Organisatie | Wageningen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing Wageningen |
Citeertitel | Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing Wageningen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | stedelijke vernieuwing en monumentenzorg |
Geen
Gemeentewet, art. 149
n.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-06-2004 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 28-06-2004 De Stad Wageningen, 7 juli 2004 | nieuwe regeling |
De raad van de gemeente Wageningen;
gelezen het raadsvoorstel van 18 juni 2004, nr. 04.002267;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
overwegende dat het wenselijk is om stedelijke vernieuwing in de gemeente een extra impuls te geven door stimulering van projecten op het gebied van stedelijke vernieuwing die voldoen aan de gemeentelijke criteria;
dat het wenselijk is om de subsidieregeling voor monumenten en andere beeldbepalende panden te actualiseren;
gezien het advies van Commissie Kennisstad & Economie;
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
panden die niet als monument zijn beschermd, maar die naar het oordeel van het gemeentebestuur een kenmerkend onderdeel vormen van een stads- of dorpsgezicht dat krachtens artikel 20 van de Monumentenwet in de gemeente is aangewezen of vanwege het departement van welzijn, volksgezondheid en cultuur beschermenswaardig wordt geacht;
Artikel 4 Aanvraag om subsidie
De aanvrager vraagt subsidie aan middels een brief gericht aan burgemeester en wethouders.
Het college van burgemeester en wethouders kan de subsidie-ontvanger bij de subsidieverlening andere dan de in artikel 4:37 Awb genoemde verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.
De subsidieverlening als bedoeld in artikel 10 kan eveneens worden geweigerd indien het project, waarvoor subsidie wordt aangevraagd niet voldoet aan het gemeentelijk beleid inzake stedelijke vernieuwing en niet is opgenomen in het jaarlijks door de gemeenteraad vast te stellen Investeringsvoorstel Stedelijke Vernieuwing, als bedoeld in artikel 3, lid 1.
4 Subsidie voor monumenten en beeldbepalende panden
Aan de eigenaar van een pand kan ter stimulering van de uitvoering van voorzieningen, zoals in dit artikel bedoeld, een subsidie worden toegekend tot een door de raad bij de vaststelling van het subsidieplafond als bedoeld in artikel 3, lid 2, vast te stellen percentage van de subsidiabel geachte kosten en een maximum bedrag per pand per jaar.
In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid kan het college van burgemeester en wethouders toestaan dat de voorzieningen in ten hoogste vier fasen, doch uiterlijk binnen vier jaar, worden getroffen, mits in de eerste fase tenminste de bouwtechnische gebreken van het gehele pand of een zelfstandig onderdeel ervan worden opgeheven;
In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid kan een subsidie worden toegekend voor het treffen van voorzieningen tot gedeeltelijke opheffing van bouwtechnische gebreken, indien het een beschermd monument betreft en de voorzieningen in het belang van de instandhouding met spoed dienen te worden getroffen;
5 Overgangs- en slotbepalingen
Het college van burgemeester en wethouders kan bepalingen uit deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van stedelijke vernieuwing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 20 Geen verslag op grond van de Algemene wet bestuursrecht
De werking van artikel 4:24 van de Awb wordt uitgesloten voor subsidies die op basis van bepalingen uit deze verordening worden verleend.
Artikel 21 Toezicht op de naleving
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze regeling zijn belast de bij besluit van het college van B en W aan te wijzen personen.
Artikel 22 Intrekking bestaande verordening
Met de inwerkingtreding van deze verordening komt de “Subsidieverordening Stadsvernieuwing Wageningen 1984” te vervallen.
Op aanvragen om subsidie op grond van de verordeningen genoemd in artikel 22 die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van onderliggende verordening, blijven de bepalingen van die verordeningen van toepassing.
1.1 De grondslag voor deze verordening ligt in artikel 149 Gemeentewet. De Wet stedelijke vernieuwing kent geen zelfstandige bevoegdheid tot het in het leven roepen van een subsidieverordeningInleiding
Het Rijk heeft aan de 30 rechtstreekse gemeenten, voor de periode 2000 tot 2005, het investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV) toegekend. De provincies hebben datzelfde gedaan ten aanzien van de (111) programmagemeenten, waaronder gemeente Wageningen.
Het ISV-budget bestaat uit verschillende voormalige budgetten, zoals het Stadsvernieuwingsfonds, de Tijdelijke stimuleringsregeling herstructurering goedkope woningvoorraad, het Besluit woninggebonden subsidies (BWS), het Besluit locatiegebonden subsidies en budgetten op het terrein van gevelisolatie in verband met wegverkeerslawaai en raillawaai en bodemsanering.
Met dit ISV-budget - aangevuld met eigen gemeentelijke middelen - kan uitvoering worden gegeven aan de stedelijke vernieuwingsopgave van gemeente Wageningen, zoals verwoord in het “Ontwikkelingsprogramma Stedelijke Vernieuwing 2000-2005” van gemeente Wageningen.
Voor de subsidieverordening zijn de Wet stedelijke vernieuwing (WSV), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de algemene verordeningsbevoegdheid uit artikel 149 Gemeentewet van belang. De WSV die op 1 januari 2000 van kracht is geworden, bepaalt dat aan gemeenten investeringsbudget kan worden verstrekt ten behoeve van de uitvoering van het gemeentelijk beleid inzake de stedelijke vernieuwing. Dit beleid is door rechtstreekse gemeenten en programmagemeenten voor een groot deel neergelegd in het gemeentelijk ontwikkelingsprogramma. De subsidieverordening stedelijke vernieuwing kan als een uitwerking van dat ontwikkelingsprogramma worden beschouwd. De WSV bevat echter niet de verplichting om een verordening in het leven te roepen (zoals de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing dat bijvoorbeeld deed).
De Algemene wet bestuursrecht en subsidieverordeningen
De Awb stelt (onder andere) eisen aan de procedure van subsidieverlening en geeft tevens een deel van de basisbepalingen die nodig zijn bij subsidieverlening (zoals weigering en intrekking van subsidie). De Awb bepaalt verder wanneer er sprake is van subsidie (artikel 4:21 eerste lid) en wanneer een wettelijk voorschrift (zoals een subsidieverordening) is vereist (artikel 4:23 eerste lid).
Er worden belangrijke stappen in het proces van subsidieverlening geregeld in zowel de Algemene wet bestuursrecht als de gemeentelijke verordening. In het onderstaande schema is de samenhang van beide regelingen nog eens aangegeven.
Verordeningsbevoegdheid Gemeentewet
De grondslag voor de verordening wordt gevonden in artikel 149 Gemeentewet. Er moet worden teruggegrepen op deze algemene verordeningsbevoegdheid aangezien noch de Wet stedelijke vernieuwing noch de Awb een grondslag bevatten voor het vaststellen van een verordening. Op dit punt wijkt de Wet stedelijke vernieuwing dus af van bijvoorbeeld de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, die een zelfstandige grondslag (en verplichting) voor het vaststellen van een verordening bevatte (met de Invoeringswet wet stedelijke vernieuwing verdwenen).
Bestaande 'oude' subsidieverordeningen
Met de vaststelling van deze verordening vervalt de “Subsidieverordening Stadsvernieuwing Wageningen 1984”. In de “Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing Wageningen” is daarom een algemene overgangsbepaling opgenomen, waarin staat vermeld dat voor oude subsidieaanvragen de oude regelingen van kracht blijven.
Het gemeentelijke Ontwikkelingsprogramma Stedelijke Vernieuwing, als bedoeld in artikel 7 van de Wet stedelijke vernieuwing (Stb. 2000, 504) vormt het beleidskader voor de stedelijke vernieuwing en is tevens het ontwikkelingsprogramma om in aanmerking te komen voor middelen uit het landelijke ISV-budget. Het “Ontwikkelingsprogramma Stedelijke Vernieuwing wordt jaarlijks in het “Investeringsvoorstel Stedelijke Vernieuwing” door de gemeenteraad verder uitgewerkt.
In deze verordening worden eveneens de gemeentelijke subsidies voor monumenten en beeldbepalende panden geregeld.
De subsidies die in de verordening zijn opgenomen, zijn bestemd voor:
De middelen voor de stedelijke vernieuwing zijn primair afkomstig uit het Investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV). Jaarlijks neemt gemeenteraad een besluit over het “Investeringsvoorstel Stedelijke Vernieuwing”(met daarin de verdeling van de middelen over de in deze verordening onderscheiden subsidiecategorieën). Tegelijkertijd worden de subsidieplafonds vastgesteld voor de verschillende subsidies uit deze verordening.
De bestedingsdoelen van het ISV kunnen worden herleid uit de kaders die worden geboden door de Wet stedelijke vernieuwing enerzijds en de gemeentelijke plannen (het ontwikkelingsprogramma en de investeringsvoorstellen) anderzijds. De memorie van toelichting bij de Wet stedelijke vernieuwing noemt als doel van het ISV het stimuleren van stedelijke vernieuwing. Onder stedelijke vernieuwing verstaat de Wet stedelijke vernieuwing: 'op stedelijk gebied gerichte inspanningen die strekken tot verbetering van de leefbaarheid en veiligheid, bevordering van een duurzame ontwikkeling en verbetering van de woon- en milieukwaliteit, versterking van het economisch draagvlak, bevordering van de sociale samenhang, verbetering van de bereikbaarheid, verhoging van de kwaliteit van de openbare ruimte of anderszins tot structurele kwaliteitsverhoging van dat stedelijk gebied' (artikel 1, lid 1 van de wet). Stedelijke vernieuwing heeft in de wet betrekking op die stedelijke vernieuwing die door middel van ingrepen in de fysieke leefomgeving kan worden gerealiseerd, te weten op de gebieden wonen, ruimte, milieu, grootschalig groen en stadseconomie.
Het tweede kader wordt gevormd door het goedgekeurde meerjarenontwikkelingsprogramma en de investeringsvoorstellen.
ISV-middelen zijn bedoeld om de doelstellingen uit de ontwikkelingsprogramma's van de gemeenten te realiseren.
Naast het ISV kunnen andere bronnen beschikbaar zijn voor stedelijke vernieuwing, zoals provinciale middelen, gelden uit het Stimuleringsfonds volkshuisvesting gemeenten, een gemeentelijk volkshuisvestingsfonds of andere gemeentelijke middelen.
Voor wat betreft de subsidies voor monumenten en beeldbepalende panden wordt jaarlijks door de raad bepaald of er een subsidiebudget wordt beschikbaar gesteld voor dat doel en zo ja tot welk subsidieplafond. De beoordeling van de subsidie-aanvraag is verder geregeld in deze verordening./ ===
Hoofdstuk 2 Algemene bepalingen
De algemene bepalingen van hoofdstuk 2 gelden voor alle onderdelen. Specifieke bepalingen of aanvullingen op deze algemene bepalingen staan in de hoofdstukken 3 en 4. De bepalingen van hoofdstuk 2 zijn daarom naast de in hoofdstuk 3 en 4 genoemde voorwaarden van toepassing.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit artikel worden de begrippen uitgelegd die bij de toekenning van de verschillende subsidies een rol spelen.
Begrippen als subsidie, subsidie-ontvanger en subsidie-aanvrager zijn niet in de begripsbepalingen opgenomen omdat deze al volgen uit het subsidiebegrip en de subsidietitel in titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het begrip 'stedelijke vernieuwing' is niet opgenomen omdat dit al is gedefinieerd in de Wet stedelijke vernieuwing.
Dit artikel geeft aan waarvoor op grond van deze verordening subsidie wordt verleend. De ontwikkelingssubsidie (lid 1) komt wel uit het gemeentelijk budget voor stedelijke vernieuwing, maar staat feitelijk los van de andere subsidie. Het is een subsidie die alleen voor bepaalde aangewezen gebieden geldt om eventuele tekorten van stedelijke vernieuwingsplannen te dekken. Deze subsidiemogelijkheid wordt in een apart hoofdstuk - hoofdstuk 3 - behandeld.
Het derde lid bepaalt dat alle subsidie-aanvragen als bedoeld in lid 1 zullen worden getoetst aan het gemeentelijk beleid inzake stedelijke vernieuwing. Dit zal in veel gevallen zijn verwoord in het ontwikkelingsprogramma, het “Investeringsvoorstel Stedelijke Vernieuwing” en verdere uitwerkingsplannen.
De subsidies bedoeld in lid 2 worden verder uitgewerkt in hoofdstuk 4 en zijn object gerichte subsidies, waarvoor in aanmerking kan worden gekomen als er een subsidiebudget door de raad beschikbaar is gesteld en aan de betreffende subsidievoorwaarden is voldaan. Ten einde enige flexibiliteit te hebben in de toetsing van de subsidieaanvragen wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om een lijst met subsidiabele kosten vast te stellen en uitvoeringsvoorschriften vast te stellen. De uitvoeringsvoorschriften hebben betrekking op uitvoering van de diverse onderhouds- en restauratiewerkzaamheden en de daarbij toe te passen materialen, technieken, detailleringen en dergelijke.
Dit artikel bepaalt dat de raad jaarlijks een subsidieplafond vaststelt voor de subsidies uit de verordening. Uiteraard dienen wel eerst budgetten te worden vastgesteld voor de verschillende subsidies. Doorgaans zal dit gebeuren in de gemeentebegroting. Het geld voor stedelijke vernieuwing bestaat in elk geval uit het ISV-budget dat de gemeente van het Rijk ontvangt, maar kan worden aangevuld met andere subsidies en gemeentelijke middelen.
Jaarlijks wordt door de raad bij de begroting bepaald welk budget er voor monumentensubsidies wordt beschikbaar gesteld. Daarbij wordt tevens een maximaal bedrag per aanvraag bepaald.
Het subsidieplafond is feitelijk de koppeling van budgetten die in de begroting worden opgenomen voor bepaalde subsidies aan de verordening en de verdeelcriteria in de verordening.
Artikel 4:22 Awb omschrijft het begrip subsidieplafond als het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak maximaal beschikbaar is voor de verstrekking van de subsidies. Overschrijding van het subsidieplafond is een financiële weigeringsgrond voor aanvragen om subsidieverlening. Artikel 4:25 Awb geeft aan dat een subsidieplafond bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt ingesteld. Artikel 4:26 Awb geeft aan dat bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt bepaald hoe het beschikbare bedrag aan subsidie wordt verdeeld. Dit betekent dat de raad inzicht moet geven in de manier waarop hij het budget binnen het subsidieplafond verdeelt. Waarschijnlijk kan voor de wijze van verdelen worden verwezen naar de bepalingen uit de verordening.
Het ISV maakt het mogelijk een integraal budget te hanteren voor subsidieverlening. Het kan niettemin wenselijk zijn om het budget op te splitsen. De keuze voor een integraal of opgedeeld budget moet een bewuste keuze zijn. Met het in het derde lid bepaalde kan het subsidieplafond worden opgedeeld in verschillende (deel)subsidieplafonds, verdeeld naar de verschillende subsidiecategorieën of bijvoorbeeld verschillende wijken. Ook een combinatie van een onderverdeling naar subsidiecategorie en naar gebied is op zich denkbaar. Erg vergaande uitsplitsingen komen de flexibiliteit van de inzet van subsidies uiteraard niet ten goede.
Het vierde lid bepaalt dat flexibel kan worden omgegaan met de subsidieplafonds, als er sprake is van een stedelijk vernieuwingsplan. Deze bepalingen geven de ruimte om maatwerk te leveren voor een plan en om de sectorale besteding van budgetten los te laten, indien dit voor het realiseren van een stedelijk vernieuwingsplan gewenst is. De hoogte van deze subsidieplafonds zal afhangen van de ISV-bedragen die de gemeente tot haar beschikking heeft en de keuzen die worden gemaakt ten aanzien van de te subsidiëren activiteiten. Het is uiteraard wel van belang hierbij de gevolgen voor reeds ingediende aanvragen te bezien.
Op grond van artikel 18 van de Wet stedelijke vernieuwing kan de minister een aanvullend ISV-budget verstrekken als het rijksbudget tijdens het investeringstijdvak (2000 tot en met 2004) wordt verhoogd. Anderzijds bepaalt artikel 22 van die wet dat budget kan worden ingetrokken of gewijzigd bij strijdigheid van de wet met een verdrag (bijvoorbeeld EG-bepalingen). Omdat het gemeentelijk ISV-budget derhalve tussentijds door de minister en/of gedeputeerde staten kan worden aangepast, is in het vijfde lid de mogelijkheid opgenomen dat de raad (deel)subsidieplafonds kan aanpassen als het gemeentelijk ISV-budget wijzigt.
Artikel 4 Aanvraag om subsidie
Artikel 4:1 Awb bepaalt dat subsidie wordt aangevraagd bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen. Voor deze verordening is dat het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 5 Verlenen van subsidie
Burgemeester en wethouders verlenen de subsidie. Zij verlenen slechts subsidie indien het door de gemeente gereserveerde bedrag niet wordt overschreden. Dat laatste staat niet expliciet vermeld in dit artikel omdat dit is bepaald in de Awb (artikel 4:25, lid 2). De leden 2 en 3 vermelden welke termijn burgemeester en wethouders in acht nemen om de aanvraag te beoordelen.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat eveneens een aantal weigeringsgronden voor subsidies (zie de artikelen 4:25, tweede lid en 4:35). In artikel 4:25 van de Awb is bepaald in welk geval de subsidie in elk geval moet worden geweigerd (overschrijding subsidieplafond). Daarnaast zijn in artikel 4:35 van de Awb facultatieve weigeringsgronden genoemd. Met name de weigeringsgrond bij overschrijding van het subsidieplafond is cruciaal. Genoemde gronden zijn in deze verordening echter niet herhaald, daar ze vanuit de Awb rechtstreeks werken. In lid 4 staan weigeringsgronden voor de subsidieverlening die niet reeds in de Awb zijn opgenomen.
Het vijfde lid gaat ervan uit dat in beginsel nog niet met de werkzaamheden mag worden begonnen voordat de aanvraag is behandeld. Deze bepaling biedt de ruimte om, vooruitlopend op het indienen van de aanvraag om subsidie, toestemming te verkrijgen voor het starten van het project zonder het recht op subsidie te verliezen. Vanzelfsprekend zal de aanvrager hiertoe pas overgaan als hij een redelijke zekerheid heeft dat subsidie zal worden toegekend. Het is echter niet de bedoeling dat projecten die reeds zijn afgerond, alsnog voor subsidie in aanmerking komen. Wanneer burgemeester en wethouders instemmen met het begin van de werkzaamheden, wordt het project wel getoetst aan de overige vereisten op grond van deze verordening. Intrekking en wijziging van de beschikking tot subsidieverlening en subsidievaststelling en terugvordering van uitbetaalde bedragen geschieden op basis van afdeling 4.2.6 van de Awb.
Dit artikel maakt het mogelijk andere verplichtingen aan de subsidieverlening te verbinden dan op grond van de Awb reeds mogelijk is (artikel 4:37 Awb en verder). Artikel 4:37 geeft de bevoegdheid bepaalde verplichtingen op te leggen. Artikel 4:38 Awb bepaalt in het eerste lid dat verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie kunnen worden opgelegd, maar maakt het in het tweede lid wel noodzakelijk dat die bevoegdheid nog eens wordt opgenomen in het wettelijk voorschrift dat de basis vormt voor de subsidieverlening (in casu de verordening).
Verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie kunnen op grond van het tweede lid mogelijk worden gemaakt.
Bij verplichtingen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de verplichting om binnen een bepaalde termijn een begin te maken met het uitvoeren van de werkzaamheden. Aangezien het bij stedelijke vernieuwing kan gaan om ingrijpende, ingewikkelde werkzaamheden, kan hiervoor een ruime termijn van bijvoorbeeld één jaar (ruimer dan in de bouwregelgeving) worden gekozen.
Het niet naleven van de verplichtingen kan leiden tot intrekking van de subsidie. Intrekking en wijziging van de beschikking tot subsidieverlening en subsidievaststelling en terugvordering van uitbetaalde bedragen geschieden op basis van afdeling 4.2.6 van de Awb.
Zodra een project is voltooid, vindt de gereedmelding plaats door de subsidie-aanvrager (leden 1 en 2) . Een gereedmeldingstermijn is gewenst om de voortgang van de plannen te garanderen en om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot betaling van subsidie blijft bestaan. Het is uiteraard van belang de uiterlijke termijn voor de gereedmelding af te stemmen met het moment waarop moet zijn begonnen met de activiteit of waarop deze moet zijn afgerond.
Lid 3 bepaalt dat de gereedmelding tegelijkertijd de aanvraag tot vaststelling van de subsidie vormt. Lid 4, sub a bepaalt dat een verklaring wordt bijgevoegd dat is voldaan aan de opgelegde verplichtingen. De gemeente controleert dus achteraf of aan de voorwaarden bij het verlenen van de subsidie is voldaan. Om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd, is ervoor gekozen om een verklaring te vragen. Indien later blijkt dat bij de uitvoering van het project is afgeweken van het goedgekeurde plan, kan de subsidie alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd. Met het oog op de uitbetaling van de subsidie is het van belang te weten wanneer het project is voltooid (lid 4, sub c). Omdat de gemeente controle moet kunnen uitoefenen, moeten de rekeningen en betalingsbewijzen worden ingeleverd (lid 4, sub d). Ook de gemeente kan door het Rijk, respectievelijk de provincie worden gevraagd gegevens ter inzage te geven (artikel 23 Wet stedelijke vernieuwing). Het ligt voor de hand dat dat uiterlijk naar aanleiding van de verslaglegging wordt gevraagd, die plaatsvindt aan het eind van de vijfjarige subsidieperiode. Deze bepaling gaat ervan uit dat alle bewijzen worden gevraagd bij de gereedmelding en door de gemeente worden gearchiveerd.
Het vijfde lid maakt het mogelijk in individuele gevallen als verplichting bij de subsidieverlening een procedure van gereedmelding van toepassing te verklaren die afwijkt van de bepalingen in het eerste lid. Hiermee kan een gereedmelding worden geregeld die bijvoorbeeld periodiek plaatsvindt in plaats van eenmalig aan het eind van een activiteit. Tevens kan een afwijkende uiterlijke termijn worden gegeven voor de gereedmelding.
Artikel 8 De vaststelling van de subsidie
De vaststelling dient om de hoogte van de subsidie definitief te bepalen op basis van de uitvoering van het project. Indien het college van burgemeester en wethouders instemt met de aanvraag tot vaststelling en uitbetaling, stelt het de subsidie vast overeenkomstig artikel 4:46 van de Awb. Artikel 4:46 van de Awb noemt in lid 2 de gronden om de subsidie lager vast te stellen. Dit artikel voegt daar een uitdrukkelijke grond aan toe. Lager vaststellen houdt ook de mogelijkheid in om, indien de gereedmelding daartoe aanleiding geeft, de subsidie vast te stellen op nul.
Artikel 9 De uitbetaling van de subsidie en het geven van voorschotten
In artikel 4:52 en verder van de Awb worden regels gegeven voor uitbetaling en bevoorschotting van subsidiebedragen. Een deel van deze bepalingen is regelend recht, hetgeen wil zeggen dat de wet een norm geeft waarvan bij wettelijk voorschrift kan worden afgeweken.
De subsidie wordt volgens de standaard regeling uit de Awb (4:52) betaald als bijdrage ineens, binnen 4 weken na de vaststelling. In het eerste lid kan een van deze Awb-termijn afwijkende termijn worden gesteld. Bij stedelijke vernieuwingsplannen kan worden besloten om de subsidie bijvoorbeeld uit te betalen als jaarlijkse bijdrage (lid 2). Daarvoor kan worden gekozen als dat beter aansluit bij de gekozen gereedmeldingsprocedure. Het derde lid maakt het geven van voorschotten mogelijk. Het ligt voor de hand om bij grote aantallen subsidie-aanvragen een algemene beleidslijn te ontwikkelen voor bevoorschotting. Overige bepalingen over het geven van voorschotten zijn te vinden in artikel 4:54 e.v. Awb.
Hoofdstuk 3 Ontwikkelingssubsidie
De hoofdstukken 3 en 4 moeten in samenhang met het hoofdstuk 2 worden gelezen. In hoofdstuk 2 zijn de algemene procedures van aanvragen, gereed melden en dergelijke vastgelegd. Hoofdstuk 3 en 4 geven aanvullende of afwijkende bepalingen voor de afzonderlijke subsidies.
Artikel 10 Subsidie voor een stedelijk vernieuwingsplan
De ontwikkelingssubsidie is bedoeld om tekorten bij projecten in het kader van een stedelijk vernieuwingsplan in een op grond van artikel 2 aangewezen gebied te dekken. De subsidie is beperkt tot maatregelen gericht op de fysieke leefomgeving, aangezien de ISV-gelden daaraan dienen te worden besteed. Voor niet-fysieke maatregelen kunnen ook op grond van deze verordening subsidies worden verstrekt, mits er sprake is van middelen die niet uit het door de provincie beschikbaar gestelde Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing komen en als zodanig in het Investeringsvoorstel Stedelijke Vernieuwing als bedoeld in artikel 3, lid 1 zijn opgenomen. Hierbij moet gedacht moet worden aan eigen gemeentelijke middelen die aanvullend op het provinciale budget zijn beschikbaar gesteld.
Maatregelen betreffende bodemsanering zijn uitgezonderd in verband met een aantal onduidelijkheden die op dat gebied spelen en de samenhang met onder meer de gemeentelijke grondexploitatie.
De voorwaarden waaraan stedelijke vernieuwingsplannen moeten voldoen, zijn opgesomd in lid 2. Dit artikel beschrijft de algemene voorwaarden om in het kader van een stedelijk vernieuwingsplan voor reservering in aanmerking te komen. Belangrijk in het plan is de integraliteit: er moet sprake zijn van een bundeling van maatregelen en er moet niet alleen aandacht zijn voor de inhoud, maar ook voor het proces. In onderdeel c wordt gevraagd naar de bijdrage van het ontwikkelingsplan aan de doelstellingen van stedelijke vernieuwing. Hiermee wordt ook gevraagd naar de bijdrage van het plan aan de gemeentelijke economische en sociale doelstellingen van stedelijke vernieuwing. In onderdeel d wordt gevraagd hoe en met welk resultaat met betrokken partijen is overlegd. Daarbij kan worden gedacht aan bewoners, bedrijven en sociale en culturele instellingen.
In de opsomming van voorwaarden staat niet dat het stedelijke vernieuwingsplan moet liggen in een gebied dat een onderdeel is van een prioritair deel van een stad omdat dat reeds is bepaald in artikel 2, eerste lid. In beginsel zal het gaan om tekorten waarvoor nergens anders dekking kan worden gevonden.
Het college van burgemeester en wethouders kan bij het bepalen van de hoogte van de ontwikkelingssubsidie alvast rekening houden met het geschatte tekort bij realisering van het stedelijk vernieuwingsplan en met eventuele andere ingediende aanvragen om ontwikkelingssubsidie.
De ontwikkelingssubsidie heeft een ander karakter dan de subsidies genoemd in hoofdstuk 4. Het is een subsidie met enige speelruimte, bedoeld om eventuele struikelblokken in het proces van stedelijke vernieuwing weg te nemen. Lid 1 bepaalt dat de subsidieaanvraag het hele jaar kan worden ingediend. Hiervoor is gekozen omdat de ontwikkelingsplannen onderling te veel van elkaar kunnen verschillen om een adequate uiterste indieningstermijn te kiezen. In de conceptfase zullen daarom afspraken tussen de indiener(s) en de gemeente moeten worden gemaakt over de tijd die de gemeente nodig heeft om de aanvraag te beoordelen.
Artikel 12 Gebiedsgebonden weigeringsgrond
Artikel 2 van deze verordening geeft aan dat de ontwikkelingssubsidie slechts mogelijk is voor de daar genoemde gebieden. De weigeringsgrond voor ontwikkelingssubsidies buiten die gebieden is hier nadrukkelijk opgenomen.
Artikel 13 Uitvoeringsovereenkomst
Het stedelijke vernieuwingsplan is de aanvraag op basis waarvan subsidie wordt toegekend. Daarom moeten daaraan concrete eisen worden gesteld. Een uitwerking kan bijvoorbeeld worden vormgegeven in een uitvoeringsovereenkomst. Dit artikel verplicht tot het sluiten van een dergelijke overeenkomst. De ondertekenende partijen zijn in beginsel partijen die een financiële bijdrage of een prestatie leveren bij de realisering van het plan. Deze uitwerkingsovereenkomst stoelt op artikel 4:36, lid 1 Awb. Artikel 4:33 Awb staat het opnemen van deze voorwaarde aan de subsidieverlening nadrukkelijk toe. De sanctie op het niet nakomen van de verplichting volgt uit het samenspel van de verordening en de intrekkingsgronden uit de Awb. Zolang de ontwikkelingssubsidie niet is vastgesteld kan het college van burgemeester en wethouders de subsidieverlening in ieder geval intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen indien deze niet meewerkt aan de totstandkoming van een uitvoeringsovereenkomst.
Hoofdstuk 4 Subsidie voor monumenten en beeldbepalende panden
De hoofdstukken 3 en 4 moeten in samenhang met het hoofdstuk 2 worden gelezen. In hoofdstuk 2 zijn de algemene procedures van aanvragen, gereed melden en dergelijke vastgelegd. Hoofdstuk 3 en 4 geven aanvullende of afwijkende bepalingen voor de afzonderlijke subsidies.
In dit artikel wordt aangegeven voor welke doeleinden een subsidie (anders dan de ontwikkelingssubsidie) kan worden verstrekt.
Het gaat hierbij om het treffen van voorzieningen om bouwtechnische gebreken op te lossen (anders dan het normale onderhoud) en overige voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het onderhoud en de instandhouding van een monument of beeldbepalend pand. Hiernaast wordt in lid 5 expliciet bepaald dat een subsidie kan worden toegekend ter stimulering van het uitvoeren van dergelijke voorzieningen. Bij het bepalen van de subsidie moet de op grond van artikel 2, lid 4 bedoelde lijst met subsidiabele kosten en eventuele nadere uitvoeringsvoorschriften in acht worden genomen. In 2003 omvatte deze subsidie 15% van de subsidiabel geachte kosten tot een maximum van € 1.135 per pand per jaar. Jaarlijks wordt bij de begroting door de raad het subsidieplafond vastgesteld voor monumentensubsidies (zie artikel 3, lid 1). Bij dat besluit zal door de raad ook worden bepaald tot welk percentage van de subsidiabel geachte kosten en tot welk maximum bedrag per subsidie-aanvraag subsidie mag worden verleend.
Dit artikel geeft aan dat de subsidie slecht wordt toegekend indien wordt voldaan aan de voorwaarden zoals deze gesteld worden in dit artikel. In lid 1 is expliciet de koppeling gelegd met artikel 2, lid 4 van de verordening. Een subsidie kan niet worden verstrekt voor kosten die niet zijn opgenomen in de door burgemeester en wethouders vast te stellen lijst met subsidiabele kosten.
De voorwaarden hebben onder meer betrekking op het voldoen aan wettelijke besluiten en aan eisen vanuit monumentenzorg , aanvang van werkzaamheden en uitvoeringsvoorschriften die in acht genomen moeten worden, schriftelijke verklaring ter instandhouding van de aangebrachte voorzieningen en aanlevering van gegevens.
In dit artikel wordt bepaald dat de aanvraag schriftelijk dient te worden ingediend. Hiernaast worden indieningsvereisten gegeven en wordt bepaald dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen indien de aanvraag niet aan de indieningsvereisten voldoet. Tevens wordt aangegeven dat er per aanvrager slechts één aanvraag per jaar in behandeling wordt genomen.
Het college van burgemeester en wethouders verstrekt de subsidie. Echter, het college van burgemeester en wethouders is bevoegd een aanvraag tot subsidieverlening te weigeren indien er sprake is van het gestelde in lid 1 van artikel 17. Een van de weigeringsgronden heeft betrekking op de aanvang van de werkzaamheden. Indien de werkzaamheden reeds zijn gestart voordat de beschikking tot subsidieverlening is ontvangen kan de aanvraag geweigerd worden. In lid 3 wordt de mogelijkheid gegeven van deze bepaling in bijzondere gevallen af te wijken.
Uitbetaling van de subsidie vindt op dezelfde wijze plaats als is omschreven in artikel 9 lid 1, met hierbij de toevoeging dat de uitbetaling plaats vindt nadat de werkzaamheden door het college van burgemeester en wethouders is gecontroleerd en akkoord bevonden.
Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen
Voor de toepassing van de verordening geldt een algemene hardheidsclausule. Een hardheidsclausule kan slechts in bijzondere omstandigheden worden toegepast. Uiteraard blijven burgemeester en wethouders bij gebruikmaking van deze mogelijkheid gehouden aan de regels van de Wet stedelijke vernieuwing (een regeling van hogere aard).
Artikel 20 Geen verslag op grond van de Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:24 van de Awb bepaalt dat er ten minste eenmaal in de vijf jaar een verslag moet worden gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dit Awb-artikel is voor de werking van deze verordening uitgesloten.
De Wet stedelijke vernieuwing bepaalt reeds dat gemeenten na afloop van een periode waarvoor ISV-budget beschikbaar is gesteld door de provincie ( voor de eerste periode uiterlijk op 1 juli 2005) verslag moeten uitbrengen aan het Rijk (de rechtstreekse gemeenten) of aan de provincie (de programmagemeenten). Daarnaast is er een uitgebreide monitor opgezet ten behoeve van de informatievoorziening aan de Tweede Kamer en heeft de gemeente op grond van de wet de verplichting een 'kwaliteitszorgsysteem' in het leven te roepen. Met de uitsluiting van de Awb- verslaglegging wordt getracht een overmaat aan verslaglegging te voorkomen.
Artikel 21 Toezicht op de naleving
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze regeling zijn belast de bij besluit van het college van B en W aan te wijzen personen. Deze bepaling is opgenomen om de gemeente betere mogelijkheden te geven om anders dan aan de hand van de gereedmelding vast te stellen of de gesubsidieerde activiteiten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en of het bij of krachtens de verordening gestelde is nageleefd. De bepaling is nodig omdat de Wet stedelijke vernieuwing alleen het toezicht door het Rijk en de provincie regelt. Bij het zoeken naar de juiste personen voor het toezicht kan worden gekeken naar de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, waarin de ambtenaren van bouw- en woningtoezicht werden aangewezen als opsporingsambtenaar. De bevoegdheden van de aan te wijzen opsporingsambtenaren zijn te vinden in afdeling 5.2 van de Awb.
Artikel 22 Intrekking bestaande verordeningen
In dit artikel wordt bepaalt dat de “Subsidieverordening Stadsvernieuwing Wageningen 1984” wordt ingetrokken bij de inwerkingtreding van onderliggende verordening. In artikel 23 is een overgangsbepaling opgenomen.
Deze bepaling is relevant aangezien de bestaande “Subsidieverordening Stadsvernieuwing Wageningen 1984”wordt ingetrokken. De bepalingen van de regelingen op grond waarvan subsidie is verleend, blijven van toepassing zoals deze luidden op het moment van de verlening van de subsidie. Dit kan ook van belang zijn in verband met een ingesteld beroep.
De in werking treding van deze verordening is afhankelijk van de uitkomst van de procedure voor besluiten die vallen onder de tijdelijke referendumwet.
Dit artikel regelt de bekendmaking en terinzagelegging van de verordening. Naast de hier genoemde verplichting regelt de Gemeentewet de plaatsing in het plaatselijke huis-aan-huisblad van besluiten die algemeen verbindende voorschriften bevatten. Verder is de Tijdelijke referendumwet van toepassing, evenals de “Verordening op de inspraak in de gemeente Wageningen”.