Organisatie | Cromstrijen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwverordening 2011 |
Citeertitel | Bouwverordening 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Woningwet, artikel 8
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-03-2011 | 01-04-2012 | nieuwe regeling | 15-02-2011 Het Kompas d.d. 11 maart 2011 | 1011900 |
INCLUSIEF DERTIENDE SERIE WIJZIGINGEN
BOUWVERORDENING CROMSTRIJEN, bijgewerkt t/m de 13e wijziging.
De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen 6 § 1 gegevens en bescheiden 6 § 2 behandeling van de aanvraag om bouwvergunning 7 § 3 welstandstoetsing 8 § 4 het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem 8 § 5 voorschriften van stedenbouwkundige aard 8 § 6 voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen 20 § 7 aansluitplicht op de nutsvoorzieningen 21
Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nuts-
voorzieningen en weren van schadelijk en hinderlijk gedierte 31 § 1 staat van open erven en terreinen 31 § 2 staat van brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen 32 § 3 aansluiting op de nutsvoorzieningen 33 § 4 het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid 34
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
1 In deze verordening wordt verstaan onder:
2 In deze verordening wordt mede verstaan onder:
– bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;
–gebouw: een gedeelte van een gebouw.
Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente
1 Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:
a het gebied binnen de bebouwde kom;
b het gebied buiten de bebouwde kom.
2 Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied, dat op de bij deze verordening behorende kaart als zodanig is aangegeven.
HOOFDSTUK 2 DE AANVRAAG OMGEVINGSVERGUNNING VOOR HET BOUWEN
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning
Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens
Artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden
Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingtermijn als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 20009, niet rechtvaardigen.
Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning
Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen
Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning
Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag
Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening
Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen
Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening
Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek
Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning
Artikel 2.3.1 Welstandscriteria
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
Indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist, voor zover dat bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het vierde lid, indien de aard, de ligging en het gebruik van het bouwwerk zich daarvoor lenen.
Artikel 2.5.3A Brandweeringang
Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is verreist te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is verreist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn.
1 In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
2 Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking worden toegestaan worden verleend, indien niet lager gebouwd wordt dan:
4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die rijweg;
2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg
en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn voor:
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn
1 Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst.
2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:
3 Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken – over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil – worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
4 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid voor:
Artikel 2.5.11 Ligging van de achtergevelrooilijn
1 De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
2 Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing – in het belang van de toetreding van daglicht – over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, voor zover de aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in de hoekbebouwing dit toelaten.
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijke realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
1) ondergrondse uitsteeksels zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;
2) terrassen, bordessen en bordestreden;
f.antennes, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 15 en 17 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
1 Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:
2 De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda’s buiten beschouwing blijven.
3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
2) het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
3) bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd.
Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen
1 Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken
1 De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen
1 Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 12 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zijn niet toegelaten.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein.
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondsehoofdtransportleidingen
1 Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
2 Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, worden gebouwd.
3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, in het vlak door de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:
2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
3 De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de desbetreffende voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan op de voorgevelrooilijn.
4 Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bijgelegen tegenoverliggende rooilijn.
Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:
2 De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk.
Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen.
Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
3 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de aangrenzende 5 meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.
4 Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan straatpeil ligt, moet de in het eerste lid bedoelde hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil tussen het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter plaatse van de achtertoegang bij voltooiing van de bouw.
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
1 Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt – onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 – de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mits de zijgevel niet hoger is dan de voorgevel.
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de – krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 – maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
2 Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de – krachtens artikel 2.5.22 – maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken
1 De hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist mag niet meer bedragen dan 15 meter.
2 Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagst gelegen weg.
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
1 De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat – uitgaande van een goothoogte van genoemde maat – daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking verlenen van het bepaalde in het eerste lid, indien de aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen beletsel vormen.
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
1 De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte van straatpeil.
2 De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten – voor zover zij de maximale hoogte overschrijden – buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
1) de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;
2) bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen andere hoogteafmetingen kleiner worden dan de bestaande;
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties
Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties
Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties
Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties
Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties
Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties
Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen
Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen
Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen
Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid
Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten
Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
De in artikel 3.119 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor drinkwater moeten zijn aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding:
Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
De in artikel 2.46 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen elektriciteitsvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor elektriciteit:
Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
1.De in artikel 2.68 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen gasvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor aardgas:
Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing op woningen, waarin voor het kunnen koken een andere energiebron dan gas aanwezig is en voor verwarming geen individuele aansluiting van gastoevoer nodig is.
Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
De in artikel 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en fecaliën, alsmede de in artikel 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten zijn aangesloten aan een openbaar riool. Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid:
Op aanwijzing van het bevoegd gezag krachtens de Wet milieubeheer moet worden bepaald of er al dan niet voorzieningen in de bedoelde aansluitleiding moeten worden tussengeschakeld ter verzekering van de goede werking of de goede staat van het openbaar riool, dan wel ter voorkoming van hinder voor andere aangeslotenen aan het openbaar riool, ingeval de hoeveelheid of de aard van de af te voeren stoffen daartoe aanleiding geeft.
Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Indien de in artikel 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en fecaliën, respectievelijk de in artikel 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater niet aan een openbaar riool worden aangesloten, gelden de volgende bepalingen:
Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Leidingen van de buitenriolering op erven en terreinen mogen geen vernauwingen in de stroomrichting bevatten en moeten een vloeiend beloop hebben, alsmede een voldoende lucht- en waterdichtheid en een voldoende binnenwerkse middellijn. Aan beide laatstgenoemde eisen wordt geacht te zijn voldaan, indien wordt voldaan aan het bepaalde in NEN 3215, uitgave 2007.
Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
De in de artikelen 2.7.1, 2.7.2, 2.7.3 en 2.7.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op één erf of terrein bevinden, als één bouwwerk worden beschouwd.
HOOFDSTUK 3 LICHT-BOUWVERGUNNINGPLICHTIGE BOUWWERKEN
HOOFDSTUK 4 PLICHTEN TIJDENS EN BIJ VOLTOOIING VAN DE BOUW EN BIJ INGEBRUIKNEMING VAN EEN BOUWWERK
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden
Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden
Op het bouwterrein moeten, voor zover van toepassing op het bouwwerk, aanwezig zijn en op verzoek aan het bouwtoezicht ter inzage worden gegeven:
Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie
Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw
Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend mag – onverminderd het in de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen bepaalde – niet worden begonnen alvorens door of namens het bevoegd gezag voor zover nodig:
a het straatpeil is aangegeven;
b de rooilijnen en/of bebouwingsgrenzen op het bouwterrein zijn uitgezet.
Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden
Het bouwtoezicht dient – voor zover het betreft bouwwerken waarvoor een omgevingvergunning voor het bouwen is verleend en onverminderd het bepaalde in de voorwaarden van een omgevingsvergunning voor het bouwen – ten minste twee dagen voor de aanvang van elk der hierna te noemen onderdelen van het bouwproces in kennis te worden gesteld:
Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen
Zolang de bouwwerkzaamheden niet zijn voltooid moeten alle opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoeken worden verricht, welke het bouwtoezicht in het kader van de controle op de naleving van deze verordening en van het Bouwbesluit nodig acht.
Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten
Bij het bemalen van bouwputten, leidingsleuven en andere tijdelijke ontgravingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden mag niet op een zodanige wijze water aan de bodem worden onttrokken, dat een verlaging van de grondwaterstand in de omgeving plaatsvindt, waardoor funderingen van naburige bouwwerken kunnen worden aangetast op een wijze die de veiligheid van die bouwwerken schaadt.
Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein
Het bouwen en het verrichten van alles wat daarmee in verband staat, moet geschieden op veilige wijze, onder meer zodanig dat de nodige veiligheidsmaatregelen zijn genomen ten behoeve van de weg en de in de weg gelegen werken en de weggebruikers en ten behoeve van naburige bouwwerken, open erven en terreinen en hun gebruikers.
Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein
Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder
Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden
moet het bouwtoezicht onmiddellijk na de voltooiing van de onder a en b bedoelde werkzaamheden in kennis worden gesteld.
Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen
Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming
Het is verboden na de bouw van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is verleend, het bouwwerk in gebruik te geven of te nemen, indien het bouwwerk niet gereed is gemeld bij het bouwtoezicht.
HOOFDSTUK 5 STAAT VAN OPEN ERVEN EN TERREINEN, AANSLUITING OP DE NUTSVOORZIENINGEN EN WEREN
VAN SCHADELIJK EN HINDERLIJK GEDIERTE
Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen
Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen
Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
Indien de toegang van een gebouw meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer, tenzij de aard, de ligging en het gebruik van het gebouw zulks niet vereisen.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist, voor zover dat bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.
Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
1.Tussen de toegang van enerzijds:
en anderzijds de openbare weg moet een mede door gehandicapten begaanbare weg of begaanbaar pad aanwezig zijn.
2.Voor de in het eerste lid bedoelde wegen en paden geldt dat zij:
Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in gebouwen niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen
Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard
Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen
Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in kantoorgebouwen
Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen
Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
De in de artikelen 3.123 en 3.124 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor drinkwater moeten zijn aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding:
Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
De in artikel 2.52 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige elektriciteitsvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor elektriciteit:
Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
De in artikel 2.72 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige gasvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor aardgas:
Voorgaande eis is niet van toepassing op:
Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
De in de artikel 3.36 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en fecaliën, alsmede de eventueel in of aan bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten onverminderd het bepaalde in artikel 5.36 op een doeltreffende wijze zijn aangesloten aan een openbaar riool.
Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Indien het gestelde in artikel 5.3.4, tweede lid, van toepassing is, gelden de volgende bepalingen:
voor de opvang van fecaliën, afkomstig uit toiletten zonder waterspoeling, moeten een doeltreffende beerput zonder overstort, een doeltreffende gierput of een doeltreffende rottingput met overstort aanwezig zijn, alsmede een doeltreffende aansluitleiding tussen die toiletten en de genoemde put, tenzij op andere zodanige wijze wordt geloosd dat geen verontreiniging van water, bodem of lucht kan optreden;
Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Artikel 2.7.6 en de bijbehorende bijlage 7 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
De in de artikelen 5.3.1, 5.3.2, 5.3.3 en 5.3.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op één erf of terrein bevinden, als één bouwwerk worden beschouwd.
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
Het normale onderhoud van een bouwwerk dient zodanig te geschieden dat het bouwwerk zich in zindelijke staat bevindt.
HOOFDSTUK 6 BRANDVEILIG GEBRUIK
Paragraaf 1 Gebruiksvergunning
Artikel 6.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk
Artikel 6.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning
Artikel 6.1.3 In behandeling nemen
Artikel 6.1.4 Termijn van beslissing
Artikel 6.1.5 Weigeren gebruiksvergunning
Artikel 6.1.6 Intrekken gebruiksvergunning
Artikel 6.1.7 Verplicht aanwezige bescheiden
Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar
Artikel 6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken
Artikel 6.2.2 Opslag brandgevaarlijke stoffen
Artikel 6.2.3 Opslag en verwerking stoffen
Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand
Artikel 6.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen
Artikel 6.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen
Paragraaf 4 Hinder in verband met de brandveiligheid
Artikel 6.4.1 Hinder in verband met de brandveiligheid
HOOFDSTUK 7 OVERIGE GEBRUIKSBEPALINGEN
Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen
Het is verboden een woning te bewonen met of toe te staan dat een woning wordt bewoond door meer dan één persoon per 12 m2 gebruiksoppervlakte.
Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens
Het is verboden een woonwagen te bewonen met of toe te staan dat een woonwagen wordt bewoond door meer dan één persoon per 6 m2 gebruiksoppervlakte.
Paragraaf 2 Staken van het gebruik
Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid
Het is verboden een bouwwerk, een open erf of terrein te gebruiken of te doen gebruiken, indien door of namens burgemeester en wethouders is medegedeeld, dat zulks gevaarlijk is in verband met:
Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne
Indien tengevolge van het niet functioneren – hieronder begrepen het afgesloten zijn – van de ingevolge het Bouwbesluit verplicht aanwezige voorzieningen tot het kunnen afvoeren van fecaliën, het kunnen beschikken over drinkwater, het kunnen beschikken over gedistribueerd gas en het kunnen beschikken over gedistribueerde elektriciteit een onvoldoende veiligheid of een onvoldoende hygiëne aanwezig is, kan het bevoegd gezag gelasten het gebruik van het bouwwerk te staken.
Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen
Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
Het is verboden in, op, of aan een bouwwerk, of op een open erf of terrein, voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, of werktuigen te gebruiken, waardoor:
op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein;
Niet van toepassing is het vorenstaande indien en voor zover het betreft nadelige gevolgen voor het milieu waarop de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde milieuwet van toepassing is.
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water
Het is verboden drink- en werkwater, waarvan door het bevoegd gezag schriftelijk is medegedeeld dat het ondeugdelijk wordt geacht, te gebruiken.
Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties
Installaties in of nabij een bouwwerk, waarvan het Bouwbesluit, het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken of de bouwverordening de aanwezigheid verplicht stelt, moeten in een goede staat verkeren, zodat daarvan een onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt.
Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen
De in het eerste lid bedoelde vergunning is niet vereist indien naar redelijke schatting de hoeveelheid sloopafval niet meer zal bedragen dan 10 m3, tenzij het slopen mede betreft het verwijderen van asbest. Voorts is geen vergunning vereist voor het slopen ingevolge een besluit op grond van artikel 13 van de Woningwet, dan wel een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom. Het bevoegd gezag kan aan hun besluit voorwaarden verbinden als bedoeld in het derde lid.
De voorschriften over het sloopafval, als bedoeld in het derde lid, onder letter c, kunnen eisen bevatten omtrent het selectief slopen, de fracties waarin wordt gescheiden, de tijdelijke opslag op het sloopterrein en het in fracties gescheiden verpakken van het sloopafval op het sloopterrein. Het bevoegd gezag verbindt aan de omgevingsvergunning voor het slopen met betrekking tot asbest voorschriften over het afzonderlijk gereed maken daarvan voor de afvoer van het sloopterrein en over de termijn waarbinnen dit moet plaatsvinden.
Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning
Artikel 8.1.3 In behandeling nemen
Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing
Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen
Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen
Een omgevingsvergunning voor het slopen moet worden geweigerd indien:
Artikel 8.1.7 Intrekking omgevingsvergunning voor het slopen
Een omgevingsvergunning voor het slopen kan worden ingetrokken indien:
Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van omgevingsvergunning voor het slopen
1.In afwijking van artikel 8.1.1, eerste lid, is geen omgevingsvergunning voor het slopen vereist voor het anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf in zijn geheel slopen van:
geschroefde, asbesthoudende platen waarin de asbestvezels hechtgebonden zijn, niet zijnde dakleien, uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voor zover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende platen maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt;
asbesthoudende vloertegels of niet-gelijmde, asbesthoudende vloerbedekking uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voor zover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende vloerbedekking of vloertegels maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt;
mits het voornemen tot dit slopen is gemeld bij burgemeester en wethouders en door burgemeester en wethouders binnen acht dagen na de dag waarop dit is gemeld is medegedeeld dat geen omgevingsvergunning voor het slopen is vereist.
De houder van een mededeling als bedoeld in het eerste of het zevende lid is verplicht het gestelde in een door de minister van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer uitgegeven publicatie ter zake van het slopen van asbest bevattende vloerbedekking in acht te nemen. Voorts is de houder verplicht de voorschriften, bedoeld in het achtste lid alsmede de voorschriften die bij of krachtens de artikelen 7 en 8 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 zijn gesteld, in acht te nemen.
Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen
In afwijking van artikel 8.1.1, eerste lid, is voorts geen omgevingsvergunning voor het slopen vereist, indien het slopen, voor zover dat betrekking heeft op asbest, uitsluitend bestaat uit het in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf geheel of gedeeltelijk verwijderen van:
Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen
Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein
Het bepaalde in de artikelen 4.8 tot en met 4.10 is van overeenkomstige toepassing op het slopen en het sloopterrein.
Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden
Op het sloopterrein moet de omgevingsvergunning voor het slopen of een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom tot het slopen aanwezig zijn en op verzoek aan het bouwtoezicht ter inzage worden gegeven.
Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt
Aan het bouwtoezicht dienen ten minste twee dagen van tevoren de aanvang van de sloopwerkzaamheden te worden gemeld en uiterlijk op de dag van de beëindiging van de sloopwerkzaamheden het einde van die werkzaamheden. Indien het bouwtoezicht dit verlangt, moeten genoemde meldingen schriftelijk geschieden.
Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest
Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen
Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen
Artikel 9.1 De advisering door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
De advisering over redelijke eisen van welstand is opgedragen aan de Stichting Dorp, Stad & Land, Adviseurs Ruimtelijke Kwaliteit (hierna te noemen Dorp, Stad & Land) die uit haar midden personen voordraagt als lid van de welstandscommissie, hierna gezamenlijk te noemen: Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
Artikel 9.2 Samenstelling van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit bestaat ten minste uit drie leden, waaronder een voorzitter en een secretaris, die deskundig zijn op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit dan wel cultuurhistorie. Aanvullend kan ten hoogste één lid benoemd worden dat niet verbonden is aan Dorp, Stad & Land.
Indien een lid van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit verhinderd is, draagt Dorp, Stad & Land zorg voor een plaatsvervanger met vergelijkbare deskundigheid op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit of cultuurhistorie. Indien een lid benoemd is dat niet verbonden is aan Dorp, Stad & Land, dragen burgemeester en wethouders zelf zorg voor plaatsvervanging.
Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur
1.De voorzitter, de secretaris en de overige leden van de Commissie Ruimtelijke
Kwaliteit en hun plaatsvervangers worden op voorstel van burgemeester en wethouders benoemd en ontslagen door de gemeenteraad. 2.De leden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit kunnen ten hoogste voor een termijn van drie jaar worden benoemd. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste drie jaar. 3.Het reglement van orde van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit dat als bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, bevat, binnen het gestelde in de voorgaande leden, nadere benoemingsprocedures.
Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.
Artikel 9.5 Termijn van advisering
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van een project of een gefaseerde aanvraag betreft, uit binnen drie weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.
Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
De behandeling van bouwplannen door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is openbaar. De commissie maakt voor iedere vergadering door middel van een publicatie melding op welke dag, welke plaats en welk tijdstip zij bij elkaar komt. Zij vermeldt tevens in de publicatie dat inwoners bij de secretaris van de Welstandscommissie de volledige agenda kunnen opvragen. Bij de kennisgeving van aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen wordt tevens aangegeven dat de vergaderingen van de commissie openbaar zijn en de secretaris van de commissie op verzoek aangeeft in welke vergadering een bepaald bouwplan wordt behandeld. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
Artikel 9.7 Afdoening bij mandaat
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit kan de advisering over een aanvraag om advies voor een omgevingsvergunning voor het bouwen mandateren aan één of meerdere daartoe aangewezen leden. De aangewezen leden (voorzitter en/of secretaris) adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit als bekend mag worden verondersteld.
Behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Indien burgemeester en wethouders – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen.
Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht
Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken
HOOFDSTUK 10 OVERIGE ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN
Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen
Artikel 10.3 Overdragen vergunningen
Artikel 10.4 Overdragen mededeling
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening – of in de bij deze verordening behorende bijlagen – wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw
Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming
Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen
Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek
HOOFDSTUK 12 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen
Het bepaalde in de artikelen 5.1.2 en 5.1.3 inzake de bereikbaarheid van gebouwen is niet van toepassing op een gebouw, dat gebouwd is of wordt op basis van een bouwvergunning als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Woningwet van 12 juli 1962, tenzij bij een latere vergunning op grond van artikel 40 van de Woningwet eisen aan de bereikbaarheid van dat gebouw zijn gesteld.
Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding
Bijlage 1 Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning
Bijlage 2 Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning
Bijlage 3 Gebruikseisen voor bouwwerken
Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties
Bijlage 5 Opslag brandgevaarlijke stoffen
Bijlage 7 Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen
Bijlage als bedoeld in artikel 2.7.6
De NEN-normen, bedoeld in artikel 2.7.6, zesde lid, zijn de volgende:
a NEN 7002, uitgave 1968, 'Centrifugaal gegoten gietijzeren afvoerbuizen' (met correctieblad d.d. december 1979);
b NEN 7003, uitgave 1968, 'Hulpstukken voor gietijzeren afvoerbuizen' (met correctieblad d.d. december 1979);
c NEN 7013, uitgave 1980, 'Expansiestukken van PVC en ABS voor binnen- en buitenrioleringen';
d NEN-EN 1401-1, uitgave 2009, “Kunststofleidingsystemen voor vrij verval buitenriolering - Ongeplastificeerd PVC (PVC-U) – Deel 1. Eisen voor buizen, hulpstukken en het systeem” (Engelstalig);
e NEN-EN 295-1, uitgave 1992, 'Keramische buizen en hulpstukken, alsmede buisverbindingen voor riolering onder vrij verval – Deel 1. Eisen (Engelstalig)’, met inbegrip van de aanvullingsbladen A1, uitgegeven 1996, A2, uitgegeven 1997, en A3, uitgegeven 1999;
f NEN-EN 295-2, uitgave 1992, ‘Keramische buizen en hulpstukken, alsmede buisverbindingen voor riolering onder vrij verval – Deel 2. Kwaliteitscontrole en monstername (Engelstalig), met inbegrip van aanvullingsblad A1, uitgegeven 1999.
g.NEN-EN 295-3, uitgave 1992, ‘Keramische buizen en hulpstukken, alsmede buisverbindingen voor riolering onder vrij verval – Deel 3. Beproevingsmethoden (Engelstalig).
Reglement van orde van de Commissie Ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Cromstrijen
Advisering door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (Welstandscommissie),
verder te noemen Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is een door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke commissie. De leden zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties op basis waarvan de adviezen over ruimtelijke kwaliteit worden beïnvloed.
De gemeente Cromstrijen heeft de stichting Dorp, Stad & Land (verder te noemen DSL) aangewezen als provinciale organisatie onder wier verantwoordelijkheid de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit ressorteert.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is een welstandscommissie conform Woningwet art. 12 van de gemeente en brengt op basis van de Woningwet advies uit aan burgemeester en wethouders ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarvoor een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit beoordeelt op verzoek van burgemeester en wethouders of het uiterlijk van een bouwwerk of standplaats in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria die hiervoor zijn opgenomen in de welstandsnota.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is hierbij gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid en baseert welstandsadviezen op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria, alsmede op door de raad vastgestelde aanvullende welstandscriteria (zoals bijvoorbeeld een welstandsparagraaf of een beeldkwaliteitplan waaraan welstandscriteria zijn toegevoegd).
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert burgemeester en wethouders tevens gevraagd en ongevraagd over beleidszaken en strategische visies met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling en de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert burgemeester en wethouders over de welstandsaspecten van aanvragen voor een reclamevergunning.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit voert onder regie van de gemeente overleg met betrokkenen bij de voorbereiding van bouwplannen en beoordeelt daartoe principeaanvragen voor bouwplannen.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit brengt op verzoek van burgemeester en wethouders advies uit over de welstandsaspecten van in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidsstukken.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit overlegt met de betrokken ambtelijke afdelingen,
burgemeester en wethouders en de gemeenteraad over het opstellen van welstandscriteria en welstandsbeleid.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit levert op verzoek van burgemeester en wethouders een bijdrage aan het bevorderen van de openbaarheid van het welstandstoezicht, het maatschappelijk draagvlak voor welstandstoezicht en het stimuleren van de discussie over
ruimtelijke kwaliteit in de gemeente.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit draagt zorg voor regelmatig overleg met burgemeester en wethouders en signaleert daarbij gevraagd en ongevraagd stedenbouwkundige en architectonische ontwikkelingen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente.
Samenstelling van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (welstandscommissie) bestaat ten minste uit drie leden, waaronder een voorzitter en een secretaris, die deskundig zijn op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit dan wel cultuurhistorie. Aanvullend kan ten hoogste één lid benoemd worden dat niet verbonden is aan Dorp, Stad & Land.
Indien een lid van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (welstandscommissie) verhinderd is, draagt DSL zorg voor een plaatsvervanger met vergelijkbare deskundigheid op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit of cultuurhistorie. Indien een lid benoemd is dat niet verbonden is aan DSL, dragen burgemeester en wethouders zelf zorg voor plaatsvervanging.
Ten behoeve van advisering ten aanzien van monumenten, voorbereiding en of toetsing van integrale bouwplannen, in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidsstukken kan de Commissie Ruimtelijk Kwaliteit worden uitgebreid met leden die kennis hebben op stedenbouwkundig, cultuurhistorisch of landschaparchitectonisch gebied. Deze commissie wordt aangeduid als (plenaire) commissie.
Artikel 4 Profielschets van alle commissieleden
De leden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit hebben geen professionele binding met de gemeente, maar moeten de gemeente kennen of willen leren kennen.
De leden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit zijn bereid zich te verdiepen in het ruimtelijk kwaliteitsbeleid in brede zin van de gemeente en baseren zich bij de beoordeling van bouwplannen op de welstandscriteria zoals opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota, alsmede op door de raad vastgestelde documenten met aanvullende welstandscriteria.
De leden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit moeten in staat zijn bouwplantekeningen te lezen en cultureel besef en kennis hebben van de (geschiedenis van de) bouwkunst.
De leden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit moeten in staat zijn hun oordeel begrijpelijk te verwoorden, met respect voor allen die bij de advisering een rol spelen. Dit vraagt van alle commissieleden zekere communicatieve vaardigheden.
De leden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit hebben een geheimhoudingsplicht inzake de aan hen voorgelegde plannen en beleidsdocumenten, niet zijnde bouwaanvragen.
De leden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit zijn onpartijdig, dat betekent dat zij geen persoonlijk belang mogen hebben bij de door burgemeester en wethouders te nemen beslissingen en dat zij hun taak niet met vooringenomenheid mogen vervullen
De leden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit mogen geen professionele betrokkenheid hebben bij de te beoordelen bouwplannen. Op het moment dat een dergelijke betrokkenheid wel bestaat maakt het lid deze tijdig kenbaar en wordt het plan behandeld zonder inbreng van het betreffende lid.
Indien de voorzitter van de commissie dit nodig acht wordt het plan ter advies voorgelegd aan een andere onder DSL ressorterende Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Van deze formele stappen wordt in het advies melding gemaakt.
Artikel 5 Profielschets van de voorzitter
De voorzitter is verantwoordelijk voor het functioneren van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en bewaakt de deugdelijkheid van de advisering in brede zin.
De voorzitter geeft leiding aan de vergadering en bewaakt de voortgang van de agenda. In de discussies draagt hij of zij er zorg voor dat alle commissieleden hun mening voldoende naar voren kunnen brengen. Na de discussie geeft de voorzitter een korte, heldere samenvatting van het uit te brengen advies, als basis voor de schriftelijke uitwerking.
De voorzitter treedt op als gastheer of –vrouw voor de planindieners, ontwerpers en andere
De voorzitter organiseert met de commissie een jaarlijkse, inhoudelijke evaluatie van de werkzaamheden en heeft hiertoe ten minste eenmaal per jaar een evaluerend overleg met de portefeuillehouder. De uitkomsten van het evaluatiegesprek worden opgenomen in het jaarverslag van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
De voorzitter onderhoudt de contacten met de pers en andere belangstellenden. Bij een persgesprek is altijd een bij het welstandstoezicht betrokken derde aanwezig.
Artikel 6 Profielschets van de architectleden
De architectleden zijn samen met de voorzitter, verantwoordelijk voor de vakinhoudelijke kwaliteit van de welstandsadviezen.
Eén van de architectleden kan door de welstandsorganisatie worden aangewezen als vakinhoudelijk architect-secretaris van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
Een architectlid is een (geregistreerde) architect die zich door opleiding en ervaring kwalificeert om zitting te nemen in de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
De architectleden kennen de beroepspraktijk en hebben ervaring met het beoordelen van ontwerpen van (aanstaande) collega’s in bijvoorbeeld onderwijssituaties, jury’s of (welstands-)commissies.
Artikel 7 Profielschets van het burgerlid
Het burgerlid is verantwoordelijk voor de inbreng van kennis over de lokale omstandigheden.
Dit commissielid is actief betrokken bij het maatschappelijk leven in de gemeente en beschikt vanuit die achtergrond en interesse over een zekere mate van deskundigheid en kennis met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente.
Het burgerlid onderhoudt in het bijzonder de contacten met maatschappelijke belangenorganisaties. Dit lid vormt de schakel tussen de gevoelens en opvattingen die leven binnen de bevolking van de gemeente en de overige leden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
Het burgerlid is niet namens een belangenorganisatie lid van de commissie maar wordt op persoonlijke titel benoemd.
De leden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit worden op voorstel van burgemeester en wethouders benoemd en ontslagen door de gemeenteraad.
De voorzitter en de architectleden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit worden voorgedragen aan burgemeester en wethouders door DSL.
Benoemingen gelden voor een periode van drie jaar met een mogelijkheid tot herbenoeming voor een periode van nog eens drie jaar. Omwille van de continuïteit van de welstandsadvisering worden de leden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit bij voorkeur benoemd en herbenoemd in een alternerend systeem.
Door DSL wordt een rooster van aftreden bijgehouden. DSL doet drie maanden voor het verstrijken van een benoemingstermijn een voorstel tot herbenoeming aan de verantwoordelijke wethouder toekomen. De wethouder stelt het voorgedragen commissielid ter benoeming voor aan de gemeenteraad.
Artikel 10 Voortijdige beëindiging van de benoeming van commissieleden
De leden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit kunnen te allen tijde kenbaar maken hun benoeming te willen beëindigen. Zij geven hiervan schriftelijk drie maanden tevoren kennis aan de gemeenteraad en DSL.
De gemeenteraad kan in voorkomende gevallen, na overleg met DSL de benoeming van een lid of van alle leden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit voortijdig beëindigen, wanneer het betreffende commissielid of de betreffende commissieleden naar zijn oordeel of het oordeel van DSL niet naar behoren functioneert of functioneren.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit stelt ter uitvoering van artikel 12b lid 3 Woningwet jaarlijks voor de gemeenteraad een verslag op van haar werkzaamheden, genoemd het jaarverslag.
In dit jaarverslag komt ten minste aan de orde op welke wijze de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toepassing heeft gegeven aan de in de gemeentelijke welstandsnota opgenomen welstandscriteria. Het jaarverslag signaleert waar de welstandsnota als beleidskader voldoende dan wel onvoldoende houvast heeft kunnen bieden bij de welstandsbeoordeling en geeft aan waarom in specifieke gevallen is afgeweken van het vastgestelde beleid.
Voorts kan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit in haar jaarverslag aandacht besteden aan de werkwijze van de commissie, op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen, de aard van de beoordeelde plannen en bijzondere projecten.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit kan in haar verslag aanbeveling doen ten aanzien van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en het welstandsbeleid in het bijzonder.
Het verslagjaar loopt van januari tot en met december. Het jaarverslag wordt jaarlijks
vóór 1 juli aangeboden aan de gemeenteraad.
Termijn van advisering en vooroverleg
Artikel 12 Termijn van advisering bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit dan wel een namens haar gemandateerd lid is bij de beoordeling van de welstandsaspecten van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen en bij de beoordeling van de welstandsaspecten van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van een project of wanneer het een gefaseerde aanvraag betreft gebonden aan de in de Bouwverordening genoemde termijnen voor het uitbrengen van advies.
Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Binnen de in de Bouwverordening genoemde termijnen voor het uitbrengen van advies kan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit dan wel het namens haar gemandateerde lid het welstandsadvies aanhouden indien meer informatie of een toelichting van de ontwerper noodzakelijk is.
Artikel 13 Overschrijding van de termijn
Indien de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit dan wel het namens haar gemandateerde lid niet binnen de in de Bouwverordening gestelde termijn tot een advies komt, wordt de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit geacht positief te adviseren over de welstandsaspecten van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Artikel 14 Vooroverleg over principeaanvragen
De gemeente biedt de mogelijkheid om, voorafgaand aan het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen, door middel van het indienen van een aanvraag voor een preadvies vooroverleg te plegen met de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit dan wel een namens haar gemandateerd lid, over de interpretatie van de welstandscriteria in het concrete geval van het bouwplan.
Dit vooroverleg kan in principe pas starten nadat duidelijkheid bestaat over de planologische aanvaardbaarheid van het plan. Daarbij kan het gemeentebestuur de planologische aanvaardbaarheid mede laten afhangen van het preadvies van de welstandscommissie.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit dan wel het namens haar gemandateerd lid draagt uiterste zorg voor consistente beoordelingen in de verschillende planfasen.
Het vooroverleg is niet openbaar, tenzij de planindiener, burgemeester en wethouders en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit geen bezwaar hebben tegen een openbaar vooroverleg.
Van het vooroverleg wordt verslag gemaakt, dat met de besproken bescheiden wordt opgenomen in het dossier. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit dan wel het namens haar gemandateerde lid geeft aan in welke fase het plan werd beoordeeld en op basis van welke welstandscriteria de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen uiteindelijk zal worden beoordeeld, door de (plenaire) commissie dan wel door een namens haar gemandateerd lid.
Artikel 15 Beëindiging van het vooroverleg na drie negatieve beoordelingen
Als een plan tijdens de vooroverlegfase drie keer negatief wordt beoordeeld door de
Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en als er tijdens het proces geen noemenswaardige
vooruitgang wordt geconstateerd, zal de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit het vooroverleg beëindigen en via de ambtelijk plantoelichter contact opnemen met de portefeuillehouder om de (politieke) consequenties hiervan te bespreken.
Beëindiging van het vooroverleg vindt niet plaats indien het plan niet tenminste éénmaal,
bijvoorbeeld de laatste maal, door de (plenaire) commissie is beoordeeld.
Artikel 16 Geldigheidstermijn van een principeaanvraag
Indien een principeaanvraag niet binnen zes maanden na de laatste beoordeling door de
Commissie Ruimtelijke Kwaliteit dan wel een namens haar gemandateerd lid, wordt gevolgd door een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt de welstandsbehandeling gesloten. Deze termijn geldt niet indien de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en de planindiener schriftelijk een
Openbaarheid van vergaderen en plantoelichting
Artikel 17 Openbare behandeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen
De behandeling van de welstandsaspecten van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit dan wel door een gemandateerd lid van de commissie is openbaar tenzij de planindiener, burgemeester en wethouders of de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van mening zijn dat er op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur klemmende redenen zijn voor geheimhouding.
De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen als voor het formuleren van de conclusie c.q. het welstandsadvies.
Belangstellenden kunnen de vergadering van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit bijwonen op de publieke tribune.
Belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen voor het begin van de vergadering spreektijd aanvragen bij de voorzitter. De voorzitter stelt, afhankelijk van de agenda, de maximale spreektijd van eenieder vast. Spreektijd kan slechts worden gebruikt voor het geven van een visie op de welstandsaspecten van het plan. Een belangenafweging of beoordeling, anders dan op basis van de vastgestelde welstandscriteria vindt niet plaats tijdens de welstandsbeoordeling.
Goedgekeurde verslagen van de openbare vergadering zijn openbaar en kunnen bij het servicecentrum worden ingezien.
Artikel 18 Bekendmaking van de agenda
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit vergadert volgens een jaarlijks vastgesteld vergaderschema. De data, het tijdstip en de locatie van de welstandsvergaderingen worden ter kennis gesteld van de lokale pers.
Vanaf één dag voorafgaand aan de vergaderingen van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit kan de agenda van de vergadering worden ingezien bij het servicecentrum van de gemeente.
Artikel 19 Plantoelichting door indiener en/of ontwerper
Als een planindiener en/of ontwerper hierom bij het indienen van het plan heeft verzocht, wordt deze door de ambtelijk plantoelichter uitgenodigd voor het geven van een toelichting tijdens de vergadering waarin het plan wordt behandeld.
Als de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit dan wel een namens haar gemandateerd lid een nadere toelichting gewenst acht dan wordt de planindiener en/of de ontwerper door de ambtelijk plantoelichter uitgenodigd voor het geven van een toelichting tijdens de vergadering waarin het plan wordt behandeld.
Een plantoelichting is bedoeld voor een korte toelichting op de planfilosofie en de gemaakte
keuzes in relatie tot de welstandscriteria, door planindiener en/of ontwerper.
Artikel 20 Mandaat namens de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit kan één of meer van haar leden mandateren om bepaalde taken uit te voeren. De gemandateerde voert de taak uit onder verantwoordelijkheid en namens de commissie, wat moet blijken uit bijvoorbeeld de ondertekening.
Eén van de taken die door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit aan één of meer van haar leden kunnen worden gemandateerd is het uitbrengen van het welstandsadvies over aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor bouwplannen van relatief geringe ruimtelijke betekenis of van bouwplannen waar de mening van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit als bekend mag worden verondersteld. De gemandateerde heeft hierbij een volledig mandaat, dat wil zeggen dat zowel positieve als negatieve adviezen kunnen worden gegeven.
Eén van de taken die door de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit aan één of meer van haar leden kunnen worden gemandateerd is het voeren van vooroverleg met de planindieners en/of ontwerpers. Dit kan zelfstandig gebeuren dan wel door deelname in een ‘kwaliteitsteam’. Bij het gemandateerd vooroverleg in het verband van een ‘kwaliteitsteam’ dient de gemandateerde zorg te dragen voor een regelmatige terugkoppeling en verantwoording van het advieswerk richting de (plenaire) commissie. Daarbij doet de gemandateerde verslag van wat er tijdens het vooroverleg (namens de commissie) is besproken en besloten.
Het gemandateerd vooroverleg kan worden gecombineerd met het mandaat voor het uitbrengen van het welstandsadvies over aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Bij enige vorm van twijfel legt de gemandateerde het betreffende bouwplan voor aan de (plenaire) commissie.
Voor behandeling van bouwplannen onder mandaat gelden verder dezelfde reglementen als voor behandeling van bouwplannen door de (plenaire) commissie.
Burgemeester en wethouders kunnen de ambtelijk plantoetser mandateren om namens hen het welstandsoordeel te geven voor aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen waarvoor in de welstandsnota (ambtelijke) toetsingscriteria zijn opgenomen.
De gemandateerde ambtenaar heeft hierbij een beperkt mandaat, dat wil zeggen dat alleen positieve adviezen kunnen worden gegeven. Plannen waarmee de gemandateerde ambtenaar niet akkoord kan gaan c.q. die niet voldoen aan de (ambtelijke) toetsingscriteria uit de welstandsnota, worden alsnog aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit dan wel een namens haar gemandateerd lid voorgelegd.
Vorm waarin het welstandsadvies wordt uitgebracht
Artikel 22 Inhoud van het advies
Het welstandsadvies geeft aan of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, al dan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, uitsluitend te beoordelen aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota, dan wel aanvullende welstandscriteria (bijvoorbeeld bij herontwikkelingsprojecten) en beeldkwaliteitplannen met welstandscriteria, mits deze dezelfde vaststellingsprocedure hebben doorlopen als de welstandsnota. Van de in de vergadering uitgesproken bevindingen en adviezen wordt een verslag opgesteld.
Het welstandsadvies is niet gericht op zaken die geen betrekking hebben op het welstandstoezicht.
Het welstandsadvies kan worden gecombineerd met suggesties voor beleid of procedurele zaken die naar mening van de commissie in acht genomen zouden moeten worden. Deze suggesties zijn vrijblijvend en staan duidelijk los van de conclusie van het welstandsadvies zelf.
Het welstandsadvies zal nooit zodanig geformuleerd worden dat één der betrokkenen zich daardoor beledigd of in goede naam of eer aangetast kan voelen.
Artikel 23 Conclusie van het advies
Het welstandsadvies kan de volgende conclusies hebben:
Niet strijdig / Akkoord: Het plan voldoet naar mening van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria aan redelijke eisen van welstand.Het welstandsadvies kan worden gecombineerd met suggesties om het plan op een (nog) hoger niveau te tillen. Deze suggesties zijn vrijblijvend en staan duidelijk los van de conclusie van het welstandsadvies zelf.
Niet strijdig mits / Akkoord mits: Het plan voldoet naar mening van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria aan redelijke eisen van welstand. Een onder mits geformuleerde voorwaarde betreft ondergeschikte onderdelen van het plan die nog gewijzigd, verduidelijkt of aangeleverd dienen te worden. Bijvoorbeeld monsters van de toe te passen kleuren en materialen.
Een onder mits geformuleerde voorwaarde is niet vrijblijvend maar staat los van de algemene conclusie van het welstandsadvies.
In principe akkoord / Akkoord op hoofdlijnen: Wordt alleen gebruikt bij principevoorstellen of
pre-adviezen. De commissie staat positief tegenover de ontwikkeling van het schetsplan.
Het vervolgens uit te werken bouwplan komt in een later stadium terug bij commissie voor een definitief welstandsadvies.
Strijdig tenzij / Niet akkoord tenzij wordt voldaan aan de opmerkingen:
Het plan voldoet naar mening van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet aan redelijke eisen van welstand, tenzij het op ondergeschikte punten wordt aangepast. Deze punten worden ondubbelzinnig genotuleerd en/of op de tekening aangegeven. De ambtelijk plantoetser nodigt daarna de planindiener uit om binnen de wettelijke
afhandelingstermijn een aangepast plan in te dienen. Als dit plan naar mening van de ambtenaar overeenkomstig de opmerkingen is aangepast hoeft de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit het gewijzigde bouwplan niet opnieuw te beoordelen.
Strijdig / Niet akkoord, nader overleg: Het plan voldoet naar mening van de Commissie
Ruimtelijke Kwaliteit volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet aan redelijke
eisen van welstand, de commissie wacht een nader overleg of een aangepast plan af.
Een schriftelijk advies wordt door de commissie in overleg met ambtelijk plantoelichter, (nog) niet
noodzakelijk geacht. De negatieve beoordeling wordt beargumenteerd op basis van de
Strijdig / Niet akkoord: Het plan voldoet naar mening van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet aan redelijke eisen van welstand. Dit betekent dat ingrijpende wijzigingen in het planconcept of de uitwerking van het ontwerp noodzakelijk zijn.
De commissie beargumenteert de negatieve beoordeling op basis van de welstandscriteria.
Artikel 24 Schriftelijke motivering
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.
Bij positieve advisering wordt in het verslag van de vergadering of op het aanvraagformulier genoteerd op welke bepalingen uit het vigerende welstandsbeleid het positieve advies is gebaseerd; een expliciete motivering kan bij positieve adviezen achterwege blijven, tenzij burgemeester en wethouders daarom specifiek verzoeken.
Een positief advies wordt altijd schriftelijk gemotiveerd als er sprake is van een bijzondere situatie waarbij wordt geadviseerd om een plan op basis van de algemene welstandscriteria, in afwijking van de van toepassing zijnde gebiedsgerichte c.q. objectgerichte welstandscriteria, goed te keuren.
Elk welstandsadvies bestaat uit:
Artikel 25 Toelichting op het welstandsadvies
De planindiener en/of ontwerper kan een mondelinge toelichting vragen op het welstandsadvies.
Deze toelichting wordt in eerste instantie gegeven de door ambtelijk plantoetser.
Indien de planindiener en/of ontwerper vervolgens een nadere toelichting wenst kan een afspraak worden gemaakt met de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit dan wel een namens haar gemandateerd lid.
Welstandsoordeel van het bevoegd gezag
Artikel 26 Welstandsoordeel van het bevoegd gezag
Het welstandsadvies wordt gevraagd door en uitgebracht aan burgemeester en wethouders.
Indien het bevoegd gezag niet bij burgemeester en wethouders ligt, dragen zij het welstandsadvies over aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft een eigen verantwoordelijkheid voor het welstandsoordeel dat tot stand komt aan de hand van de in de gemeentelijke welstandsnota opgenomen welstandscriteria.
Burgemeester en wethouders vragen bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen, met uitzondering van de plannen die op grond van de welstandsnota als welstandsvrij zijn aan te merken en plannen die op grond van artikel 20 of 21 van dit reglement zijn gemandateerd, advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, tenzij bij voorbaat vaststaat dat de omgevingsvergunning reeds op een andere grond moet worden geweigerd.
Het bevoegd gezag vergewist zich er van dat het aan hen uitgebrachte welstandsadvies naar inhoud en wijze van totstandkoming deugdelijk is.
Artikel 27 Afwijken op inhoudelijke grond
Het bevoegd gezag kan op inhoudelijke grond afwijken van het welstandsadvies indien zij tot het oordeel komt dat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit de van toepassing zijnde criteria niet juist heeft geïnterpreteerd, of de commissie naar haar oordeel niet de juiste criteria heeft toegepast.
Indien het bevoegd gezag op inhoudelijke grond afwijkt van het welstandsadvies wordt dit in de beslissing op de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen gemotiveerd.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit wordt hiervan op de hoogte gesteld.
Artikel 28 Afwijken van de welstandscriteria
Het bevoegd gezag kan, op basis van artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht en op advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit afwijken van de in de gemeentelijke welstandsnota opgenomen gebiedsgerichte of objectgerichte welstandscriteria. Dit kan gebeuren bij plannen die niet voldoen aan deze welstandscriteria maar volgens het advies van de commissie wél aan redelijke eisen van welstand, dit te beoordelen aan de hand van de algemene welstandscriteria.
Deze afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen gemotiveerd.
Artikel 29 Afwijken om andere redenen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen ondanks strijdigheid van dat plan met redelijke eisen van welstand, indien zij van oordeel is dat daarvoor andere redenen zijn, bijvoorbeeld van economische of maatschappelijke aard.
Deze afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen gemotiveerd. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit wordt hiervan op de hoogte gesteld.
Het bevoegd gezag zal uiterst terughoudend zijn met het gebruik van deze mogelijkheid omdat de ruimtelijke kwaliteit niet snel ondergeschikt wordt geacht aan economische of maatschappelijke belangen.
Belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen binnen zes weken bezwaar indienen tegen de beslissing van het bevoegd gezag op de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.
In de bezwaarschriftenprocedure heroverweegt het bevoegd gezag het besluit nadat belanghebbenden tijdens een hoorzitting hun standpunten nader hebben kunnen toelichten.
In de bezwaarschriftenprocedure kan het bevoegd gezag een second opinion vragen aan een andere, niet onder DSL resulterende Commissie Ruimtelijke Kwaliteit / Welstandscommissie. Zij kan zich hiervoor wenden tot de Federatie Welstand te Amsterdam.
Belanghebbenden die het met de heroverweging van het bevoegd gezag niet eens zijn kunnen hiertegen in beroep gaan.
Artikel 31 Jaarlijkse rapportage door B&W
Burgemeester en wethouders stellen, ter uitvoering van artikel 12c van de Woningwet jaarlijks een rapportage op voor de gemeenteraad over de wijze waarop zij met hun verantwoordelijkheid voor het uitoefenen van het welstandstoezicht zijn omgegaan.
In de rapportage komen in ieder geval de volgende punten aan de orde:
Het verslagjaar loopt van januari tot en met december.
De rapportage wordt jaarlijks tegelijk met het jaarverslag van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit aangeboden aan de gemeenteraad.
Advisering over bijzondere plannen
Artikel 32 Advisering over plannen betreffende een beschermd monument
Indien een omgevingsvergunning voor het bouwen betrekking heeft op een beschermd monument, vindt advisering op grond van artikel 11 van de Monumentenwet plaats gescheiden van, gecombineerd met of geïntegreerd met de advisering op grond van artikel 12 van de Woningwet.
De gemeente heeft een afzonderlijke monumentencommissie ingesteld voor de advisering in het kader van artikel 11 van de Monumentenwet. Deze commissie brengt haar advies uit >invullen: relatie tussen de adviezen, bijvoorbeeld: voordat het plan aan de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit wordt voorgelegd. Het advies van de monumentencommissie wordt daarbij ter kennis gebracht van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit.
Artikel 33 Advisering bij plannen onder supervisie
De gemeente kan voor bepaalde (nieuw te ontwikkelen) gebieden een supervisor aanstellen met als taak de ruimtelijke kwaliteit te stimuleren en planindieners en ontwerpers in de vroege fasen van de planvorming reeds te informeren en te begeleiden.
Bij het aanstellen van een supervisor zal worden zorggedragen voor een heldere taakomschrijving en een goede afstemming tussen supervisie en welstandsbeoordeling.
Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen vindt de definitieve welstandsbeoordeling door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit plaats, tenzij de supervisor is benoemd als lid van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en door de commissie is gemandateerd om ook de welstandsadviezen te geven. Bij deze beoordeling houdt de commissie rekening met wat er tijdens het begeleidingsproces is besproken en besloten.
Artikel 34 Advisering bij plannen na een ontwerpwedstrijd
Bij een ontwerpwedstrijd of een ontwikkelingscompetitie worden de inzendingen beoordeeld door een speciaal aangewezen jury of beoordelingscommissie. Dit kan nooit de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit als zodanig zijn. Een lid van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit kan wel (op persoonlijke titel) worden aangewezen als lid van een jury of beoordelingscommissie.
De inzendingen van een ontwerpwedstrijd of een ontwikkelingscompetitie kunnen als principeaanvraag voor advies worden voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
De gemeente zal stimuleren dat in het wedstrijdprogramma in samenhang met de stedenbouwkundige randvoorwaarden ook expliciete welstandscriteria worden opgenomen,
meestal als uitwerking van de welstandscriteria uit de welstandsnota.
Artikel 35 Advisering over ruimtelijke plannen en beleidsnota’s
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit brengt op verzoek van burgemeester en wethouders advies uit over de welstandsaspecten van in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidsstukken.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit brengt binnen drie maanden schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders over de aan haar voorgelegde ruimtelijke plannen en beleidsnota’s.
Na de vaststelling van het plan of de nota ontvangt de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit een definitief exemplaar en een reactie op haar eerder uitgebrachte advies.
Ondersteuning van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
Artikel 36 Ondersteuning vanuit de gemeentelijke organisatie
Burgemeester en wethouders wijzen een ambtelijk plantoelichter aan.
De ambtelijk plantoelichter ondersteunt de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit op zodanig wijze dat deze optimaal kan functioneren bij de uitoefening van haar taken als onafhankelijk adviesorgaan van het gemeentebestuur.
De ambtelijk plantoelichter is op geen enkele wijze, anders dan informatief, betrokken bij of verantwoordelijk voor de inhoud van de beraadslagingen en de advisering door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
De ambtelijk plantoelichter is in principe aanwezig bij de vergaderingen van de Commissie
Ruimtelijke Kwaliteit en fungeert als dagelijks aanspreekpunt van de commissie.
De ambtelijk plantoelichter onderhoudt de contacten met de ambtelijke diensten (met name het bouwtoezicht en stedenbouw), neemt de adviesaanvragen voor bouwplannen in en bereidt de behandeling van de bouwplannen in de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit voor. Hij of zij controleert of de bouwplannen (inclusief de bouwplannen die worden aangeboden voor vooroverleg) zijn voorzien van de voor de welstandstoets benodigde bescheiden en draagt zorg voor de benodigde informatie over de omgeving, de locatie en het bouwplan, en overigens alle voor de beoordeling relevante informatie.
De ambtelijk plantoelichter draagt er zorg voor dat bij bouwplannen de planologische aanvaardbaarheid bekend is. Indien het plan niet voldoet aan de vigerende bestemmingsplanbepalingen dient duidelijk te zijn of de gemeente wil meewerken aan een
vrijstellingsprocedure en of het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit mede bepalend is voor het inzetten van deze procedure. In principe worden bouwplannen aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit voorgelegd die niet om andere redenen moeten worden geweigerd.
De ambtelijk plantoelichter verzorgt (in overleg met de secretaris en of de voorzitter) de agendering en draagt er zorg voor dat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit kan adviseren binnen de voorgeschreven beslistermijn.
Tijdens de gemandateerde vergadering introduceert de ambtelijk plantoelichter de bouwplannen.
Hij of zij neemt geen deel aan de beoordeling maar informeert de commissie over alle relevante aspecten van het bouwplan. Tijdens de (plenaire) vergadering introduceert de ambtelijk plantoelichter, de architect-secretaris of de gemandateerde de bouwplannen.
De ambtelijk plantoelichter maakt de afspraken tussen planindieners en/of ontwerpers en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit via de administratie van DSL.
De ambtelijk plantoelichter geeft planindieners en/of ontwerpers de eerste mondelinge toelichting op het welstandsadvies.
De ambtelijk plantoelichter verzamelt de kwantitatieve gegevens voor de rapportage van burgemeester en wethouders en neemt deel aan het evaluatieoverleg tussen het gemeentebestuur en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
Artikel 38 Ondersteuning vanuit DSL
DSL wijst een vakinhoudelijk secretaris (architect-secretaris) aan.
De architect-secretaris ondersteunt de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit op zodanig wijze dat deze optimaal kan functioneren bij uitoefening van haar taken als onafhankelijk adviesorgaan van het gemeentebestuur.
De architect-secretaris kan zowel een lid van de commissie zijn als een derde.
De architect-secretaris stelt het vergaderrooster op en draagt zorg voor de organisatorische contacten met de gemeente via de ambtelijk plantoelichter.
De architect-secretaris is verantwoordelijk voor de organisatie en het verloop van de vergaderingen en is in principe aanwezig bij alle vergaderingen van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit
De architect-secretaris stelt de vergaderverslagen op en zorgt voor de administratieve verwerking van de welstandsadviezen.
De architect-secretaris is medeverantwoordelijk voor de deugdelijkheid van de adviezen.
De architect-secretaris zorgt bij incidentele afwezigheid van de voorzitter of één van de architectleden, indien nodig, voor een gekwalificeerde vervanger.
De architect-secretaris verzamelt de kwantitatieve gegevens voor het jaarverslag van de
Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en neemt deel aan het evaluatieoverleg tussen het gemeentebestuur en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
De architect-secretaris legt wat betreft de organisatorische en budgettaire aspecten verantwoording af aan (de directeur van) DSL.
Indien de aard van een te beoordelen plan dan wel het beleid daartoe aanleiding geeft kunnen burgemeester en wethouders en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit in overleg treden over de mogelijkheid om op ad hoc of permanente basis specifieke deskundigen als adviseur van de commissie te raadplegen.
De adviseur is geen lid van de commissie maar wordt voorafgaand aan de beraadslaging in de gelegenheid gesteld zijn of haar visie op het plan te geven. De adviseur neemt geen deel aan de beraadslaging en heeft geen stem in de eindbeoordeling.
De adviseur is op geen enkele wijze anders dan informatief betrokken bij of verantwoordelijk voor de inhoud van de beraadslagingen en de advisering door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
De aanwezigheid van een adviseur wordt altijd vermeld in het vergaderverslag.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit vergadert volgens een jaarlijks vast te stellen vergaderrooster waarin ook de vergaderlocatie(s) word(t)(en) vastgelegd.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit kan slechts adviezen uitbrengen indien tenminste twee leden of hun plaatsvervangers aanwezig zijn, tenzij één van de architect leden namens de commissie gemandateerd is tot het geven van een al dan niet voorwaardelijk positief advies.
De vergadering van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit verloopt volgens een vast protocol:
Voorafgaand of na afloop van de vergadering vinden besloten besprekingen plaats met de volgende agendapunten:
Artikel 41 Behandeling van een bouwplan
De behandeling van een bouwplan verloopt volgens een vast protocol:
Indien de voorzitter het noodzakelijk acht, kan besloten worden tot een formele stemming. Alle aanwezige commissieleden dan wel hun plaatsvervangers, brengen één stem uit omtrent het uit te brengen advies. De commissie beslist omtrent het uit te brengen advies bij meerderheid van stemmen.
Bij staking van de stemmen wordt de zienswijze van de voor- en tegenstanders schriftelijk aan burgemeester en wethouders medegedeeld.
Onder incidentele verhindering wordt verstaan een enkele keer per jaar voorkomende afwezigheid wegens andere verplichtingen, en onvoorziene afwezigheid wegens overmacht.
Bij incidentele verhindering van de voorzitter kiest de commissie uit de aanwezige leden een vervangend voorzitter. Eventueel zorgt DSL via de architect-secretaris voor een gekwalificeerde vervanger uit één andere onder de Stichting DSL ressorterende Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
Bij incidentele verhindering van één van de architectleden zorgt DSL via de architect-secretaris, indien voor de vergaderorde noodzakelijk, voor een gekwalificeerde vervanger.
Bij incidentele verhindering van de architect-secretaris wordt deze vervangen door een door DSL aan te wijzen plaatsvervanger.
Bij incidentele verhindering van het gemandateerd commissielid wordt deze vervangen door een door DSL aan te wijzen plaatsvervanger.
Bij verhindering van de ambtelijk plantoelichter wordt deze vervangen door een door burgemeester en wethouders aan te wijzen plaatsvervanger.
Bij langdurige of structureel terugkerende verhindering van één van de leden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit benoemt de gemeenteraad een vaste plaatsvervanger volgens het protocol van art. 8, 9, en 10.
Artikel 44 Onderzoek ter plaatse
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit stelt een onderzoek ter plaatse in, indien zij bij de beoordeling van een bouwplan van oordeel is dat dit onderzoek redelijkerwijs voor de vervulling van haar taak nodig is.
De architect-secretaris maakt het verslag van de vergadering van de (plenaire) commissie.
In dit verslagen worden opgenomen de besluiten van het gemandateerde commissielid ter zake van de al dan niet voorwaardelijk goedgekeurde bouwplannen.
De verslagen bevatten de samengevatte welstandsadviezen over aan de commissie voorgelegde
bouwplannen (zowel de aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen als de principeaanvragen).
De verslagen bevatten tevens een beknopt verslag van alle andere gespreksonderwerpen van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
De architect-secretaris zendt de verslagen in principe binnen 5 werkdagen na de vergadering ter kennisname aan burgemeester en wethouders.
De voorzitter en de leden genieten een door DSL te bepalen en te betalen uurtarief en een vergoeding van de reiskosten.
Bijlage 10 Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties)
Bijlage 11 Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5
(ontruimingsalarminstallaties)