Organisatie | Doesburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening gemeente Doesburg 2010 |
Citeertitel | Re-integratieverordening gemeente Doesburg 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Artikel 147 Gemeentewet, artikelen 7, 8, 10 Wet werk en bijstand, artikelen 34, 35, 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, artikelen 34, 35, 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-03-2000 | 10-03-2011 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 25-11-2010 Regiobode, 9 maart 2010 | geen |
01-01-2015 | intrekking |
|
De raad van de gemeente Doesburg;
gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers;
b e s l u i t: vast te stellen de navolgende Re-integratieverordening Gemeente Doesburg 2010
Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen
Artikel 1 - Begripsomschrijving
Artikel 2 - Opdracht aan het college
Het college stemt het traject af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de uitkeringsgerechtigde. Bij de invulling van het trajectplan onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde. Zij beziet daarbij tevens in hoeverre de wensen van de belanghebbende bij de invulling van het traject kunnen worden betrokken.
Hoofdstuk 2 - Doel en doelgroep
Artikel 3 - Doel van de ondersteuning
Het college kan aan een belanghebbende ondersteuning bieden bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of als dat doel niet bereikbaar is, bij zelfstandige maatschappelijke participatie. Onder algemeen geaccepteerde arbeid wordt mede verstaan zelfstandig
Artikel 4 - Aanspraak op ondersteuning
Artikel 5 - Vorm van de ondersteuning
Het college kan, voordat besloten wordt tot een traject en tot de inzet van voorzieningen, een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid van voorzieningen of andere vormen van begeleiding voor de belanghebbende. De resultaten uit dit onderzoek kunnen ook worden gebruikt ten behoeve van de beoordeling of een tijdelijke ontheffing van de arbeidsplicht aan de orde is.
Artikel 6a – Aanspraak op een individuele re-integratie overeenkomst
Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de WWB, de Ioaw en de Ioaz gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:
Hoofdstuk 3 - Werk als instrument voor re-integratie
Artikel 9 - Sociale activering (waaronder vrijwilligerswerk)
Het college kan aan een persoon die behoort tot de doelgroep, als onderdeel van een traject, activiteiten in het kader van sociale activering aanbieden. Vrijwilligerswerk is een vorm van sociale activering.
Artikel 10 – Onbeloonde additionele werkzaamheden (stage- werkervaringsplaatsen, participatieplaatsen)
Hoofdstuk 4 – Scholing en schuldhulpverlening
Artikel 13 – Scholing of opleiding
Het college kan, indien dit naar het oordeel van het college kan bijdragen aan de arbeidsinschakeling van belanghebbende, scholing of opleiding aanbieden.
Artikel 14 – Kosten in verband met scholing
Voor de scholing of opleiding voor toepassing van artikel 13 van deze verordening, kunnen de volgende kosten voor vergoeding in aanmerking komen:
Artikel 15 –Wegnemen belemmeringen
Hoofdstuk 5 Subsidies voor de werkgever
Artikel 16 – Loonkostensubsidie opstapbaan
Artikel 17 – Subsidie vangnetbaan
De hoogte van de loonkostensubsidie in het kader van de voormalige WIW en ID regeling, is vast gesteld op basis van gemaakte afspraken met de werkgever. De huidige regeling wordt afgebouwd, de voorziening wordt niet meer opnieuw ingezet.
Het college kan voor een werkgever die een belanghebbende in dienst neemt een no-risk verzekering af sluiten. Bij het inzetten van een no-risk verzekering loopt een werkgever gedurende een bepaalde periode geen financieel risico bij verzuim van de werknemer.
Hoofdstuk 6 Premies, vergoedingen belanghebbende
Het college kan een premie verstrekken aan belanghebbende bij duurzame uitstroom naar regulier werk.
Artikel 20 – Vrijlating onkostenvergoeding vrijwilligerswerk
Artikel 21 – Inkomstenvrijlating
Het college kan ter uitvoering van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder o van de wet, op aanvraag een vrijlating van inkomsten verlenen ter hoogte van het in die bepaling genoemde bedrag gedurende ten hoogste zes maanden.
Het college kan van een belanghebbende aan wie een voorziening is toegekend en die niet voldoet aan het gestelde in artikel 7 of de aan de voorziening verbonden verplichtingen, de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen.
Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen.
Artikel 24 - Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Deze verordening kan worden aangehaald als “re-integratieverordening gemeente Doesburg 2010”.
Deze verordening treedt inwerking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt.
Artikel 27 - Intrekking bestaande verordening
Aldus besloten door de raad van de gemeente Doesburg in zijn openbare vergadering van 25 november 2010.
De griffier, De voorzitter (wnd.),
J.B. Voorhof mr. P. Schadd-de Boer
Toelichting bij de Re-integratieverordening gemeente Doesburg 2010
Deze verordening regelt de ondersteuning die het college biedt bij de arbeidsinschakeling van burgers die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de WWB en artikel 34 van de Ioaw en Ioaz. Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 WWB en artikel 35 Ioaw en Ioaz.
Artikel 1 - Begripsomschrijving
De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de
omschrijving in de WWB en de Awb.
Artikel 2 - Opdracht aan het college
De WWB, Ioaw, Ioaz en het participatiebudget geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Het college biedt maatwerk en houdt net zoals in de Wet investeren in jongeren (WIJ) rekening met de wens van de belanghebbende. Het college bepaalt wel de inhoud van het traject, maar door rekeningen te houden met de wensen van de belanghebbende beoogt het college de slagingskans van het traject te vergroten. Het is aan het college om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen.
Artikel 3 - Doel van de ondersteuning
Het doel van de ondersteuning, zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of als dat doel niet bereikbaar is, zelfstandige maatschappelijke participatie. Bij dit laatste valt te denken aan vrijwilligerswerk, mantelzorg of deelname aan activiteiten in wijk of buurt. Het college vindt ondersteuning naar zelfstandig ondernemerschap ook een belangrijk re-integratiemiddel. Bij de ondersteuning naar zelfstandig ondernemerschap overweegt het college of zelfstandig ondernemerschap de kortste weg is naar duurzame uitstroom.
Artikel 4 - Aanspraak op ondersteuning
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van categorieën die beroep kunnen doen op ondersteuning van de gemeente.
De wet stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag om ondersteuning of een voorziening. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Het college kan indien voorzien wordt dat de beschikbare budgetten overschreden zullen worden, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen om de financiële risico’s te kunnen beheersen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan namelijk op zich nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om het weigeren van een voorziening mogelijk te kunnen maken is in de verordening vastgelegd dat plafonds door het college kunnen worden ingesteld. Het college dient na te gaan welke andere alternatieven er dan beschikbaar zijn. Dit laat de mogelijkheid open dat er een andere voorziening kan worden ingezet.
Het opnemen in de verordening dat het college nadere regels stelt ten aanzien van, onder andere, de duur en de hoogte van een voorziening, voorkomt daarmee een ongewenste overschrijding van de beschikbare middelen. Bij de vaststelling van de plafonds kan verwezen worden naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.
Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden.
Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op de desbetreffende voorziening.
Op grond van art. 4:27, eerste lid Awb dient een subsidieplafond bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Indien er geen budget- of subsidieplafond kan worden vastgesteld, kan het college besluiten een plafond in te stellen aan het aantal personen dat gebruik maken van de subsidie. Zodra het college een situatie voorziet, waarin het instellen van een subsidie- of budgetplafond gewenst is, kan zij deze subsidie- of budgetplafonds in beleidsregels vaststellen.
Artikel 5 - Vorm van de ondersteuning
In principe biedt het college elke uitkeringsgerechtigde een traject aan. Dit traject richt zich, indien dit mogelijk is, op arbeidsinschakeling. Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie (o.a. vrijwilligerswerk, mantelzorg of deelname aan activiteiten in wijk of buurt) een doel van de inzet van voorzieningen zijn. Ook in dat geval geldt dat de voorziening beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, die immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt in beginsel conform de Wet investeren in jongeren rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende.
Het college biedt tevens de mogelijkheid aan een belanghebbende om zelf een voorstel voor een re-integratietraject in te dienen. Het college beoordeelt het individuele re-integratietraject en toetst of het bijdraagt aan en succesvolle re-integratie. Mocht een ander traject naar het oordeel van het college betere mogelijkheden op uitstroom bieden, dan kan het college afwijzend beslissen op het verzoek van belanghebbende.
Ook vergoeding van noodzakelijke reiskosten (kosten volgens het goedkoopste openbaar vervoer tarief); en, kosten van kinderopvang, nazorg en de kosten van schuldhulpverlening worden in elk geval aangemerkt als voorziening. De opsomming is geen limitatieve lijst. Naast de genoemde voorzieningen kunnen ook andere soorten voorzieningen worden ingezet, voor zover deze naar het oordeel van het college bijdragen aan het doel van het met de belanghebbende overeengekomen traject.
Voordat tot de inzet van voorzieningen wordt besloten kan een advies worden gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses met betrekking tot re-integratie, dan wel kan het onderzoek namens het college worden verricht door een medewerker van de cluster Werk, inkomen en zorg.
Artikel 6a - Aanspraak op een individuele re-integratie overeenkomst
Een belanghebbende kan het college een voorstel doen voor een individueel re-integratietraject. Dit traject dient zich te richten op arbeidsinschakeling waarbij de kortste weg naar werk leidend is. Het verzoek voor een individueel re-integratietraject wordt door het college getoetst op kosten, duur en passendheid. Bij het inzetten van scholing kan het college een onafhankelijk medisch onderzoek inzetten naar de passendheid van de functie waartoe de belanghebbende wordt opgeleid.
Deelname aan een traject is niet vrijblijvend. Uitkeringsgerechtigden zijn al door het ontvangen van een uitkering aan de plicht tot arbeidsinschakeling gehouden. Blijkt dat de verplichtingen op grond van de Wwb, de Ioaw en Ioaz en welke in het trajectplan zijn opgenomen niet of onvoldoende worden nagekomen, kan het college maatregelen opleggen zoals vastgelegd in de Afstemmingsverordening Wwb gemeente Doesburg.
Voor niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers worden ook verplichtingen aan het traject verbonden, conform de verplichtingen voor de uitkeringsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten van de belanghebbende worden teruggevorderd (artikel 22 van deze verordening), als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen. Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn elders in wet- of regelgeving ondergebracht.
Indien gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld Studiefinanciering) vindt geen ondersteuning op basis van deze verordening plaats.
Aangezien er geen beperkingen zijn gesteld aan de trajecten voor een nugger of een Anw-er en gelet op de schaarse middelen is ervoor gekozen om een drempel in te bouwen voor deze doelgroepen. Voor Anw-ers en Nuggers vervalt het recht als het inkomen hoger is dan 130% van de geldende bijstandsnorm of het vermogen hoger is dan het maximaal vrij te laten vermogen conform de Wwb. Tevens geldt dat de trajectkosten niet meer mogen bedragen dan € 2750,-per jaar.
Artikel 9 - Sociale activering
Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als voorbereiding op een traject gericht op werk of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.
Activiteiten in het kader van sociale activering, waaronder vrijwilligerswerk (met behoud van uitkering), kunnen een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Zij kunnen worden ingezet als arbeidsinschakeling pas op middellange of lange termijn te realiseren is, of als nog onduidelijk is of er perspectief is op arbeidsinschakeling. Er is bewust voor gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Niet alleen zou dat ten onrechte de suggestie wekken dat dit altijd vooraf exact vast te stellen is, het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden. Ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat het arbeidsperspectief wijzigt.
Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben. Uit de definitie van vrijwilligerswerk in artikel 1 onder k van deze verordening volgt bovendien dat het moet gaan om maatschappelijk nuttige activiteiten.
Er is van afgezien om voor sociale activering een maximale duur vast te stellen, om ervoor te zorgen dat de voorziening ingezet kan worden voor degenen voor wie arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, en voor wie het vrijwilligerswerk zelfstandige maatschappelijke participatie als doel heeft. Als vrijwilligerswerk een onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling is zal dit een voorziening zijn die in beginsel kortdurend wordt ingezet. Dergelijke werkzaamheden vallen overigens onder de werking van artikel 10 (onbeloonde additionele werkzaamheden) van de verordening.
Artikel 10 – Onbeloonde additionele werkzaamheden (stage- werkervaringsplaatsen, participatieplaatsen)
De onbeloonde additionele werkzaamheden hebben als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een instelling of bedrijf, waardoor uitstroom naar betaald werk (op termijn) mogelijk wordt gemaakt.
De Wet stimulering arbeidsparticipatie maakt het nodig om hierover regels te stellen.
Het gaat hierbij om het stellen van regels met betrekking tot het verlenen van een premie en over het aanbieden van scholing of opleiding aan die belanghebbende die niet beschikt over een startkwalificatie. De hoogte van de premie wordt vastgesteld op € 300,-per 6 maanden en wordt op basis van wettelijke voorschriften iedere 6 maanden verstrekt.
Bij het inzetten van onbeloonde additionele werkzaamheden, wordt rekening gehouden met de Europese regelgeving betreffende staatssteun (EU verordening werkgelegenheidssteun).
De opstapbaan is een tijdelijk gesubsidieerde baan waarbij de belanghebbende werkt bij een werkgever en werkervaring opdoet. Uitgangspunt is, dat belanghebbende gedurende de periode dat de loonkostensubsidie wordt verstrekt, aanvullende vaardigheden en werkervaring kan opdoen, zodat arbeidsinschakeling aan het eind van de periode waarover de voorziening wordt verstrekt mogelijk is.
De vangnetbanen zijn niets meer dan een nieuwe benaming voor de voormalige “In- en doorstroombanen” en “WIW- banen”. De vangnetbanen zijn dan ook geen nieuw in te zetten voorziening voor re-integratie.
Artikel 13 – Scholing of opleiding
Met dit artikel wordt de mogelijkheid geboden om personen die behoren tot de doelgroep, scholing of opleiding aan te bieden voor zover dit naar het oordeel van het college bij kan dragen aan de arbeidsinschakeling. Ook scholing of opleiding die gericht is op zelfstandig ondernemerschap kan
als voorziening worden ingezet. Dit artikel legt een link met de Wet investeren in jongeren. In de Wet investeren in jongeren wordt een grote waarde gehecht aan scholing en opleiding. Het Rijk stelt dat voor een duurzame participatie op de arbeidsmarkt een startkwalificatie (minimaal mbo-2) een vereiste is.
Artikel 14 - Kosten in verband met scholing of opleiding
Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van kostensoorten in verband met scholing/opleiding die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Dit is echter geen limitatieve opsomming. Aan de hand van de individuele situatie zal het college beoordelen welke specifieke kosten in verband met de scholing/ opleiding voor vergoeding in aanmerking komen.
Artikel 15 –Wegnemen van belemmeringen
Het tegengaan van schuldenproblematiek is één van de belangrijkste peilers van een goed re-integratiebeleid. Daarom is er voor gekozen om expliciet in de verordening de voorziening schuldhulpverlening te benoemen. Aangegeven is welke kostensoorten onder het begrip schuldhulpverlening kunnen vallen. Dit is echter geen uitputtende of limitatieve opsomming.
De beschikbaarheid van kinderopvang is voor de belanghebbenden van belang om te kunnen deelnemen aan een traject of voorziening. Kinderopvang is geregeld in specifieke wetgeving. Financieel kan het noodzakelijk zijn om de eigen bijdrage als specifieke kosten in aanmerking te nemen. Daarnaast kan de beschikbaarheid van kinderopvang een belemmering zijn voor het starten van een voorziening.
Artikel 16 – Loonkostensubsidie opstapbaan
Doel van de inzet van de voorziening “loonkostensubsidie” is om belanghebbenden die door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of waarvoor werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn deze in dienst te nemen, sneller en makkelijker aan werk te helpen. Door deze voorziening worden de financiële risico’s tijdelijk gecompenseerd.
De hoogte van de loonkostensubsidie is gerelateerd aan de arbeidsprestatie van de belanghebbende. De duur is maximaal 2 jaar.
Artikel 17 – Subsidie vangnetbaan
De duur en de hoogte van de subsidie voor de voormalige ID’ers en WIW’ers is afhankelijk van de door het college gemaakte afspraken met de werkgevers. De huidige vangnetbanen worden afgebouwd door middel van natuurlijk verloop, o.a. pensionering. Daarnaast kan het college jaarlijks de hoogte van de inleenvergoeding voor de voormalige WIW –banen en de hoogte van de subsidie voor de voormalige ID-banen, opnieuw vaststellen of beëindigen.
Potentiële werkgevers kunnen aarzelen om een uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen. Een aspect dat daarin kan meespelen is dat de werkgever bij ziekte van de werknemer verplicht is tot loondoorbetaling gedurende de contractperiode. Om deze drempel weg te nemen kan het college een no-risk polis inzetten. Deze voorziening kan worden ingezet voor belanghebbenden die uitstromen naar een reguliere baan. Door het inzetten van een no-risk polis loopt een werkgever gedurende een bepaalde periode geen financieel risico bij verzuim van de werknemer. De no-risk polis wordt door de gemeente betaald. De maximale verzekeringsduur is 24 maanden en wordt door het college bepaald. Hierbij zal de afstand tot de arbeidsmarkt van belanghebbende mede bepalend zijn.
Om uitstroom naar betaald werk te stimuleren kan het college een premie verstrekken aan uitkeringsgerechtigden die duurzaam uitstromen naar een reguliere baan. Deze premie geeft de uitkeringsgerechtigde de mogelijkheid om de eerste onkosten die gepaard gaan bij het aanvaarden van werk, te financieren. Te denken valt aan de kosten voor kinderopvang over de periode dat de toeslag kinderopvang vanuit de belastingdienst nog niet is betaald. Het betreft een premie die door de wet is gemaximeerd.
Artikel 20 - Vrijlating onkostenvergoeding vrijwilligerswerk
Voor uitkeringsgerechtigden die na onderzoek geen mogelijkheden (meer) hebben om arbeid in loondienst te verkrijgen en waarvoor vrijwilligerswerk het hoogst haalbare is, kan het college een gemaximeerde kostenvergoeding vrijlaten op de uitkering.
De hoogte van de maximale vrijlating is conform de fiscale regelgeving en is opgenomen in artikel 31 lid 2 onderdeel k van de Wwb
Artikel 21 - Inkomsten vrijlating
Het college kan ter uitvoering van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder o van de wet op aanvraag een vrijlating van inkomsten verlenen ter hoogte van het in die bepaling genoemde bedrag gedurende ten hoogste zes maanden. De hoogte van het bedrag van de maximale vrijlating varieert. Per 1 januari 2010 bedraagt het bedrag maximaal € 187,00 per maand. Voor de hoogte van de actuele maximale inkomstenvrijlating wordt verwezen naar artikel 31 lid 2 onder o van de Wwb.
In dit artikel is de mogelijkheid tot (gehele of gedeeltelijke) terugvordering van kosten van een voorziening opgenomen. Tot (civielrechtelijke) terugvordering kan alleen worden overgegaan indien de belanghebbende niet voldoet aan de verplichtingen op grond van de Wwb, de Ioaw, de Ioaz, de verordening of de verplichtingen die aan de toekenning van de voorziening zijn verbonden.
Is er bij een traject voor een nugger of Anw-er sprake van het niet nakomen va verplichtingen, niet meewerken aan een onderzoek en/of gemotiveerd deelnemen aan het traject, kan het college besluiten tot het geheel of gedeeltelijk terugvorderen van de kosten van de voorziening of subsidie.
In deze verordening zijn de belangrijkste regels en voorwaarden voor re-integratie van personen die behoren tot de doelgroep opgenomen. Desondanks kan het wenselijk zijn dat het college bepaalde regels of voorwaarden aanvult, specificeert of aanscherpt. Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om binnen het kader van deze verordening nadere uitvoeringsregels op te stellen.
Artikel 24 - Hardheidsclausule
Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om precedentwerking tegen te gaan.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Deze verordening treedt inwerking op de dag na die waarop zij is bekend gemaakt.
Artikel 27 - Intrekking bestaande verordening
De re- integratieverordening gemeente Doesburg 2010 zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 28 september 2010, wordt ingetrokken.
Lid. 2. waarborgt dat voorzieningen en trajecten welke vastgesteld zijn onder de vorige verordening worden geborgd.