Organisatie | Meppel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand |
Citeertitel | Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Toelichting Maatregelenverordening Wet werk en bijstand |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-10-2013 | 01-01-2013 | 01-01-2015 | art. 1, 2, 5, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18 | 22-09-2011 Elektronisch gemeenteblad, 2-10-2013 | 189732 |
06-10-2011 | 10-10-2013 | art. 1, 2, 3, 6, 10, 11, 12, 13 | 22-09-2011 Elektronisch gemeenteblad, 28-09-2011 | 2011-9323 | |
07-10-2010 | 15-04-2014 | art. 1, 2, 3, 8, 11, 12, 16 | 23-09-2010 Elektronisch gemeenteblad, 7-10-2010 | 2010-8633 | |
01-01-2015 | intrekking | 18-12-2014 Elektronisch publicatieblad, 24 december 2014 | 259237 |
De R a a d der gemeente Meppel;
gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. ;
gelet op het bepaalde in art. 147 eerste lid, van de Gemeentewet en art. 8, eerste lid, onderdeel b, en art. 18 van de Wet werk en bijstand;
overwegende dat, bij verordening, regels dienen te worden gesteld ter verlaging van de bijstand;
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. de wet: de Wet Werk en Bijstand (WWB);
b. bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onder c van de wet;
c. bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onder d, van de wet;
d. Bbz: het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;
e. maatregel: het verlagen van de bijstand als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet;
f. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meppel;
g. belanghebbende: degene als genoemd in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht, waaronder mede begrepen het gezin;
h. benadelingsbedrag: als gevolg van het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid ten onrechte of tot een te hoog betaalde bijstand;
i. trajectplan: plan als bedoel in artikel 1, lid 2 sub o, van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand.
Artikel 2 Opleggen van een maatregel
1.Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt met inbegrip van de verplichtingen die in de beschikking tot toekenning of voortzetting van de bijstand zijn opgenomen, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
3. De belanghebbende wordt in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, tenzij de gedraging het niet tijdig verstrekken van gevraagde inlichtingen betreft.
Artikel 3 Berekeningsgrondslag
1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.
2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:
a. zelfstandigen die naast de bijstand voor levensonderhoud krachtens de Bbz bijstand voor woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen of hebben ontvangen.
b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 4 Het besluit tot het opleggen van een maatregel
In het besluit tot het opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 5 Het afzien van het opleggen van een maatregel
1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of
b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden.
2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.
Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak
1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.
2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.
3. In afwijking van het eerste lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz hebben ontvangen, kan de maatregel met terugwerkende kracht worden betrokken bij de defintieve vaststelling van de bijstand.
4. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan 3 maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen
Artikel 7 Samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.
Hoofdstuk 2 Niet van nakomen verplichtingen gericht op de arbeidsinschakeling
Artikel 8 Indeling in categorieën
Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV-werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;
a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
a. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;
b. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet annex hoofdstuk 4 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand;
c. het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van het aangeboden trajectplan.
a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Artikel 9 De hoogte en duur van de maatregel
1. De maatregel wordt vastgesteld op:
a. vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;
b. twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;
c. vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;
d. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.
2. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.
3. Indien binnen twaalf maanden na de bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd de belanghebbende zich nog tweemaal schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie, kan het college een maatregel opleggen van honderd procent van de bijstand gedurende maximaal 3 maanden. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.
Hoofdstuk 3 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 10 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, en anders dan genoemd in de hoofdstukken 2 en 3 van deze verordening, kan het college een maatregel opleggen. De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging dan wel op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer een beroep doet op bijstand.
2. Onverminderd artikel 2, eerste lid , wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:
a. bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;
b. bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 3.000,00 20% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden
c. bij een benadelingsbedrag van meer dan € 3.000,00 20% van de bijstandsnorm gedurende een periode van drie maanden.
3. Indien geen benadelingsbedrag kan worden vastgesteld, bedraagt de maatregel 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Artikel 11 Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van de bestuurlijke boete
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 10 wordt, indien belanghebbende(n) geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening,
omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht een maatregel opgelegd van 100% gedurende de eerste drie maanden gerekend vanaf de start van de verrekening.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, wordt de maatregel in de tweede en derde maand gerekend vanaf de start van de verrekening gematigd tot 20% indien belanghebbende(n) redelijkerwijs niet kan beschikken over gelden ter hoogte van ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm.
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd van vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Artikel 13 Het handhavingsbeleid
Het college biedt aan de gemeenteraad ter vaststelling een handhavingsplan aan met daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet en de te verwachten resultaten en het rapporteert hierover jaarlijks aan de gemeenteraad.
Artikel 14 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet.
1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
2. Ter uitvoering van deze verordening kan, onverminderd artikel 13, tweede lid, het college nadere beleidsregels vaststellen.