Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Echt-Susteren

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Echt-Susteren
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2009
Citeertitelde Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1, sub b
  2. Wet werk en bijstand, art. 18

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-03-200901-01-2013Onbekend

12-02-2009

't Waekblaad, 5-3-2009

Geen

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Echt-Susteren,

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren d.d. 16 december 2008;

gelet op het bepaalde in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;

besluit:

Vast te stellen de volgende: Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2009.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

b. algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

c. bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

d. bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

e. bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

f. langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de wet;

g. verlaging: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond vanartikel 18, tweede lid, van de wet;

h. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren.

Artikel 2. Het verlagen van de uitkering
  • 1 Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een verlaging toegepast.

  • 2 Een verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag
  • 1 De verlaging wordt opgelegd op de bijstandsnorm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de afstemming ook worden opgelegd op de bijzondere bijstand indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan de afstemming worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidtoeslag, indien de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidtoeslag, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4. Het besluit tot verlaging van de bijstand

In het besluit tot verlaging van de uitkering worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging.

Artikel 5. Horen van belanghebbende
  • 1 Voordat een verlaging wordt toegepast, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet.

Artikel 6. Afzien van verlaging van de bijstand
  • 1. Het college ziet af van het toepassen van een verlaging indien:

    a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 1 Het college kan afzien van het toepassingen van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 2 Indien het college afziet van het toepassen van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. De wijze van toepassen van de verlaging
  • 1 Tenzij in deze verordening anders is bepaald, wordt de verlaging toegepast met ingang van de eerst volgende betaaldatum volgend op de datum waarop het besluit tot het toepassen van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2 Wanneer toepassing van de verlaging met ingang van de eerstvolgende betaaldatum niet mogelijk is, kan de verlaging met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering, worden toegepast.

  • 3 Een verlaging wordt voor bepaalde tijd toegepast. Een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 8. Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste verlaging is gesteld.

Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9. Indeling in categorieën
  • Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1. Eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • 2.

    • Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • c.

      het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

    • c.

      van de wet, waaronder begrepen sociale activering, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

  • 3. Derde categorie

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid

  • 4. Vierde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

Artikel 10. De hoogte en duur van de verlaging
  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    a. vijfprocent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    b. tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    c. veertig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    d. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 1 De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt maximaal één keer verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 2 Bij volharding van de gedraging na recidive kan, in afwijking van artikel 7 lid 3, de verlaging worden opgelegd totdat de belanghebbende de tekortkomingen heeft hersteld.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht en/of de medewerkingsplicht

Artikel 11. Te laat verstrekken van gegevens of te laat meewerken
  • 1 Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken of niet binnen de door het college gestelde termijn de medewerking te verlenen die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de WWB, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een verlaging opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2 De duur van de verlaging wordt maximaal één keer verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging wordt opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen en/of niet meewerken met gevolgen voor de bijstand
  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht en/of medewerkingsplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de verlaging, onverminderd artikel 2, tweede lid, vijftien procent van het benadelingsbedrag met een maximum van 900 euro. De verlaging wordt opgelegd gedurende de periode dat de bijstandsverlening heeft plaatsgevonden. De minimale verlaging bedraagt 5% van de bijstandsnorm.

  • 2 Indien de afstemming niet of niet volledig kan worden opgelegd over de periode dat de gedraging heeft plaatsgevonden, wordt deze verlaging toegepast met ingang van de eerstvolgende kalendermaand nadat het college het afstemmingsbesluit heeft genomen.

  • 3 De terugvordering als bedoeld in het eerste lid kan bij gebreke van tijdige betaling verhoogd worden met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.

Artikel 13.Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen en/of niet meewerken zonder gevolgen voor de bijstand

Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht en/of de medewerkingsplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de verlaging, onverminderd artikel 2, tweede lid, vijf procent van de bijstand gedurende een maand.

Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 14.Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt de verlaging als volgt vastgesteld:

  • 1

    Indien een belanghebbende zijn vermogen onverantwoord heeft ingeteerd, wordt de verlaging vastgesteld op 10% van de bijstandsnorm en afgestemd op periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand, met dien verstande dat de verlaging maximaal 36 maanden wordt toegepast.

  • 2

    Indien een belanghebbenden geen of een te late aanvraag heeft gedaan voor een voorliggende voorziening, wordt de verlaging vastgesteld op 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 3

    Indien een belanghebbende door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid niet heeft behouden, wordt de verlaging vastgesteld op 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 15. Overige verplichtingen
  • 1 Indien een belanghebbende de verplichting om kinder-en of partneralimentatie te vorderen niet nakomt wordt de verlaging vastgesteld op 10 % van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

  • 2 Indien belanghebbende geen medewerking verleent aan een noodzakelijke medische behandeling wordt de verlaging vastgesteld op 10 % van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

  • 3 Indien belanghebbende de budgetteringsplicht niet of onvoldoende nakomt wordt de verlaging vastgesteld op 10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

Artikel 16. Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast van minimaal twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 17. De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009, onder gelijktijdige intrekking

van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2007-II, vastgesteld bij besluit van 20 december 2007.

Artikel 18. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2009.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad d.d. 12 februari 2009.

De raad voornoemd,

de griffier, de burgemeester,

mr. M.M.W.H.Y. Hermans D.A.M. Akkermans