Organisatie | Assen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening gemeente Assen |
Citeertitel | Algemene Plaatselijke verordening gemeente Assen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
31-12-2023 | Wijzigingsregeling | 24-11-2022 | |||
08-12-2022 | 31-12-2023 | Wijzigingsregeling | 24-11-2022 | ||
25-02-2022 | 08-12-2022 | Wijzigingsregeling | 18-02-2022 | ||
22-12-2021 | 25-02-2022 | Wijzigingsverordening | 16-12-2021 | ||
09-09-2020 | 22-12-2021 | wijziging art. 2:12 lid 2 | 03-09-2020 | ||
09-05-2020 | 09-09-2020 | toevoeging artt. 2:32:1 en 2:32:2 | 12-03-2020 | ||
27-02-2020 | 09-05-2020 | toevoeging artikel 2A:2 en toelichting | 13-02-2020 | ||
21-06-2019 | 27-02-2020 | wijziging | 06-06-2019 | R.000176 | |
18-05-2018 | 06-10-2016 | toevoeging artikel 2:30:2 en 2:30:3 gevaarlijk drinkgerei en verpakkingen | 15-06-2017 | ||
16-12-2017 | 18-05-2018 | toevoeging artikel 2:78 | 07-12-2017 | ||
06-10-2016 | 16-12-2017 | Wijzigingen openbare orde | 22-09-2016 | R 00445 | |
06-10-2016 | 21-06-2019 | Wijziging diverse artikelen, toevoeging artikel 2.1.a | 22-09-2016 | ||
20-05-2014 | 06-10-2016 | Technische herziening | 08-04-2014 | BB 00203 | |
01-01-2013 | 01-01-2013 | 20-05-2014 | Wijziging artikel 2:25 | 10-01-2013 | R-01189 |
01-10-2010 | 01-10-2010 | 25-01-2013 | Wijziging | 23-09-2010 | 23 september 2010, BB 2010-01223 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Een ieder, die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval, waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Afdeling 2A Aanpak ondermijnende criminaliteit
Artikel 2A:1 Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen
De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden geheel of gedeeltelijk sluiten.
Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
Artikel 2A:2 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.
Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen: a. in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of b. indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:
indien een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.
De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet.
In afwijking van het derde lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10 Omgevingsvergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan.
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg.
Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven in het kader van bescherming openbare orde
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;
Artikel 2:28:1 Weigeringsgronden exploitatievergunning
Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het openbare inrichtingen de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
Een tijdelijk terras ten behoeve van raamverkoop kan uitsluitend worden toegestaan van maandag tot en met zaterdag tijdens de laatste volledige kalenderweek van juni. De burgemeester stelt nadere regels omtrent de dagen, tijdstippen en omvang.
Artikel 2:30:2 Gevaarlijk drinkgerei en verpakkingen
Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door de burgemeester aangewezen gebied, drinkgerei van glas of geopende glazen verpakkingen, kennelijk bestemd voor het bewaren van dranken, bij zich te hebben of met zich mee te voeren.
Het is een leidinggevende van een openbare inrichting en degene die een winkelbedrijf of slijtersbedrijf uitoefent, welke inrichting, winkel of slijterij is gelegen binnen een door de burgemeester aangewezen gebied verboden dranken in door de burgemeester aangewezen verpakkingen, en/of drinkgerei van glas te verstrekken gedurende een door de burgemeester aangewezen periode. De burgemeester wijst het gebied, de verpakkingen en drinkgerei en de periode aan in het belang van de openbare orde en/of veiligheid indien en voor zover de genoemde belangen dit dringend noodzakelijk maken en ook in aantoonbaar verband staan tot deze aanwijzing.
Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoeker verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.
Artikel 2:32:1 verbod op verkoop en gebruik lachgas binnen een aangewezen gebied
Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, lachgas te verkopen of, te verstrekken, mee te voeren en/of te inhaleren uit een ballon of enige andere hulpmiddel.
Artikel 2:32:2 verbod verkoop lachgas vanuit openbare inrichtingen binnen een aangewezen gebied
Het is een leidinggevende van een openbare inrichting en degene die een winkelbedrijf of slijtersbedrijf uitoefent, welke inrichting, winkel of slijterij is gelegen binnen een door het college aangewezen gebied verboden lachgas voorhanden te hebben en/of te verstrekken gedurende een door het college aangewezen periode. Het college wijst het gebied, het verbod op het gebruik en verkoop en de periode aan in het belang van de openbare orde en/of veiligheid indien en voor zover de genoemde belangen dit dringend noodzakelijk maken en ook in aantoonbaar verband staan deze aanwijzing.
Het is de leidinggevende van een openbare inrichting, als bedoeld in artikel 2:27, verboden in dat bedrijf toe te laten of te laten verblijven niet tot zijn gezin behorende personen, die naar het oordeel van de burgemeester misbruik van alcoholhoudende drank plegen te maken en van wie de namen als zodanig schriftelijk door de burgemeester aan de leidinggevende zijn opgegeven.
Het is aan een persoon wiens naam ingevolge het vorige lid door de burgemeester aan de leidinggevenden van openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27 is opgegeven, verboden zich in een dergelijk openbare inrichting te bevinden nadat hij schriftelijk door de burgemeester van dit verbod in kennis is gesteld.
AFDELING 8A. : Bijzondere bepalingen paracommerciële rechtspersonen.
Artikel 2:34:1 Schenktijden paracommercële rechtspersonen
Paracommerciële rechtspersonen verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank gedurende de periode beginnende met een uur voor aanvang en eindigende met een uur na beëindiging van de activiteiten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon, waarbij de maximale eindtijd op 24.00 uur ligt.
Artikel 2:34:2 Bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen
Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij activiteiten van de rechtspersoon betrokken zijn.
Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:42 Plakken en kladden
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 12 (Bepalingen ter voorkoming en bestrijding van diefstal en heling van goederen) onder artikel 2:66:1).
Artikel 2:49 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:49a Verbod zichtbare uitingen van verboden organisaties
Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek toegankelijke openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verbonden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.
Artikel 2:50:1 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Het is verbodenop een openbare plaats te bedelen om geld of andere zaken in door het college ter voorkoming of beëindiging van overlast aangewezen gebieden.
Artikel 2:53 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
AFDELING 13. Overlast door (brom)fietsen
Artikel 2:53:1 Neerzetten van fietsen e.d.
Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimte of plaatsen te laten staan.
Artikel 2:53:2 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is gemaakt aan de bezoekers van het terrein.
Afdeling 14. overlast door dieren
Artikel 2:57 Loslopende honden
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het is verboden om in door het college aangewezen plaatsen buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, ter voorkoming of beëindiging van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:
Afdeling 15. Bepalingen ter voorkoming en bestrijding van diefstal en heling van goederen
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
Artikel 2:71 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan: vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.
Afdeling 17. Veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet, indien dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is, besluiten om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
Artikel 2:77:1 Gebiedsontzegging
De burgemeester kan, in het kader van de openbare orde of veiligheid, een verbod opleggen aan degene die de openbare orde of veiligheid heeft verstoord om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden op in dat verbod aangegeven plaatsen. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking van het verbod genoemde periode die ten hoogste 12 weken kan bedragen.
Artikel 2:78 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
Hoofdstuk 3. Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen
De artikelen 1:2, 1:3 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
Afdeling 2. Vergunning seksbedrijf
Een vergunning wordt geweigerd als:
er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;
de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:
voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met g, of tweede lid, aanhef onder a tot en met i, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;
in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van de woon- en leefomgeving, de veiligheid en de gezondheid van personen of goederen, de verkeersvrijheid of -veiligheid, de gezondheid of zedelijkheid of de arbeidsomstandigheden van de prostituee, wanneer deze zaken nadelig worden beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;
Artikel 3:9 Intrekkingsgronden
Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden
De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.
Afdeling 3. Uitoefenen seksbedrijf
Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf
De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.
Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf
Artikel 3:19 Straatprostitutie
Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting
In deze afdeling wordt verstaan onder:
inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal 8 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18 lid f en lid 5 van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing.
de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder, zoals die wet en dat besluit luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;
Voor de duur van 5 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in lid 1. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.
Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
(Dit artikel is verplaatst naar hoofdstuk 2 afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid)
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:10 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
houtopstand: één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van een houtwal, een grotere lintbegroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een heg, ongeacht de dwarsdoorsnede van de aanwezige bomen, struiken of heesters;
vellen: rooien, kappen, verplanten, het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen. Het verrichten van handelingen, zowel boven als ondergronds, die de dood of ernstige beschadigingen of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben;
Artikel 4:12 Lijst van monumentale bomen
Artikel 4:12:2 Weigeringsgronden
Artikel 4:12:4 Bijzondere vergunningsvoorschriften
Tot aan de vergunning tot vellen te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van houtopstand op bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan, indien andere vergunningen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.
Artikel 4:12:5 Herplant- en instandhoudingsplicht
Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college van burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
Indien houtopstand, waarop het verbod tot vellen van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college van burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich die houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:
Artikel 4:12:6 Bestrijding van boomziekten
Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gevaar opleveren voor de verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college van burgemeester en wethouders wordt aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:
Afdeling 3A. Bescherming van flora en fauna
Artikel 4:12:9 Bescherming van groenvoorzieningen
Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groen- en/of parkeerstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken of hout te sprokkelen.
Artikel 4:12:10 Bescherming wallen
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een wal geheel of gedeeltelijk af te graven, daarop voorkomende bomen of andere beplanting te rooien, te verwijderen of te beschadigen en in het algemeen handelingen te verrichten waardoor het karakter van een wal verandering ondergaat of één of meer van de hiervoor genoemde handelingen te doen verrichten.
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Artikel 4:15 Omgevingsvergunning voor handelsreclame
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak, alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag deze zaak of daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:
opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:
het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak bestemd is, zomede op naamborden, mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m2 en geen van alle een grotere oppervlakte in een inrichting hebben dan 1,00 m2 en mits deze opschriften en aankondigingen niet verlicht zijn aangebracht op of aan een onroerende zaak;
opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de naam van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college van burgemeester en wethouders en dit college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken. Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.
Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel 4:15 dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter beëindiging van dit gevaar of deze hinder. Degene toe wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
Het is verboden op door het college te bepalen plaatsen op de weg te vervoeren of aanwezig te hebben of te houden van: aggregaten, koelinstallaties, biertaps, meer dan een halve kubieke meter losse banden en andere campingvreemde artikelen die overlast kunnen veroorzaken of die bedoeld zijn om overmatig drankgebruik te faciliteren. Zie ook artikel 2:44.
Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen en diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:
indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van een vergunning voor het hebben van een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijde een vaartuig op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
Afdeling 9. Verstrooiing van as
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Artikel 5:37 Hinder of overlast
Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.
Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van een bij of krachtens deze verordening vastgestelde verbodsbepaling, niet-nakoming van een bij of krachtens deze verordening opgelegde verplichting en niet nakoming van een voorschrift aan een vergunning of ontheffing verbonden, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak worden gestraft.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 11 februari 2010.
De raad voornoemd,
, voorzitter
, griffier
Toelichting Algemeen Plaatselijke Verordening Assen
De toelichting bij de artikelen 2:6, 2:16, 2:22, 2:23, 2:45, 2:46, 2:62, 2:63, 2:64, 2:67, 2:68, 5:29, 5:32 zijn vervallen.
Waar op de in deze verordening opgenomen artikelen geen toelichting is gegeven wordt verwezen naar de toelichting zoals die is gegeven in de model-Algemene Plaatselijke Verordening van de VNG, welke wordt geacht deel uit te maken van deze verordening.
Afdeling 2A Aanpak ondermijning: voor publiek openstaande gebouwen
Artikel 2A:1 Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen
Dit artikel is een aanvulling op de bevoegdheden van de burgemeester om op grond van de APV of artikel 13b van de Opiumwet overlastgevende inrichtingen, zoals horecabedrijven en seksinrichtingen, dan wel woningen te sluiten op grond van artikel 174a Gemeentewet. De burgemeester kan met behulp van dit artikel optreden wanneer in een voor het publiek openstaand gebouw strafbare feiten plaatsvinden waardoor de openbare orde of het woon- of leefklimaat nadelig wordt beïnvloed of wanneer ondernemers van (dienstverlenende) bedrijven zoals garages, autoverhuurbedrijven, uitzendbureaus, winkels of afhaalgelegenheden zoals pizzeria’s of snackbars, overlast (blijven) veroorzaken of ter plaatse strafbare feiten plegen, deze faciliteren, gedogen of op enigerwijze toestaan. Dit zal in ieder geval onder meer kunnen gebeuren in de volgende situaties:
In het zevende lid wordt de mogelijkheid geboden dat de burgemeester een sluiting voor onbepaalde duur op verzoek van belanghebbende(n) opheft. De burgemeester zal daartoe in de regel alleen over gaan op het moment dat er voldoende garanties aanwezig zijn waaruit blijkt dat de openbare orde en veiligheid in de omgeving van het pand gewaarborgd is. Hiervan is geen sprake als er geen wijzigingen hebben plaatsgevonden in de situatie die heeft geleid tot een sluiting. In de praktijk zal de burgemeester een inrichting meestal voor een bepaalde duur sluiten.
Artikel 2A:2 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
De systematiek van artikel 2A:2 gaat uit van een pand-, gebieds- of branchegerichte aanpak. Hiermee kan maatwerk in de stad geleverd worden. De burgemeester kan met een aanwijzingsbesluit nieuwe en reeds gevestigde ondernemers onderwerpen aan een systeem van verplichte vergunningen.
Bij een gebiedsgewijze aanpak wordt de noodzaak van de aanwijzing mede bezien in samenhang met de andere maatregelen in een gebied. De vergunningplicht kan op pandniveau worden ingezet door deze bijvoorbeeld na concrete incidenten (strafbare feiten) van toepassing te verklaren op het pand of wanneer als gevolg van de wijze van exploitatie in dat pand de leefbaarheid of openbare orde onder druk staat (repressieve aanwijzing). Daar waar strafbare feiten in een pand worden geconstateerd en de pandeigenaar niet intrinsiek gemotiveerd is om mee te werken aan de bestrijding hiervan biedt een pandsgewijze vergunningplicht soelaas.
Indien sprake is van een (ernstige) structurele problematiek in een bepaalde branche of gebied kan op grond van het APV artikel een vergunningplicht voor een branche of gebied worden ingevoerd.
Een aanwijzing van een bepaalde branche kan op een bepaalde wijk of straat betrekking hebben, maar het gebied waarvoor een bepaalde branche wordt aangewezen, kan ook de gehele gemeente beslaan. Bij aanwijzing van een branche wordt gemotiveerd waarom de bedrijfsmatige activiteiten met het oog op de openbare orde en veiligheid gereguleerd moeten worden.
De algemene intrekkings- en weigeringsgronden staan vermeld in de artikelen 1:6 en 1:8. In deze leden staan de specifieke weigerings- en intrekkingsgronden vermeld. Toezicht op en handhaving van de vergunningplicht is mogelijk door intrekking van een reeds verstrekte vergunning of door sluiting van het bedrijf. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden (artikel 1:4).
Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden is het van belang dat de beheerders bij de gemeente bekend zijn. Een wijziging in het beheer kan pas plaatsvinden indien de burgemeester de gevraagde wijziging in het beheer heeft bijgeschreven en de exploitant hiervan bericht heeft ontvangen.
Voor zittende exploitanten geldt dat zij drie maanden de tijd krijgen om een vergunning aan te vragen en te verkrijgen. Lukt dat niet tijdig, dan handelen zij in strijd met het verbod. Wordt de aanvraag om een vergunning binnen de periode van drie maanden geweigerd of wordt een eventueel reeds verleende vergunning ingetrokken, dan handelen zij vanaf dat moment in strijd met het verbod. De burgemeester kan dan met onmiddellijke ingang tot handhaving van het verbod overgaan.
De openbare orde en veiligheid vormt de reden om van een lex silencio positivo af te zien.
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
In het kader van de herziening is alleen een nieuwe toelichting gemaakt voor lid 3. Het overige gedeelte van de toelichting is gelijk aan het model. Deze toelichting hoort nog bij het "oude" APV-artikel en is niet aangepast aan de nieuwe verordening.
Het verbod in het eerste lid geldt niet in geval van storingen met lasgaten tot 5 m² oppervlakte of 25 strekkende meter lengte waarbij een melding is gedaan aan het college, met daarin vermeld contactgegevens en de datum van de werkzaamheden.
Een nutsbedrijf heeft op grond van artikel 2:11 een vergunning nodig voor het leggen van leidingen e.d. in een weg. In het derde lid wordt een uitzondering gemaakt in geval er sprake is van storingen met lasgaten tot 5 m² oppervlakte of 25 strekkende meter lengte waarbij een melding is gedaan aan het college, met daarin vermeld contactgegevens en de datum van de werkzaamheden. Dit lid is opgenomen in het kader van deregulering en strekt tot lastenverlichting. Voor telecommunicatiebedrijven en kabeltelevisiebedrijven en de door hen beheerde telecommunicatiekabels met een openbare status (telecommunicatie- en omroepnetwerken) is een regeling getroffen in de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde (gemeentelijke) Telecommunicatieverordening.
Artikelen 2:24 en 2:25 Evenement: vergunning, vereenvoudigde procedure of melding
In het kader van deregulering zijn de artikelen over evenementen van belang. Artikel 2:25 biedt via lid 2 de mogelijkheid dat de burgemeester een categorie evenementen aanwijst, waarbij volstaan kan worden met melding voorafgaande aan het evenement. Het zal daarbij gaan om een klein evenement met een beperkt aantal bezoekers. Daarboven biedt lid 3 van dit artikel de mogelijkheid dat de burgemeester een categorie evenementen aanwijst, waarbij kan worden volstaan met een vereenvoudigde aanvraagprocedure vergeleken bij een grootschalig evenement met grote impact op de omgeving.
Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichting in het kader van bescherming openbare orde
Artikel 2:27 Begripsbepalingen openbare inrichting
De begripsomschrijving van een openbare inrichting in dit artikel is breder dan die van bijvoorbeeld de Drank- en Horecawet. Onder een bedrijf in de zin van dit artikel wordt ook verstaan het schenken van niet-alcoholhoudende dranken en het verstrekken van rookwaar. Dit om zo ook coffeeshops onder de APV te laten vallen. Coffeeshops worden daarom als gewone openbare inrichtingen behandeld. Er zijn geen bijzondere bepalingen over coffeeshops opgenomen. Zie ook(pagina Ia-2-68 toelichting bij model-APV).
Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting
De gemeente Assen heeft er bewust voor gekozen om het exploitatievergunningenstelsel te handhaven. Dit om overzicht te houden in het uitgangsgebied en op (regelmatig wisselende) eigenaren van openbare inrichtingen. Bovendien kunnen door dit stelsel voorschriften op maat worden gegeven (persoonsgeboden). Door het hanteren van een exploitatievergunning kan de openbare orde en veiligheid adequaat worden gehandhaafd. Vergunningverlening slechts gestoeld op de Drank- en Horecawet biedt slechts een waarborg ten aanzien van aspecten van sociaal-hygiënische en sociaal-economische aard. Tenslotte zal door de vergunningplicht o.g.v. de APV ook voor leidinggevenden van een bedrijf die niet onder reikwijdte van de Drank- en Horecawet vallen een verklaring omtrent het gedrag worden gevraagd. Zonder deze vergunningplicht bij de categorie Horeca alcoholvrij kan er geen Bibob-onderzoek plaatsvinden. Artikel 2:28 APV biedt hiervoor de grondslag.
Voor een aantal categorieën van kleinschalige horecagelegenheden, waar de openbare orde evident niet in het geding is, is in de visie van de VNG geen vergunning nodig. Te denken valt aan tearooms, een ontbijthoekje bij de bakker, ijssalons etc. Vooralsnog is gekozen om winkels in de zin van de Winkeltijdenwet, die als nevenactiviteit een zeer beperkt horecagedeelte hebben, en openbare inrichtingen in zorginstellingen vrij te stellen van het systeem van exploitatievergunningen. Uit de begripsbepaling 2:27 volgt dat dit soort bedrijven niet in aanmerking komt voor een terras. Een terras is namelijk per definitie onderdeel van een horecabedrijf.
Artikel 2:28:1 Weigeringsgronden exploitatievergunning
De weigeringsgronden uit artikel 1:8 zijn t.a.v. horeca te ruim geformuleerd en daarom worden in dit artikel weigeringsgronden benoopenbare inrichtingemd gericht op de openbare orde en op het woon- en leefklimaat. Dit tegen de achtergrond dat de exploitatievergunning primair een overlastvergunning is. In het verlengde van deze weigeringsbepaling moet het systeem van maximumstelsels worden genoemd. Het is mogelijk het aantal te verlenen vergunningen aan een vastgesteld maximum te binden, indien aannemelijk is of is aangetoond dat van een gevaar van de openbare orde of het woon- en leefklimaat in de betreffende straat of wijk sprake is. Jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter en de Europese Dienstenregeling geven aan dat dit instrument, om paal en perk aan overlastbeleving te stellen, hanteerbaar is. Dit artikel is de grondslag om daar als dat nodig is toepassing aan te geven.
Deze bepaling is opgenomen in het kader van de Wet Bibob. Bij toepassing van dit instrument zal de gemeente eerst zelf het mogelijke moeten doen om de integriteit en achtergrond van de leidinggevende te onderzoeken. Het belangrijkste hulpmiddel daarbij is de toets omtrent het levensgedrag en de verklaring omtrent het gedrag.
Artikel 2:29 Sluitingstijd horecabedrijf
De bestaande praktijk is nu opgenomen in de APV. Dit betekent dat het systeem waarbij bedrijven jaarlijks ontheffing moeten vragen en daar leges over zijn verschuldigd is verlaten. Uitgangspunt is dat horecabedrijven in principe tot 0.400 uur bezoekers mogen toelaten en dat de bezoekers om 05.00 uur het bedrijf hebben moeten verlaten. Bij het handhaven van sluitingstijden past de burgemeester beleidsregels toe.
Ingeval van bijzondere aanvragen kan de burgemeester afwijken van de in het eerste lid genoemde sluitingstijd van 05.00 uur. Het kan daarbij zowel gaan om een eerder sluitingstijdstip als een latere. In de exploitatievergunning wordt in dat geval gemotiveerd aangegeven waarom die exploitant de daarin geregelde sluitingstijden krijgt opgelegd. Te denken valt bijvoorbeeld aan een horecavoorziening in een theater, waarbij bij specifieke activiteiten in het theater horecavoorziening gewenst is. Ook kan gedacht worden aan zogenaamde nachtclubs/cafés.
Een openbare inrichting zoals bedoeld in artikel 2:27 onder a. kan vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) of onder de werking van het Activiteitenbesluit vallen. In dat kader kunnen voorschriften of nadere eisen worden gesteld ter voorkoming van de indirecte gevolgen van de inrichting. De Wm beoogt een uitputtende regeling te geven ter voorkoming of beperking van alle nadelige gevolgen van het milieu door het in werking zijn van krachtens die wet aangewezen inrichtingen. Die regeling kan niet bij verordening worden aangevuld, indien daarmee wordt beoogd dezelfde belangen te beschermen.
Afdeling 8a. Bijzondere horeca
De bepalingen uit afdeling 8 hebben de openbare orde als oogmerk. In afdeling 8a staan bepalingen die gebaseerd zijn op de Drank- en Horecawet en die daarom sociaal-hygiënische en sociaal-economische motieven ten grondslag hebben. Door het hier opnemen van een tweetal bepalingen kan de Drank- en horecaverordening vervallen.
Het eerste lid bepaalt dat het verboden is om de orde in een openbare inrichting te verstoren. Op verzoek van de Asser horeca zijn de leden 2 tot en met 4 toegevoegd. Daarmee wordt het systeem van de "zwarte lijst" toegepast. Op grond daarvan kan de burgemeester personen die zich aan alcoholhoudende drank te buiten plegen te gaan en die de openbare orde verstoren een verbod opleggen om zich in aan te geven openbare inrichtingen te bevinden. De burgemeester deelt het verbod mee aan de leidinggevenden van openbare inrichting en de gedurig alcohol consumerende openbare orde overtreder. Het verbod is tweezijdig. Enerzijds mag de leidinggevende iemand die op de "zwarte lijst" staat niet toelaten tot zijn bedrijf. Aan de andere kant richt het verbod zich rechtstreeks tot degene die op de "zwarte lijst" staat. Het systeem wordt weinig toegepast, maar lijkt effectief om ordeverstoring tegen te gaan. Uit jurisprudentie van zowel de Hoge Raad als de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat het instrument van de "zwarte lijst" toelaatbaar is.
Artikel 2:34:1 Beperkende voorwaarden schenken alcohol
Artikel 2:34:1 heeft tot doel de positie van de reguliere horeca te beschermen. Daartoe worden beperkingen gesteld aan het kunnen schenken van alcohol vanuit organisaties die zich richten op activiteiten van sportieve, sociaal-culturele-, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard.
Artikel 2:34:2 Alcoholvrije horeca
bepaalt dat paracommerciële rechtspersonen geen alcoholhoudende drank mogen verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.
Het is dus wel toegestaan om bijeenkomsten te organiseren waarbij geen alcoholhoudende drank wordt verstrekt. Ook is het op grond van deze formulering mogelijk om de ruimte (kantine, buurthuis e.d.) te verhuren voor bijeenkomsten van derden waardoor de exploitatiemogelijkheden van het vastgoed toenemen.
Artikelen 2:47 tot en met 2:49 Hinderlijk of verboden gedrag in publiek domein/gebouw
Het arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2008, LJN BB4108, heeft consequenties voor de politiepraktijk. Nadien is nagegaan of sprake is van een lacune in de wetgeving. In de brief van 2 december 2009 van de Minister van BZK aan de burgemeesters staat de conclusie dat wetswijziging niet nodig is. Een deugdelijke grondslag voor bevelen van de politie aan personen die de openbare orde verstoren kan gelegd worden door die concreet te benoemen in de APV.
Artikel 2:49a Verbod zichtbare uitingen van verboden organisaties
Zie hiervoor de toelichting op het tweede en derde lid van artikel 2:26.
In artikel 2:49a wordt een verbod ingesteld voor openbare plaatsen en in voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Strafbaarstelling van het verbod vindt plaats in artikel 6:1. Voor het geval van samenloop met de strafbaarstelling in het Wetboek van Strafrecht (met name relevant na het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak) is voorzien in een anti-samenloopbepaling (tweede lid).
Artikel 2:52 Cameratoezicht op openbare plaatsen
Dit artikel ziet toe op het gebruik van vaste camera's. Het gebruik van mobiele camera's staat hier los van en kan gebaseerd worden op artikel 2 Politiewet 1993.
Afdeling 14. Overlast door dieren
Artikel 2:52a Voerverbod dieren
Het voederverbod draagt bij aan een schone en gezonde stad, voor mensen en dieren. Het overmatig of verkeerd voeren van dieren is niet goed voor de dieren. Daarnaast trekken de overblijvende voedselresten dieren aan, die overlast kunnen geven. In het bijzonder geldt dit voor het voeren van stadsduiven. De locatie waar voer te vinden is, bepaalt bovendien de oriëntatie van stadsduiven en daarmee de locaties waar uitwerpselen zich kunnen ophopen of waar genesteld wordt. Het voerverbod in gebieden die door B&W zijn aangewezen geeft B&W de mogelijkheid om duurzaam de duiven te beheren. Dit beheer omvat de oriëntatie van de duiven door op slechts 1 plaats voer aan te bieden, de conditie van de duiven door goed voer te bieden, en de reproductie van de duiven door ze op 1, voorspelbare locatie te laten nestelen, waar eieren kunnen worden weggehaald. Daartoe wordt een duiventil ingezet. In vele gemeentes in binnen- en buitenland blijkt een duiventil in combinatie met een voerverbod succesvol om voor lange termijn de overlast te beperken en de duivenpopulatie in toom en in conditie te houden.
Het beheer van de duiven bevordert ook de volksgezondheid en de hygiëne. De hygiëne is gebaat bij het tegengaan van de verspreiding van mest van stadsduiven in het centrum. Het wordt voorzien dat het beheer leidt tot concentratie van duiven en daarmee van uitwerpselen op 1 locatie (direct nabij of in de duiventil), waar de mest verwijderd kan worden zonder dat daar hygiëneproblemen mee zijn.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
Dit artikel schept voor de burgemeester de mogelijkheid om na een (bijt)incident met een hond dat naar zijn oordeel niet voldoende ernstig is om strafrechtelijk op te treden (wat er doorgaans op neer komt dat de hond in beslag wordt genomen en een gedragstest ondergaat om te bekijken of de hond geresocialiseerd kan worden of helaas moet inslapen), de eigenaar te verplichten de hond te muilkorven en/of kort aan te lijnen. Omdat een dergelijk besluit een sterk openbare orde-karakter heeft en daarbij vaak een snel handelen naar aanleiding van een incident vraagt, is bij de aanpassing van 2015 besloten om deze bevoegdheid bij de burgemeester te beleggen (was voorheen het college).
Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein
Het aanlijn- en/of muilkorfgebod dat de burgemeester kan opleggen voor het laten verblijven of laten lopen van een gevaarlijke hond op een openbare plaats of op het terrein van een ander (artikel 2:59), is niet in alle gevallen voldoende om bijtincidenten te voorkomen. Deze maatregel voorkomt niet dat mensen geconfronteerd worden met bijtincidenten op privéterrein. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan postbezorgers en koeriers, maar ook aan bijtincidenten die plaatsvinden binnen een huishouden. Om hier enigszins aan tegemoet te komen is artikel 2:59a opgenomen. Artikel 2:59a bepaalt dat het de eigenaar of houder van een gevaarlijke hond verboden is die hond zonder muilkorf op zijn terrein los te laten lopen. Het verbod geldt niet als er voorzieningen zijn getroffen waardoor gevaar voor derden in de openbare en vrij toegankelijke privéruimte niet aanwezig is. Hierbij zijn de volgende drie cumulatief geldende voorzieningen benoemd:
Deze bepaling is gericht op de veiligheid in de openbare ruimte en voorkomt dat gevaarlijke honden op de openbare weg komen doordat ze van het terrein ontsnappen. Het verplicht plaatsen van een waarschuwingsbord zorgt ervoor dat mensen die een terrein willen betreden gewaarschuwd worden.
Opkopers hebben een registratieplicht die staat omschreven in artikel 437 Sr. Deze registratieplicht bestaat reeds sinds 1880. Op basis van artikel 437 Sr zijn opkopers wettelijk verplicht een doorlopend en gewaarmerkt inkoopregister bij te houden. Hierin moeten zij de volgende zaken registeren: a) de datum van verkrijgen van het goed; b) een zo specifiek mogelijke omschrijving van het goed; c) de prijs; d) de naam en het adres van de aanbieder van het goed. Bij handel in koper(legering) tegen contante betaling moeten ook het nummer en het type identiteitsbewijs waarmee de aanbieder zich legitimeert worden vermeld.
Het ministerie van Veiligheid en Justitie start in 2017 een wetgevingstraject om het gebruik van het digitaal opkoopregister (DOR) wettelijk verplicht te stellen. Voordelen van het DOR zijn dat heling makkelijker te constateren is en de aanbieder van het goed sneller te achterhalen is, waarmee de pakkans voor heling toeneemt. Het DOR kan daarom, met name voor opkopers, worden gezien als een ‘eerlijkheidswaarmerk’ en is handig voor de eigen bedrijfsvoering.
Het DOR is een inkoopregister. Het inkoopregister heeft een strafrechtelijke basis in het Wetboek van Strafrecht. Alvorens opkopers met het DOR kunnen werken, dient dit als een gewaarmerkt register gekenmerkt te zijn. Hiervoor is een aanwijzingsbesluit van de burgemeester vereist.
Afdeling 17. Veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De modelregeling van de APV bevat een artikel over bestuurlijke ophouding. Dit is een zeer zwaar instrument dat vrijwel nog niet is toegepast. Ook bestaat twijfel over de juridische houdbaarheid en toepasbaarheid van dit instrument. Het rijk onderzoekt of het mogelijk is om met een lichtere variant te komen. In afwachting hiervan is de modelbepaling niet in de APV van de gemeente Assen opgenomen.
Hoofdstuk 3. Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen
Overeenkomstig artikel 160, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet is het college belast met de uitvoering van raadsbesluiten (waaronder verordeningen zoals de APV), tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester daarmee is belast. In veruit de meeste gevallen dient de burgemeester te worden aangemerkt als het ‘bevoegde bestuursorgaan’ bij de vergunningverlening voor een seksbedrijf. Zijn bevoegdheid treft namelijk de voor het publiek openstaande gebouwen (zoals veruit de meeste seksinrichtingen) en de daarbij behorende erven (zie in dit verband artikel 174 van de Gemeentewet). In de definitie van seksinrichtingen is het ruimere begrip 'ruimte' opgenomen. Dat betekent dat het college bijvoorbeeld bevoegd is als het gaat om escortbedrijven. Het college kan zijn bevoegdheid ter zake mandateren aan de burgemeester op grond van artikel 168, eerste lid, van de Gemeentewet.
Prostitutiebedrijven zijn er in verschillende varianten. In de eerste plaats vallen hieronder de locatiegebonden bedrijven met één of meerdere seksinrichtingen. Ook een niet-locatiegebonden bedrijf kan een prostitutiebedrijf zijn; veelal gaat het dan om een escortbedrijf, dat bemiddelt tussen prostituees en klanten. Als prostitutie plaatsvindt in woningen, kunnen (delen van) deze locaties – onder omstandigheden – als seksinrichting aangemerkt worden. Een dergelijke (ruimte in een) ‘privéwoning’ is voor het publiek toegankelijk nu klanten toegang wordt verschaft. Is de prostituee op enigerlei wijze werkzaam voor degene die de ruimte beschikbaar stelt, dan is er zonder meer sprake van een prostitutiebedrijf. Er zijn ook prostituees die niet werkzaam zijn voor of bij een door een ander geëxploiteerd prostitutiebedrijf, maar die zelfstandig werken, veelal thuis. Als een prostituee op haar thuisadres werkzaam is en geen andere prostituees in haar woning laat werken, is er in beginsel geen sprake van een prostitutiebedrijf, maar van een aan huis gebonden beroep, en is geen vergunning nodig (wel kunnen uit het bestemmingsplan belemmeringen voortvloeien om dergelijke activiteiten te mogen ondernemen). Als echter de activiteiten van de thuiswerkende prostituee een zakelijke uitstraling hebben, bijvoorbeeld als er zodanig met dat adres wordt geadverteerd dat er een publiekstrekkende werking vanuit gaat, er verlichting of reclame-uitingen aan het pand zichtbaar zijn of er meerdere prostituees op hetzelfde adres werkzaam zijn, dan is er sprake van bedrijfsmatige activiteiten en daarmee van een prostitutiebedrijf waarvoor een vergunning noodzakelijk is.
Thuiswerkers en zelfstandig werkende prostituees die geen vergunning nodig hebben, worden verzocht om zich te laten erkennen door de gemeente. Een erkenning houdt in dat de gemeente op de hoogte is van de thuisprostitutie. Om tot een erkenning te komen is een contactmoment nodig tussen gemeente en prostituee. Het contact gaat over hulpverlening, veiligheid en de leefbaarheid in de buurt. Het thuiswerk mag geen overlast voor de omgeving veroorzaken. De gemeente biedt in dit contactmoment een aantal mogelijkheden aan waardoor de thuiswerker beter wordt beschermd tegen misstanden.
Met het begrip ‘seksinrichting’ wordt geduid op de voor publiek toegankelijk locatie van een seksbedrijf.
Er is voor gekozen om seksbedrijven met een vergunningenstelsel te reguleren. Dit houdt in dat het uitoefenen van een seksbedrijf verboden is, tenzij een vergunning is verleend.
Met het oog op een toekomstbestendige uitvoeringspraktijk is in het tweede lid een zorgplicht voor het bevoegd bestuursorgaan opgenomen. Als er sprake is van de verlening van schaarse vergunningen dan moet het bevoegde bestuursorgaan een selectieprocedure hanteren die alle waarborgen voor onpartijdigheid en transparantie biedt.
Artikel 3:9 Intrekkingsgronden
Buiten op basis van de in dit het tweede lid genoemde gronden, kan een vergunning bovendien ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van die wet. Omdat schorsing in die gevallen niet voor de hand ligt, is dat hier verder niet geregeld.
Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf
Met dit voorschrift wordt o.a. – net als voor de exploitant van een seksbedrijf – een leeftijdseis voor prostituees geïntroduceerd. Hiertoe is besloten vanwege het gegeven dat jonge prostituees met name vatbaar voor en slachtoffer van misstanden als dwang, misbruik en mensenhandel zijn. Bovendien zijn prostituees van 21 jaar en ouder weerbaarder dan zeer jonge prostituees en is de kans groter dat ze over een startkwalificatie beschikking waarmee de eventuele economische druk om te kiezen voor de prostitutie lager is en bovendien een eventuele gewenste uitstap vergemakkelijkt wordt. Het stellen van een leeftijdgrens wordt als passend en noodzakelijk middel beschouwd om deze misstanden te bestrijden. Daarmee is het gemaakte onderscheid objectief gerechtvaardigd door een legitiem doel, bovendien zijn de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk. Hierdoor levert het onderscheid naar leeftijd geen strijd op met het verbod van leeftijdsdiscriminatie.
Ter versterking van de sociale positie van de prostituee is het van belang dat er in een prostitutiebedrijf maatregelen worden getroffen op het gebied van hygiëne en van de gezondheid, de veiligheid, het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees. Daartoe moet bij het aanvragen van een vergunning de exploitant een bedrijfsplan overleggen, zodat vooraf kan worden beoordeeld of de exploitant voor deze punten voldoende oog heeft, en zorg draagt voor goede arbeidsomstandigheden.
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Artikel 4:9a Verbod oplaten ballonnen
Het oplaten van ballonnen levert de nodige milieuschade op. Het zorgt voor zwerfvuil en is op verschillende manieren schadelijk voor dieren. Ballonnen die opgelaten worden door middel van vuur leveren daarnaast ook brandgevaar op. Om deze redenen gaat de raad over tot het opnemen van een verbod op het oplaten van ballonnen in de APV.
Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4.10 Begripsomschrijvingen
Boomwaarde. De richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs en Houtige gewassen voor de monetaire boomwaarde worden jaarlijks vastgesteld aan de hand van de prijsindexcijfers van het CBS, marktprijsgemiddelden en andere kengetallen. De richtlijnen gelden als de meest deskundige methode voor de wijze van vaststellen van de geldwaarde van bomen en worden in de rechtspraak erkend. Het spreekt overigens voor zich dat bomen ook vele andere waarden dan monetaire waarde kunnen vertegenwoordigen.
Vellen. Elke wijze van het te gronde richten van een houtopstand ongeacht of dit gedeeltelijk is, bijvoorbeeld bij kappen, of volledig, zoals bij rooien (inclusief de stobbe verwijderen). Ook ingrepen die een ingrijpende wijziging betekenen, zoals kandalaberen of het snoeien van meer dan 20 procent van het kroonvolume, vallen onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boomkroon tegen te kunnen gaan. Het instandhouden door periodieke snoei van de door kandelaberen of knotten ontstane kroonvorm is niet vergunningplichtig. Het verwijderen van de wortels, waarvan kan worden aangenomen dat daardoor de houtopstand ernstige schade oploopt, valt eveneens onder het begrip vellen.
Bomen-effect-analyse. Waardevolle houtopstanden worden regelmatig (ernstig) beschadigd of vernietigd door bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen. Vaak gebeurt dit ongewenst en onbedoeld, omdat er te laat is gekeken naar de gevolgen voor de bomen, waardoor ze niet ingepast of (onherstelbaar) beschadigd raken. De bomen-effect-analyse (BEA) is de landelijke richtlijn van de Bomenstichting voor een nauwgezette en onafhankelijke beoordeling, voorafgaand aan de voorgenomen bouw of aanleg. Deze standaardisering waarborgt deboomtechnische kwaliteit en garandeert een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven. Een BEA dient uitgevoerd te worden door een deskundig boomverzorger of boomtechnisch adviseur. De resultaten van deze beoordeling kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg en het toezicht op de uitvoering.
2. Alle bomen (uitgezonderd aangewezen monumentale bomen) op private percelen met een totaaloppervlakte van minder dan 100 m2 zijn kapvergunningvrij. Met totaaloppervlakte is bedoeld de totale grondoppervlakte inclusief bebouwing. Op deze wijze zijn kleine tuinen uitgezonderd van het kapverbod. Grotere tuinen kunnen meer of forsere houtopstanden bergen en deze kunnen een substantiële bijdrage leveren aan het groene karakter van de wijk of het gebied. Dode houtopstand. Er wordt voor het kapverbod geen onderscheid gemaakt tussen vitale en afgestorven houtopstand. Hiermee kan voorkomen worden dat een kwaadwillende boomeigenaar er voor zorgt dat een gezonde boom dood gaat of "bij vergissing" een gezonde boom kapt. Het kan tevens wenselijk zijn om dode bomen te bewaren vanwege hun ecologische waardevolle functies of omdat er wettelijk beschermde diersoorten in nestelen.
Artikel 4:12 Lijst van monumentale bomen
De lijst met monumentale bomen bevat bijzondere beschermwaardige bomen en andere houtopstand. De lijst bestaat in de gemeente Assen uit monumentale bomen (gemeentelijk en particulier bezit), waardevolle bomen (alleen gemeentelijk bezit) en toekomstbomen (alleen gemeentelijk bezit). De lijst kan houtopstand bevatten met een kleinere dwarsdoorsnede dan in artikel 1 genoemd. Op deze wijze kan (landschappelijk) waardevolle houtopstand, zoals beeldbepalende Rhododendrons, magnolia's of klimplanten of nieuw aangeplante herdenkingsbomen met een kleinere diktemaat toch bescherming genieten. Duurzaam behoud van houtopstand op de lijst van monumentale bomen heeft een hoge prioriteit. De houtopstand is extra beschermd doordat alleen bij hoge uitzondering een kapvergunning wordt verleend.
Artikel 4:12:4 Bijzondere vergunningvoorschriften
Voorwaarde van niet-gebruik. Dit artikel is bedoeld om te vermijden dat de boom al feitelijk is gekapt, voordat derden kennis van de kapvergunning hebben kunnen nemen. Aansluiting is gezocht met formuleringen en systematiek uit de rechtspraak en de afstemming van de bouwvergunning op de milieuvergunning. De opschortende werking van deze voorwaarde is niet van toepassing tijdens de beroepstermijn. Bezwaarmakers moeten om tussentijdse kap te voorkomen tijdens de beroepstermijn tegelijkertijd met het indienen van een beroepschrift een verzoek tot voorlopige voorziening indienen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de rechtbank. Ter voorkoming van directe kap na het ongegrond verklaren van de bezwaren, is een termijn van één week vastgesteld waarin niet gekapt mag worden en de bezwaarmakers de mogelijkheid hebben een beroepschrift en een verzoek tot voorlopige voorziening in te dienen.
Herplantplicht. De voorschriften moeten concreet en precies worden uitgewerkt, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte.
Noodkap. Het college van burgemeester en wethouders kan toestemming geven tot direct vellen, indien sprake is van acuut gevaar of vergelijkbaar spoedeisend belang.
Artikel 4:12:5 Herplant- en instandhoudingsplicht
Herplantvoorschriften moeten concreet en eenduidig zijn en mogen zeer gedetailleerd soort, locatie en plantwijze voorschrijven.
Artikel 4:12:6 Bestrijding van boomziekten
Dit artikel is bedoeld om besmettelijke boomziekten zoals de iepziekte adequaat te kunnen bestrijden. Belangrijk is dat de verspreiding van potentieel broedhout en de besmetting wordt voorkomen.
In het vierde lid is een bijzondere bestuursdwangbevoegdheid in aanvulling op de algemene bestuursdwangbevoegdheid opgenomen, vanwege de ernst van de zaak en noodzaak snel te kunnen handelen.
Artikel 4:12:8 Schadevergoeding
De Boswet schrijft voor dat dit artikel gemeentelijke kapbepalingen moet bevatten, hoewel uit de (gepubliceerde) rechtspraak geen enkel geval van een schade-uitkering op grond van dit artikel bekend is. Rechters lijken niet snel (onredelijk) nadeel aanwezig te achten indien een vergunning om te vellen geweigerd wordt.
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
Vanwege grote meerdaagse evenementen zoals met name de TT hanteert de gemeente een regiem om tijdelijk kamperen gekoppeld aan die evenementen mogelijk te maken. De bedoeling daarvan is om wildkamperen tegen te gaan. Het artikel geeft de mogelijkheid om nadere regels te stellen in het belang van de openbare orde, (brand)veiligheid en gezondheidszorg. Aan het artikel is ook handhaving gekoppeld. Zo is er een Handhavingskader Witten en zijn er Beleidsregels vuren bij tijdelijke campings. Overigens is het de lijn om de beheerders van tijdelijke campings zo veel mogelijk verantwoordelijk te maken voor het bewaken van orde, rust en veiligheid op de tijdelijke campings.
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding er gemeente
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
De volgende passage is in aanvulling op de toelichting van de model APV van de VNG:
De uitzondering die in het derde lid is gecreëerd betekent lastenverlichting voor die instellingen die collecteren op grond van de nationale kalender van het CBF.
Voor de verkoop van goederen door lokale belangenverenigingen, sportclubs etc. is ervoor gekozen een vergunningplicht te houden zodat op voorhand voor spreiding van inzamelingsacties kan worden gezorgd. Ook wordt hiermee voorkomen dat er in een korte periode door meerdere organisaties goederen worden verkocht.
Toelichting Model-Algemene Plaatselijke Verordening
Transponeringstabel (inclusief veranderingen t.o.v. APV 1993)
De nummering van de APV Assen (2010) wijkt op enkele plaatsen sterk af van de nummering van de vorige versie (1993). Om de aansluiting tussen de versies gemakkelijker te maken, is hieronder de transponeringstabel opgenomen.
Van deze versie naar vorige versie