Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Weststellingwerf

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weststellingwerf 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWeststellingwerf
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weststellingwerf 2008
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weststellingwerf 2008
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Weststellingwerf, artikel 9.1.1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200901-05-2012Nieuwe regeling

09-12-2008

Westwijzer 2009, nummer 1

2008-002125/c

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weststellingwerf 2008

Burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf;overwegende dat het noodzakelijk is aanvullende regels vast te stellen ten aanzien van het verstrekken van voorzieningen of het bieden van maatschappelijke ondersteuning;gelet op artikel 9.1.1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Weststellingwerf;mede gelet op titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;gehoord de zienswijze van het Platform Wmo b e s l u i t e n:vast te stellen het navolgende Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weststellingwerf 2008

Hoofdstuk 1 Inleiding

In de raadsvergadering van 25 september 2006 en 18 december 2006 heeft de gemeenteraad Weststellingwerf de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Weststellingwerf vastgesteld. Daarin gaat het om woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen, rolstoelen, hulpmiddelen en hulp bij het huishouden. De verordening is in de raadsvergadering van 17 november 2008 geactualiseerd.Het voorliggende verstrekkingenbeleid geeft richtlijnen bij de toepassing van de verordening. Deze beleidsregels in combinatie met de Verstrekkingenlijst bieden (standaard)criteria waaraan aanvragen kunnen worden getoetst om willekeur te voorkomen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en tevens de rechtszekerheid gewaarborgd.Het verstrekkingenbeleid dat hiermee voorligt verschilt niet wezenlijk van de werkwijze die in de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de AWBZ gebruikelijk was Wel zijn enkele artikelen uit de verstrekkingenlijst verwijderd onder invloed van de jurisprudentie (bijvoorbeeld verhuiskostenvergoeding i.v.m. levensloop en vaste handgrepen en beugels).

Hoofdstuk 2 Vorm van de te verstrekken voorzieningen

Artikel 2.1 Verschillende manieren om voorzieningen te verstrekken

Drie vormenArtikel 6 van de Wmo bepaalt het volgende:“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”Onder invloed van de wetsbepalingen zijn drie vormen van verstrekking van individuele voorzieningen mogelijk. Allereerst is er de voorziening in natura. Dat wil zeggen dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt die hij of zij kant en klaar krijgt aangeboden. Artikel 6 Wmo bepaalt dat een verplicht alternatief voor een voorziening in natura geboden moet worden en wel in de vorm van een persoonsgebonden budget. Dat is de tweede vorm van verstrekking. De derde vorm van verstrekking is de financiële tegemoetkoming. Deze blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo:“Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing.”In relatie tot bouwkundige woonvoorzieningen wordt - in navolging tot de Wvg - de verplichting opgelegd om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget genoemd worden. Ook zal soms een financiële tegemoetkoming verstrekt moeten worden zowel bij een taxi- of een rolstoeltaxikostenvergoeding die op declaratiebasis worden verstrekt als bij een aanpassing van een eigen auto.

Artikel 2.2 Het persoonsgebonden budget

De artikelen 1.2 en 1.4 van de verordening zijn een uitwerking van artikel 6 Wmo. In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat uitzonderingen mogelijk zijn. Met name bij personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan.In een Algemeen Overleg over een aan de Wmo verwante zaak, het bovenregionale vervoer Valys, heeft de Tweede Kamer op 29 maart 2006 uitgesproken dat deze regel niet bedoeld is om goed draaiende systemen, zoals bijvoorbeeld collectief vervoerssystemen, in gevaar te brengen. Een andere reden om geen persoonsgebonden budget te verstrekken, of het bedrag qua hoogte aan te passen, kan zich voordoen in de situatie dat de aanvrager in aanmerking wordt gebracht voor een woon-, vervoers-, of rolstoelvoorziening en in het gemeentelijk depot een voorziening (in natura) staat waarmee de aanvrager in voldoende mate gecompenseerd wordt. In dat geval zal een PGB niet aan de orde zijn. Ook wordt geen PGB toegekend in de situatie dat hulp bij het huishouden naar verwachting niet meer dan 3 tot 6 maanden duurt (kostenbaten-analyse). Hiermee wordt aangesloten bij de regels die gehanteerd worden in het kader van de AWBZ. In hoofdstuk 3, paragraaf 2 van de verordening zijn de verplichtingen opgenomen die van toepassing zijn op het persoonsgebonden budget. Als uitwerking hiervan geldt het volgende:Ten eerste: een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen. Het betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. Dat vloeit ook voort uit de aard van de algemene voorzieningen: oplossingen die van korte duur zijn, lichte, niet complexe zorg betreffen of betrekking hebben op incidentele zorgbehoeften. Om deze voorzieningen snel te realiseren worden geen eigen bijdragen gevraagd.Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening geen adequate oplossing is of een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, kan een aanvraag ingediend worden. Of, als al een aanvraag ingediend is, kan deze volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht worden afgehandeld.De regels voor algemene voorzieningen zijn de volgende:

  • 1.

    · Het gaat om een voorziening die in tijd een korte duur heeft;

  • 2.

    · Het gaat om een voorziening die betrekking heeft op lichte, niet complexe zorg;

  • 3.

    · Of het gaat om een voorziening ten behoeve van een incidentele zorgbehoefte.

Artikel 2.3 Omvang van het persoonsgebonden budget bij hulp bij het huishouden

De omvang van het persoonsgebonden budget zal bepaald moeten worden. Hierbij zijn twee mogelijkheden te onderscheiden.Enerzijds het persoonsgebonden budget voor diensten, afkomstig uit de AWBZ, dat in de Wmo per 1 januari 2007 alleen maar betrekking heeft op hulp bij het huishouden. Anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen afkomstig uit de Wvg, zoals hulpmiddelen als woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.Bij diensten (zorg afkomstig uit de AWBZ) gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De AWBZ kende al een dergelijk systeem van persoonsgebonden budgetten, die werden vastgesteld op 75% van de tarieven van de thuiszorg. Vanuit die tarieven werd het tarief voor de diverse functies bepaald. Voor de functie huishoudelijke verzorging was hierbij sprake van de volgende tarieven:Klasse 1:     € 884,- per jaarKlasse 2:     € 2.654,- per jaarKlasse 3      € 4.866,- per jaarKlasse 4      € 7.520,- per jaarKlasse 5      € 10.175,- per jaarKlasse 6      € 12.828,- per jaar.De contracten die met de nieuwe aanbieders worden afgesloten, zullen de hoogte van het PGB gaan bepalen (was 75% van de gemiddelde kostprijs en wordt met ingang van 1 januari 2009 90%).

Artikel 2.4 Omvang van het persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen, rolstoelen e.d.

Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening werd vooreerst uitgegaan van 80% van de door de fabrikant gehanteerde adviesprijs van de voorziening. Met ingang van 1 januari 2009 is dit 90%. Over het algemeen zal ook een individuele budgethouder die een PGB ontvangt korting kunnen bedingen bij een leverancier. Nauwlettend zal worden gevolgd of de budgethouder een voor hem/haar adequaat hulpmiddel kan aanschaffen. Het PGB voor onderhoud en reparaties is afgestemd op de tarieven die de gemeente aan haar leverancier verschuldigd is. Daarom is het budget voor onderhoud vastgesteld op maximaal € 275,00 per jaar.

Artikel 2.5 Uitbetaling persoonsgebonden budget

Als het persoonsgebonden budget berekend is, kan het bij beschikking aan de aanvrager worden bekendgemaakt. In de beschikking wordt vermeld wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven program van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor is te voorkomen dat door onduidelijkheid over de eisen die aan de voorziening worden gesteld een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden en daardoor weer tot nieuwe aanvragen kunnen leiden. Zoiets is uitsluitend te voorkomen door een program van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat program van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking. In de beschikking zal ook opgenomen moeten worden dat er een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd is. Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden. Is de beschikking verzonden, dan kan het persoonsgebonden budget beschikbaar worden gesteld. Dat kan in één keer als daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden) maar zou ook in termijnen kunnen, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.Om de betaling overzichtelijk te houden kan ervoor gekozen worden het persoonsgebondenbudget per kwartaal of per half jaar beschikbaar te stellen. Daarbij zal er rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat bij betaling over langere perioden, uitsluitend betaling achteraf problemen zal opleveren. Betaling per voorschot, of aan het begin van de periode, ligt dan voor de hand.Hierbij zullen de volgende regels worden gehanteerd:

  • 1.

    Ineens worden uitbetaald: PGB voor rolstoelen, vervoers-, woonvoorzieningen en overige hulpmiddelen.

  • 2.

    Per maand worden uitbetaald: PGB-bedragen die meer dan € 750 per maand belopen.

  • 3.

    Per kwartaal wordt uitbetaald: PGB voor vervoer en de financiële tegemoetkoming voor vervoer (voortzetting huidig beleid)

  • 4.

    Geen PGB wordt toegekend in de situatie dat de hulp naar verwachting niet meer dan 3 tot 6 maanden duurt.

Artikel 2.6 Controle persoonsgebonden budget

De gemeente controleert of het PGB is besteed aan het doel waarvoor het bestemd is door middel van:- de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;- een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening;- een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.Steekproefsgewijs zal het college bepalen bij welke budgethouders een uitgebreide controle moet plaatsvinden. Nadere regelgeving hierover volgt. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

Artikel 2.7 Eigen bijdrage

Artikel 2.2 van de verordening bepaalt dat bij het verstrekken van een voorziening of persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd kan zijn. Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, dat twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens (die afkomstig zijn van de belastingdienst) te kunnen beschikken. In 2006 doet men aangifte over 2005, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2004 in 2006 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd.

 

Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen

Artikel 4 Wmo spreekt van: “a. een huishouden te voeren”. Onder deze omschrijving in de verordening valt zowel de woonvoorziening als de hulp bij het huishouden.

Artikel 3.1 Weigeringsgronden

Voor alles zal bepaald moeten worden of één van de gronden tot weigering als bedoeld in artikel 3.4 en 4.6 van de verordening van toepassing is. Hiermee zijn enerzijds alle woonsituaties die niet gericht zijn op een permanent zelfstandig hoofdverblijf uitgesloten. Anderzijds zijn uitgesloten situaties waarbij gezien de aard van het soort gebouw verondersteld mag worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn. Is er sprake van één van deze mogelijkheden dan is afwijzing op voorhand mogelijk.

Artikel 3.2 Vormen van woonvoorzieningen

Artikel 4.1 van de verordening bepaalt dat er vijf mogelijkheden zijn om een woonvoorziening te verstrekken:

  • 1.

    a. een voorziening voor verhuizing en inrichting;

  • 2.

    b. een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woning;

  • 3.

    c. een voorziening van niet-bouwkundige en niet woontechnische aard in of aan een woning;

  • 4.

    d. een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie van een liftinstallatie in een woning;

  • 5.

    e. een voorziening voor tijdelijke huisvesting.

Artikel 3.2.1 Algemene woonvoorzieningen

De algemene woonvoorziening is net als alle algemene voorzieningen bedoeld in situaties die van korte duur zijn: lichte, niet complexe zorg/voorzieningen of betrekking hebben op incidentele (zorg)behoeften. Om deze voorzieningen snel te realiseren worden geen eigen bijdragen gevraagd.

Artikel 3.2.2 Primaat verhuizing

Artikel 4.7 regelt het primaat van de verhuizing. Dat wil zeggen, als vast staat dat een aanpassing noodzakelijk is, eerst beoordeeld wordt of verhuizing een oplossing biedt naar een al helemaal aangepaste woning, of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning. In de Wvg-jurisprudentie is het hanteren van het primaat van de verhuizing op zichzelf geaccepteerd door de Centrale Raad van Beroep. Onder de Wmo zal dan ook van deze mogelijkheid gebruik worden gemaakt om woonproblemen te compenseren. In feite gaat het bij het hanteren van het primaat van de verhuizing om een uitwerking van het principe dat wordt gekozen voor de goedkoopst-adequate oplossing. Maar, er zijn grenzen aan het hanteren van het primaat van de verhuizing. Met name op het gebied van: de woonlasten, het tijdsbestek waarbinnen een oplossing kan of moet worden gevonden, de verhouding tussen de besparing van de gemeente bij toepassing van het primaat en de negatieve gevolgen voor de aanvrager. In al die gevallen zal een goed gemotiveerd besluit moeten worden genomen, waarin alle relevante factoren - in onderling verband - worden afgewogen. Daarbij gaat het dus om factoren die spelen aan de kant van de gemeente en aan de kant van de belanghebbende. Als op verantwoorde wijze inhoud gegeven is aan toepassing van het primaat van de verhuizing, is daarmee een adequate oplossing geboden en heeft de gemeente aan haar compensatieverplichting voldaan.Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, die afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de besluitvorming. De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd. De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, tenminste als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt. Uit de Wvg-jurisprudentie blijkt dat het essentieel is dat uit het indicatieadvies blijkt binnen welke medisch aanvaardbare termijn een oplossing gevonden moet zijn voor het woonprobleem.Rekening houden met sociale factorenSociale omstandigheden waarmee het college rekening houdt zijn bijvoorbeeld: de voorkeur van de gehandicapte, de binding van de gehandicapte met de huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de gehandicapte belangrijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de gehandicapte kan een rol spelen in het afwegingsproces, vooral in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het indicatieonderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn. Als de aanvrager zijn werk "aan huis" heeft (eigen be­drijf), dienen de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen te worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.Rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht van de gehandicapte.Rekening houdend met eventuele mogelijkheden op dit gebied maakt het college een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Als de aanvrager eigenaar van de woonruimte is, zal een verhui­zing of woningaan­passing andere gevolgen met zich brengen dan wanneer deze de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning heeft meer emotionele en financiële consequenties dan verhuizing vanuit een huurwoning. Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optre­den. Een eigenaar heeft doorgaans geld ge­leend en/of een hypotheek op het huis. Ook indien de aanvrager - al dan niet volledig op eigen kosten - veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning - die gehandicapt is geraakt - door zijn handicap drastisch verandert (doorgaans brengt een handicap negatie­ve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbren­gen van de woonlasten van de eigen woning, en zal de aanvrager ook problemen hebben met verhuizen. Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte. Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:- Huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de bewoonde woonruimte;- de kosten van het PGB voor verhuiskosten;- de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;- kosten van het eventueel vrijmaken van de woning;- een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurder­ving.De kosten zijn het uitgangspunt bij deze afweging, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen. De mogelijke gebruiksduur van de aanpassingOok wordt rekening gehouden met het feit dat een aan te passen koopwoning waarschijnlijk minder eenvoudig hergebruikt zal kunnen worden, omdat: en revisiebeding, zoals bij huurwoningen, niet bestaat voor eigen wonin­gen;- de gemeente geen instrumentarium heeft om de woning vrij te krijgen;- het niet zo eenvoudig zal zijn een geschikte kandidaat voor die woning te vinden (omdat die zowel financieel als ergonomisch gezien geschikt moet zijn);De consequentie hiervan zal zijn dat eigen woningen meestal voor één enkele belanghebbende aangepast worden.Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingen aan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waarmee de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit gegeven is bij de afweging dan ook van belang.Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren en als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat meespelen bij de afweging tussen verhuizen of aanpassen. Veelal zal een aangeboden mogelijkheid om te verhuizen naar een andere woning door de aanvrager als negatief worden beoordeeld, omdat men graag wil blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Na weigering beoordeelt het college of voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden. Dit wordt afgemeten aan de redenen voor het weigeren. Na het afwegen van deze factoren kan een beslissing worden genomen over het al dan niet hanteren van het primaat van de verhuizing. Valt die afweging in het voordeel van verhuizing uit, dan gaat de verhuiskostenvergoeding een rol spelen. Een verhuiskostenvergoeding zal veelal in de vorm van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming worden toegekend. Dit is in drie situaties mogelijk aan de orde:1. De aanvrager gaat vanwege problemen met het normale gebruik van de woning verhuizen naar een adequate woning.2. De aanvrager vraagt een woonvoorziening aan in de vorm van een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt verhuizing de goedkoopst adequate oplossing te zijn voor het woonprobleem, of blijkt dat de betreffende woning niet kan worden aangepast.3. Voor het vrijmaken van een aangepaste woning door een persoon die in een aangepaste woning woont.Een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuis- en herinrichtingskosten is bedoeld als goedkoopst-adequaat alternatief voor een dure woningaanpassing wanneer de verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op de leeftijd, de gezins- of de woonsituatie. Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen zijn in beginsel algemeen gebruikelijk, evenals voorspelbare verhuizingen van senioren. M.a.w. er worden geen vergoedingen verstrekt voor verhuizingen die gezien de levensloop als voorspelbaar worden geacht.Voor verhuizingen naar AWBZ-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt, evenmin voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning (zie artikel 4.6 onder j en k van de verordening). Een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding kan verstrekt worden wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning en kunnen worden opgelost door middel van een verhuizing op de goedkoopst-adequate manier. Deze eis wordt niet gesteld als het gaat om een verhuizing naar een ADL-woning en evenmin in situaties waarin het gaat om een persoon buiten de Wmo-doelgroep een aangepaste woning te laten vrijmaken. Alleen als het vrijmaken van de woning op verzoek van het college gebeurt, is er aanspraak op een persoonsgebonden budget voor verhuis- en herinrichtingskosten.Het college verstrekt in beginsel geen persoonsgebonden budget voor verhuizing en herinrichting, indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning. Als dat laatste niet meer kan worden vastgesteld, is dat reden voor afwijzing.

Artikel 3.2.3 Aanpassen. Primaat losse woonunit

Komt verhuizing niet in aanmerking, dan zal beoordeeld moeten worden welke aanpassingen noodzakelijk zijn. De verordening biedt nog een mogelijkheid, namelijk het primaat van de losse woonunit (artikel 4.13):“Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, kan het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.” Dit primaat heeft een plaats gekregen om te voorkomen dat grote bedragen over een gering aantal jaren afgeschreven moet worden: na aanpassing van een eigen woning is de kans op hergebruik immers gering. Om van dit primaat gebruik te kunnen maken moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Daarbij zal het meestal zo zijn dat als er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse unit als er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Ook op dit punt geldt dat de wens van betrokkene een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet geschikt voor hergebruik, een losse unit wel. Het program van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat aan de gemeente gemeld dient te worden als de unit niet meer nodig is. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit. Is een losse unit niet mogelijk, of is de aanpassing niet zodanig dat deze afweging gemaakt moet worden, dan kan de stap worden gemaakt naar een al dan niet bouwkundige aanpassing.

Artikel 3.2.4 Aanpassen. Overige (bouwkundige) voorzieningen

De aanpassing moet allereerst het normale gebruik van de woning betreffen. Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties. Dat zijn de activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich horizontaal en verticaal verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen de woonruimte. Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden). Evenmin wordt er rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben, of voorzieningen die puur als noodvoorziening hebben te gelden (bijvoorbeeld incidenteel gebruikte en niet-essentiële onderdelen van de woning zoals vluchtvoorzieningen of branddeuren). Ook ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers worden geen compenserende woonvoorzieningen getroffen, omdat het daarbij niet gaat om ruimten met een elementaire woonfunctie. De uitraaskamer vormt een uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen worden verstrekt ter compensatie van problemen bij het normale gebruik van de woning. Deze voorziening heeft een specifiek doel, namelijk het tot rust laten komen van personen met een specifieke beperking. Bij een indicatiestelling voor woonvoorzieningen wordt integraal beoordeeld in hoeverre hulp bij het huishouden en AWBZ-functies kunnen voorzien in hetzij compensatie, hetzij een oplossing van de ondervonden woonproblematiek. Verder wordt - conform de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wvg - beoordeeld in hoeverre de problematiek kan worden opgelost door redelijkerwijs te vergen inspanningen van huisgenoten (inclusief het treffen van redelijkerwijs te vergen oppasmaatregelen van ouders). Verder wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen als een andere organisatie van taken en een herschikking van de inrichting of wijziging van de opstelling van inrichtingselementen in de woning.Artikel 3.3 Beperkingen

Artikel 3.3.1 Hoofdverblijf

Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de betrokkene zijn vaste woon- en verblijf­plaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven of zal staan ingeschreven Ook kan het gaan om het feitelijke adres, indien de betrokkene een briefadres heeft. De gemeente waar de woning staat heeft compensatieplicht, behalve in de situatie waarin de persoon uit de Wmo-doelgroep verhuist van de ene gemeente naar een andere gemeente. Een aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding behoort dan tot de compensatieplicht van de vertrekgemeente.In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan gehandicapte kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, maar niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in een dergelijke situatie in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen.Artikel 4.8 van de verordening biedt een uitzondering op deze hoofdregel:1. “In afwijking van artikel 4.2 lid 1 en, in geval de ondersteuningsbehoevende verblijft in een AWBZ-instelling buiten de gemeente, in afwijking van artikel 1.2. lid 3 onderdeel c,kan het college de eigenaar van een in de gemeente Weststellingwef staande woning een voorziening genoemd in artikel 4.1 onderdeel b verlenen(…).2. De voorziening genoemd in lid 1 kan het bedrag van € 2500.00 niet te boven gaan.Deze afwijking is optioneel en overgenomen uit de Wvg. Waarin het zogenaamde bezoekbaar maken als een bovenwettelijke voorziening gold. Onder de Wmo is deze voorziening eveneens als bovenwettelijke voorziening opgenomen, omdat met invoering van de Wmo niet is beoogd het regime van de Wvg-woonvoorzieningen uit te breiden.

Artikel 3.3.2 Overige beperkingen woonvoorzieningen

Als het gaat om woonvoorzieningen zijn er nog een aantal beperkingen, zoals opgenomen in artikel 4.6. van de verordening. Denk daarbij aan het verhuizen naar een niet-adequate woning, een AWBZ-instelling, het aanbrengen van voorzieningen voordat het college heeft beslist en ingeval de verhuizing verband houdt met het voor het eerst zelfstandig gaan wonen. Uit de voorbeelden blijkt dat het college een verzoek kan afwijzen als op basis van leeftijd, gezins-situatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak. In deze situaties wordt sterk aangesloten bij de eigen verantwoordelijkheid van de aanvragers. Wie weet dat traplopen nu al moeilijk gaat en binnen een bepaalde termijn misschien zelfs onmogelijk wordt, zal op tijd maatregelen moeten nemen en op zoek gaan naar andere woonruimte. Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, gelimiteerd worden. In de verordening is daarom onder artikel 4.15 opgenomen dat het alleen gaat om automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen.Artikel 3.4 Overige woonvoorzieningen

Artikel 3.4.1 Uitbreiding van ruimten

Als het gaat om uitbreiding van ruimten worden de volgende maxima in m2 aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt. Uiteraard dient dat door een onafhankelijk adviserend arts (in principe de adviseur van de gemeente) aangegeven te worden:

 

 

 

 

Woonkamer

 30

 6

Keuken

 10

 4

1 persoonsslaapkamer

 10

 4

2 persoonsslaapkamer

 18

 4

toiletruimte

 2

 1

badkamer

 

 

-wastafelruimte

 2

 1

-toiletruimte

 3

 2

 entree/hal/gang

 5

 2

 berging

 6

 4

 

Artikel 3.4.2 Bouwkundige en niet-bouwkundige voorzieningen

Of de cliënt in aanmerking komt voor een losse (roerende) of een vaste (onroerende) woonvoorziening hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Het gaat bij losse woonvoorzieningen bijvoorbeeld om tilliften, badliften, douche/toiletstoelen, douchestretchers, badtransfer-planken. Waar mogelijk zal uit oogpunt van hergebruik gekozen worden voor verstrekking van losse woonvoorzieningen. Zoals al vermeld gaat het hier niet om inrichtingselementen. De losse woonvoorziening moet voorzien in een oplossing voor een elementaire woonfunctie, die eventueel ook kan worden geboden middels een bouwkundige voorziening. Meestal zal de losse voorziening een goedkoop en adequaat alternatief zijn voor een vaste voorziening. Een voorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt of een transferplank. Ook zal bij voorkeur met losse voorzieningen worden gewerkt in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling of in andere situaties waarin de voorziening langdurig noodzakelijk is, maar waarin de verstrekking van vaste woonvoorzieningen het risico met zich meebrengt dat deze voorziening op zichzelf niet efficiënt is. Voorbeelden zijn terminale situaties, maar ook situaties waarin mensen die in een slooppand wonen.

Artikel 3.4.3 Woningsanering in verband met CARA

Financiële tegemoetkoming voor woningsaneringMen kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor woningsanering die als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (CARA) noodzakelijk is. Sanering is slechts mogelijk met een duidelijke diagnose van de huisarts of de longarts. Bij de noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding wordt rekening gehouden met het levenspatroon en de leefregels, de hele woninginrichting, de ventilatiemogelijkheden en het ventilatiegedrag. Het college kan hierover advies vragen, eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde CARA-verpleegkundige. Verwacht wordt dat de betrokkene zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkenen zelf maatregelen neemt ter voorkoming van CARA-klachten. In de regel kan een vergoeding worden verstrekt indien:- de aanvrager bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat CARA zou ontstaan/verergeren;- vervanging van het artikel dat overgevoeligheid veroorzaakt medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.Geen vergoeding wordt verstrekt indien:- het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de cliënt leidt;- de cliënt bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert. De woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. De woonkamer kan ook worden gesaneerd indien de aanvrager jonger is dan vier jaar.AfschrijvingstermijnEen vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven (in de regel na 8 jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verleend. Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding wordt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode. De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:

  • 1.

    100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

  • 2.

    75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

  • 3.

    50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

  • 4.

    25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

Indien het artikel acht jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt. Hetzelfde geldt bij verhuizing, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.NormbedragenAls normbedragen worden gehanteerd:- voor zeil of linoleum € 30,- per meter (uitgaande van een gemiddelde lengte van de rol van 4 meter), inclusief egalisatiekosten;- gordijnen: € 15,- per meter voor rolgordijnen of een ander soort gladde gordijnen.

Artikel 3.4.4 De uitraasruimte

De uitraasruimte was voorheen, onder de Wvg, omschreven in de wet zelf, maar is onder de Wmo ondergebracht in artikel 4.1 onderdeel b van de verordening; “een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard” .Het gaat om een ruimte die alleen ten behoeve van de persoon met een aantoonbare gedragsstoornis noodzakelijk is om hem of haar tot rust te laten komen. Dit uitgangspunt vloeit ook voort uit de algemene beperking dat individuele Wmo-voorzieningen in hoofdzaak op het individu gericht zijn (zie ook bij de toelichting op de verordening). De uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking.Met het oog op de beperking (een gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg) zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer: het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn en zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is kan dat onder de voorziening vallen.Op basis van een deskundigenadvies (een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraaskamer nodig is.

Artikel 3.5 Procedure bij bouwkundige aanpassing

Procedure aanvraag woningaanpassing1. Vaststellen programma van eisen.Nadat de aanvraag is ingediend wordt een indicatie gesteld, waarbij of een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid of een externe adviseur, een programma van eisen voor de goedkoopst adequate woningaanpassing opstelt. De woningeigenaar vraagt op basis van dat programma van eisen enkele offertes bij een aannemer op.2. Het college beoordeelt welke offerte de goedkoopst adequate oplossing biedt. De gemeente beoordeelt welke bouwofferte in aanmerking komt voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming of als basis geldt voor het vaststellen van het PGB.3. Het college geeft toestemming.Het college geeft vervolgens toestemming voor de woningaanpassing op voorwaarde dat niet reeds zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget betrekking heeft.4. De eigenaar voert uit.De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.5. Het college controleert.Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing indien de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht. Controle vindt in beide gevallen achteraf plaats. De controlerende personen moeten inzicht worden gegeven in bescheiden en tekeningen, die betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing visueel te controleren.6. Uitbetaling aan de woningeigenaar en gereedmelding.De financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan de woningeigenaar. Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald (de woningeigenaar) aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding). Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming is verleend. Diegene aan wie het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald dient gedurende een periode van 7 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden (conform artikel 4.4, lid 3 van de verordening).

Artikel 3.6 Voorwaarden voor verstrekking pgb en uitbetaling financiële tegemoetkoming

Om te bewerkstelligen dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen en er aldus een adequate aanpassing wordt verstrekt is een aantal voorwaarden gesteld om de toegekende tegemoetkoming ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten ook middels de beschikking aan de aanvrager en eventueel aan de woningeigenaar, als die niet de aanvrager is, worden bekendgemaakt. Het zijn immers de voorwaarden waaraan het besluit is gebonden. De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • 1.

    a. Er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college;

  • 2.

    b. Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

  • 3.

    c. Aan de onder b. genoemde personen wordt inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen die betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • 4.

    d. Aan de onder b. genoemde personen wordt de gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

  • 5.

    e. Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 15 maanden na het toekennen van de financiële tegemoetkoming verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid comform het programma van eisen (PvE);

  • 6.

    f. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming;

  • 7.

    g. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. Alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd.

Artikel 3.7 Kosten van woningaanpassingen

De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming:

  • 1.

    1. De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    2. De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3.

    3. Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • 4.

    4. De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom.

  • 5.

    5. De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening.

  • 6.

    6. De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

  • 7.

    7. Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover dat renteverlies verband houdt met de bouw of het treffen van voorzieningen.

  • 8.

    8. De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden.

  • 9.

    9. De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn.

  • 10.

    10. De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing.

  • 11.

    11. De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening.

  • 12.

    12. De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 tot en met 11 meer bedragen dan € 1000,00, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,00.

Artikel 3.8 Opstalverzekering

Bij het vergroten van de woning wordt er van uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.

Hoofdstuk 4 Het voeren van een huishouden, onderdeel hulp bij het huishouden

Artikel 4.1 Inleiding

De hulp bij het huishouden is afkomstig uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, waar de functie Huishoudelijke Verzorging één van de zeven functies was die onder de AWBZ vielen en uitgewerkt werden in het besluit zorgaanspraken AWBZ. Op 1 januari 2007 is deze functie uit de AWBZ geschrapt (artikel 41, lid 2 Wmo) en heeft de Wmo deze functie overgenomen. Hierbij wordt gesproken over het “een huishouden te voeren” waaronder in de verordening Wmo zowel hulp bij het huishouden wordt verstaan als de woonvoorzieningen uit de Wvg. Bij deze beleidsregels zijn twee bijlagen opgenomen die bij dit hoofdstuk horen:1. Tijdelijke situaties overgangsrecht ex artikel 41 Wmo.2. Handreiking normering hulp bij het huishouden

Artikel 4.2 Mogelijke voorzieningen

De Wmo biedt een drietal mogelijkheden om voorzieningen te verstrekken:a. een algemene voorziening, waaronder algemene hulp bij het huishouden;b. hulp bij het huishouden in natura;c. een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 4.2.1 Algemene hulp bij het huishouden

Bij algemene hulp bij het huishouden ligt het primaat.Daarvoor is het allereerst noodzakelijk dat deze vorm van hulp (die veelal in grotere gemeenten is georganiseerd) in de gemeente bestaat. Is dat niet zo, dan vervalt automatisch deze vorm van hulp. Is deze vorm van hulp wel aanwezig, dan gaat het om “een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte.”De regels voor algemene voorzieningen zijn de volgende:· Het gaat om een voorziening die in tijd een korte duur heeft.· Het gaat om een voorziening die betrekking heeft op lichte, niet complexe zorg.· Of het gaat om een voorziening ten behoeve van een incidentele zorgbehoefte.Wat betreft het eerste aspect zal beoordeeld moeten worden of het gaat om een kortdurende voorziening. De grens daarvan ligt bij 13 weken.Geen PGB wordt toegekend in de situatie dat de hulp naar verwachting niet meer dan 3 tot 6 maanden duurt.

Artikel 4.2.2 Hulp bij het huishouden in natura of door middel van een persoonsgebonden budget

Indien de algemene hulp bij het huishouden niet aanwezig is, of indien deze algemene hulp bij het huishouden een onvoldoende oplossing biedt, kan men in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden of in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget, te besteden aan hulp bij het huishouden. Ook in deze situatie moet sprake zijn van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of van problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg.Allereerst dient te worden nagegaan of sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Die ziekte of dat gebrek kunnen liggen op de terreinen als vermeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wmo: mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. De vaststelling hiervan zal op objectieve wijze plaats moeten vinden en in sommige gevallen op basis van een medische beoordeling. In dat kader kan het noodzakelijk zijn medisch advies te vragen aan een medische adviseur die daartoe de nodige deskundigheid bezit. Daarbij dient bijzondere aandacht te zijn voor de zogenaamde medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen (mmoa’s), waarbij gewaakt moet worden voor het verlenen van anti-revaliderende hulp. Daarnaast kan ook hulp bij het huishouden verstrekt worden in situaties dat de mantelzorger problemen heeft bij de uitvoering daarvan. In situaties dat die problemen (deels) opgelost kunnen worden door het toekennen van hulp bij het huishouden is dat een reden voor toekenning. Daarbij dient er van uitgegaan te worden dat de hulp bij het huishouden plaatsvindt bij de hulpvrager, die de mantelzorg ontvangt en niet bij de mantelzorger thuis, indien die een ander woonadres heeft dan de hulpvrager. Zijn aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek vastgesteld dan komt men in principe in aanmerking voor hulp bij het huishouden.

Artikel 4.3 Gebruikelijke zorg en omvang hulp bij het huishouden

Bij het beoordelen van de noodzaak en omvang bij hulp bij het huishouden maakt de gemeente gebruik van het Protocol Gebruikelijke Zorg (LVIO 2003). Men komt niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden: “als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten”. Deze beperking heet “gebruikelijke zorg” en is overgenomen uit de beleidsregels die het CIZ hanteerde bij de functie Huishoudelijke Verzorging in de AWBZ, zoals die golden tot aan de invoering van de WMO. Gebruikelijke zorg wil zeggen dat als de hulpvrager huisgenoten heeft die het huishoudelijke werk over kunnen nemen, zij verondersteld worden dit door een herverdeling van taken te doen, zodat er geen ruimte meer is om hulp bij het huishouden te indiceren. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat indien degene die gewend is het huishoudelijke werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere leden van de leefeenheid verondersteld worden dit over te nemen.Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten ouder dan 18 jaar. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld in verband met studie op kamers te kunnen wonen en een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien. Vanaf 23 jaar wordt men verondersteld een volledig huishouden te kunnen draaien. Onder 18 jaar wordt men verondersteld te helpen bij het huishouden, zoals het bijhouden van de eigen kamer, het helpen dekken van de tafel, het helpen bij de afwas enz. Ook met deze activiteiten kan rekening gehouden worden bij de indicatie. Daarbij wordt er geen rekening mee gehouden of men het al dan niet wil of al dan niet gewend is te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan, dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp geboden worden bij het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd. Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke zorg af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners. Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding te zijn niet te vragen het huishoudelijk werk aan te leren.Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers feitelijk niet in staat het huishoudelijke werk over te nemen. Maar, in alle situaties dat daarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat te ver chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de off-shore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken. Onder personen die lid zijn van de leefeenheid worden niet verstaan personen aan wie een pension wordt geboden of die een kamer huren. Hierbij moet het dan wel gaan om personen die in generlei familiebetrekking staan tot elkaar staan. Ook moet er daadwerkelijk een (huur)overeenkomst liggen. In die situaties worden overigens de werkzaamheden ten aanzien van de huurder door de verhuurder als zijnde beroepsmatig niet geïndiceerd! Er zijn situaties die op een grensgebied liggen. Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling, die zich niet leent voor overname. In die situatie kan wel geïndiceerd worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien men dit niet zelf meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn kunnen niet worden geïndiceerd omdat zij het niveau sociale woningbouw te boven gaan (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten, refters) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.Voor AWBZ-instellingen geldt dat huishoudelijke verzorging in de functie verblijf is opgenomen en dus niet geïndiceerd kan worden.Voor particuliere tehuizen die verzorging bieden geldt dat daar hulp bij het huishouden voor het eigen appartement of de eigen kamer geïndiceerd kan worden, in zoverre de zorg niet door betrokkene wordt betaald. Dan gaat het immers om al aanwezige professionele zorg en is er geen tekort of probleem. Dit geldt ook voor door het tehuis verzorgde wasverzorging of maaltijdverzorging.Is er geen sprake van gebruikelijke zorg dan dient de omvang van de hulp bij het huishouden te worden vastgesteld. Hiervoor moet bepaald worden welke activiteiten de hulpvrager zelf niet kan uitvoeren en welke normtijden hiervoor gelden. Er is, in navolging van de AWBZ gekozen voor normtijden, om een uitgangspunt te hebben voor de omvang van de verschillende taken die in het huishoudelijke werk verricht moeten worden. De in de bijlage aangegeven normtijden worden gehanteerd. Deze normtijden zijn afkomstig uit het protocol huishoudelijke verzorging van het CIZ en samengesteld in overleg met de landelijke koepel van thuiszorginstellingen. Normering door de gemeente is nodig om een uitgangspunt te hebben en eindeloze discussies te voorkomen over de benodigde tijd voor bepaalde activiteiten (zie bijlage).

Artikel 4.4 Voorliggende voorzieningen

Bij al deze onderdelen geldt dat eerst wordt gekeken naar voorliggende voorzieningen. Op basis van de hardheidsclausule kan in bijzondere situaties altijd - maar bij wijze van uitzondering - van deze regels worden afgeweken. Aan de hand van de normtijden zoals genoemd in de bijlage kan voor de individuele situatie worden bepaald hoeveel tijd noodzakelijk is. Afhankelijk van het systeem dat de gemeente heeft gekozen kan dan toegekend worden. De toekenning geldt in beginsel, omdat er nog gekeken dient te worden naar voorliggende voorzieningen. Voorliggende voorzieningen, die altijd algemeen gebruikelijk zijn, kunnen mogelijk gevonden worden in: kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang); oppascentrales; maaltijddiensten; honden uitlaat-service; boodschappendiensten enz. De voorliggende voorziening moet ter plaatse wel beschikbaar zijn. Is dat niet zo, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening. Hierbij wordt rekening gehouden met de sociale kaart zoals die ter plekke bestaat. Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten. Indien het gaat om zorg in natura kan de toe te kennen hulp bij het huishouden bij beschikking worden toegekend en tevens doorgegeven worden aan de instelling die deze gaat verzorgen. Hierbij is relevant dat de instelling de inhoudelijke opbouw van de indicatie kent. Daardoor kan voorkomen worden dat activiteiten worden uitgevoerd waarvoor geen hulp is toegekend. Omdat sprake is van een eigen bijdrage moeten de benodigde gegevens worden doorgegeven aan het CAK die deze eigen bijdragen int. Gaat het om een persoonsgebonden budget dan kan, indien er geen overwegende bezwaren bestaan het persoonsgebonden budget bij beschikking worden toegekend en tot uitbetaling worden overgegaan. Ook in deze situatie dienen de benodigde gegevens voor het innen van de eigen bijdrage aan het CAK worden doorgegeven indien.

Bij hoofdstuk 4: Handreiking normering hulp bij het huishouden 1  

1. Het doen van boodschappen voor het dagelijkse levenHieronder vallen: het samenstellen van een boodschappenlijst, het inkopen en opbergen van boodschappen. Dit kan 1x per week worden gedaan en daar kan tot en met 4 personen 60 minuten per week voor worden toegekend. Als het gaat om meer dan 4 personen of als er kinderen jonger dan 12 jaar aanwezig zijn kan 2x per week boodschappen worden toegekend. Indien de afstand tot de winkels groot is, kan 30 minuten extra worden toegekend. Dit betekent dat voor boodschappen de marge voor toekennen 60 tot 150 minuten bedraagt. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt (waarvoor extra gereisd moet worden) of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels worden in principe niet gehonoreerd. Alleen medisch noodzakelijke afwijkingen kunnen gehonoreerd worden.2. Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijdHieronder vallen wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten en afwassen, met de machine of handmatig. Wat betreft de warme maaltijd vallen hieronder: eten bereiden (voorbereiden en koken), tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen, alsmede het opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad. Voor de broodmaaltijd kan per keer 15 minuten en voor de warme maaltijd per keer 30 minuten worden toegekend. Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar dan kan per keer 20 minuten extra worden toegekend. Per dag kan het dus gaan om 2 broodmaaltijden en 1 warme maaltijd, waarbij de variatie kan liggen tussen 60 minuten en 120 minuten.3. Licht (poets)werk in huis en kamers opruimenHieronder vallen de volgende activiteiten. Indien geen maaltijdvoorziening is geïndiceerd: afwassen, handmatig 15-30 minuten per keer, machine in- en uitruimen 10 minuten per keer. Opruimen, stof afnemen, bedden opmaken en wekelijkse beurt interieur, afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van de gezinssamenstelling: 15 tot 40 minuten per keer. Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergieklachten (alleen als het gaat om een gesaneerde woning), bij ernstige beperkingen in armen en handen die leidt tot extra rommel, kan meer tijd worden toegekend. Dit geldt alleen voor de kamers die in gebruik zijn en uitgaande van een woning niveau sociale woningbouw. Extra toegekende tijd in principe maximaal 3 maal per week 20-30 minuten. Totaal betekent dit minimaal 60-90 minuten en maximaal 180 minuten.4. Zwaar huishoudelijk werkHieronder vallen: stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen, opruimen huishoudelijk afval. Omvang bij een eenpersoonshuishouden met een huis met 2 kamers: 1 x 3 uur per 14 dagen, of 90 minuten per week. Bij een meerpersoons huishouden en een huis met 3 kamers of meer: 3 uur per week. In grote woningen met een hoge bezettingsgraad, bij een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing), bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning, bij aanwezigheid van jonge kinderen kunnen extra uren, afhankelijk van de situatie, worden toegekend. Verzorging huisdieren wordt meegenomen en niet extra geïndiceerd.5. Verzorging kleding en linnengoedHier wordt onder gerekend: sorteren en wassen kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen en afhalen of de was drogen in een droger, vouwen, strijken en opbergen, ophangen en afhalen wasgoed. Hiervoor wordt bij 1 persoon 60 minuten per week toegekend, bij 2 personen 90 minuten per week. Meer per week: bij kinderen onder de 16 jaar: 30 minuten per week extra. Bij bedlegerige personen: 30 minuten per week extra. Bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc.: 30 minuten per week extra. Bij huishoudens met kleine kinderen kan tot maximaal 3x per week wassen worden toegekend. In andere situaties wordt uitgegaan van éénmaal per week.6. Organisatie van het huishoudenHiertoe worden gerekend opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen, huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden. Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen. Totale omvang: tot maximaal 40 uur per week aanvullend op de eigen mogelijkheden, te besteden aan wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden, sfeer scheppen, spelen, opvoedingsactiviteiten. Meer of minder kan worden geïndiceerd vanwege het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek, samenvallende activiteiten.7. Dagelijkse organisatie van het huishoudenAdministratieve werkzaamheden, organiseren, plannen en beheren van middelen. Indien hier aanleiding toe bestaat kan hier 30 minuten per week voor worden geïndiceerd. Hiervan kan worden afgeweken bij communicatieproblemen, kinderen onder de 16 jaar of andere tijdvragende huisgenoten, of psychosociale of andere problematiek bij meerdere huisgenoten.8. Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissenHieronder kan ook observeren vallen, evenals het formuleren van doelen met betrekking tot huishouding, hulp bij het verkrijgen en handhaven van structuur in het huishouden, hulp bij het verkrijgen/handhaven van de zelfredzaamheid t.a.v. budget, het begeleiden van ouders bij de opvoeding (beperkt en in combinatie met andere onderdelen) en begeleiding kinderen. Omvang 30 minuten per week.9. Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishoudenInstructie omgaan met hulpmiddelen, instructie licht huishoudelijk werk, instructie textielverzorging, instructie boodschappen doen, instructie inkopen. Maximaal 30 minuten per week. In 3x per week maximaal 6 weken. Bij communicatieproblemen kan meer tijd worden geïndiceerd.