Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Meppel

Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Meppel
Officiële naam regelingMaatregelenverordening Wet Werk en Bijstand
CiteertitelMaatregelenverordening Wet Werk en Bijstand
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpZorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147, lid 1
  2. Wet werk en bijstand, art. 18
  3. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-10-201015-04-2014art. 1, 2, 3, 8, 11, 12, 16

23-09-2010

Elektronisch gemeenteblad, 7-10-2010

2010-8633  

Tekst van de regeling

Intitulé

de Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand

  De R a a d der gemeente Meppel;

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. ;

 

gelet op het bepaalde in art. 147 eerste lid, van de Gemeentewet en art. 8, eerste lid, onderdeel b, en art. 18 van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat, bij verordening, regels dienen te worden gesteld ter verlaging van de bijstand;

b e s l u i t:

 

vast te stellen de:

Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:a. de wet: de Wet Werk en Bijstand (WWB);b. bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onder c van de wet;c. maatregel: het verlagen van de bijstand als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet;d. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meppel;e. belanghebbende: degene als genoemd in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht, waaronder mede begrepen het gezin;f. benadelingsbedrag: de als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag betaalde bijstand verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede met de ziekenfondspremie, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden, met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;g. trajectplan: plan als bedoel in artikel 1, lid 2 sub o, van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand;h. UWV-werkbedrijf: het UWV-werkbedrijf gevestigd in de gemeente Steenwijkerland;i. Suwi: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Artikel 2 Opleggen van een maatregel

1. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

2. De belanghebbende wordt in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, tenzij de gedraging het niet tijdig verstrekken van gevraagde inlichtingen betreft.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

Artikel 4 Het besluit tot het opleggen van een maatregel

In het besluit tot het opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Het afzien van het opleggen van een maatregel

1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt waardoor ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

 

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.3. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan 3 maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Hoofdstuk 2 Niet van nakomen verplichtingen gericht op de arbeidsinschakeling

Artikel 8 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1. Eerste categorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV-werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

2. Tweede categorie:

a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

3. Derde categorie:

a. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

b. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet annex hoofdstuk 4 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand;

c. het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van het aangeboden trajectplan.

4. Vierde categorie:

a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 9 De hoogte en duur van de maatregel

1. De maatregel wordt vastgesteld op:

a. vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

b. twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

c. vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

d. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

2. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

3. Indien binnen twaalf maanden na de bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd de belanghebbende zich nog tweemaal schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie, kan het college een maatregel opleggen van honderd procent van de bijstand gedurende maximaal 3 maanden. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 10 Te laat verstrekken van gegevens

1. Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt een maatregel opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

2. De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen een periode van een jaar na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een als verwijtbaar aan te merken gedraging als bedoeld in het eerste lid. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

3. Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 11 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

2. De maatregel wordt op de volgende wijze vastgesteld:

a. bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

b. bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 3.000,00 20% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden;

c. bij een benadelingsbedrag van meer dan € 3.000,00 20% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden.

3 De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen een periode van drie jaar na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een als verwijtbaar aan te merken gedraging als bedoeld in het eerste lid. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel vijf procent van de bijstand gedurende een maand.

2. De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen een periode van een jaar na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een als verwijtbaar aan te merken gedraging als bedoeld in het eerste lid. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

3. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en volstaan kan worden met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

 

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 13 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, en anders dan genoemd in de hoofdstukken 2 en 3 van deze verordening, kan het college een maatregel opleggen. De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging dan wel op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer een beroep doet op bijstand.

2. Ten aanzien van het gestelde in het eerste lid, stelt het college in nadere beleidsregels vast welke gedragingen kunnen worden aangemerkt als het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, alsmede de hoogte en duur van de op te leggen maatregel.

Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd van vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Hoofdstuk 5 Handhavingsbeleid

Artikel 15 Het handhavingsbeleid

Het college biedt aan de gemeenteraad ter vaststelling een handhavingsplan aan met daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet en de te verwachten resultaten en het rapporteert hierover jaarlijks aan de gemeenteraad.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 16 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet.

1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

2. Ter uitvoering van deze verordening kan, onverminderd artikel 13, tweede lid, het college nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 17 De inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt, met uitzondering van artikel 15, zes weken na de dag van de bekendmaking in werking , mits geen inleidend verzoek is gedaan.2. Artikel 15 treedt op een nader door het college te bepalen tijdstip in werking.

Artikel 18 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van,

de griffier, de voorzitter,