Organisatie | Assen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening gemeente Assen |
Citeertitel | Algemene Plaatselijke verordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | wijziging Algemene Plaatselijke Verordening |
Geen
1.Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-06-2019 | 27-02-2020 | wijziging | 06-06-2019 | R.000176 | |
18-05-2018 | 06-10-2016 | toevoeging artikel 2:30:2 en 2:30:3 gevaarlijk drinkgerei en verpakkingen | 15-06-2017 | ||
16-12-2017 | 18-05-2018 | toevoeging artikel 2:78 | 07-12-2017 | ||
06-10-2016 | 16-12-2017 | Wijzigingen openbare orde | 22-09-2016 | R 00445 | |
06-10-2016 | 21-06-2019 | Wijziging diverse artikelen, toevoeging artikel 2.1.a | 22-09-2016 | ||
20-05-2014 | 06-10-2016 | Technische herziening | 08-04-2014 | BB 00203 | |
01-01-2013 | 01-01-2013 | 20-05-2014 | Wijziging artikel 2:25 | 10-01-2013 | R-01189 |
01-10-2010 | 01-10-2010 | 25-01-2013 | Wijziging | 23-09-2010 | 23 september 2010, BB 2010-01223 |
Deze verordening verstaat onder:
een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b.; | |||
weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994; | |||
wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn; | |||
de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet; | |||
degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht; | |||
bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening Assen 1993; | |||
gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet; | |||
iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen; | |||
regels voor inrichtingen milieubeheer; bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. |
In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, tweede lid, artikel 2:11, eerste lid, artikel 2:12, eerste lid, artikel 4:11, eerste lid, artikel 4:12:7, tweede lid, artikel 4:12:10, eerste lid of artikel 4:15, eerste lid.
Samenscholing en ongeregeldheden
Een ieder, die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval, waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)
Afdeling 2A Aanpak ondermijnende criminaliteit
Artikel 2A:1 Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen
1. De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden geheel of gedeeltelijk sluiten.
2. Onverminderd hetgeen in artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven, waaruit van dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang(en) van het gebouw of het erf.
3. Het bevel tot sluiting geldt voor bepaalde of onbepaalde tijd; in het laatste geval wordt het bevel tot sluiting opgeheven bij openbaar te maken besluit.
4. Een ieder is verplicht toe te laten, dat het in het tweede lid bedoelde besluit ter plaatse wordt aangebracht en daar aangebracht blijft, zolang het bevel van kracht is.
5. Het is de rechthebbende op en de beheerder van een gebouw of erf als bedoeld in het eerste lid verboden daarin bezoekers toe te laten of daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.
6. Het is een ieder verboden om, nadat het bevel tot sluiting openbaar bekend gemaakt is op de in het tweede lid aangegeven wijze, een bij dit bevel gesloten gebouw en/of erf te betreden of als bezoeker daarin te verblijven.
7. Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
8. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het onderwerp van de regeling van het eerste lid elders wordt voorzien in deze verordening of in artikel 13b van de Opiumwet.
Omgevingsvergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan.
Rookverbod in bossen en natuurterreinen
Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
Exploitatievergunning horecabedrijf
Het in het vorige lid bedoelde verbod geldt niet voor:
a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;
e. een bedrijfskantine/restaurant;
g. een paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet.
Weigeringsgronden exploitatievergunning
Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het openbare inrichtingen de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de aanvrager niet voldoet aan de eisen die de leden 1 en 2 van artikel 8 van de Drank- en Horecawet stellen.
1. De openbare inrichting mag van maandag tot en met zondag, dagelijks van 06.00 uur tot 05.00 uur, in exploitatie zijn. Na 04.00 uur mogen geen nieuwe bezoekers meer worden binnengelaten.
2. Het gestelde in het eerste lid geldt niet voor paracommerciele rechtspersonen;
3. De burgemeester kan bepalen dat voor het terras van de openbare inrichting afwijkende sluitingstijden gelden.
4. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting.
5. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, lid 2 onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.
6. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Intrekkings- en wijzigingsgronden voor verleende vergunning
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.
Artikel 2:30:2 Gevaarlijk drinkgerei en verpakkingen
Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door de burgemeester aangewezen gebied, drinkgerei van glas of geopende glazen verpakkingen, kennelijk bestemd voor het bewaren van dranken, bij zich te hebben of met zich mee te voeren.
Het is een leidinggevende van een openbare inrichting en degene die een winkelbedrijf of slijtersbedrijf uitoefent, welke inrichting, winkel of slijterij is gelegen binnen een door de burgemeester aangewezen gebied verboden dranken in door de burgemeester aangewezen verpakkingen, en/of drinkgerei van glas te verstrekken gedurende een door de burgemeester aangewezen periode. De burgemeester wijst het gebied, de verpakkingen en drinkgerei en de periode aan in het belang van de openbare orde en/of veiligheid indien en voor zover de genoemde belangen dit dringend noodzakelijk maken en ook in aantoonbaar verband staan tot deze aanwijzing.
In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het is de leidinggevende van een openbare inrichting, als bedoeld in artikel 2:27, verboden in dat bedrijf toe te laten of te laten verblijven niet tot zijn gezin behorende personen, die naar het oordeel van de burgemeester misbruik van alcoholhoudende drank plegen te maken en van wie de namen als zodanig schriftelijk door de burgemeester aan de leidinggevende zijn opgegeven.
Het is aan een persoon wiens naam ingevolge het vorige lid door de burgemeester aan de leidinggevenden van openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27 is opgegeven, verboden zich in een dergelijk openbare inrichting te bevinden nadat hij schriftelijk door de burgemeester van dit verbod in kennis is gesteld.
Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een openbare inrichting geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31.
AFDELING 8A. : Bijzondere bepalingen paracommerciële rechtspersonen.
SCHENKTIJDEN PARACOMMERCIELE RECHTSPERSONEN
Paracommerciële rechtspersonen verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank gedurende de periode beginnende met een uur voor aanvang en eindigende met een uur na beëindiging van de activiteiten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon, waarbij de maximale eindtijd op 24.00 uur ligt.
BIJEENKOMSTEN BIJ PARACOMMERCIELE RECHTSPERSONEN
Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij activiteiten van de rechtspersoon betrokken zijn.
De exploitant van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet; | |||
automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet; | |||
inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet; | |||
inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet. |
Betreden gesloten woning of lokaal
Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:
een terras dat behoort bij een openbare inrichting, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;
de plaats, niet zijnde een openbare inrichting, als bedoeld onder a., waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimte of plaatsen te laten staan.
Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is gemaakt aan de bezoekers van het terrein.
1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en
c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein
1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen, als de burgemeester heeft meegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.
a. op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;
b. het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en
c. het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
1.De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde
goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of
namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Dit artikel is niet van toepassing voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
De burgemeester kan, in het kader van de openbare orde of veiligheid, een verbod opleggen aan degene die de openbare orde of veiligheid heeft verstoord om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden op in dat verbod aangegeven plaatsen. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking van het verbod genoemde periode die ten hoogste 12 weken kan bedragen.
De burgemeester gaat niet over tot aanwijzing van gebieden waarvoor een gebiedsontzegging kan gelden, of tot omschrijving van overtredingen die tot een gebiedsontzegging kunnen leiden, dan na overleg met de Officier van Justitie, bedoeld in artikel 14 van de Politiewet 1993.
Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.
3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:
De artikelen 1:2, 1:3 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;
- beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;
- bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;
- escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;
- exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;
- klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;
- prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;
- prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;
- prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;
- raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats;
- seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;
- seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;
- werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht.
Afdeling 2. Vergunning seksbedrijf
1. Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.
2. Het bevoegde bestuursorgaan draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.
3. Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.
4. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
5. Een vergunning kan mede voor één seksinrichting worden verleend.
6. De vergunning wordt voor bepaalde tijd verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld. De vergunning is niet overdraagbaar.
7. De vergunning kan worden verlengd, met inachtneming van het in lid 2 bepaalde.
Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen
Artikel 3:5 0-optie raamprostitutiebedrijven en maximering aantal seksinrichtingen
1. Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.
2. Er kan voor in totaal ten hoogste twee seksinrichtingen van prostitutiebedrijven vergunning worden verleend.
1. Een aanvraag om vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.
2. Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de gegevens en bescheiden overgelegd die gevraagd worden in het door het bevoegde bestuursorgaan vastgestelde formulier als bedoeld in lid 1.
3. Als er een beheerder is aangesteld, zullen bij de aanvraag tevens de gegevens en bescheiden van de beheerder overgelegd dienen te worden die in het door het bestuursorgaan vastgestelde formulier aan de exploitant worden gevraagd.
4. Bij de aanvraag dient een bedrijfsplan als in artikel 3:15 meegezonden te worden.
5. Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.
1. Een vergunning wordt geweigerd als:
a. de exploitant of de beheerder onder curatele staat;
b. de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;
c. de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;
d. de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;
e. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;
f. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;
g. er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;
h. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;
i. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
1°. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de Algemene plaatselijke verordening;
2°. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;
3°. artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;
4°. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
5°. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of
6°. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
j. een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt;
k. de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening.
2. Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijkgesteld:
a. een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;
b. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt.
3. De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.
4. Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.
5. Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:
a. voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met g, of tweede lid, aanhef onder a tot en met i, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;
b. als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;
c. als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;
d. in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van de woon- en leefomgeving, de veiligheid en de gezondheid van personen of goederen, de verkeersvrijheid of -veiligheid, de gezondheid of zedelijkheid of de arbeidsomstandigheden van de prostituee, wanneer deze zaken nadelig worden beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;
e. als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;
f. als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven.
3:8 Eisen met betrekking tot vergunning
1. De vergunning vermeldt in ieder geval:
b. indien van toepassing, die van de beheerder;
c. voor welke activiteit de vergunning is verleend;
d. het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;
e. het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;
f. indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;
g. de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;
h. indien van toepassing, de geldigheidsduur van de vergunning;
i. het nummer van de vergunning.
2. De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.
Artikel 3:9 Intrekkingsgronden
1. De vergunning wordt ingetrokken als:
a. de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;
b. de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;
c. is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, aanhef en onder a, 3:14, 3:15 en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;
d. zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;
e. zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met i;
f. de vergunninghouder dat verzoekt;
g. de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening.
2. De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:
a. is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;
b. in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;
c. een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;
d. is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;
e. is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;
f. zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;
g. de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;
h. er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;
i. gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.
Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden
De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.
Artikel 3:11 Verlenging vergunning
1. Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3:3, 3:5, 3:6, 3:7, 3:8 en 3:15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegde bestuursorgaan al beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.
2. Als ten minste twaalf weken voorafgaand aan de vervaltermijn van de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag om verlenging is besloten.
Afdeling 3. Uitoefenen seksbedrijf
Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven
Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang
1. Het bevoegde bestuursorgaan kan (nadere voorwaarden aangaande) sluitingstijden opnemen in de vergunning.
2. Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven buiten de in de vergunning opgenomen sluitingstijden.
3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.
4. Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.
Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en Prostituees
Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf
1. Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:
a. nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;
b. in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.
2. Het is een prostituee verboden:
a. te handelen in strijd met het eerste lid;
b. werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.
1. Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:
b. ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;
c. ter bescherming van de gezondheid van de klanten;
d. ter voorkoming van strafbare feiten.
2. De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:
a. de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;
b. inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;
c. in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;
d. in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;
e. de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;
f. de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;
g. de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;
h. de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;
i. de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;
j. aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;
k. de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;
l. de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;
m. de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;
n. de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;
o. de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.
3. Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.
4. De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.
5. De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.
6. In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.
Artikel 3:16 Minimale verhuurperiode werkruimte
Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf
1. De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.
2. De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:
a. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;
b. er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;
1°. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;
3°. met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;
4°. de werkroosters van de beheerders.
c. de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;
d. medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;
e. onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;
f. onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;
g. gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.
Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie
1. Het is een prostituee verboden:
a. zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en
b. passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.
Artikel 3:19 Straatprostitutie
Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.
Artikel 3:20 Handhaving straatprostitutie
Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3:19, eerste lid, kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
AFDELING 4. Overige bepalingen
Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten
1. Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.
2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
In deze afdeling wordt verstaan onder:
inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit; | |||
degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft; | |||
festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden; | |||
festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen; | |||
woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting; | |||
terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting; | |||
Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal 8 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- De dagen en de tijdstippen waarop festiviteiten als bedoeld in artikel 4:1 onder e. gehouden mogen worden;
- het maximale geluidsniveau om overlast te beperken;
- het aantal festiviteiten als bedoeld in het eerste lid te beperken voor inrichtingen niet-zijnde horeca-inrichtingen.
Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18 lid f en lid 5 van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing.
Voor de duur van 5 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in lid 1. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet of het Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels van toepassing is.
Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
1. Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht dan wel door middel van helium of andere gassen op te laten stijgen;
2. Onder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon etc.
3. Onder een ballon wordt in dit verband niet verstaan een luchtballon voor personenvervoer.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
een afscheiding in het landschap, die wordt gevormd door een, al dan niet verhoogde, smalle strook grond met daarop volgroeide beplanting in de vorm van hakhout en struiken; | |||
één of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen; | |||
het vellen van bomen of struiken binnen een houtopstand die elkaar onderling beconcurreren, ter bevordering van het voortbestaan van overblijvende bomen of struiken; | |||
De bebouwde kom van de gemeente, als bedoeld in artikel 1, lid 5, van de Boswet; | |||
het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen als periodiek onderhoud; | |||
de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van bomen; | |||
rooien, kappen, verplanten, het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen. Het verrichten van handelingen, zowel boven als ondergronds, die de dood of ernstige beschadigingen of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben; | |||
een standaardbeoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor houtopstand, op basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting. |
Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstand die aantoonbaar op bedrijfseconomische wijze wordt geëxploiteerd als bedoeld in artikel 15, lid 2 en 3 van de Boswet.
Wanneer namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan het college van burgemeester en wethouders een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als vergunningaanvraag.
Bijzondere vergunningsvoorschriften
Tot aan de vergunning tot vellen te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van houtopstand op bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan, indien andere vergunningen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.
Herplant- en instandhoudingsplicht
Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college van burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
Indien houtopstand, waarop het verbod tot vellen van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college van burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich die houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:
Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gevaar opleveren voor de verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college van burgemeester en wethouders wordt aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:
Het college van burgemeester en wethouders beslist op een verzoek om schadevergoeding bij weigering van een vergunning tot vellen op grond van artikel 17 van de Boswet.
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een wal geheel of gedeeltelijk af te graven, daarop voorkomende bomen of andere beplanting te rooien, te verwijderen of te beschadigen en in het algemeen handelingen te verrichten waardoor het karakter van een wal verandering ondergaat of één of meer van de hiervoor genoemde handelingen te doen verrichten.
Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden om in door door het college aangewezen gebieden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Ruimtelijke Ordening of in provinciale verordeningen.
Omgevingsvergunning voor handelsreclame
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak, alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag deze zaak of daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:
opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:
het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak bestemd is, zomede op naamborden, mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m2 en geen van alle een grotere oppervlakte in een inrichting hebben dan 1,00 m2 en mits deze opschriften en aankondigingen niet verlicht zijn aangebracht op of aan een onroerende zaak;
opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de naam van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college van burgemeester en wethouders en dit college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken. Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover de Woningwet, op de Wet Milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Monumentenwet, de Gemeentelijke monumentenverordening of artikel 2:10 van toepassing is.
Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel 4:15 dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder. Degene toe wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Het is verboden op door het college te bepalen plaatsen op de weg te vervoeren of aanwezig te hebben of te houden van: aggregaten, koelinstallaties, biertaps, meer dan een halve kubieke meter losse banden en andere campingvreemde artikelen die overlast kunnen veroorzaken of die bedoeld zijn om overmatig drankgebruik te faciliteren. Zie ook artikel 2:44.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in provinciale verordeningen.
Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Onder venten wordt niet verstaan:
het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van het Wegenverkeerswet.
Het verbod van artikel 5:15 geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen en diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
Onder standplaats wordt niet verstaan:
een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:
indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van een vergunning voor het hebben van een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:
een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
Organiseren van een snuffelmarkt
Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.
Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijde een vaartuig op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het verbod in het eerste lid geldt is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:
ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:
op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Overtreding van een bij of krachtens deze verordening vastgestelde verbodsbepaling, niet-nakoming van een bij of krachtens deze verordening opgelegde verplichting en niet nakoming van een voorschrift aan een vergunning of ontheffing verbonden, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak worden gestraft.
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: personen, die bij bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten worden belast.
2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen belasten met dit toezicht.
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Toelichting Algemeen Plaatselijke Verordening Assen
De toelichting bij de artikelen 2:6, 2:16, 2:22, 2:23, 2:45, 2:46, 2:62, 2:63, 2:64, 2:67, 2:68, 5:29, 5:32 zijn vervallen.
Waar op de in deze verordening opgenomen artikelen geen toelichting is gegeven wordt verwezen naar de toelichting zoals die is gegeven in de model-Algemene Plaatselijke Verordening van de VNG, welke wordt geacht deel uit te maken van deze verordening.
Afdeling 2A Aanpak ondermijning: voor publiek openstaande gebouwen
Artikel 2A:1 Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen
Dit artikel is een aanvulling op de bevoegdheden van de burgemeester om op grond van de APV of artikel 13b van de Opiumwet overlastgevende inrichtingen, zoals horecabedrijven en seksinrichtingen, dan wel woningen te sluiten op grond van artikel 174a Gemeentewet. De burgemeester kan met behulp van dit artikel optreden wanneer in een voor het publiek openstaand gebouw strafbare feiten plaatsvinden waardoor de openbare orde of het woon- of leefklimaat nadelig wordt beïnvloed of wanneer ondernemers van (dienstverlenende) bedrijven zoals garages, autoverhuurbedrijven, uitzendbureaus, winkels of afhaalgelegenheden zoals pizzeria’s of snackbars, overlast (blijven) veroorzaken of ter plaatse strafbare feiten plegen, deze faciliteren, gedogen of op enigerwijze toestaan. Dit zal in ieder geval onder meer kunnen gebeuren in de volgende situaties:
- Indien aannemelijk is, dat in of vanuit het voor het publiek openstaande gebouw activiteiten plaatsvinden, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van het gebouw.
- Indien in of vanuit het voor het publiek openstaande gebouw strafbare feiten worden gepleegd.
- Indien zich in of vanuit het voor het publiek openstaande gebouw anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw gevaar oplevert voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van het gebouw.
In het zevende lid wordt de mogelijkheid geboden dat de burgemeester een sluiting voor onbepaalde duur op verzoek van belanghebbende(n) opheft. De burgemeester zal daartoe in de regel alleen over gaan op het moment dat er voldoende garanties aanwezig zijn waaruit blijkt dat de openbare orde en veiligheid in de omgeving van het pand gewaarborgd is. Hiervan is geen sprake als er geen wijzigingen hebben plaatsgevonden in de situatie die heeft geleid tot een sluiting. In de praktijk zal de burgemeester een inrichting meestal voor een bepaalde duur sluiten.
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
In het kader van de herziening is alleen een nieuwe toelichting gemaakt voor lid 3. Het overige gedeelte van de toelichting is gelijk aan het model. Deze toelichting hoort nog bij het "oude" APV-artikel en is niet aangepast aan de nieuwe verordening.
3. Het verbod in het eerste lid geldt niet in geval van storingen met lasgaten tot 5 m² oppervlakte of 25 strekkende meter lengte waarbij een melding is gedaan aan het college, met daarin vermeld contactgegevens en de datum van de werkzaamheden.
Een nutsbedrijf heeft op grond van artikel 2:11 een vergunning nodig voor het leggen van leidingen e.d. in een weg. In het derde lid wordt een uitzondering gemaakt in geval er sprake is van storingen met lasgaten tot 5 m² oppervlakte of 25 strekkende meter lengte waarbij een melding is gedaan aan het college, met daarin vermeld contactgegevens en de datum van de werkzaamheden. Dit lid is opgenomen in het kader van deregulering en strekt tot lastenverlichting. Voor telecommunicatiebedrijven en kabeltelevisiebedrijven en de door hen beheerde telecommunicatiekabels met een openbare status (telecommunicatie- en omroepnetwerken) is een regeling getroffen in de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde (gemeentelijke) Telecommunicatieverordening.
Artikelen 2:24 en 2:25 Evenement: vergunning, vereenvoudigde procedure of melding
In het kader van deregulering zijn de artikelen over evenementen van belang. Artikel 2:25 biedt via lid 2 de mogelijkheid dat de burgemeester een categorie evenementen aanwijst, waarbij volstaan kan worden met melding voorafgaande aan het evenement. Het zal daarbij gaan om een klein evenement met een beperkt aantal bezoekers. Daarboven biedt lid 3 van dit artikel de mogelijkheid dat de burgemeester een categorie evenementen aanwijst, waarbij kan worden volstaan met een vereenvoudigde aanvraagprocedure vergeleken bij een grootschalig evenement met grote impact op de omgeving.
Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichting in het kader van bescherming openbare orde
Artikel 2:27 Begripsbepalingen openbare inrichting
De begripsomschrijving van een openbare inrichting in dit artikel is breder dan die van bijvoorbeeld de Drank- en Horecawet. Onder een bedrijf in de zin van dit artikel wordt ook verstaan het schenken van niet-alcoholhoudende dranken en het verstrekken van rookwaar. Dit om zo ook coffeeshops onder de APV te laten vallen. Coffeeshops worden daarom als gewone openbare inrichtingen behandeld. Er zijn geen bijzondere bepalingen over coffeeshops opgenomen. Zie ook(pagina Ia-2-68 toelichting bij model-APV).
Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting
De gemeente Assen heeft er bewust voor gekozen om het exploitatievergunningenstelsel te handhaven. Dit om overzicht te houden in het uitgangsgebied en op (regelmatig wisselende) eigenaren van openbare inrichtingen. Bovendien kunnen door dit stelsel voorschriften op maat worden gegeven (persoonsgeboden). Door het hanteren van een exploitatievergunning kan de openbare orde en veiligheid adequaat worden gehandhaafd. Vergunningverlening slechts gestoeld op de Drank- en Horecawet biedt slechts een waarborg ten aanzien van aspecten van sociaal-hygiënische en sociaal-economische aard. Tenslotte zal door de vergunningplicht o.g.v. de APV ook voor leidinggevenden van een bedrijf die niet onder reikwijdte van de Drank- en Horecawet vallen een verklaring omtrent het gedrag worden gevraagd. Zonder deze vergunningplicht bij de categorie Horeca alcoholvrij kan er geen Bibob-onderzoek plaatsvinden. Artikel 2:28 APV biedt hiervoor de grondslag.
Voor een aantal categorieën van kleinschalige horecagelegenheden, waar de openbare orde evident niet in het geding is, is in de visie van de VNG geen vergunning nodig. Te denken valt aan tearooms, een ontbijthoekje bij de bakker, ijssalons etc. Vooralsnog is gekozen om winkels in de zin van de Winkeltijdenwet, die als nevenactiviteit een zeer beperkt horecagedeelte hebben, en openbare inrichtingen in zorginstellingen vrij te stellen van het systeem van exploitatievergunningen. Uit de begripsbepaling 2:27 volgt dat dit soort bedrijven niet in aanmerking komt voor een terras. Een terras is namelijk per definitie onderdeel van een horecabedrijf.
Artikel 2:28:1 Weigeringsgronden exploitatievergunning
De weigeringsgronden uit artikel 1:8 zijn t.a.v. horeca te ruim geformuleerd en daarom worden in dit artikel weigeringsgronden benoopenbare inrichtingemd gericht op de openbare orde en op het woon- en leefklimaat. Dit tegen de achtergrond dat de exploitatievergunning primair een overlastvergunning is. In het verlengde van deze weigeringsbepaling moet het systeem van maximumstelsels worden genoemd. Het is mogelijk het aantal te verlenen vergunningen aan een vastgesteld maximum te binden, indien aannemelijk is of is aangetoond dat van een gevaar van de openbare orde of het woon- en leefklimaat in de betreffende straat of wijk sprake is. Jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter en de Europese Dienstenregeling geven aan dat dit instrument, om paal en perk aan overlastbeleving te stellen, hanteerbaar is. Dit artikel is de grondslag om daar als dat nodig is toepassing aan te geven.
Deze bepaling is opgenomen in het kader van de Wet Bibob. Bij toepassing van dit instrument zal de gemeente eerst zelf het mogelijke moeten doen om de integriteit en achtergrond van de leidinggevende te onderzoeken. Het belangrijkste hulpmiddel daarbij is de toets omtrent het levensgedrag en de verklaring omtrent het gedrag.
Artikel 2:29 Sluitingstijd horecabedrijf
De bestaande praktijk is nu opgenomen in de APV. Dit betekent dat het systeem waarbij bedrijven jaarlijks ontheffing moeten vragen en daar leges over zijn verschuldigd is verlaten. Uitgangspunt is dat horecabedrijven in principe tot 0.400 uur bezoekers mogen toelaten en dat de bezoekers om 05.00 uur het bedrijf hebben moeten verlaten. Bij het handhaven van sluitingstijden past de burgemeester beleidsregels toe.
Ingeval van bijzondere aanvragen kan de burgemeester afwijken van de in het eerste lid genoemde sluitingstijd van 05.00 uur. Het kan daarbij zowel gaan om een eerder sluitingstijdstip als een latere. In de exploitatievergunning wordt in dat geval gemotiveerd aangegeven waarom die exploitant de daarin geregelde sluitingstijden krijgt opgelegd. Te denken valt bijvoorbeeld aan een horecavoorziening in een theater, waarbij bij specifieke activiteiten in het theater horecavoorziening gewenst is. Ook kan gedacht worden aan zogenaamde nachtclubs/cafés.
Een openbare inrichting zoals bedoeld in artikel 2:27 onder a. kan vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) of onder de werking van het Activiteitenbesluit vallen. In dat kader kunnen voorschriften of nadere eisen worden gesteld ter voorkoming van de indirecte gevolgen van de inrichting. De Wm beoogt een uitputtende regeling te geven ter voorkoming of beperking van alle nadelige gevolgen van het milieu door het in werking zijn van krachtens die wet aangewezen inrichtingen. Die regeling kan niet bij verordening worden aangevuld, indien daarmee wordt beoogd dezelfde belangen te beschermen.
Afdeling 8a. Bijzondere horeca
De bepalingen uit afdeling 8 hebben de openbare orde als oogmerk. In afdeling 8a staan bepalingen die gebaseerd zijn op de Drank- en Horecawet en die daarom sociaal-hygiënische en sociaal-economische motieven ten grondslag hebben. Door het hier opnemen van een tweetal bepalingen kan de Drank- en horecaverordening vervallen.
Het eerste lid bepaalt dat het verboden is om de orde in een openbare inrichting te verstoren. Op verzoek van de Asser horeca zijn de leden 2 tot en met 4 toegevoegd. Daarmee wordt het systeem van de "zwarte lijst" toegepast. Op grond daarvan kan de burgemeester personen die zich aan alcoholhoudende drank te buiten plegen te gaan en die de openbare orde verstoren een verbod opleggen om zich in aan te geven openbare inrichtingen te bevinden. De burgemeester deelt het verbod mee aan de leidinggevenden van openbare inrichting en de gedurig alcohol consumerende openbare orde overtreder. Het verbod is tweezijdig. Enerzijds mag de leidinggevende iemand die op de "zwarte lijst" staat niet toelaten tot zijn bedrijf. Aan de andere kant richt het verbod zich rechtstreeks tot degene die op de "zwarte lijst" staat. Het systeem wordt weinig toegepast, maar lijkt effectief om ordeverstoring tegen te gaan. Uit jurisprudentie van zowel de Hoge Raad als de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat het instrument van de "zwarte lijst" toelaatbaar is.
Artikel 2:34:1 Beperkende voorwaarden schenken alcohol
Artikel 2:34:1 heeft tot doel de positie van de reguliere horeca te beschermen. Daartoe worden beperkingen gesteld aan het kunnen schenken van alcohol vanuit organisaties die zich richten op activiteiten van sportieve, sociaal-culturele-, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard.
Artikel 2:34:2 Alcoholvrije horeca
bepaalt dat paracommerciële rechtspersonen geen alcoholhoudende drank mogen verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.
Het is dus wel toegestaan om bijeenkomsten te organiseren waarbij geen alcoholhoudende drank wordt verstrekt. Ook is het op grond van deze formulering mogelijk om de ruimte (kantine, buurthuis e.d.) te verhuren voor bijeenkomsten van derden waardoor de exploitatiemogelijkheden van het vastgoed toenemen.
Artikelen 2:47 tot en met 2:49 Hinderlijk of verboden gedrag in publiek domein/gebouw
Het arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2008, LJN BB4108, heeft consequenties voor de politiepraktijk. Nadien is nagegaan of sprake is van een lacune in de wetgeving. In de brief van 2 december 2009 van de Minister van BZK aan de burgemeesters staat de conclusie dat wetswijziging niet nodig is. Een deugdelijke grondslag voor bevelen van de politie aan personen die de openbare orde verstoren kan gelegd worden door die concreet te benoemen in de APV.
Artikel 2:52 Cameratoezicht op openbare plaatsen
Dit artikel ziet toe op het gebruik van vaste camera's. Het gebruik van mobiele camera's staat hier los van en kan gebaseerd worden op artikel 2 Politiewet 1993.
Afdeling 14. Overlast door dieren
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
Dit artikel schept voor de burgemeester de mogelijkheid om na een (bijt)incident met een hond dat naar zijn oordeel niet voldoende ernstig is om strafrechtelijk op te treden (wat er doorgaans op neer komt dat de hond in beslag wordt genomen en een gedragstest ondergaat om te bekijken of de hond geresocialiseerd kan worden of helaas moet inslapen), de eigenaar te verplichten de hond te muilkorven en/of kort aan te lijnen. Omdat een dergelijk besluit een sterk openbare orde-karakter heeft en daarbij vaak een snel handelen naar aanleiding van een incident vraagt, is bij de aanpassing van 2015 besloten om deze bevoegdheid bij de burgemeester te beleggen (was voorheen het college).
Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein
Het aanlijn- en/of muilkorfgebod dat de burgemeester kan opleggen voor het laten verblijven of laten lopen van een gevaarlijke hond op een openbare plaats of op het terrein van een ander (artikel 2:59), is niet in alle gevallen voldoende om bijtincidenten te voorkomen. Deze maatregel voorkomt niet dat mensen geconfronteerd worden met bijtincidenten op privéterrein. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan postbezorgers en koeriers, maar ook aan bijtincidenten die plaatsvinden binnen een huishouden. Om hier enigszins aan tegemoet te komen is artikel 2:59a opgenomen. Artikel 2:59a bepaalt dat het de eigenaar of houder van een gevaarlijke hond verboden is die hond zonder muilkorf op zijn terrein los te laten lopen. Het verbod geldt niet als er voorzieningen zijn getroffen waardoor gevaar voor derden in de openbare en vrij toegankelijke privéruimte niet aanwezig is. Hierbij zijn de volgende drie cumulatief geldende voorzieningen benoemd:
- een duidelijk leesbaar waarschuwingsbord dat vanaf de weg zichtbaar is;
- een buiten het terrein geplaatste brievenbus of aanbelmogelijkheid, en
- een deugdelijke afrastering die voorkomt dat de hond zelfstandig buiten het terrein kan komen.
Deze bepaling is gericht op de veiligheid in de openbare ruimte en voorkomt dat gevaarlijke honden op de openbare weg komen doordat ze van het terrein ontsnappen. Het verplicht plaatsen van een waarschuwingsbord zorgt ervoor dat mensen die een terrein willen betreden gewaarschuwd worden.
Opkopers hebben een registratieplicht die staat omschreven in artikel 437 Sr. Deze registratieplicht
bestaat reeds sinds 1880. Op basis van artikel 437 Sr zijn opkopers wettelijk verplicht een doorlopend en gewaarmerkt inkoopregister bij te houden. Hierin moeten zij de volgende zaken registeren: a) de datum van verkrijgen van het goed; b) een zo specifiek mogelijke omschrijving van het goed; c) de prijs; d) de naam en het adres van de aanbieder van het goed. Bij handel in koper(legering) tegen contante betaling moeten ook het nummer en het type identiteitsbewijs waarmee de aanbieder zich legitimeert worden vermeld.
Het ministerie van Veiligheid en Justitie start in 2017 een wetgevingstraject om het gebruik van het digitaal opkoopregister (DOR) wettelijk verplicht te stellen. Voordelen van het DOR zijn dat heling makkelijker te constateren is en de aanbieder van het goed sneller te achterhalen is, waarmee de pakkans voor heling toeneemt. Het DOR kan daarom, met name voor opkopers, worden gezien als een ‘eerlijkheidswaarmerk’ en is handig voor de eigen bedrijfsvoering.
Het DOR is een inkoopregister. Het inkoopregister heeft een strafrechtelijke basis in het Wetboek van Strafrecht. Alvorens opkopers met het DOR kunnen werken, dient dit als een gewaarmerkt register gekenmerkt te zijn. Hiervoor is een aanwijzingsbesluit van de burgemeester vereist.
Afdeling 17. Veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De modelregeling van de APV bevat een artikel over bestuurlijke ophouding. Dit is een zeer zwaar instrument dat vrijwel nog niet is toegepast. Ook bestaat twijfel over de juridische houdbaarheid en toepasbaarheid van dit instrument. Het rijk onderzoekt of het mogelijk is om met een lichtere variant te komen. In afwachting hiervan is de modelbepaling niet in de APV van de gemeente Assen opgenomen.
Hoofdstuk 3. Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen
Overeenkomstig artikel 160, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet is het college belast met de uitvoering van raadsbesluiten (waaronder verordeningen zoals de APV), tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester daarmee is belast. In veruit de meeste gevallen dient de burgemeester te worden aangemerkt als het ‘bevoegde bestuursorgaan’ bij de vergunningverlening voor een seksbedrijf. Zijn bevoegdheid treft namelijk de voor het publiek openstaande gebouwen (zoals veruit de meeste seksinrichtingen) en de daarbij behorende erven (zie in dit verband artikel 174 van de Gemeentewet). In de definitie van seksinrichtingen is het ruimere begrip 'ruimte' opgenomen. Dat betekent dat het college bijvoorbeeld bevoegd is als het gaat om escortbedrijven. Het college kan zijn bevoegdheid ter zake mandateren aan de burgemeester op grond van artikel 168, eerste lid, van de Gemeentewet.
Prostitutiebedrijven zijn er in verschillende varianten. In de eerste plaats vallen hieronder de locatiegebonden bedrijven met één of meerdere seksinrichtingen. Ook een niet-locatiegebonden bedrijf kan een prostitutiebedrijf zijn; veelal gaat het dan om een escortbedrijf, dat bemiddelt tussen prostituees en klanten. Als prostitutie plaatsvindt in woningen, kunnen (delen van) deze locaties – onder omstandigheden – als seksinrichting aangemerkt worden. Een dergelijke (ruimte in een) ‘privéwoning’ is voor het publiek toegankelijk nu klanten toegang wordt verschaft. Is de prostituee op enigerlei wijze werkzaam voor degene die de ruimte beschikbaar stelt, dan is er zonder meer sprake van een prostitutiebedrijf. Er zijn ook prostituees die niet werkzaam zijn voor of bij een door een ander geëxploiteerd prostitutiebedrijf, maar die zelfstandig werken, veelal thuis. Als een prostituee op haar thuisadres werkzaam is en geen andere prostituees in haar woning laat werken, is er in beginsel geen sprake van een prostitutiebedrijf, maar van een aan huis gebonden beroep, en is geen vergunning nodig (wel kunnen uit het bestemmingsplan belemmeringen voortvloeien om dergelijke activiteiten te mogen ondernemen). Als echter de activiteiten van de thuiswerkende prostituee een zakelijke uitstraling hebben, bijvoorbeeld als er zodanig met dat adres wordt geadverteerd dat er een publiekstrekkende werking vanuit gaat, er verlichting of reclame-uitingen aan het pand zichtbaar zijn of er meerdere prostituees op hetzelfde adres werkzaam zijn, dan is er sprake van bedrijfsmatige activiteiten en daarmee van een prostitutiebedrijf waarvoor een vergunning noodzakelijk is.
Thuiswerkers en zelfstandig werkende prostituees die geen vergunning nodig hebben, worden verzocht om zich te laten erkennen door de gemeente. Een erkenning houdt in dat de gemeente op de hoogte is van de thuisprostitutie. Om tot een erkenning te komen is een contactmoment nodig tussen gemeente en prostituee. Het contact gaat over hulpverlening, veiligheid en de leefbaarheid in de buurt. Het thuiswerk mag geen overlast voor de omgeving veroorzaken. De gemeente biedt in dit contactmoment een aantal mogelijkheden aan waardoor de thuiswerker beter wordt beschermd tegen misstanden.
Met het begrip ‘seksinrichting’ wordt geduid op de voor publiek toegankelijk locatie van een seksbedrijf.
Er is voor gekozen om seksbedrijven met een vergunningenstelsel te reguleren. Dit houdt in dat het uitoefenen van een seksbedrijf verboden is, tenzij een vergunning is verleend.
Met het oog op een toekomstbestendige uitvoeringspraktijk is in het tweede lid een zorgplicht voor het bevoegd bestuursorgaan opgenomen. Als er sprake is van de verlening van schaarse vergunningen dan moet het bevoegde bestuursorgaan een selectieprocedure hanteren die alle waarborgen voor onpartijdigheid en transparantie biedt.
Artikel 3:9 Intrekkingsgronden
Buiten op basis van de in dit het tweede lid genoemde gronden, kan een vergunning bovendien ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van die wet. Omdat schorsing in die gevallen niet voor de hand ligt, is dat hier verder niet geregeld.
Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf
Met dit voorschrift wordt o.a. – net als voor de exploitant van een seksbedrijf – een leeftijdseis voor prostituees geïntroduceerd. Hiertoe is besloten vanwege het gegeven dat jonge prostituees met name vatbaar voor en slachtoffer van misstanden als dwang, misbruik en mensenhandel zijn. Bovendien zijn prostituees van 21 jaar en ouder weerbaarder dan zeer jonge prostituees en is de kans groter dat ze over een startkwalificatie beschikking waarmee de eventuele economische druk om te kiezen voor de prostitutie lager is en bovendien een eventuele gewenste uitstap vergemakkelijkt wordt. Het stellen van een leeftijdgrens wordt als passend en noodzakelijk middel beschouwd om deze misstanden te bestrijden. Daarmee is het gemaakte onderscheid objectief gerechtvaardigd door een legitiem doel, bovendien zijn de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk. Hierdoor levert het onderscheid naar leeftijd geen strijd op met het verbod van leeftijdsdiscriminatie.
Ter versterking van de sociale positie van de prostituee is het van belang dat er in een prostitutiebedrijf maatregelen worden getroffen op het gebied van hygiëne en van de gezondheid, de veiligheid, het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees. Daartoe moet bij het aanvragen van een vergunning de exploitant een bedrijfsplan overleggen, zodat vooraf kan worden beoordeeld of de exploitant voor deze punten voldoende oog heeft, en zorg draagt voor goede arbeidsomstandigheden.
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Artikel 4:9a Verbod oplaten ballonnen
Het oplaten van ballonnen levert de nodige milieuschade op. Het zorgt voor zwerfvuil en is op verschillende manieren schadelijk voor dieren. Ballonnen die opgelaten worden door middel van vuur leveren daarnaast ook brandgevaar op. Om deze redenen gaat de raad over tot het opnemen van een verbod op het oplaten van ballonnen in de APV.
Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4.10 Begripsomschrijvingen
Boomwaarde. De richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs en Houtige gewassen voor de monetaire boomwaarde worden jaarlijks vastgesteld aan de hand van de prijsindexcijfers van het CBS, marktprijsgemiddelden en andere kengetallen. De richtlijnen gelden als de meest deskundige methode voor de wijze van vaststellen van de geldwaarde van bomen en worden in de rechtspraak erkend. Het spreekt overigens voor zich dat bomen ook vele andere waarden dan monetaire waarde kunnen vertegenwoordigen.
Vellen. Elke wijze van het te gronde richten van een houtopstand ongeacht of dit gedeeltelijk is, bijvoorbeeld bij kappen, of volledig, zoals bij rooien (inclusief de stobbe verwijderen). Ook ingrepen die een ingrijpende wijziging betekenen, zoals kandalaberen of het snoeien van meer dan 20 procent van het kroonvolume, vallen onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boomkroon tegen te kunnen gaan. Het instandhouden door periodieke snoei van de door kandelaberen of knotten ontstane kroonvorm is niet vergunningplichtig. Het verwijderen van de wortels, waarvan kan worden aangenomen dat daardoor de houtopstand ernstige schade oploopt, valt eveneens onder het begrip vellen.
Bomen-effect-analyse. Waardevolle houtopstanden worden regelmatig (ernstig) beschadigd of vernietigd door bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen. Vaak gebeurt dit ongewenst en onbedoeld, omdat er te laat is gekeken naar de gevolgen voor de bomen, waardoor ze niet ingepast of (onherstelbaar) beschadigd raken. De bomen-effect-analyse (BEA) is de landelijke richtlijn van de Bomenstichting voor een nauwgezette en onafhankelijke beoordeling, voorafgaand aan de voorgenomen bouw of aanleg. Deze standaardisering waarborgt deboomtechnische kwaliteit en garandeert een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven. Een BEA dient uitgevoerd te worden door een deskundig boomverzorger of boomtechnisch adviseur. De resultaten van deze beoordeling kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg en het toezicht op de uitvoering.
2.Alle bomen (uitgezonderd aangewezen monumentale bomen) op private percelen met een totaaloppervlakte van minder dan 100 m2 zijn kapvergunningvrij. Met totaaloppervlakte is bedoeld de totale grondoppervlakte inclusief bebouwing. Op deze wijze zijn kleine tuinen uitgezonderd van het kapverbod. Grotere tuinen kunnen meer of forsere houtopstanden bergen en deze kunnen een substantiële bijdrage leveren aan het groene karakter van de wijk of het gebied. Dode houtopstand. Er wordt voor het kapverbod geen onderscheid gemaakt tussen vitale en afgestorven houtopstand. Hiermee kan voorkomen worden dat een kwaadwillende boomeigenaar er voor zorgt dat een gezonde boom dood gaat of "bij vergissing" een gezonde boom kapt. Het kan tevens wenselijk zijn om dode bomen te bewaren vanwege hun ecologische waardevolle functies of omdat er wettelijk beschermde diersoorten in nestelen.
Artikel 4:12 Lijst van monumentale bomen
1.De lijst met monumentale bomen bevat bijzondere beschermwaardige bomen en andere houtopstand. De lijst bestaat in de gemeente Assen uit monumentale bomen (gemeentelijk en particulier bezit), waardevolle bomen (alleen gemeentelijk bezit) en toekomstbomen (alleen gemeentelijk bezit). De lijst kan houtopstand bevatten met een kleinere dwarsdoorsnede dan in artikel 1 genoemd. Op deze wijze kan (landschappelijk) waardevolle houtopstand, zoals beeldbepalende Rhododendrons, magnolia's of klimplanten of nieuw aangeplante herdenkingsbomen met een kleinere diktemaat toch bescherming genieten. Duurzaam behoud van houtopstand op de lijst van monumentale bomen heeft een hoge prioriteit. De houtopstand is extra beschermd doordat alleen bij hoge uitzondering een kapvergunning wordt verleend.
Artikel 4:12:4 Bijzondere vergunningvoorschriften
Voorwaarde van niet-gebruik. Dit artikel is bedoeld om te vermijden dat de boom al feitelijk is gekapt, voordat derden kennis van de kapvergunning hebben kunnen nemen. Aansluiting is gezocht met formuleringen en systematiek uit de rechtspraak en de afstemming van de bouwvergunning op de milieuvergunning. De opschortende werking van deze voorwaarde is niet van toepassing tijdens de beroepstermijn. Bezwaarmakers moeten om tussentijdse kap te voorkomen tijdens de beroepstermijn tegelijkertijd met het indienen van een beroepschrift een verzoek tot voorlopige voorziening indienen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de rechtbank. Ter voorkoming van directe kap na het ongegrond verklaren van de bezwaren, is een termijn van één week vastgesteld waarin niet gekapt mag worden en de bezwaarmakers de mogelijkheid hebben een beroepschrift en een verzoek tot voorlopige voorziening in te dienen.
Herplantplicht. De voorschriften moeten concreet en precies worden uitgewerkt, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte.
Noodkap. Het college van burgemeester en wethouders kan toestemming geven tot direct vellen, indien sprake is van acuut gevaar of vergelijkbaar spoedeisend belang.
Artikel 4:12:5 Herplant- en instandhoudingsplicht
Herplantvoorschriften moeten concreet en eenduidig zijn en mogen zeer gedetailleerd soort, locatie en plantwijze voorschrijven.
Artikel 4:12:6 Bestrijding van boomziekten
Dit artikel is bedoeld om besmettelijke boomziekten zoals de iepziekte adequaat te kunnen bestrijden. Belangrijk is dat de verspreiding van potentieel broedhout en de besmetting wordt voorkomen.
In het vierde lid is een bijzondere bestuursdwangbevoegdheid in aanvulling op de algemene bestuursdwangbevoegdheid opgenomen, vanwege de ernst van de zaak en noodzaak snel te kunnen handelen.
Artikel 4:12:8 Schadevergoeding
De Boswet schrijft voor dat dit artikel gemeentelijke kapbepalingen moet bevatten, hoewel uit de (gepubliceerde) rechtspraak geen enkel geval van een schade-uitkering op grond van dit artikel bekend is. Rechters lijken niet snel (onredelijk) nadeel aanwezig te achten indien een vergunning om te vellen geweigerd wordt.
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
Vanwege grote meerdaagse evenementen zoals met name de TT hanteert de gemeente een regiem om tijdelijk kamperen gekoppeld aan die evenementen mogelijk te maken. De bedoeling daarvan is om wildkamperen tegen te gaan. Het artikel geeft de mogelijkheid om nadere regels te stellen in het belang van de openbare orde, (brand)veiligheid en gezondheidszorg. Aan het artikel is ook handhaving gekoppeld. Zo is er een Handhavingskader Witten en zijn er Beleidsregels vuren bij tijdelijke campings. Overigens is het de lijn om de beheerders van tijdelijke campings zo veel mogelijk verantwoordelijk te maken voor het bewaken van orde, rust en veiligheid op de tijdelijke campings.
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding er gemeente
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
De volgende passage is in aanvulling op de toelichting van de model APV van de VNG:
De uitzondering die in het derde lid is gecreëerd betekent lastenverlichting voor die instellingen die collecteren op grond van de nationale kalender van het CBF.
Voor de verkoop van goederen door lokale belangenverenigingen, sportclubs etc. is ervoor gekozen een vergunningplicht te houden zodat op voorhand voor spreiding van inzamelingsacties kan worden gezorgd. Ook wordt hiermee voorkomen dat er in een korte periode door meerdere organisaties goederen worden verkocht.
Toelichting Model-Algemene Plaatselijke Verordening
Transponeringstabel (inclusief veranderingen t.o.v. APV 1993)
De nummering van de APV Assen (2010) wijkt op enkele plaatsen sterk af van de nummering van de vorige versie (1993). Om de aansluiting tussen de versies gemakkelijker te maken, is hieronder de transponeringstabel opgenomen.
Van deze versie naar vorige versie