Organisatie | Beesel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gem Beesel 2010 |
Citeertitel | de Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Beesel 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
datum inwerkingtreding bij benadering ingevuld
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-10-2013 | 10-10-2013 | intrekking | 30-09-2013 Gemeenteblad, 2013, 41c | Onbekend. | |
28-10-2010 | 01-07-2010 | 10-10-2013 | nieuwe regeling | 18-10-2010 Onbekend. | Onbekend. |
De raad van de gemeente Beesel
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 27 juli 2010, inzake de gevolgen van de invoering van de Wet Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten voor de Wet Inkomensvoorziening gedeeltelijk arbeidsongeschikte en werkloze werknemers en de Wet Inkomensvoorziening gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
Overwegende dat de gemeente Beesel de inkomensvoorziening en de daaraan verbonden verplichtingen zoveel mogelijk afstemt op de mogelijkheden en middelen van belanghebbenden;
Hoofdstuk 1. – Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder:
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ - schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.
Artikel 4. Hoogte en duur van de maatregel
De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Artikel 5. Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 7. Afzien van het opleggen van een maatregel
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak
Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd met ingangvan de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.
Artikel 9. Samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in de IOAW/IOAZ inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarvoor de hoogste verlaging geldt.
Hoofdstuk 2 – Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid
Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige participatie, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.
het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige participatie, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.
Hoofdstuk 3 – Inlichtingenplicht
Artikel 12. Te laat verstrekken van gegevens
Onverminderd artikel 4, eerste lid, kan het college een maatregel opleggen van tien procent van de uitkeringsnorm, indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken.
Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 14. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering
Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van tien procent van de uitkeringsnorm, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering.
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Bij toepassing van artikel 13, eerste lid, van de IOAW/IOAZ dient als onverwijld te worden verstaan: bij het eerste rechtmatigheidonderzoeksformulier of, indien dit niet van toepassing is, vóór de eerste van de maand volgend op de maand waarin het feit dan wel de omstandigheid als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet zich heeft voorgedaan.
Artikel 16. Overige bepalingen schending inlichtingenplicht
Indien de maatregel als bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, als gevolg van beëindiging van de uitkering niet kan worden toegepast op de wijze zoals vermeld in artikel 8 wordt de uitkering welke belanghebbende heeft ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, door middel van herziening verminderd met het bedrag van de maatregel. Het bedrag dat voortvloeit uit de herziening wordt van belanghebbende teruggevorderd.
Wanneer het bruto bedrag dat ten onrechte door belanghebbende is ontvangen, ten gevolge van het schenden van de inlichtingenplicht, tezamen met het bedrag van de terugvordering zoals vermeld in het eerste lid, meer bedraagt dan het totaalbedrag dat aan uitkering is ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, terwijl de uitkering is beëindigd, kan er slechts een maatregel toegepast worden tot het bedrag dat maximaal aan uitkering is ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, na aftrek van de teveel ontvangen uitkering.
Indien de situatie als genoemd in het tweede lid ertoe leidt dat er geen maatregel meer mogelijk is, omdat de verstrekte uitkering volledig moet worden teruggevorderd, wordt de terugvordering van de uitkering verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten. De bijdrage in de kosten wordt forfaitair vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag.
Hoofdstuk 4 – Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 17. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt, met uitzondering van hetgeen in lid 3 staat vermeld, een verlaging toegepast die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.
Artikel 18. Zeer ernstige misdragingen
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.
Aldus besloten en vastgesteld in de openbare vergadering van 18 oktober 2010.
De voorzitter, De griffier,
Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG). Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz2004.
De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd. Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel (afgekort: I-deel). Met de Wet BUIG worden de financiële middelen van de ‘kleine inkomensregelingen’ gebundeld in het volledig gebudgetteerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB.
Gemeenten krijgen door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico.
Niet gebundeld met het I-deel wordt de financiering van de kosten van levensonderhoud van gevestigde, oudere en beëindigende zelfstandigen en van bedrijfskapitaal vanuit het Bbz 2004. Hiervoor blijft aparte financiering bestaan.
Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt de gemeente ook gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen.
De huidige verordening voorziet daarbij in het afstemmings- ofwel maatregelenbeleid voor de IOAW en IOAZ. Dit beleid was geregeld bij AMvB. Deze landelijke regelingen, alsmede de nog bestaande boetebepalingen, zijn echter met de Wet BUIG komen te vervallen. Op basis van het inwerkingtredingbesluit is het aan de gemeente om per 1 juli 2010 in een bij verordening vastgelegd beleid te voorzien.
In deze verordening is er voor gekozen om met betrekking tot de IOAW en IOAZ te komen tot
een zo veel mogelijk analoog aan het WWB-regime toe te passen afstemmingsbeleid.
Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.
Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.
De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.
In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.
Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.
Daar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van een maatregel, blijkens dat artikel,daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt.
Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW.
Zoals reeds aangegeven wordt de maatregel toegepast op de netto norm.
Dit artikel bepaalt de algemene duur van een maatregel op 1 maand. Door de duur van de maatregel in de algemene bepalingen op te nemen, wordt voorkomen dat overal waar een maatregel wordt genoemd steeds weer moet worden aangegeven dat deze voor 1 maand wordt opgelegd. Het derde lid maakt hier een algemene uitzondering op, door bij recidive de duur te verdubbelen.
Deze artikelen zijn identiek aan hetgeen hierover in de afstemmingsverordening Wet Werk Bijstand én de afstemmingsverordening Wet Investeren in Jongeren is opgenomen.
In artikel 13 zijn daarbij de benadelingbedragen aangepast nu eerst bij een benadelingbedrag van € 12.000,-- of meer een melding naar het OM dient te gaan. Eerder waren deze nog gebaseerd op een meldingsgrens van € 6.000,--.
Deze bepaling spreekt voor zich. Bij inwerkingtreding na 1 juli 2010 is vanwege het sanctiekarakter van deze regelgeving geen terugwerkende kracht mogelijk.
De onderdelen b en c van lid 1 van artikel 35 IOAW en IOAZ treden pas op 1 juli 2010 in werking. De wet Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten voorziet in een gefaseerd invoering. Als die wet in zijn totaliteit ingegaan zou zijn per 1 januari 2010, dan hadden gemeenten onvoldoende tijd gehad om de afstemmingsverordening klaar te hebben. De wetgever heeft gemeend dat onderdeel pas per 1 juli 2010 in werking te laten treden.
Dit betekent echter dat de verordening niet vóór 1 juli door de gemeenteraad kan worden vastgesteld. De raad heeft namelijk – puur juridisch gezien – tot die datum geen verordenende bevoegdheid op dat punt. Geadviseerd wordt de verordening zo kort mogelijk na 1 juli te laten vaststellen met een inwerkingtreding per 1 juli 2010.