkingsplan of over een wijzigingsplan en het besluit over een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk2 tot de te coördineren besluiten behoren. De omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk moet een bouwplan betreffen dat alleen in strijd is met het geldende bestemmingsplan in de zin van artikel 2.10 lid 1 c van de Wabo. Er mag niet ook sprake zijn een andere grond waarop de vergunning in eerste aanleg moet worden geweigerd. Het bestemmingsplan dat meedoet in de coördinatieregeling moet die strijdigheid opheffen, zodat de vergunning verleend kan worden. Voor alle duidelijkheid: de coördinatieregeling mag op grond van deze verordening dus niet toegepast worden als de bouwaanvraag past in het geldende bestemmingsplan. In dat geval zou coördinatie met alleen een nieuw bestemmingsplan neerkomen op het omzeilen van de gewone procedure van een omgevingsvergunning. Dat kan anders zijn als naast de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ook nog andere vergunningen nodig zijn om het project te realiseren. Als het wenselijk is om in dat geval – er zijn meer vergunningen nodig – de besluiten met de coördinatieregeling voor te bereiden, dan moet de gemeenteraad daartoe apart besluiten.

Onderdeel b moet ruim geïnterpreteerd worden. Het gaat hier niet alleen om de vaststelling dat aan de eisen van lid 4 is voldaan, maar het college ziet ook of aan de procedure-eisen voldaan is. Het college kan ook afzien van coördinatie, bijvoorbeeld wanneer het college constateert dat de gemeente geen bestemmingswijziging wil.

Uit artikel 3.31 Wro blijkt dat het college niet verplicht is om de coördinatieregeling toe te passen. De wet stelt dat het college coördinatie “bevordert”. Uitgangspunt is dus dat het college, waar dat op grond van deze verordening mogelijk is, een gecoördineerde besluitvorming voorstaat.

Een ruime uitleg van lid b kan er niet toe leiden dat het college gevallen coördineert die niet onder de verordening vallen en waartoe de raad niet expliciet heeft besloten. De wet staat delegatie van de raadsbevoegdheid om te besluiten dat gecoördineerde besluitvorming wenselijk is niet toe.

Uit Onderdeel c blijkt dat de aanvrager en de gemeente samen de coördinatieregeling moeten willen toepassen. Een aanvrager kan niet gedwongen worden om mee te werken aan een gecoördineerde besluitvorming. Dat zou namelijk inhouden dat de aanvrager gedwongen zou kunnen worden om een vergunning aan te vragen. De aanvrager kan natuurlijk goede redenen hebben om af te zien van coördinatie. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de aanvrager eerst zeker wil weten dat de bestemmingsplanwijziging doorgevoerd is, voordat hij kosten wil maken voor het maken van een bouwtekening.

Artikel 4

In dit artikel staat in welke gevallen coördinatie niet mogelijk is. De leden a en b sluiten uit dat besluiten gecoördineerd worden voorbereid, terwijl de uitkomst van de voorbereiding nog onzeker is.

Zolang geen MER is opgesteld, is ook niet duidelijk welke locatievariant of welke inrichtingsvariant de voorkeur heeft. Ook de noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan maakt de procedure ingewikkelder.

2 Met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 over administratief beroep. Deze artikelen zijn overbodig, omdat de Wro dit aspect regelt. Bij toepassing van de coördinatieverordening volgen alle gecoördineerde besluiten de procedure van het bestemmingsplan.

Het feit dat een exploitatieplan nodig is, betekent dat er met partijen geen overeenstemming is over de financiering, wat geen goede basis is voor een gecoördineerde voorbereiding. Er is tijd nodig om in zo’n geval te proberen om alsnog met partijen overeenkomsten te sluiten, wat niet past bij de voortvarendheid waarmee via de coördinatieregeling uitvoering kan worden voorbereid.

Bij mogelijke planschade moet de aanvrager zich bereid verklaren de kosten voor zijn rekening te willen nemen. Als de aanvrager dat niet wil, dan zou het financiële risico van het vaststellen van het bestemmingsplan bij de gemeente liggen. De gemeente is in beginsel niet bereid tot een dergelijk risico.

Gecoördineerde besluitvorming is in zo’n geval dan ook niet wenselijk.

Artikel 5

De wet geeft geen aanwijzingen over de manier waarop de coördinatieregelinguitgevoerd moet worden. Het is wel wenselijk dat de gemeente duidelijkheid geeft over de uitvoering. Daarom draagt de gemeenteraad het college in dit artikel op om een procedureregeling vast te stellen. Daarin kan bijvoorbeeld worden aangegeven hoeveel tijd de aanvrager heeft om de te coördineren vergunningen aan te vragen.

Zolang het college nog geen procedureregeling heeft vastgesteld is op grond van lid c3 de procedure van de Awb van toepassing. Dat is handig, omdat de regeling van het college nog niet klaar is en het overigens ook aan te bevelen is om die regeling pas op te stellen nadat ervaring is opgedaan met het toepassen van de coördinatieregeling.

Als het college een procedureregeling vaststelt en bekend maakt, blijft lid c buiten toepassing.

Lid b geeft aan dat het wenselijk is dat het college in de procedureregeling aangeeft hoe aan die verplichting vorm wordt gegeven.

Lid d is opgenomen voor alle duidelijkheid. Dat het college het “coördinerend orgaan” is, blijkt ook al uit artikel 3.31, eerste lid Wro, dus feitelijk is dit lid overbodig.

De procedureregeling moet uiteraard ook gelden als de raad in een bepaald geval dat niet onder de coördinatieverordening valt heeft besloten tot coördinatie. Lid 5 ziet hierop.

Artikel 6

Dit artikel bevat onder meer de bepaling waardoor procedures die voor inwerkingtreding van de verordening zijn gestart, rechtsgeldig voortgezet kunnen worden. Heeft ter inzage legging nog niet plaats gevonden, dan kunnen aanvrager en gemeente overeenkomen alsnog te coördineren.

Artikel 7

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft daarom geen toelichting.

 

 

3 Met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 over administratief beroep. Deze artikelen zijn overbodig, omdat de Wro dit aspect regelt. Bij toepassing van de coördinatieverordening volgen alle gecoördineerde besluiten de procedure van het bestemmingsplan.