Overheidsorganisatie | Gemeente Meppel |
---|---|
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening IOAW en IOAZ |
Citeertitel | Maatregelenverordening IOAW/IOAZ |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Zorg en welzijn |
Geen.
Geen.
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-10-2010 | 17-05-2012 | nieuwe regeling | 23-09-2010 | 2010-8631 |
De raad van de gemeente Meppel
gelet op artikel 147 eerste lid en artikel 108 tweede lid van de Gemeentewet en artikel 35, eerste lid, onderdeel b, artikel 20, tweede IOAW,alsmede artikel 35,eerste lid,onder b en artikel 20 tweede lid IOAZ.:
overwegende dat,
bij verordening regels dienen te worden gesteld ter verlaging van de uitkering,
besluit vast te stellen de:
Maatregelenverordening IOAW en IOAZ
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. IOAW: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werknemer;
b. IOAZ: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
c. De IOAW/ IOAZ: de IOAW en IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;
d. Uitkering; de uitkering bedoeld in artikel 5. eerste lid IOAW/IOAZ;
e. Uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5 vierde lid IOAW/IOAZ;
f. Maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20 eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, tweede lid IOAZ;
g. Inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;
h. Belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, voor zover hij is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede hij die recht heeft op grond van de IOAZ;
i. Benadelingsbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;
j. trajectplan: plan als bedoel in artikel 1, lid 2 sub o, van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand;
k. UWV -werkbedrijf: het UWV- werkbedrijfgevestigd in de gemeente Steenwijkerland;
l. Suwi: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
m. Het college: het college van burgemeester en wethouders van Meppel.
1. Als belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk lll aan de uitkering verbonden verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder c IOAZ- schendt wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.
2. Het eerste lid is gelijkelijk van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij op basis van artikel 30c, tweede lid en derde lid van de Wet Suwi op hem rustende verplichtingen schendt.
3. Een maatregel wordt opgelegd in overeenstemming met de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
4. De belanghebbende wordt in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, tenzij de gedraging het niet tijdig verstrekken van gevraagde inlichtingen betreft.
De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of
b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt waardoor ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.
1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.
2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht
worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.
3. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan 3 maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen
Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.
Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
1. Eerste categorie:
het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen Werkplein of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;
2. Tweede categorie:
a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
3. Derde categorie:
a. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;
b. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet annex hoofdstuk 4 van de Reïntegratieverordening IOAW/IOAZ;
c. het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van het aangeboden trajectplan.
4. Vierde categorie:
a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
1. De maatregel wordt vastgesteld op:
a. vijf procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;
b. twintig procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;
c. vijftig procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;
d. honderd procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.
2. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.
3. Indien binnen twaalf maanden na de bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd de belanghebbende zich nog tweemaal schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie, kan het college een maatregel opleggen van honderd procent van de bijstand gedurende maximaal 3 maanden. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.
1. Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt een maatregel opgelegd van vijf procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand.
2. De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen een periode van 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een als verwijtbaar aan te merken gedraging als bedoeld in het eerste lid. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.
3. Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet tijdig behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.
2. De maatregel wordt op de volgende wijze vastgesteld:
a. bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00 20% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;
b. bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 3.000,00 20% van de uitkeringsnorm gedurende twee maanden;
c. bij een benadelingsbedrag van meer dan € 3.000,00 20% van de uitkeringsnorm gedurende drie maanden.
3 De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen een periode van drie jaar na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een als verwijtbaar aan te merken gedraging als bedoeld in het eerste lid. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.
1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel vijf procent van de bijstand gedurende een maand.
2. De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen een periode van een jaar na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een als verwijtbaar aan te merken gedraging als bedoeld in het eerste lid. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 3, tweede lid.
3. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en volstaan kan worden met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ wordt een maatregel opgelegd van vijftig procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand.
Deze verordening treedt 8 dagen na publicatie in werking.
Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening IOAW/IOAZ.
Vastgesteld in de openbare vergadering van 23 september 2010,
de griffier, de voorzitter,