Organisatie | Limburg |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Uitkerings- en Pensioenverordening der Gedeputeerde Staten van Limburg |
Citeertitel | Uitkerings- en Pensioenverordening der Gedeputeerde Staten van Limburg |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | bestuurlijke organisate |
Het oorspronkelijke besluit dateert van 20 augustus 1970.
Onbekend
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2002 | onbekend | 22-05-2001 Provinciaal Blad van Limburg, 2001, 35 | onbekend |
§ Normale duur van de uitkering
De uitkering wordt toegekend voor een periode, gelijk aan het tijdvak waarin belanghebbende gedeputeerde is geweest, doch ten minste voor de duur van twee jaren en ten hoogste voor de duur van zes jaren. Indien de belanghebbende met één of meer onderbrekingen gedeputeerde is geweest, wordt in aanmerking genomen de tijd gedurende welke hij gedeputeerde is geweest in een tijdvak, laatstelijk voordat hij ophield gedeputeerde te zijn, waarin zijn ambt van gedeputeerde voor ten hoogste een zesde deel van dat tijdvak is onderbroken.
§ Voortzetting van de uitkering
Indien belanghebbende ten tijde van zijn aftreden als gedeputeerde de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en hij in het tijdvak van twaalf jaren dat direct aan zijn aftreden voorafgaat ten minste tien jaren gedeputeerde is geweest, wordt de uitkering voortgezet tot het tijdstip waarop hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.
In bijzondere gevallen kan de uitkering worden voortgezet voor een met inachtneming van artikel 6, onder b, vast te stellen termijn, welke op dezelfde wijze kan worden verlengd.
Voor de toepassing van dit artikel, alsmede van de overige bepalingen van deze verordening wordt, tenzij uit die bepalingen het tegendeel blijkt, onder laatstelijk genoten bezoldiging verstaan de bezoldiging, inclusief de vakantie uitkering en de eindejaarsuitkering in de zin van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden waarop de gewezen gedeputeerde of de gepensioneerde gedeputeerde op de dag voorafgaande aan de dag waarop hij ophield gedeputeerde te zijn, aanspraak had.
Indien bij algemene maatregel van bestuur in de bezoldiging van het rijkspersoneel een wijziging wordt aangebracht wordt de in het eerste en tweede lid en artikel 3b, tweede, vierde en zevende tot en met negende lid bedoelde laatstelijk genoten bezoldiging, voor de toepassing van die leden met ingang van het tijdstip van ingang van de bezoldigingswijziging overeenkomstig die wijziging aangepast.
§ Voortzetting van de uitkering bij invaliditeit
Algemeen invalide, geheel of gedeeltelijk, in de zin van deze verordening is hij die als rechtstreeks gevolg van objectief medisch vast te stellen ziekten of gebreken, geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder de eerstgenoemde arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Onder deze arbeid wordt niet begrepen arbeid in een dienstbetrekking krachtens de Wet Sociale Werkvoorziening.
Indien de betrokkene zonder redelijke grond weigert deel te nemen aan een voor hem gewenste opleiding of scholing of onvoldoende meewerkt aan het bereiken van een gunstig resultaat ervan, wordt er bij de vaststelling van de mate van algemene invaliditeit van uitgegaan dat die opleiding of scholing is afgerond.
De uitkering bedraagt gedurende een periode als aangegeven in het derde lid 70% van de laatstelijk als gedeputeerde genoten bezoldiging vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering bij een algemene invaliditeit van 80% of meer, 60% van die bezoldiging vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering bij een algemene invaliditeit van 55% tot 80%, en 40% van die bezoldiging vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering bij een algemene invaliditeit van 25% tot 55%.
De in het tweede lid bedoelde periode is ten hoogste voor de belanghebbende die op het tijdstip van voortzetting van de uitkering:
58 jaar of ouder is: zes jaar;
53 jaar of ouder is: drie jaar;
48 jaar of ouder is: twee jaar;
43 jaar of ouder is: anderhalf jaar;
38 jaar of ouder is: een jaar;
De uitkering bedraagt na afloop van de volgens het derde lid bepaalde periode een percentage, volgens het tweede lid, van een bedrag gelijk aan het minimumloon verhoogd met een percentage van het verschil tussen de laatstelijk als gedeputeerde genoten bezoldiging vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 3, en het minimumloon.
Het minimumloon, bedoeld in het vierde lid, is het tot een jaarbedrag herleide minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het tot een jaarbedrag herleide voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van de genoemde wet, beide vermeerderd met de daarover berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
In afwijking van het achtste lid is de aanvulling gelijk aan het bedrag dat nodig is om de uitkering te verhogen tot het in het tiende lid aangegeven percentage van de laatstelijk als gedeputeerde genoten bezoldiging vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering, indien de belanghebbende de keuze heeft gemaakt voor een verlaging van de inhouding ingevolge artikel 48, eerste lid.
Indien de wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering tezamen met inkomsten, als bedoeld in artikel 4, minder bedraagt dan het minimumloon, wordt de uitkering verhoogd tot het minimumloon. De verhoging bedraagt niet meer dan het verschil tussen de uitkering en het bedrag waarvan deze is afgeleid en tevens niet meer dan 30% van het minimumloon.
Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt geacht tijdig te zijn ingediend indien Gedeputeerde Staten de kennisgeving als bedoeld in het tweede lid niet hebben gedaan dan wel indien bij een latere kennisgeving als bedoeld in het tweede lid de aanvraag wordt ingediend binnen een maand nadat deze kennisgeving is ontvangen.
Binnen een jaar na het tijdstip waarop de uitkering voor de eerste maal met toepassing van artikel 3a is voortgezet, doen Gedeputeerde Staten een onderzoek instellen ten einde te doen bezien of er als gevolg van gronden die invloed hebben op de mate van algemene invaliditeit redenen aanwezig zijn voor herziening of intrekking van de uitkering.
De toepassing van artikel 3a wordt ten aanzien van een belanghebbende gestaakt indien en zolang hij niet voldoet aan een uitnodiging van Gedeputeerde Staten zich te onderwerpen aan een onderzoek door een of meer door hen aangewezen geneeskundigen ter beantwoording van de vraag, of er nog sprake is van algemene invaliditeit.
Indien degene die recht heeft op een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering inkomsten uit of in verband met arbeid geniet, zijn Gedeputeerde Staten bevoegd, zolang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid bedoeld in artikel 3a, tweede lid, kan worden aangemerkt, niet tot herziening of intrekking van de uitkering over te gaan. De toepassing van de eerste volzin vindt ten hoogste plaats over een aaneengesloten periode van drie jaren, aanvangende op de eerste dag waarover de inkomsten uit of in verband met arbeid bedoeld in de eerste volzin worden genoten. Deze periode wordt geacht niet te zijn onderbroken indien korter dan een maand geen inkomsten uit of in verband met arbeid worden genoten. Na afloop van de in de tweede volzin genoemde periode wordt de in de eerste volzin bedoelde arbeid aangemerkt als arbeid bedoeld in artikel 3a, tweede lid.
Indien de belanghebbende op of na de dag bedoeld in het tweede lid inkomsten of hogere inkomsten, anders dan ten gevolge van algemene loonsverhogingen, verkrijgt uit in het tweede lid bedoelde activiteiten ter hand genomen voor de dag van aftreden, anders dan bedoeld in het derde lid, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van toepassing.
Onder inkomsten bedoeld in het eerste tot en met vijfde lid wordt niet verstaan kinderbijslag alsmede de compensatie voor de premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen en Wezenwet, welke in die inkomsten is of geacht kan worden te zijn begrepen. De vorige volzin is wat betreft de premiecompensatie slechts van toepassing voor zover de daar bedoelde inkomsten betrekking hebben of kunnen worden geacht betrekking te hebben op een tijdvak gelegen voor 1 juni 1985.
Belanghebbende is verplicht van het ter hand nemen of weer ter hand nemen van enige arbeid of bedrijf, dan wel van het gaan genieten van inkomsten of hogere inkomsten als bedoeld in dit artikel, terstond mededeling te doen aan Gedeputeerde Staten onder opgave, voor zover mogelijk, van de verwachte inkomsten, een en ander overeenkomstig de voorschriften, hem door Gedeputeerde Staten gegeven. Zijn de inkomsten niet vooraf op te geven, dan doet hij tijdig voor het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van de inkomsten die hij sinds het ter hand nemen van bedoelde werkzaamheden of sinds de vorige opgave heeft genoten. Brengt de aard van de activiteiten of de inkomsten mede, dat de inkomsten over een langere termijn dan een maand moeten worden berekend, dan wordt op de uitkering een vermindering toegepast van een voorlopig vastgesteld bedrag onder voorbehoud van verrekening aan het einde van even bedoelde termijn.
§ Opschorting en vervallenverklaring
Indien Gedeputeerde Staten een voorstel doen tot toepassing van het derde lid, onder a, b of d, dan wel belanghebbende overeenkomstig artikel X7 van de Kieswet door Gedeputeerde Staten wordt geschorst als lid van Provinciale Staten, schorten zij tevens de betaling van de uitkering op. De betaling over het tijdvak van opschorting van de uitkering geschiedt alsnog, indien en voorzover de vervallenverklaring van de uitkering niet wordt uitgesproken, dan wel Provinciale Staten tot zodanige betaling besluiten.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van het gewezen gedeputeerde wordt aan de weduwe of weduwnaar, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de uitkering, eventueel vermeerderd met de kinderbijslag voor het eerste en tweede kind waarop het gewezen gedeputeerde ingevolgde de Algemene Kinderbijslagwet op de dag van het overlijden recht had, berekend over een tijdvak van drie maanden.
Laat de overledene geen weduwe of weduwnaar na, van wie hij onderscheidenlijk zij, niet duurzaam gescheiden leefde, dan wordt evenbedoeld bedrag uitgekeerd ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen van de overledene, of minderjarige kinderen waarover de overledene ten tijde van het overlijden de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broeders of zusters, ten behoeve van deze betrekkingen.
Laat de overledene geen betrekkingen als bedoeld in het eerste en tweede lid na, dan kan het aldaar bedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, voor zover de nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend wordt geacht.
Het bepaalde in deze afdeling is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van hem die krachtens het gestelde in artikel 51 van de Provinciewet tijdelijk doch gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken een gedeputeerde heeft vervangen.
Buiten het geval dat het tijdvak van die vervanging zonder onderbreking wordt gevolgd door een tijdvak, waarin hij anders dan krachtens artikel 51 van de Provinciewet als gedeputeerde optreedt, geldt te zijnen aanzien niet het bepaalde in artikel 2, omtrent de minimale duur van 6 maanden respectievelijk twee jaar.
Voorts wordt, in afwijking van artikel 3, de uitkering berekend van het bedrag van de vergoeding, bedoeld in artikel 51, tweede lid, van de Provinciewet. Artikel 3, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
AFDELING II PENSIOENEN HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen.
§ De toepassing van deze verordening
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde worden onder pensioen tevens begrepen de toeslagen bedoeld in de artikelen 21a, 24a, 26a en 26b, tenzij uit de desbetreffende bepalingen het tegendeel blijkt.
Voorts kunnen een aanmelding doen als bedoeld in het eerste lid:
de gewezen gedeputeerde, indien hij al vóór zijn ontslag of aftreden gehuwd was met de man of vrouw van wie aanmelding gewenst wordt, dan wel indien die man of vrouw al vóór het ontslag of aftreden door de gewezen gedeputeerde was aangemeld geweest als bedoeld in het eerste lid, mits de aanmelding wordt gedaan voordat degene die de aanmelding doet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
Degene die een aanmelding doet, voegt daarbij een gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens waaruit blijkt dat is voldaan aan de voorwaarde, gesteld in het eerste lid, onderdeel a, alsmede een afschrift van het contract, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dan wel een uittreksel daaruit of een verklaring van een notaris dienaangaande, waaruit de wederzijdse onderhoudsplichtigheid blijkt.
Gedeputeerde Staten kunnen, indien daartoe aanleiding bestaat, bevestiging vragen of nog aan de voorwaarden voor aanmelding wordt voldaan. Degene die de aanmelding heeft gedaan legt alsdan een schriftelijke verklaring ter zake over van hem en de aangemelde persoon gezamenlijk, alsmede een gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarde, gesteld in het eerste lid, onderdeel a, op het tijdstip van die verklaring wordt voldaan. Indien evenwel in de voorgaande periode het samenlevingscontract een wijziging heeft ondergaan die van belang kan zijn voor de aanmelding, wordt een afschrift van het gewijzigde contract overgelegd dan wel een uittreksel daaruit of een verklaring van een notaris dienaangaande, waaruit blijkt dat nog wordt voldaan aan de voorwaarde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
Het bepaalde in deze afdeling is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van hem, die krachtens het gestelde in artikel 51 van de Provinciewet tijdelijk doch gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken een gedeputeerde heeft vervangen alsook voor zijn nabestaanden.
Buiten het geval dat het tijdvak van die vervanging zonder onderbreking wordt gevolgd door een tijdvak, waarin hij anders dan krachtens artikel 51 van de Provinciewet als gedeputeerde optreedt, wordt het pensioen berekend van het bedrag van de vergoeding, bedoeld in artikel 51, tweede lid van de Provinciewet, aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
HOOFDSTUK II Het eigen pensioen.
Hij die ophoudt gedeputeerde te zijn heeft, tenzij hij zonder onderbreking weer als zodanig optreedt, recht op pensioen indien hij op het tijdstip waarop hij ophoudt gedeputeerde te zijn de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
Hij die ophoudt gedeputeerde te zijn vóór het bereiken van de leeftijd van 65 jaar heeft recht op pensioen bij het bereiken van die leeftijd, tenzij hij op dat tijdstip weer als gedeputeerde in deze provincie optreedt.
Indien het pensioen wordt berekend volgens zowel artikel 15 als artikel 15a, geldt voor de pensioenberekening over tijd vóór 1 januari 1986 als laatstelijk genoten bezoldiging een bedrag gelijk aan 100/110 maal het bedrag van de eventueel volgens de regels bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers aangepaste bezoldiging voor de vaststelling van de pensioengrondslag voor de pensioenberekening over tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995 met toepassing van artikel 15a. De in de eerste volzin eerstbedoelde bezoldiging bedraagt niet minder dan het bedrag van laatstbedoelde bezoldiging verminderd met ƒ 6320,-- omgerekend naar euro's€ 2.867,89. Het bedrag van ƒ 6320,-- omgerekend naar euro's € 2.867,89 wordt telkens aangepast bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers overeenkomstig de aanpassing van een bedrag dat op 1 januari 1985 63.200,-- (€ 28.678,91) bedroeg.
Indien het pensioen wordt berekend volgens zowel artikel 15a als artikel 15aa geldt voor de pensioenberekening over tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995 als laatstelijk genoten bezoldiging een bedrag gelijk aan de eventueel naar de regelen, bedoeld in het tweede lid aangepaste bezoldiging voor de vaststelling van de pensioengrondslag voor de pensioenberekening over tijd na 31 december 1994 met toepassing van artikel 15aa, vermenigvuldigd met een debruteringsfactor. Deze factor is de breuk, waarvan de teller honderd bedraagt en de noemer de som is van honderd en het percentage waarmee de bezoldiging als gedeputeerde per 1 januari 1995 uitsluitend ter uitvoering van artikel II van de wet van 19 mei 1994, houdende wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Stb.418) is gewijzigd.
§ Berekening van het eigen pensioen over tijd voor 1 januari 1986.
Behoudens het bepaalde in het derde lid bedraagt het pensioen voor ieder van de eerste vier jaren als gedeputeerde 3,5 percent en voor ieder overig jaar als gedeputeerde 1,75 percent, in totaal tot een maximum van 70 percent, van de in de zin van artikel 3 laatstelijk als gedeputeerde genoten bezoldiging, aangepast volgens de regels bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers.
Indien recht bestaat op meer dan een pensioen krachtens of op voet van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers komen op grond van artikel 139, tweede lid, van deze wet voor de toepassing van de pensioenberekening naar 3,5 percent per dienstjaar in totaal ten hoogste vier dienstjaren in aanmerking en wordt die berekening voor zover mogelijk toegepast ten aanzien van het pensioen, waarbij die berekening het hoogste bedrag oplevert, en overigens ten aanzien van het andere pensioen of de andere pensioenen in de volgorde van de hoogte van de bezoldiging of de berekeningsgrondslag. Voor de vergelijking van deze bezoldiging of berekeningsgrondslag worden deze zo nodig aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van evengenoemde wet.
De tijd met recht op uitkering doorgebracht telt als diensttijd mee in die zin, dat het pensioen over deze tijd naar 0.875 percent per jaar wordt berekend, met dien verstande dat, wanneer het een uitkering betreft als bedoeld in artikel 3a, het pensioen over deze tijd naar 1,75 percent per jaar wordt berekend voor zover en voor zolang het percentage van de algemene invaliditeit 55 of meer bedroeg. Voor de toepassing van de vorige volzin worden uitkeringen als bedoeld in artikel 2 en in artikel 2a, aangemerkt als een uitkering als bedoeld in artikel 3a, indien en zolang belanghebbende tijdens de duur van eerstbedoelde uitkeringen voor 55 percent of meer algemeen invalide was.
In afwijking van het vierde lid wordt het pensioen over de in dat lid bedoelde tijd berekend naar de helft van het ingevolge dat lid toepasselijke percentage, over het gedeelte van die tijd waarin de uitkering is verminderd wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 4. Geen meetelling van diensttijd als bedoeld in het vierde lid vindt plaats:
in zover de belanghebbende die recht heeft op uitkering, maar die minder uitkering geniet dan de krachtens artikel 48 berekende inhoudingen ter zake van ouderdom en overlijden, er geen zorg voor draagt dat het bedrag van deze inhoudingen, welk bedrag in dit geval als een op hem rustende schuld wordt beschouwd, bij het bereiken van de 65 jarige leeftijd is voldaan;
§ Berekening van het eigen pensioen over tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995.
Behoudens het bepaalde in het achtste lid bedraagt het pensioen voor ieder van de eerste vier voor pensioen tellende jaren als gedeputeerde 3,5 percent van de pensioengrondslag, en voor ieder overig jaar als gedeputeerde 1,75 percent van de pensioengrondslag, in totaal tot een maximum van 70 percent van de pensioengrondslag, aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers.
Indien recht bestaat op meer dan een pensioen, bedoeld in het zevende lid, dan wel daarnaast recht bestaat op een of meer pensioenen krachtens de tweede en derde afdeling van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers, komen voor de toepassing van de pensioenberekening naar 3,5 percent, per dienstjaar in totaal ten hoogste vier dienstjaren in aanmerking en wordt die berekening voor zover mogelijk toegepast ten aanzien van het pensioen, waarbij die berekening, het hoogste bedrag oplevert en overigens ten aanzien van het andere pensioen of de andere pensioenen in de volgorde van de hoogte der bezoldigingen, berekeningsgrondslag of pensioengrondslagen. Voor vergelijking van deze bezoldigingen, berekeningsgrondslag of pensioengrondslagen worden deze zo nodig aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van evengenoemde wet.
§ Berekening van het eigen pensioen over de tijd na 31 december 1994
Artikel 15a, tweede lid, is van toepassing, met dien verstande dat de in dat lid bedoelde franchise het bedrag is dat op grond van een reglement, als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de Wet privatisering ABP als zodanig geldt voor de berekening van een ouderdomspensioen van een gepensioneerde overheidswerknemer in de zin van die wet.
Tijd, doorgebracht als gedeputeerde, gedurende welke de belanghebbende voor zijn bezoldiging geacht werd niet de volledige werkweek aan zijn ambt te besteden, telt voor de pensioenberekening met toepassing van artikel 15a of van dit artikel, dan wel met toepassing van beide artikelen, mee met inachtneming van de voor die tijd toepasselijke deeltijdfactor of deeltijdfactoren. Onder deeltijdfactor wordt verstaan een breuk waarvan de teller wordt gevormd door de genoten bezoldiging, exclusief de vakantie uitkering en de eindejaarsuitkering, en de noemer door het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarvan die bezoldiging is afgeleid.
§ Samenvallende diensttijd van echtgenoten tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995
De gepensioneerde gedeputeerde heeft recht op een toeslag op zijn pensioen indien dat pensioen is berekend met toepassing van de franchise, bedoeld in artikel 15a, vierde lid, onderdeel a, en indien de kalendertijd, waarin de voor de berekening van zijn pensioen meetellende diensttijd is gelegen, geheel of gedeeltelijk samenvalt met de kalendertijd, die in aanmerking is genomen bij de berekening van enig pensioen waarop zijn echtgenoot recht heeft, mits op laatstbedoelde pensioen een vermindering is toegepast uit hoofde van recht op ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet.
§ Verstrekken van inlichtingen
Indien in het bedrag van het ouderdomspensioen, waaronder medebegrepen een eventuele toeslag en de vakantie uitkering, ingevolge de Algemene Ouderdomswet een wijziging wordt aangebracht op grond van persoonlijke omstandigheden, is degene aan wie een pensioen krachtens dit hoofdstuk is toegekend over diensttijd vóór 1 januari 1995, gehouden daarvan onverwijld kennis te geven aan Gedeputeerde Staten.
Indien de in het eerste lid bedoelde wijziging leidt tot verhoging van het pensioen krachtens dit hoofdstuk, gaat die verhoging niet vroeger in dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin de daarbedoelde kennisgeving werd gedaan of waarin die verhoging ambtshalve plaatsvond.
In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten het tweede lid buiten toepassing laten.
HOOFDSTUK III Het nabestaanden en wezenpensioen.
Paragraaf 1. Het recht op pensioen
Voor de toepassing van het vorige lid wordt het aftreden geacht niet te hebben plaats gevonden, indien zonder wezenlijke onderbreking een politiek ambt als bedoeld in de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers is aanvaard. Een onderbreking van ten hoogste twee maanden wordt als niet wezenlijk aangemerkt.
§ Bijzonder nabestaandenpensioen
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vrouw of man van wie de aanmelding is geëindigd, mits zij of hij recht op nabestaandenpensioen zou hebben gehad, indien de gedeputeerde, de gewezen gedeputeerde of de gepensioneerde gedeputeerde op de dag van eindigen van de aanmelding zou zijn overleden.
Recht op wezenpensioen hebben:
a. de kinderen, van hem die overlijdt als gedeputeerde, als gewezen gedeputeerde of als gepensioneerde gedeputeerde, die de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn dan wel niet partij zijn of partij geweest zijn bij een aanmelding, mits zij zijn geboren of geadopteerd vóór zijn aftreden is ingegaan of in de periode waarin hij recht heeft op uitkering ter zake van het aftreden;
b. de kinderen ten opzichte van welke aan een mannelijke gedeputeerde, gewezen gedeputeerde of gepensioneerde gedeputeerde ten tijde van zijn overlijden een onderhoudsplicht krachtens artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek was opgelegd, dan wel door hem bij authentieke akte een dergelijke verplichting was erkend, onder dezelfde voorwaarden als genoemd in onderdeel a, en
de kinderen voor welke de gedeputeerde, de gewezen gedeputeerde of de gepensioneerde gedeputeerde ten tijde van zijn overlijden de pleegouderlijke zorg droeg, onder dezelfde voorwaarden als genoemd in onderdeel a, met dien verstande dat in plaats van het tijdstip van geboorte of adoptie het tijdstip van aanvang van de pleegouderlijke zorg in aanmerking wordt genomen.
Indien een lid, gewezen lid of gepensioneerd gedeputeerde naar het oordeel van Gedeputeerde Staten is vermist, hebben degenen, die aan zijn overlijden op grond van de voorgaande artikelen van deze paragraaf recht op pensioen zouden ontlenen, recht op tijdelijk pensioen op dezelfde voorwaarden als in die artikelen ten aanzien van het recht op pensioen omschreven.
Het tijdelijk pensioen gaat van rechtswege over in een pensioen zodra het overlijden van de vermiste vast staat.
Paragraaf 2. Bedrag van het pensioen
In afwijking van het eerste lid bedraagt het pensioen van de nabestaande van hem die overlijdt:
b. als gewezen gedeputeerde in de periode waarin hij recht op uitkering heeft: vijf zevende gedeelte van het pensioen waarop hij aanspraak zou hebben kunnen maken, indien hij tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar recht op uitkering zou hebben gehad, met dien verstande dat voor de berekening van het pensioen de diensttijd wordt doorgeteld naar de mate van meetelling van diensttijd op de dag van overlijden.
Indien wegens eenzelfde sterfgeval voor een nabestaande recht ontstaat op meer dan een nabestaandenpensioen krachtens of op de voet van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers wordt op grond van artikel 145, vierde lid, van deze wet tijd, die voor de berekening van meer dan een van die pensioenen meetelt en niet daadwerkelijk gelijktijdig in de verschillende ambten is doorgebracht, slechts meegeteld voor de berekening van het pensioen waarbij die tijd het hoogste bedrag oplevert.
Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het nabestaandenpensioen tellend jaar twee en een half percent van het tot een jaarbedrag herleide bedrag van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet vermeerderd met de daarover berekende vakantie uitkering ingevolge die wet.
Wanneer betrokkene voldoet, onderscheidenlijk niet meer voldoet, aan de voorwaarden omschreven in het tweede lid, dient hij hiervan onverwijld kennis te geven aan Gedeputeerde Staten. De daarbedoelde toeslag gaat niet eerder in dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin kennisgeving werd gedaan of waarin die toeslag ambtshalve is toegekend.
De nabestaande die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en geen recht heeft op nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet heeft tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt recht op een toeslag op zijn volgens de artikelen 21 en 21a berekende pensioen. Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het nabestaandenpensioen tellend jaar 1,25% van de franchise, bedoeld in het tweede lid van artikel 15aa.
§ Bijzonder nabestaandenpensioen
Indien er recht bestaat op meer dan één bijzonder nabestaandenpensioen als bedoeld in artikel 18, eerste of tweede lid, vindt het eerste lid overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat voor de berekening van het bijzonder nabestaandenpensioen ontleend aan elk huwelijk en elke aanmelding waaraan een eerder huwelijk dan wel een eerdere aanmelding voorafgaat, slechts de diensttijd meetelt die samenloopt of geacht kan worden samen te lopen met de huwelijksduur dan wel de duur van de aanmelding.
§ Nabestaandenpensioen bij hertrouwen dan wel aanmelding
Indien een nabestaande hertrouwt dan wel partij is bij een aanmelding, wordt zijn pensioen opnieuw vastgesteld met ingang van de maand, volgende op die waarin hij hertrouwt dan wel de aanmelding geschiedt. Daarbij wordt uitsluitend de voor pensioen in aanmerking komende diensttijd van de gedeputeerde, de gewezen gedeputeerde of de gepensioneerde gedeputeerde in aanmerking genomen, die gelegen is vóór het tijdstip van diens overlijden.
De wees die geen recht heeft op wezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet heeft recht op een toeslag op zijn volgens artikel 24 berekende pensioen, tenzij zijn ouder recht heeft op halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet. Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het wezenpensioen tellend jaar:
Wanneer het bedrag van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, van de halfwezenuitkering ingevolge die wet of van de daarover berekende vakantie uitkering ingevolge die wet wordt gewijzigd, wordt de in het tweede lid bedoelde toeslag dienovereenkomstig gewijzigd met ingang van dezelfde dag als eerstbedoelde wijziging.
Wanneer het nabestaandenpensioen van de ouder krachtens artikel 23 wegens hertrouwen, danwel een aanmelding opnieuw wordt vastgesteld, wordt het wezenpensioen bedoeld in artikel 24, eerste lid, onder a, verhoogd met een bedrag, dat zich verhoudt tot het bedrag van dat wezenpensioen, zoals het verschil tussen het nabestaandenpensioen bedoeld in artikel 21, vóór en na toepassing van artikel 23 verhoudt tot dat nabestaandenpensioen vóór die toepassing.
§ Toeslag op nabestaandenpensioen
De nabestaande die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, heeft tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt recht op een toeslag op zijn volgens de artikelen 21 tot en met 23 en 26, onderscheidenlijk 24 tot en met 26 berekende pensioen ten bedrage van vijftien percent van dat pensioen, behoudens het bepaalde in het tweede en vierde lid.
De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt ten hoogste vijftien percent van € 25.046,40 . Dit bedrag wordt telkens aangepast bij de ministeriële regeling bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, overeenkomstig de aanpassing van een bedrag dat op 1 januari 1985 ƒ 63.200, - (€ 28.678,91) bedroeg.
De wees bedoeld in artikel 24 heeft vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt, recht op een toeslag op zijn volgens de artikelen 21 tot en met 23 en 26, onderscheidenlijk 24 tot en met 26 berekende pensioen ten bedrage van vijftien percent van dat pensioen, behoudens het bepaalde in het tweede en derde lid.
De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt ten hoogste vijftien percent van € 25.046,40*). Dit bedrag wordt telkens aangepast de ministeriële regeling bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers, overeenkomstig de aanpassing van een bedrag dat op 1 januari 1985 ƒ 63.200, (€ 28.678,91) bedroeg.
Paragraaf 1. Samenloop pensioenen krachtens deze verordening, onderling en met andere pensioenen
Voor de toepassing van dit artikel wordt, voor zover een pensioen is onderworpen aan een samenloopregeling overeenkomstig paragraaf 2 van dit hoofdstuk, onder pensioen verstaan het bedrag dat overblijft na vermindering van dat pensioen wegens recht op ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet of een naar aard en strekking daarmee overeenkomend pensioen of uitkering.
Indien recht bestaat op een of meer eigen pensioenen krachtens of op de voet van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers, dan wel daarnaast recht bestaat op een of meer eigen pensioenen krachtens een andere regeling als bedoeld in het vijfde lid en het totaal van die pensioenen meer bedraagt dan het grensbedrag, omschreven in het derde lid, wordt op grond van artikel 154 juncto artikel 93 van genoemde wet, elk eigen pensioen krachtens of op de voet van die wet beperkt tot een zodanig gedeelte (beperkingsbreuk) van bedoeld grensbedrag als evenredig is aan de verhouding, waarin elk van laatstbedoelde pensioenen staat tot het totaal van die pensioenen.
Het grensbedrag is het pensioen dat met toepassing van artikel 15aa tot het in het zevende lid van artikel 15a genoemde maximum van 70% zou zijn toegekend naar een bezoldiging overeenkomend met het hoogste bedrag in bijlage A van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, vermeerderd met de vakantie uitkering.
Indien het bedrag van een of meer van de in het tweede lid bedoelde pensioenen bij berekening naar de maximaal in aanmerking komende diensttijd hoger is of zou zijn dan het grensbedrag bedoeld in het derde lid, treedt dat hogere bedrag of het hoogste van die bedragen voor de toepassing van het tweede lid in de plaats van het grensbedrag. Voor de in de eerste volzin bedoelde vergelijking worden de pensioenen aangepast overeenkomstig de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers en daarmee overeenkomende artikelen in andere pensioenwetten.
Onder een pensioen krachtens een andere regeling wordt in dit artikel verstaan een pensioen, een daarmee in aard overeenkomende uitkering, alsmede een onderstand bij wijze van pensioen ten laste van het rijk, een provincie, gemeente of waterschap, van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, van het Spoorwegpensioenfonds en van de Stichting Administratie Indonesische pensioenen, dan wel ten laste van de Nederlandse Antillen, van Aruba of een publiekrechtelijk lichaam in de Nederlandse Antillen of Aruba of een door een bestuursorgaan in een van deze landen ingesteld fonds, met inbegrip van de daarop onder welke benaming ook verleende toeslagen en met uitzondering van een pensioen krachtens de Wet buitengewoon pensioen 1940 1945 (Stb. 1947, H 313) en de Wet buitengewoon pensioen zeeliedenoorlogsslachtoffers 1940 1945 (Stb. 1947, H 420), van een uitkering krachtens de Wet uitkering en vervolgingsslachtoffers 1940 1945, van een invaliditeitspensioen met de daarop toegekende verhogingen krachtens een vroegere militaire pensioenwet in de zin van de Algemene militaire pensioenwet, van een invaliditeitspensioen, een invaliditeitsverhoging en een bijzondere invaliditeitsverhoging krachtens laatstgenoemde wet, alsmede van een uitkering krachtens de Algemene oorlogsongevallenregeling. Onder een pensioen krachtens een andere regeling wordt in dit artikel mede begrepen een ten laste van het rijk onder welke benaming ook verleende toeslag op een pensioen, een daarmee in aard overeenkomende uitkering of een onderstand bij wijze van pensioen ten laste van Suriname of een publiekrechtelijk lichaam in dat land.
Na beperking van een eigen pensioen volgens het eerste of tweede lid wordt de toegepaste beperkingsbreuk slechts gewijzigd, wanneer een pensioen als in dit artikel bedoeld wordt toegekend of eindigt dan wel anders dan wegens aanpassing naar regels bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers en daarmee overeenkomende regelen in andere pensioenwetten wordt herzien.
§ Grensbedrag nabestaanden en wezenpensioenen
Artikel 31 is van overeenkomstige toepassing indien voor een nabestaande onderscheidenlijk een wees, naast recht op een of meer nabestaandenpensioenen onderscheidenlijk wezenpensioenen, krachtens of op de voet van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers recht bestaat op een of meer nabestaandenpensioenen, onderscheidenlijk wezenpensioenen krachtens een andere regeling, met dien verstande dat voor het in het derde lid van dat artikel bedoelde grensbedrag en het in het vierde lid van dat artikel bedoelde hogere bedrag, met betrekking tot een nabestaandenpensioen vijf zevende gedeelte, met betrekking tot een wezenpensioen krachtens artikel 24, eerste lid, onder a, een zevende gedeelte en met betrekking tot een wezenpensioen krachtens artikel 24, eerste lid, onder b, twee zevende gedeelte van die bedragen in de plaats komt.
§ Samenloop nabestaandenpensioenen na hertrouwen of een aanmelding.
Indien een nabestaande aan wie reeds een nabestaandenpensioen is toegekend, hetzij krachtens deze verordening, hetzij krachtens een andere regeling, ter zake, van een later huwelijk of een latere aanmelding eveneens recht op nabestaandenpensioen verkrijgt, hetzij krachtens deze verordening, hetzij krachtens een andere regeling, wordt samenlopende tijd slechts medegeteld bij de berekening van het pensioen waarbij die tijd het hoogste bedrag oplevert.
Onder een pensioen krachtens een andere regeling als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een pensioen ten laste van de Nederlandse schatkist anders dan ingevolge wettelijke garanties of ingevolge overneming van de verplichting tot betaling ten laste van de Nederlandse Antillen of Aruba, van een publiekrechtelijk lichaam in Nederland, in de Nederlandse Antillen of in Aruba, dan wel ten laste van een door een bestuursorgaan in een van die landen ingesteld fonds.
§ Samenloop van wezenpensioenen
Indien een wees die reeds recht op een wezenpensioen heeft, hetzij krachtens deze verordening, hetzij krachtens een andere regeling, daarna eveneens recht op enig ander wezenpensioen verkrijgt, hetzij krachtens deze verordening, hetzij krachtens een andere regeling, wordt voor de berekening van de eigen pensioenen waarvan die wezenpensioenen zijn of geacht moeten worden te zijn afgeleid, samenlopende tijd slechts meegeteld bij de berekening van het pensioen, waarbij die tijd het hoogste bedrag oplevert.
Paragraaf 2. Samenloop van pensioenen en algemeen pensioen over diensttijd vóór 1 januari 1986
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
een pensioen: een pensioen of een gedeelte van een pensioen voor zover berekend over de tijd vóór 1 januari 1986, dat is toegekend of geacht wordt te zijn toegekend krachtens deze verordening, met uitzondering van de overgangstoeslag, bedoeld in artikel 4 van de derde afdeling van de pensioenmaatregelen 1963;
een algemeen pensioen: 1e.een bruto ouderdomspensioen als bedoeld in de Algemene Ouderdomswet, met inbegrip van de daarbij behorende vakantie uitkering voor zover deze niet behoort tot de overlijdensuitkering krachtens die wet; 2e.een nabestaandenuitkering, een halfwezenuitkering en een wezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet; 3e een pensioen of uitkering toegekend krachtens een wettelijke regeling van de Nederlandse Antillen, van Aruba of van een vreemde mogendheid en naar aard en strekking overeenkomend met een algemeen pensioen als omschreven onder 1e of 2e;
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder het algemeen pensioen van de belanghebbende die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, mede begrepen het algemeen pensioen waarop zijn echtgenoot recht heeft, tenzij het echtpaar duurzaam gescheiden leeft. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt mede als echtgenoot aangemerkt degene die voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als echtgenoot van de belanghebbende wordt aangemerkt.
Voor een belanghebbende die tevens recht heeft op een algemeen pensioen wordt het deel daarvan, dat geacht kan worden betrekking te hebben op een tijd, overeenkomende met de diensttijd waarnaar zijn pensioen is of geacht wordt te zijn berekend, gerekend deel uit te maken van het bedrag van zijn pensioen, met dien verstande dat:
Op een nabestaandenpensioen, niet zijnde een pensioen als bedoeld in artikel 18, dat is afgeleid van een pensioen waarop, in verband met het recht op een algemeen pensioen voor gehuwden, het eerste lid van toepassing was, vindt dat lid niet eerder toepassing dan met ingang van de eerste dag van de maand, volgende op die waarin dat pensioen krachtens het bepaalde in artikel 56, eerste lid, is geëindigd.
Indien een belanghebbende een algemeen pensioen gaat genieten dan wel het genot van een algemeen pensioen of van een tijdelijke uitkering eindigt, of indien in het bedrag van het algemeen pensioen een wijziging wordt aangebracht op grond van persoonlijke omstandigheden van hemzelf, zijn echtgenoot of zijn kinderen, is hij gehouden hiervan onverwijld kennis te geven aan Gedeputeerde Staten.
§ Algemeen pensioen en diensttijd
Voor de toepassing van artikel 36 geldt het volgende:
Het algemeen pensioen wordt geacht betrekking te hebben op het tijdvak, liggende tussen de tijdstippen waarop belanghebbende de leeftijd van 15 jaar en die van 65 jaar heeft bereikt met dien verstande dat, indien een belanghebbende recht heeft op nabestaanden of wezenpensioen, het vorenstaande overeenkomstige toepassing vindt ten aanzien van de tijdstippen waarop de overledene de leeftijden van 15 en 65 jaar heeft c.q. zou hebben bereikt.
Indien een nabestaande recht heeft op nabestaandenuitkering alsmede halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, maar geen van de kinderen aan welke de nabestaande het recht op halfwezenuitkering ontleent recht heeft op pensioen, wordt uitsluitend uitgegaan van het bedrag van de nabestaandenuitkering.
Diensttijd waarnaar een pensioen is of geacht wordt te zijn berekend en die niet daadwerkelijk als gedeputeerde is doorgebracht, wordt geacht aan te sluiten bij het einde van de ambtsvervulling waaraan het recht op pensioen is ontleend; voor zover dientengevolge deze diensttijd zich uitstrekt na het tijdstip waarop de leeftijd van 65 jaar is of zou zijn bereikt, wordt die diensttijd, te rekenen van dat tijdstip, geacht te zijn doorgebracht, voor zover mogelijk gedurende tijdvakken van onderbreking van de daadwerkelijk als gedeputeerde doorgebrachte tijd en voor het overige onmiddellijk voor de aanvang van de diensttijd waarnaar het pensioen is berekend.
Van de diensttijd wordt buiten beschouwing gelaten de tijd, waarop betrekking heeft of geacht kan worden betrekking te hebben het bedrag van het algemeen pensioen, waarop aanspraak is verkregen door vrijwillige premiebetaling krachtens artikel 45 van de Algemene Ouderdomswet en artikel 63 van de Algemene nabestaandenwet.
§ Vermindering inbouwbedragen bij samenvallende diensttijd.
Indien aan een belanghebbende meer dan een pensioen is of geacht wordt te zijn toegekend krachtens of op de voet van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers, dan wel naast een of meer zodanige pensioenen een pensioen krachtens een andere regeling als bedoeld in het vijfde lid is of geacht wordt te zijn toegekend, en de diensttijd waarnaar die pensioenen zijn of geacht worden te zijn berekend geheel of gedeeltelijk samenvalt, overschrijdt op grond van artikel 155, juncto artikel 101 van voornoemde wet de som van inbouwbedragen voor zover deze geacht kunnen worden betrekking te hebben op een tijd, overeenkomende met de samenvallende diensttijd niet het bedrag van het algemeen pensioen, dat geacht kan worden betrekking te hebben op een tijd, overeenkomende met bedoelde samenvallende diensttijd.
Indien een overschrijding als bedoeld in het eerste lid plaats zou vinden, wordt het voor ieder krachtens deze verordening toegekend pensioen berekende inbouwbedrag, voor zover betrekking hebbende op samenvallende diensttijd als bedoeld in het eerste lid, verminderd tot een zodanig deel van het bedrag van het algemeen pensioen, bedoeld aan het slot van het eerste lid, als elk inbouwbedrag zich verhoudt tot de som van die bedragen.
Onder pensioen krachtens een andere regeling als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een pensioen ten laste van de Nederlandse schatkist anders dan krachtens de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers en anders dan ingevolge wettelijke garanties of ingevolge overneming van de verplichting tot betaling ten laste van de Nederlandse Antillen of Aruba, van een publiekrechtelijk lichaam in Nederland, in de Nederlandse Antillen of in Aruba, dan wel ten laste van een door een bestuursorgaan in een van die landen ingesteld fonds.
Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende wordt dit artikel overeenkomstig toegepast, indien aan diens echtgenoot een of meer pensioenen zijn of geacht worden te zijn toegekend, hetzij krachtens of op de voet van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers, hetzij krachtens een andere regeling als bedoeld in het vijfde lid. Artikel 41, tweede lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing.
§ Vermindering inbouwbedragen bij korting op particulier pensioen
Op schriftelijk verzoek van degene die aantoont, dat uit hoofde van zijn recht op algemeen pensioen een vermindering plaatsvindt van enig ander pensioen dan bedoeld in artikel 40, vijfde lid, wordt het bedrag van die vermindering voor zoveel mogelijk in mindering gebracht op het inbouwbedrag. De vorige volzin is slechts van toepassing voor zover bedoelde vermindering betrekking heeft op tijd die gelijktijdig in de desbetreffende betrekkingen is of geacht kan worden te zijn vervuld. Aan diensttijd die niet daadwerkelijk in dienstverhouding of als politiek ambtsdrager is doorgebracht wordt een plaats toegekend overeenkomstig het bepaalde bij artikel 38, onder f.
Indien de som van het inbouwbedrag en de vermindering van het andere pensioen, ook na toepassing van de overige bepalingen van dit artikel, een bedrag gelijk aan 80 percent van het algemeen pensioen overschrijdt, wordt van deze overschrijding een deel in mindering gebracht op het inbouwbedrag, en wel in de verhouding waarin de diensttijd, waarnaar het pensioen waarop vorenbedoeld inbouwbedrag betrekking heeft is of geacht wordt te zijn berekend, staat tot het totaal van de diensttijden.
Indien een algemeen pensioen wordt toegekend of herzien over een tijdvak waarover reeds pensioen werd betaald en dientengevolge te veel pensioen is betaald, kunnen Gedeputeerde Staten aan de Sociale Verzekeringsbank die het algemeen pensioen heeft toegekend of herzien verzoeken het teveel betaalde pensioen ten behoeve van de provincie in te houden op het algemeen pensioen, voorzover betrekking hebbende op evengenoemd tijdvak.
De bepalingen van deze paragraaf blijven buiten toepassing ten aanzien van degenen die op grond van gemoedsbezwaren hun recht op algemeen pensioen niet geldend maken, met dien verstande dat zij zoveel mogelijk overeenkomstige toepassing vinden met betrekking tot diegene van evenbedoelden, die recht hebben op een uitkering als bedoeld in artikel 48 van de Algemene Ouderdomswet.
HOOFDSTUK VI Bepalingen van administratieve aard
Paragraaf 1. Financiële bepalingen
Op de bezoldiging van de gedeputeerde worden volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regelen bedragen ingehouden overeenkomstig de inhouding van bedragen op de bezoldiging van degene die behoort tot het overheidspersoneel, ter zake van aanspraken bij werkloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.
Op de uitkering van de gewezen gedeputeerde worden vol¬ens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regelen bedragen ingehouden overeenkomstig de inhouding van bedragen, terzake van aanspraken als bedoeld in het eerste lid, op een werkloosheids- of ar¬beidsongeschiktheidsuitkering op grond van een voor overheidspersoneel getroffen regeling.
Paragraaf 3. Ingang en einde van de pensioenen
§ Nabestaandenuitkering Weduwnaarsuitkering
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van een gepensioneerd gedeputeerde wordt aan diens nabestaande, van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde, een uitkering toegekend ten bedrage van het pensioen over een tijdvak van twee maanden (nabestaandenuitkering). Bij ontstentenis van een nabestaande van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de uitkering ten behoeve van minderjarige wettige of natuurlijke kinderen van de overledene, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind, als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor.
Indien de overleden gepensioneerde geen betrekkingen als bedoeld in het vorige lid nalaat, kan het daarbedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, voor zover de nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend wordt geacht.
Paragraaf 4. Betaling van de pensioenen
§ Pensioenbetaling zonder machtiging aan een ander dan de gepensioneerde
Indien een gepensioneerde in een inrichting ter verpleging van geesteszieken of van zwakzinnigen is opgenomen of, niet opgenomen zijnde in een zodanige inrichting, op grond van geestelijke gestoordheid niet in staat is kwijting te verlenen voor de uitbetaling van pensioen, kan het pensioen uitbetaald worden aan een door Gedeputeerde Staten aan te wijzen persoon of instelling. In andere door hen aan te wijzen bijzondere gevallen kan het pensioen in plaats van aan de gepensioneerde zonder diens machtiging uitbetaald worden aan een door Gedeputeerde Staten aan te wijzen persoon of instelling.
Indien een gepensioneerde ingevolge het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6, lid 2, 11 en 12 van de Algemene wet bijzondere ziektekosten een bijdrage verschuldigd is in de kosten van een verstrekking als bedoeld in de artikelen 6 en 11 van die wet of een vergoeding als bedoeld in de artikelen 11 en 12 van die wet kan het pensioen tot ten hoogste het bedrag van die bijdrage in plaats van aan de gepensioneerde zonder diens machtiging worden uitbetaald aan de Ziekenfondsraad.
AFDELING III ALGEMENE OVERGANGS EN SLOTBEPALINGEN. HOOFDSTUK 1 Beroep en herziening
Van de beslissingen ter uitvoering van deze verordening staat ingevolge artikel 162 van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers beroep open op de Centrale Raad van Beroep overeenkomstig de bepalingen van de Beroepswet. De vorige volzin is niet van toepassing op beslissingen ingevolge artikel 59, lid 2.
§ Herziening, wijziging en herstel
Een wijzigingsbeslissing leidt slechts tot terugvordering of verrekening van reeds betaalde bedragen indien de betrokkene, hoewel enige bepaling van deze verordening hem daartoe verplichtte of dit redelijkerwijze van hem mocht worden verwacht, heeft nagelaten aan Gedeputeerde Staten mededeling te doen van een wijziging in de feiten.
In afwijking van het tweede en derde lid en onverminderd artikel 56 zijn Gedeputeerde Staten bevoegd tot terugvordering of verrekening van teveel betaalde bedragen, indien de herzieningsbeslissing, onderscheidenlijk de wijzigingsbeslissing is genomen binnen vier maanden na de dagtekening van de herziene beslissing, onderscheidenlijk binnen vier maanden nadat Gedeputeerde Staten bericht hebben ontvangen van een wijziging in de feiten.
Herstel van een beslissing als bedoeld in artikel 61, derde lid, binnen vier maanden na de dagtekening van de herstelde beslissing, leidt tot terugvordering of verrekening van teveel betaalde pensioenbedragen. Herstel van een beslissing als bedoeld in de vorige volzin na de daargenoemde termijn leidt slechts tot terugvordering of verrekening van teveel betaalde pensioenbedragen, indien betrokkene redelijkerwijze had moeten begrijpen, dat hem teveel werd uitbetaald.
HOOFDSTUK II Overgangsbepalingen
§ Intrekking geldende verordening
Behoudens het in dit hoofdstuk verder bepaalde wordt met ingang van 1 januari 1966 ingetrokken de "Verordening, regelende de toekenning van een uitkering en een pensioen aan gewezen leden van de Gedeputeerde Staten van Limburg alsmede van een pensioen aan hun weduwen en wezen", vastgesteld bij besluit d.d. 14 januari 1957.
Voorzover de voor uitkering en pensioen in aanmerking komende tijd kalenderjaren of kalendermaanden omvat, wordt deze tijd uitgedrukt in jaren onderscheidenlijk maanden voor uitkering en pensioen in aanmerking komende tijd. De overige tijd wordt uitgedrukt in gedeelten van jaren onderscheidenlijk gedeelten van maanden, waarbij het jaar op 12 maanden en de maand op 30 dagen wordt gesteld.
§ Samenloop van pensioen en algemeen pensioen (Behoort bij afdeling II, hoofdstuk V, paragraaf 2)
In afwijking in zoverre van het bepaalde in artikel 36 vindt voor de berekening van het inbouwbedrag geen vermenigvuldiging plaats van tijd, gelegen voor het tijdstip waarop deze verordening van kracht wordt, en die voor de berekening van een pensioen als daarbedoeld in aanmerking wordt genomen.
Artikel 66 (overgangsbepalingen bij de vierde wijziging, vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 17 april 1980)
De bepalingen inzake vergelding van diensttijd met 3,5 percent voor pensioen, vervat in artikel 15 van de oude verordening, blijven van toepassing ten aanzien van diensttijd, voorafgaande aan 1 januari 1979. Voor de vorming van de periode van vier jaren, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de nieuwe verordening, wordt de in de vorige volzin bedoelde diensttijd mede in aanmerking genomen.
Artikel 67 Slotbepaling (overgangsbepaling bij de vierde wijziging, vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 17 april 1980)
Op grond van artikel III, tweede lid, van de Wet van 5 juli 1979, Stb, 518, tot wijziging van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers worden de in de artikelen 31 en 32 van de nieuwe verordening genoemde bedragen met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit vervangen naar de met een datum na 1 augustus 1976 doch voor evengenoemd tijdstip van kracht geworden regelen, bedoeld in artikel 157 van de hiervoor genoemde pensioenwet.
Artikel 68 Inwerkingtreding vierde wijziging (overgangsbepaling bij de vierde wijziging, vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 17 april 1980)
Artikel 69 (overgangsbepaling I ten aanzien van het vervallen artikel 47(oud) bij de vijfde wijziging, vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 9 september 1988).
Artikel 47, zoals dat luidde op 31 mei 1985, blijft toepassing vinden ter zake van betalingen na 31 mei 1985, indien en voor zover die betalingen betrekking hebben op een vóór 1 juni 1985 liggende periode, met dien verstande dat met ingang van 1 april 1985 in het derde lid "artikel 36, eerste lid" wordt vervangen door "artikel 47, eerste lid".
Artikel 70 (overgangsbepaling II ten aanzien van het vervallen artikel 47 (oud) bij de vijfde wijziging, vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 9 september 1988)
De verhoging met tien procent over ten hoogste ƒ 63.200, - (€ 28.678,91) per jaar, ingaande 1 juni 1985 van de bezoldiging van gedeputeerden, toegekend in verband met het vervallen van artikel 47, maakt voor de toepassing van de bepalingen van afdeling II, de hoofdstukken II en III van de Uitkerings en pensioenverordening der Gedeputeerde Staten van Limburg, betreffende de pensioenberekening, geen deel uit van de bezoldiging.
De voorgaande volzin is slechts van toepassing op de bezoldiging, voor zover die betrekking heeft op tijd gelegen vóór 1 januari 1986.
Artikel 71 Inwerkingtreding vijfde wijziging (overgangsbepaling bij de vijfde wijziging, vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 18 januari 1991)
Artikel 72 (overgangsbepaling ten aanzien van artikel 31 bij de zesde wijziging vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 18 januari 1991)
Artikel 73 (overgangsbepaling ten aanzien van artikel 34 bij de zesde wijziging vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 18 januari 1991)
Artikel 34, tweede lid, zoals bedoelde bepaling ingevolge dit besluit is komen te luiden, is niet van toepassing indien de belanghebbende recht heeft op het ouderdomspensioen bedoeld in artikel 9, zesde lid, onder b, van de Algemene Ouderdomswet ingevolge het zevende lid van dat artikel, zoals dat luidde op 31 december 1985.
Artikel 34, tweede lid, laatste volzin, zoals die volzin ingevolge dit besluit is komen te luiden, is niet van toepassing ten aanzien van de ongehuwde belanghebbende bedoeld in genoemde wet, op wie van toepassing is gebleven artikel 1 van de Algemene Ouderdomswet, zoals dat artikel luidde op 31 december 1985.
Artikel 74 (overgangsbepaling ten aanzien van de artikelen 15 en 21 bij de zesde wijziging vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 18 januari 1991)
De artikelen 15, tweede lid, en 21, derde lid, zoals die artikelen ingevolge dit besluit zijn komen te luiden, zijn niet van toepassing ten aanzien van degene die:
Een onderbreking van niet meer dan een jaar wordt voor de toepassing van deze bepaling geacht geen onderbreking te vormen.
Artikel 75 Garantiebepaling (overgangsbepaling bij zesde wijziging vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 18 januari 1991)
De vanaf 1 januari 1986 toegekende pensioenen berekend op basis van de verordening zoals die tot die datum luidde, worden herberekend op grond van de verordening zoals die na de Zesde wijziging is komen te luiden, met dien verstande dat de pensioenbedragen die in verband met deze herberekening te veel blijken te zijn betaald, niet worden teruggevorderd.
Artikel 76 Inwerkingtreding zesde wijziging (overgangsbepaling bij de zesde wijziging, vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 18 januari 1991)
Artikel 77 Overgangsbepaling ten aanzien van artikel 17 en 72 (overgangsbepaling bij de zevende wijziging vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 17 september 1993)
Alle pensioenen toegekend krachtens artikel 17 of 72 van deze verordening, zoals die artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van de zevende wijziging, worden, voorzover zij op dat tijdstip worden genoten, met ingang van dat tijdstip geacht te zijn toegekend krachtens artikel 16 van deze verordening.
Artikel 78 Overgangsbepaling met betrekking tot het recht op nabestaandenpensioen (overgangsbepaling bij de zevende wijziging)
Geen recht op pensioen ingevolge de zevende wijziging ontstaat, indien op de datum van overlijden van het vrouwelijk lid, gewezen of gepensioneerd gedeputeerde in een overeenkomstig geval geen recht op weduwenpensioen of bijzonder weduwenpensioen zou zijn ontstaan ingevolge het overlijden van een mannelijk lid, gewezen of gepensioneerd gedeputeerde.
Artikel 79 Overgangsbepaling ten aanzien van artikel 30 (overgangsbepaling bij de zevende wijziging)
Ten aanzien van de aanspraken op nabestaandenpensioen die ingevolge de zevende wijziging worden verkregen vangt de termijn van vijf achtereenvolgende jaren, bedoeld in artikel 30, van de verordening, niet eerder aan dan op de datum van inwerkingtreding van deze wijziging.
Artikel 81 Citeertitel (overgangsbepaling bij de zevende wijziging)
Deze verordening kan worden aangehaald als "Uitkerings en pensioenverordening der Gedeputeerde Staten van Limburg".
Artikel 83 (overgangsbepaling bij de achtste wijziging)
Met ingang van 1 januari 1995 worden het inkomen van de gedeputeerde als zodanig en de laatstelijk genoten bezoldiging dan wel de berekeningsgrondslag, waarvan is afgeleid een uitkering ter zake van ontslag of aftreden als gedeputeerde, en een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering, aangepast overeenkomstig de aanpassing van de salarissen ingevolge artikel 34 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP.
Artikel 84 (overgangsbepaling bij de achtste wijziging)
Artikel 44 van de verordening zoals dat luidde op 31 december 1994, blijft van toepassing ten aanzien van een wijziging in de bezoldiging van het rijkspersoneel vóór 1 januari 1995.
Artikel 85 (overgangsbepaling bij de achtste wijziging)
Ten aanzien van degenen die ingevolge de verordening recht op nabestaanden- of wezenpensioen hebben verkregen vóór 1 januari 1995, wordt de tijd waarnaar het pensioen is of wordt geacht te zijn berekend en die niet daadwerkelijk als gedeputeerde is doorgebracht, voor zover nodig medebegrepen onder tijd gelegen vóór die datum.
Artikel 86 (overgangsbepaling bij de achtste wijziging)
De bij dit besluit ingevoegde artikelen 3a, tweede lid, en 3c worden met ingang van een latere datum dan 1 januari 1995 van toepassing op degene die op 31 december 1994 recht had op een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering en op 1 januari 1995 jonger is dan vijftig jaar. Tot die datum blijft de bij dit besluit vervallen tweede volzin van artikel 2a, tweede lid, op hem van toepassing.
Artikel 87 (overgangsbepaling bij de achtste wijziging)
De bij dit besluit vervallen eerste volzin van artikel 2a, tweede lid, en artikel 3, derde lid, van de verordening blijven van toepassing op degene die:
b. op 25 januari 1993 ziekten of gebreken had wiens uitkering uiterlijk een jaar na die datum in verband met die ziekten of gebreken wegens algemene invaliditeit wordt voortgezet, dan wel wiens uitkering ingevolge artikel 15, vierde lid, van de verordening binnen een jaar na de genoemde datum in verband met die ziekten of gebreken wordt aangemerkt als een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering.
Artikel 88 (overgangsbepaling bij de achtste wijziging)
Indien vanaf 1 januari 1995 artikel 3d, zesde lid, van de verordening wordt toegepast ten aanzien van degene bedoeld in artikel II, onderdeel D wordt ten aanzien van degene onder de in artikel 3a, tweede lid, van de verordening bedoelde arbeid verstaan de arbeid, bedoeld in de per 1 januari 1995 vervallen tweede volzin van artikel 2a, tweede lid van de verordening.
Artikel 89 (overgangsbepaling bij de achtste wijziging)
De achtste wijziging zoals opgenomen in het Provinciaal Blad 1996, nr. 13 treedt in werking op de eerste dag van de eerste kalendermaand na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het na goedkeuring door de Kroon wordt geplaatst, met dien verstande dat:
artikel I, onderdelen B, C, onder 3, 4 en 5, D, ten aanzien van de daarbij ingevoegde artikelen 3a, 3b, eerste en derde tot en met negende, elfde en twaalfde lid, 3c en 3d, E, F, H, onder 2, J, K, onder 1 en 3, L, onder 1 en 2a, M, N, P, R, S, W en X, alsmede artikel II terugwerken tot en met 1 januari 1995.
Artikel 90 (overgangsbepalingen bij de negende wijziging)
De bepalingen van de Uitkerings en pensioenverordening gedeputeerden met betrekking tot het recht op wezenpensioen, zoals die bepalingen luidden op de dag vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing op een wezenpensioen waarop recht is ontstaan vóór dat tijdstip.
Ten aanzien van een aanmelding als bedoeld in het bij dit besluit in de Uitkerings en pensioenverordening gedeputeerden ingevoegde artikel 10a, die wordt gedaan vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, wordt de man of vrouw met wie degene die de aanmelding deed op hetzelfde woonadres in het persoonsregister is opgenomen, gelijk gesteld met de man of vrouw die als ingezetene met hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven als bedoeld in het evengenoemde artikel 10a.
Een overlijden van een gedeputeerde, gewezen gedeputeerde of gepensioneerde gedeputeerde tussen 31 december 1993 en 1 juli 1994 valt te rekenen vanaf de datum van overlijden onder de werking van de bepalingen van de Uitkerings en pensioenverordening gedeputeerden inzake het nabestaanden en wezenpensioen, zoals die bepalingen ingevolge dit besluit zijn komen te luiden.
Ter zake van een overlijden van een gedeputeerde, gewezen gedeputeerde of gepensioneerde gedeputeerde tussen 30 juni 1994 en 1 januari 1995 wordt op zijn aanvraag als nabestaande beschouwd degene van wie, hoewel niet aangemeld in de zin van artikel 10, onderdeel a, van de Uitkerings en pensioenverordening gedeputeerden, aanmelding als evenbedoeld op de dag vóór die van het overlijden mogelijk was.
Voor een recht op nabestaanden of wezenpensioen, ontstaan wegens overlijden tussen 30 juni 1996 en 1 januari 1998 van een gedeputeerde, gewezen gedeputeerde of gepensioneerde gedeputeerde, van een nabestaande of een wees die geen recht heeft op uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet maar wel recht op pensioen of tijdelijke uitkering ingevolge de Algemene Weduwen en Wezenwet zou hebben gehad indien die wet nog van kracht zou zijn geweest, geldt het volgende:
voor de toepassing van de bepalingen inzake samenloop van pensioen en algemeen pensioen over tijd vóór 1 januari 1986 (inbouwbepalingen) en de bepalingen inzake het recht op een toeslag wegens het ontbreken van recht op uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet heeft artikel II, eerste lid, van de Wet van 11 december 1996, Stb. 1997, 14, geen werking.
Het eerste lid, onderdeel c, geldt mede voor een recht op nabestaandenpensioen, ontstaan wegens overlijden tussen 26 juni 1996 en 1 juli 1996 van een gedeputeerde, gewezen gedeputeerde of gepensioneerde gedeputeerde, van een nabestaande die wegens dat overlijden recht heeft verkregen op een tijdelijke weduwenuitkering op grond van de Algemene Weduwen en Wezenwet, na het verstrijken van de duur van die uitkering.
Artikel 91 (overgangsbepalingen bij de negende wijziging)
Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de eerste kalendermaand na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het na goedkeuring door de Kroon wordt geplaatst, met dien verstande dat:
artikel I, onderdelen I3, I4 en J7 werking heeft ten aanzien van voor een pensioenberekening in aanmerking te nemen uitkeringstijd waarin de belanghebbende inkomsten heeft uit een betrekking waaraan aanspraak op overheidspensioen wordt ontleend vanaf 1 januari 1995, en overigens eerst werking heeft ten aanzien van voor een pensioenberekening in aanmerking te nemen tijd waarin recht op uitkering bestaat uit hoofde van een ontslag of aftreden op of na de dag van inwerkingtreding van dit besluit;