Organisatie | De Bilt |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Gemeenschappelijke regeling Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug |
Citeertitel | Gemeenschappelijke regeling Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
1.Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-03-2011 | 01-10-2009 | 01-08-2012 | nieuwe regeling | 27-05-2010 Biltbuis02-03-2011 | mt01-09-2009 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Gemeenschappelijke regeling Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug
De gemeenteraden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters, ieder voor zover zij hiertoe bevoegd zijn, van de gemeenten Amerongen, De Bilt, Bunnik, Driebergen-Rijsenburg, Doorn, Leersum, Maarn, Wijk bij Duurstede en Zeist.
Overwegende dat de genoemde bestuursorganen hun werkzaamheden op de terreinen van werk, bijstand gezamenlijk willen uitvoeren om de kwaliteit, de continuïteit, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van die uitvoering te vergroten en te borgen
Gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Gemeentewet
Besluiten tot het aangaan van de volgende gemeenschappelijke regeling
1.In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:
a). Deelnemers: de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten
b). RSD: Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug
c). Wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen
d). Regeling: deze gemeenschappelijke regeling
e). GS: het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht.
2.Waar in deze regeling gesproken wordt van overeenkomstige toepassing van de Gemeentewet, dient voor respectievelijk raad, college en burgemeester gelezen te worden algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter.
Hoofdstuk 2 Doel, taakstelling en bevoegdheden
De RSD heeft als doel het op een zo bedrijfsmatig mogelijke wijze (doen) uitvoeren van de taken van de deelnemende gemeentebesturen op de terreinen van werk en bijstand.
De RSD richt zich daarbij zowel op een efficiënte bedrijfsvoering als op een klantgerichte en effectieve dienstverlening.
Artikel 4 Taakstelling en bevoegdheden
Binnen de doelstelling van het vorige artikel verricht de RSD alle beleidsmatige en uitvoerende taken, waaronder tevens begrepen zijn de daarmee samenhangende administratieve werkzaamheden, voor de deelnemers in het kader van de aan die deelnemers opgedragen of in de toekomst op te dragen taken in de Wet werk en bijstand, de Wet investeren in jongeren, de Wet Inburgering Nieuwkomers, de Wet schuldhulpverlening natuurlijke personen en alle overige daarop gebaseerde regelingen. .
Gelet op het voorgaande lid dragen de op grond van de genoemde wetten en regelingen bevoegde gemeentelijke bestuursorganen hun bevoegdheden over aan de betreffende organen van het openbaar lichaam met uitzondering van de bevoegdheden met betrekking tot het vaststellen van het lokaal minimabeleid. De beleidsvoorbereiding en de uitvoering van het lokaal minimabeleid gebeurt wel door de RSD.
Artikel 7 Algemeen bestuur: samenstelling
Van de twee leden die telkens een gemeente of groep van gemeenten vertegenwoordigen dient een lid een collegelid met de portefeuille sociale zaken te zijn.
Artikel 9 Dagelijks bestuur: samenstelling
1.Het dagelijks bestuur bestaat uit vier leden waaronder de voorzitter.2.De leden van het dagelijks bestuur worden door en vanuit het algemeen bestuur aangewezen met dien verstande dat in beginsel portefeuillehouders sociale zaken, zoals vermeld in artikel 7, lid 2 van deze regeling, worden benoemd.
Bij de aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur wordt de volgende verhouding in acht genomen:
Artikel 10 Dagelijks bestuur: werkwijze
Indien in de vergaderingen van het dagelijks bestuur gestemd wordt over zaken en/of personen heeft ieder lid een stem met dien verstande dat:
het lid van de gemeente Wijk bij Duurstede vooroverleg houdt met de vertegenwoordiger van Bunnik in het algemeen bestuur over het stemgedrag. Indien dit vooroverleg niet tot overeenstemming leidt over de wijze van uitoefening van het stemgedrag, laat het algemeen bestuurslid uit Bunnik dit schriftelijk en met redenen omkleed aan het dagelijks bestuur weten. Het algemeen bestuurslid kan deze verklaring op zijn wens in de vergadering van het dagelijks bestuur mondeling toelichten. Deze verklaringen worden aan de besluitvorming in die vergadering toegevoegd
Artikel 11 Dagelijks bestuur: taken en bevoegdheden
Tot de taken en bevoegdheden van het dagelijks bestuur behoort in ieder geval:
Hoofdstuk 4 Inlichtingen en verantwoording
Het algemeen en dagelijks bestuur geven ongevraagd aan de raden en colleges van de deelnemers alle informatie die voor een juiste beoordeling van het gevoerde beleid nodig is. Zij verstrekken hiertoe in ieder geval tweemaal per jaar informatie over de voortgang van de uitvoering van de taakstelling zoals opgenomen in het operationele plan en de daarmee gepaard gaande kosten.
In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage iedere deelnemer verschuldigd is voor de uitvoering van de taken en de organisatiekosten daarvan door de RSD overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 van de regeling. De uitgangspunten voor de verdeling van de kosten over de deelnemers worden door het algemeen bestuur vastgesteld.
Artikel 23 Batig en nadelig saldo: egalisatiereserve en verrekening
Indien in enig exploitatiejaar een batig saldo in de apparaatskosten van de RSD ontstaat, zal dit saldo worden toegevoegd aan de egalisatiereserve van het openbaar lichaam tot een maximum van 10 % van de daarvoor gebudgetteerde kosten. Het bepalen van dit maximum geschiedt in relatie tot tussen de deelnemers gemaakte afspraken over de verrekening van het terug verdienen van de investerings- en frictiekosten van de RSD.
Indien in enig exploitatiejaar een nadelig saldo in de apparaatskosten van de RSD ontstaat, wordt dit tekort in beginsel gedekt uit de egalisatiereserve. Een nadelig saldo dat niet of niet meer uit die reserve kan worden gedekt wordt omgeslagen over de deelnemers overeenkomstig de verdeelsleutel in artikel 21, lid 1 van de regeling.
Artikel 24 Batig saldo: innovatiereserve
Indien in enig jaar exploitatiejaar een batig saldo in vergelijking met het ter beschikking gestelde budget ontstaat als gevolg van een effectieve uitvoering van de wettelijke taken, zal dit saldo worden toegevoegd aan de innovatiereserve. Deze reserve is bestemd voor de ontwikkeling van beleid en instrumenten ter verbetering en vernieuwing van de taken op de terreinen van werk en inkomen..
Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 29 Bestaande samenwerkingsafspraken
Bij de inwerkingtreding van deze regeling vervallen alle bestaande samenwerkingsafspraken tussen de deelnemers binnen de doelstelling genoemd in artikel 3 en de taken en bevoegdheden zoals vermeld in artikel 4 van de regeling.
Het dagelijks bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van het openbaar lichaam, overeenkomstig een door het algemeen bestuur met inachtneming van artikel 40 eerste lid van de Archiefwet 1995 vast te stellen regeling.
Toelichting gemeenschappelijke regeling Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug
In deze gemeenschappelijke regeling wordt een aantal gerichte en vernieuwende maatregelen voorgesteld die het in de praktijk bestaande nadeel van een te grote afstand tussen een publiekrechtelijke samenwerkingsvorm en de daaraan deelnemende gemeenten moeten ondervangen.
Dat gebeurt op de volgende wijze:
de regeling is opgezet als een kaderregeling. Daarin staan naast de wettelijk verplichte bepalingen over bestuurssamenstelling, doel, taakoverdracht en financiering een aantal “kapstokbepalingen” die nader uitgewerkt worden in bestuursbesluiten. Dat is gebeurd met betrekking tot: sturing (operationele planvorming, voorstel toevoeging externe deskundigen aan dagelijks bestuur, eenheid van leiding en directiestatuut), beheersing (directiestatuut, mandaat- en volmachtregeling, prestatieovereenkomst, gebonden budget), toezicht (tegenwicht directie door toevoeging deskundigen aan dagelijks bestuur, uitwerking financieel beleids- en beheerskader in aparte verordeningen, concretisering informatieplicht), verantwoording (voor management op basis van directiestatuut en prestatieovereenkomst, voor bestuur door geconcretiseerde periodieke verantwoordingsplicht aan raden en colleges). Als gevolg van deze nadere uitwerkingsbesluiten kan beleid en uitvoering snel worden aangepast aan ontwikkelingen en voortschrijdend inzicht zonder de noodzaak de regeling te wijzigen;
de regeling beoogt slagvaardigheid en betrokkenheid op bestuurlijk niveau te bewerkstelligen door een evenwichtige samenstelling van het algemeen bestuur en een klein dagelijks bestuur. Hiervoor is al aan de orde gekomen dat de mogelijkheid voorgesteld wordt een of twee externe deskundigen aan het dagelijks bestuur toe te voegen (zonder stemrecht!). De bedoeling daarvan is dat deze als “counter vailing power” voor het dagelijks bestuur tegenover het management kunnen gaan functioneren. Op deze wijze kan zowel op besturings- als op toezichtniveau de rol en de taak van het dagelijks bestuur versterkt worden. Aan deze externe leden kan een redelijke vergoeding betaald worden voor de door hen te verrichten werkzaamheden. Dat zal bij een besluit van het algemeen bestuur nader geregeld worden.
Daarnaast kent de regeling een aantal financiële prikkels die het bestuur en de directie ertoe aan moeten zetten beleid en uitvoering zo efficiënt en effectief mogelijk in te richten voor cliënten en deelnemers. In dat kader mogen batig saldi met betrekking tot het vastgestelde budget als gevolg van een adequate wetsuitvoering “behouden” worden voor innovatiedoeleinden gericht op verbetering en vernieuwing van beleid en instrumenten op de terreinen van werk, inkomen en zorg.
Hier wordt een beknopte toelichting gegeven bij een aantal artikelen, waarvoor dat voor het gebruik nuttig kan zijn. Tevens worden hier in dit stadium nog een aantal onduidelijkheden en/of onzekerheden gesignaleerd die nog opgelost moeten worden.
Doel en taakstelling zijn duidelijk op elkaar afgestemd. Aan het openbaar lichaam worden ook de beleidsmatige taken met betrekking tot de genoemde wetten en regelingen overgedragen.
De delegatie van de bestuursbevoegdheden is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 30 Wgr. Dat wil zeggen dat in beginsel de verdeling over de gemeentelijke bestuursorganen gevolgd wordt zoals die in de betreffende medebewindwetten, regelingen en de Gemeentewet opgenomen is. Voor deze regeling betekent dit dat veel bestuursbevoegdheden bij het dagelijks bestuur terecht komen, omdat deze op grond van de genoemde wetten en regelingen door de colleges van burgemeester en wethouders uitgeoefend worden.
Het lokaal minimabeleid is uitdrukkelijk buiten deze delegatie van bevoegdheden gehouden. Dat kan dus door de deelnemende gemeenten zelf nog bepaald worden. De beleidsvoorbereiding en de uitvoering lopen wel via de RSD. Als deze locale beleidsbepaling in de voorbereiding en uitvoering meerkosten met zich zullen brengen die duidelijk gerelateerd kunnen worden aan een of meer afzonderlijke deelnemers, dan zullen deze meerkosten met deze deelnemers apart verrekend worden.
Het voorgaande dient daarom voor het toezicht van het algemeen bestuur en de deelnemers nader uitgewerkt te worden in een operationeel jaarplan. Dat verhoogt de transparantie van de uitvoering van de taakstelling.
Deze bepalingen laten onverlet de dienstverlening zo efficiënt en effectief mogelijk te organiseren voor de deelnemers en de cliënten uit die deelnemende gemeenten.
Deze bepaling is opgenomen met het oog op een eventuele toekomstige ontwikkeling. Andere gemeenten kunnen hierdoor tegen betaling gebruik maken van de expertise van de RSD zonder deelnemer te worden van de regeling.
Het aantal AB-leden is bewust zo laag mogelijk gehouden om ook de slagvaardigheid op dit niveau te bereiken. Het aantal AB-leden dient heroverwogen te worden indien de gemeentelijke herindeling op de Utrechtse Heuvelrug niet zou gaan leiden tot een MALD(D) gemeente. Vooralsnog wordt uitgegaan van de meest waarschijnlijke optie. Indien de gemeente Driebergen-Rijsenburg alsnog zou besluiten toe te treden, blijven de zetelverdeling en de stemverhouding luiden zoals nu in deze artikelen bepaald. Deze gemeente wordt dan bij het cluster van Maarn, Amerongen, Leersum en Doorn gevoegd.
Dit artikel is in overeenstemming met de afspraak hierover in de stuurgroep met betrekking tot de samenstelling van een klein en slagvaardig dagelijks bestuur. Bunnik heeft geen lid in het dagelijks bestuur. De positie van Bunnik wordt op dit niveau meegewogen in het bepaalde in artikel 10. Gelet op de positie van het dagelijks bestuur en de noodzaak van continuïteit is hier gekozen voor het aanwijzen van plaatsvervangende leden. Hetgeen hiervoor is opgemerkt met betrekking tot de gemeente Driebergen-
Rijsenburg geldt overeenkomstig bij dit artikel. Tevens is hier de mogelijkheid van maximaal twee externe leden opgenomen. Indien hiertoe besloten wordt, dient van te voren een profiel van die externe leden opgesteld te worden. Als uitgangspunt zou gedacht kunnen worden aan een externe met beleids- en/of uitvoeringservaring op de terreinen van werk en inkomen..
In dit artikel wordt de stemverhouding in het dagelijks bestuur uitgewerkt. De positie van Bunnik wordt hier verduidelijkt: overleg met het DB-lid van Wijk bij Duurstede en de mogelijkheid van een “dissenting opinion”in geval het overleg niet tot overeenstemming leidt. Deze constructie leidt weliswaar tot een bestuurlijk zwaardere procedure, maar doet wel recht aan de positie van Bunnik in de regeling. Uiteraard kan het dagelijks bestuur desgewenst of desgevraagd de vertegenwoordiger van Bunnik uitnodigen om in de vergadering een en ander toe te lichten. Externe leden hebben slechts een adviserende stem.
Deze bepaling is opgenomen in het licht van eventuele toekomstige ontwikkelingen bij de RSD.
In dit artikel wordt op de eerste plaats de eenheid van leiding en sturing in de organisatie van de RSD vastgelegd. Dat is een duidelijke keuze voor eenduidigheid zowel naar de bestuursorganen en de medewerkers in de organisatie.
In dit artikel is geen keuze gemaakt om de directeur als secretaris van het algemeen en dagelijks bestuur aan te wijzen. Dit om zuiverheid in rollen en taken te bewerkstelligen. Als er behoefte zou bestaan aan een dergelijke functie (evenals bestuurlijk penningmeester) kan die nader ingevuld worden op bestuurlijk niveau. Omdat de directeur de besturen ter zijde staat, kan hij wel betrokken worden bij de ambtelijke voorbereiding van de bestuursvergaderingen.
In dit artikel wordt de hoofdlijn van het functioneren van de directeur geschetst. Tevens wordt de mogelijkheid van het instellen van een managementteam geopend. Dat is facultatief en derhalve afhankelijk van de omvang en het functioneren van de organisatie van de RSD. Het instellen van een MT gebeurt altijd met inachtneming van het bepaalde in artikel 16, lid 1 (eenheid van leiding en sturing).
Als uitvloeisel van de positie van de directeur en gelet op de taakstelling van het dagelijks bestuur moet een ruime mandaatregeling tot stand komen. Dat kan pas gebeuren als het dagelijks bestuur benoemd is en een keuze gemaakt heeft over zijn wijze van functioneren. In de mandaatregeling kan ook de bevoegdheid tot ondermandaat worden opgenomen. Daarbij dient tevens bepaald te worden tot hoe diep in de organisatie van de RSD ondermandaat verleend kan worden.
In dit artikel is vooralsnog alleen de algemene bevoegdheid en plicht tot het vaststellen van collectieve rechtspositieregelingen van het algemeen bestuur opgenomen. Dit vloeit mede voort uit artikel 125, lid 3 Ambtenarenwet. Aansluiting zoeken bij en het vervolgens van toepassing verklaren van de CAR/UWO geeft de meeste zekerheid in geval van overgang van medewerkers uit de huidige organisaties naar de RSD. Dat vereist echter op dit moment eerst een inventariserend onderzoek bij de deelnemende gemeenten en op grond daarvan een mogelijk harmonisatietraject bij de overgang van werknemers van de gemeenten naar de RSD. Indien naar aanleiding daarvan inderdaad besloten mocht worden het CAR/UWO van toepassing te verklaren, dan staat dit artikel dat in ieder geval niet in de weg.
De dualisering van de Gemeentewet werkt vooralsnog niet door naar de gemeenschappelijke regelingen als een openbaar lichaam met uitzondering van de artikelen 186 tot en met 213 Gemeentewet (financiële bepalingen). Dat komt onder andere tot uitdrukking in deze artikelen. Hierbij wordt opgemerkt dat met name bij de uitwerking van de verordening waartoe artikel 212 Gemeentewet opdracht geeft rekening gehouden moet worden met een afstemming op het doel, de taakstelling en het functioneren van het openbaar lichaam. In tegenstelling tot een gemeente heeft het openbaar lichaam een enkelvoudige doelstelling en daarvan afgeleide taken.
Artikel 212 (en de daarop gebaseerde verordening) voorziet ook in een informatiestroom over het financiële beleid en beheer van dagelijks naar algemeen bestuur.
Ofschoon formeel artikel 213 a Gemeentewet door de wetgever niet van toepassing is verklaard voor gemeenschappelijke regelingen, is hier toch de bedoeling van dit artikel overgenomen. Dit versterkt immers de toezicht- en verantwoordingslijn van het algemeen bestuur op de bedrijfsvoering van de gemeenschappelijke regeling.
Voor de verdeelsleutel zijn in de business case een aantal mogelijkheden uitgewerkt (zie blz. 78 e.v.). Gelet op het karakter van kaderregeling en de benodigde flexibiliteit naar aanleiding van de uitvoering is ervoor gekozen de nadere bepaling van de verdeelsleutel door het algemeen bestuur in een afzonderlijk besluit te laten vastleggen. Dit besluit gaat deel uitmaken van de regeling, maar kan gewijzigd worden zonder de regeling te wijzigen.
De bepalingen over de zorg voor voldoende financiële middelen zijn m.n. opgenomen, omdat externe kredietverschaffers dat in de praktijk wensen voor hun zekerheid.
In dit artikel wordt ervan uitgegaan dat de RSD in principe de financiële schommelingen zelf moet kunnen opvangen. Daar is de reserve voor bestemd.
Dit is de uitwerking van het innovatiefonds, zoals in het algemeen deel van deze toelichting verwoord.
Er is voor gekozen de uitgangspunten voor het stellen van toetredingsvoorwaarden flexibel te kunnen houden. Daarom worden deze niet nader bepaald in de regeling, maar in een bijlage daarbij. Wijziging van die uitgangspunten op grond van voortschrijdend inzicht brengt dan geen wijziging van de regeling met zich mee.
In geval van alsnog toetreding van de gemeente Driebergen-Rijsenburg, zoals reeds hiervoor opgemerkt bij de toelichting op de artikelen 7 t/m 9, gelden de hier van toepassing verklaarde financiële voorwaarden voor die gemeente.
Zolang een nieuwe deelnemer nog niet formeel is toegetreden kan er wel gehandeld worden overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van de regeling.
Voor uittreding is dezelfde systematiek gekozen als voor toetreding. Daarnaast zijn er nog drempels in de tijd opgeworpen om een eventuele uittreding niet te abrupt te laten verlopen (ten nadele van de overblijvende deelnemers).
Het bepaalde in het vijfde lid is opgenomen om de solidariteit en continuïteit te verzekeren voor een startende regeling en uitvoeringsorganisatie. Het mag niet zo zijn dat de beoogde samenwerking abrupt afbreekt of terug geworpen wordt als gevolg van de gemeentelijke herindeling van de zogenoemde MALD-gemeenten.
In dit artikel wordt ook weer de solidariteit en continuïteit van de samenwerking tot uitdrukking gebracht.
Dit artikel bewerkstelligt dat deze regeling na inwerkingtreding nog de enige vorm van samenwerking is tussen de betrokken gemeenten.