Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Utrecht (Utr)

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2004

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Utrecht (Utr)
Officiële naam regelingReïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2004
CiteertitelReïntegratieverordening 2004
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpwelzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-05-201001-01-2011Wijziging definitie onder M. in art. 1

29-04-2010

Gemeenteblad van Utrecht 2010, nr. 41

Raadsvoorstel jaargang 2010, nr. 52b
23-07-200913-05-2010Toevoeging art. 9a, zesde lid aan art. 11 en art. 23A. Wijziging art. 10, 12 t/m 26 en titel hoofdstuk 4

09-07-2009

Gemeenteblad van Utrecht 2009, nr. 38

Raadsvoorstel jaargang 2009, nr. 82
01-01-200823-09-2009Wijziging art. 1, 11, 11a, 15, 16 en 18 t/m 22

04-09-2008

Gemeenteblad van Utrecht 2008, nr. 56

Raadsvoorstel jaargang 2008, nr. 114
01-04-200701-01-2008Toevoeging 5e lid van art. 4, 5e lid van art. 10, art. 11a, 2e lid van art. 13, 3e lid van art. 16, 4e t/m 7e lid van art. 17, 3e lid van art. 18 en 5e lid van art. 21. Wijziging 3e lid van art. 11, 4e lid van art. 19, art. 20, art. 22, art. 24 t/m 26, naam van hoofdstuk 5. Vervallen 6e lid van art. 10. Vernummering van art. 27 naar art. 28 en invoeeging van nieuw art. 27.

15-03-2007

Gemeenteblad van Utrecht 2007, nr. 20

Raadsvoorstel jaargang 2007, nr. 37
01-02-200601-04-2007wijziging art. 13, vervallen vijfde en zesde lid art. 21

09-02-2006

Gemeenteblad van Utrecht 2006, nr. 8

Raadsvoorstel jaargang 2006, nr. 26
01-01-200501-02-2006wijziging art. 1, 15, 18 en 22

09-12-2004

Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 62

Raadsvoorstel jaargang 2004, nr. 229
01-01-200401-01-2005nieuwe regeling

18-12-2003

Gemeenteblad van Utrecht 2003, nr. 64

Raadsvoorstel jaargang 2003, nr. 293

Tekst van de regeling

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2004 (waarin opgenomen de eerste en tweede wijziging. Raadsbesluiten van 18 december 2003, 9 december 2004 en 9 februari 2006)

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Utrecht;

  • c.

    de gemeente: de gemeente Utrecht;

  • d.

    vrijwilligerswerk: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie;

  • e.

    proefplaatsing: werken met behoud van uitkering als bedoeld in artikel 9 van deze verordening;

  • f.

    opstapbaan: een arbeidsplaats die door de gemeente gesubsidieerd wordt op grond van afdeling 2 van hoofdstuk 4 van deze verordening;

  • g.

    vangnetbaan: een arbeidsplaats die door de gemeente gesubsidieerd wordt op grond van afdeling 3 van hoofdstuk 4 van deze verordening;

  • h.

    alleenstaande: de alleenstaande zoals bedoeld in artikel 4 onder a. van de wet;

  • i.

    alleenstaande ouder: de alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4 onder b. van de wet;

  • j.

    gezin: het gezin als bedoeld in artikel 4 onder c. van de wet;

  • k.

    gehuwden: gehuwden of degenen die daarmee gelijk te stellen zijn volgens artikel 3 van de wet;

  • l.

    kind: een kind als bedoeld in artikel 4 onder d. van de wet;

  • m.

    de doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7 eerste lid onder a. van de wet door de gemeente ondersteuning kan worden geboden;

  • n.

    degene die bijstand ontvangt: degene die algemene bijstand ontvangt op grond van de wet. Met degene die bijstand ontvangt wordt gelijkgesteld degene die een uitkering ontvangt op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) of op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);

  • o.

    de belanghebbende: het lid van de doelgroep dat aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

  • p.

    de werknemer: het lid van de doelgroep dat een dienstverband heeft met een werkgever die daarvoor subsidie ontvangt op grond van deze verordening;

  • q.

    ondersteuning: ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet;

  • r.

    een traject: een aaneenschakeling van reïntegratieinstrumenten;

  • s.

    reïntegratieinstrumenten: de instrumenten die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet;

  • t.

    arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 6 onder b. van de wet;

  • u.

    wettelijk minimumloon: het wettelijk minimumloon zoals dat op 1 januari van het kalenderjaar waar de subsidie betrekking op heeft van toepassing was op de werknemer. Als op de werknemer op die datum een minimumjeugdloon van toepassing was, geldt dat als het voor hem geldende minimumloon;

  • v.

    arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Met een arbeidsovereenkomst wordt gelijk gesteld een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht;

  • w.

    dakloze: persoon zonder vaste woon of verblijfplaats die de nacht doorgaans buiten doorbrengt of in een instelling bedoeld voor de opvang van daklozen.

Artikel 2 Opdracht aan het college

  • 1.

    Het college biedt ondersteuning aan leden van de doelgroep.

  • 2.

    Het college zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van reïntegratie-instrumenten. Het college houdt daarbij rekening met de aard en omvang van door het college te bepalen doelgroepen en de instrumenten die het meest geschikt zijn voor de leden van die doelgroepen.

  • 3.

    Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan reïntegratie-instrumenten prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 4.

    Het college bevordert de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar voor leden van de doelgroep, voor zover die opvang nodig is voor het volgen van een traject of voor deelname aan een reïntegratie-instrument, of voor het bereiken van het doel van een traject of een reïntegratie-instrument.

Hoofdstuk 2 Doel en doelgroep

Artikel 3 Doel van de ondersteuning

Het college kan aan een lid van de doelgroep ondersteuning bieden bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid, of als dat doel niet bereikbaar is, bij zelfstandige maatschappelijke participatie.

Artikel 4 Vorm van de ondersteuning

1.Ondersteuning kan worden geboden door het aanbieden een traject, waarbij zonodig reïntegratie-instrumenten kunnen worden ingezet,

of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

  • 2.

    Bij de inzet van reïntegratie-instrumenten wordt gekozen voor dat instrument dat beschikbaar is en dat adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

  • 3.

    Reïntegratie-instrumenten die gericht zijn op de arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

Artikel 5 Onderzoek

Het college kan voordat besloten wordt tot een traject en/of tot de inzet van reïntegratie-instrumenten een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de reïntegratie-instrumenten of andere vormen van begeleiding.

Artikel 6 Verplichtingen

Onverminderd andere verplichtingen die gelden op grond van de wet of van andere wetten, bijvoorbeeld in verband met een uitkering die de belanghebbende ontvangt, gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

  • a.

    het verstrekken van de inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject en/of een geschikt reïntegratie-instrument;

  • b.

    het verlenen van medewerking aan een onderzoek als bedoeld in het vorige artikel;

  • c.

    het naar vermogen uitvoering geven aan de verschillende onderdelen van het traject;

  • d.

    na te laten hetgeen de realisatie van het doel van het traject of van de reïntegratie-instrumenten belemmert.

Hoofdstuk 3 Werk als instrument voor reïntegratie

Afdeling 1 Werken met behoud van uitkering

Artikel 7 Vrijwilligerswerk

  • 1.

    Vrijwilligerswerk kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling of, als dat vooralsnog niet mogelijk is, zelfstandige maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Vrijwilligerswerk heeft als doel de belanghebbende, met behoud van uitkering, werkritme op te laten doen en/of behouden.

  • 3.

    Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties zonder winstoogmerk. In afwijking daarvan kan vrijwilligerswerk ook verricht worden bij een organisatie die ten behoeve van de gemeente reïntegratieactiviteiten verricht als bedoeld in deze verordening.

  • 4.

    Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende geen perspectief, of op (middel)lange termijn een reëel perspectief, heeft op regulier werk en dat inzet van het instrument wenselijk is.

Artikel 8 Leerwerkstage

  • 1.

    Een leerwerkstage kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De leerwerkstage heeft als doel de belanghebbende, met behoud van een bijstandsuitkering, door middel van een stage werkervaring en vaardigheden op te laten doen in een bepaald vakgebied.

  • 3.

    Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of (middel)lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een leerwerkstage geïndiceerd is.

  • 4.

    De leerwerkstage duurt maximaal negen maanden.

Artikel 9 Proefplaatsingen

  • 1.

    Bemiddeling naar een proefplaatsing kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De proefplaatsing heeft als doel de belanghebbende, met behoud van een bijstandsuitkering, te laten wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid.

  • 3.

    Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of (middel)lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een proefplaatsing geïndiceerd is.

  • 4.

    De proefplaatsing kan maximaal zes maanden duren. Wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of middellange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk, en de proefplaatsing in combinatie met een opstapbaan wordt ingezet, duurt de proefplaatsing maximaal drie maanden.

Afdeling 2 Betaald werk

Artikel 10 Opstapbanen

  • 1.

    Bemiddeling naar een opstapbaan kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De opstapbaan heeft als doel de belanghebbende, door betaald werk, sneller op regulier werk te plaatsen.

  • 3.

    Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of middellange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een opstapbaan geïndiceerd is.

  • 4.

    Het instrument wordt niet ingezet als de belanghebbende gehuwd is en het bruto-inkomen van zijn partner hoger is dan EUR 2.500,00 per maand.

  • 5.

    De opstapbaan duurt maximaal één jaar als:

    • a.

      de werknemer 23 jaar of ouder en niet dakloos is en door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat hij op korte termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk of als;

    • b.

      de werknemer 23 jaar of ouder en niet dakloos is en bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst geen bijstand ontving.

  • 6.

    De opstapbaan duurt maximaal twee jaar als:

    • a.

      de werknemer bij aanvang van de arbeidsovereenkomst jonger dan 23 jaar was of als;

    • b.

      de werknemer bij aanvang van de arbeidsovereenkomst dakloos was;

    • c.

      de werknemer bij aanvang van de arbeidsovereenkomst 23 jaar of ouder was en door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat hij op middellange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en bijstand ontving.

Artikel 11 Vangnetbanen

  • 1.

    Bemiddeling naar een vangnetbaan kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De vangnetbaan heeft als doel de belanghebbende, door betaald werk, een zodanige werkervaring op te laten doen dat het perspectief op regulier werk vergroot wordt.

  • 3.

    Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende die bijstand ontvangt en/of jonger dan 23 jaar op lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk, een proefplaatsing is afgerond en een vangnetbaan geïndiceerd is.

  • 4.

    Het instrument wordt niet ingezet als de belanghebbende gehuwd is en het bruto-inkomen van zijn partner hoger is dan EUR 2.500,00 per maand.

  • 5.

    De vangnetbaan kan maximaal drie jaar duren.

Hoofdstuk 4 Subsidies voor de werkgever

Afdeling 1 Algemene voorwaarden voor subsidies aan werkgevers

Artikel 12 Doel van de subsidies voor de werkgever

Het college kan een subsidie verstrekken voor de loonkosten van bepaalde werknemers, om zo werkgevers te stimuleren arbeidsplaatsen beschikbaar te stellen voor bepaalde categorieën werkloos werkzoekenden.

Artikel 13 Werkingssfeer

Subsidie aan werkgevers is alleen mogelijk ten behoeve van arbeidsplaatsen die worden vervuld door leden van de doelgroep.

Artikel 14 Samenloop van subsidies

Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door de gemeente, reeds een andere subsidie wordt verstrekt.

Artikel 15 Definitieve vaststelling

  • 1.

    Als de subsidie voor een bepaalde periode geldt, wordt het recht op die subsidie telkens na afloop van het kalenderjaar vastgesteld.

  • 2.

    De werkgever verstrekt daartoe uiterlijk binnen vijf maanden na het verstrijken van het kalenderjaar waar de subsidie betrekking op heeft de gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van de subsidie en de gegevens die nodig zijn verantwoording door de gemeente aan het rijk.

Artikel 16 Voorschotten

  • 1.

    Het college kan in de situatie die bedoeld wordt in het vorige lid voorafgaande aan de subsidievaststelling voorschotten verstrekken als aan de andere voorwaarden voor subsidie is voldaan.

  • 2.

    Voorschotten worden eerst verrekend met de definitief vastgestelde subsidie of met voorschotten over een zelfde of een volgend kalenderjaar. Als een werkgever meerdere subsidies ontvangt, kunnen voorschotten op de ene subsidie met een definitief vastgestelde andere subsidie op grond van deze verordening of met voorschotten op een andere subsidie op grond van deze verordening worden verrekend.

Artikel 17 Bevoegdheid college

  • 1.

    Het college kan aanvullende regels stellen met nadere voorwaarden voor subsidies aan werkgevers.

  • 2.

    Het college kan regels stellen waarin categorieën van werkgevers of werknemers worden aangewezen waarvoor voor aan bepaalde voorwaarden voor subsidie of de hoogte of de duur daarvan niet hoeft te worden voldaan.

  • 3.

    Het college kan een subsidieplafond vaststellen voor de subsidies aan werkgevers.

Artikel 18 De aanvraag

  • 1.

    De subsidie voor loonkosten moet worden aangevraagd uiterlijk drie maanden na de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst.

  • 2.

    De subsidie bij doorstroom naar regulier werk moet worden aangevraagd binnen drie maanden na het verstrijken van de periode van bedoeld in artikel 24, vijfde en zesde lid.

Afdeling 2 Subsidie voor opstapbanen

Artikel 19 Voorwaarden bij subsidie voor opstapbanen

  • 1.

    Het college kan aan een werkgever een subsidie geven voor de loonkosten van een werknemer die in het kader van een traject gericht op reïntegratie in de arbeid ten behoeve van de werkgever werkt.

  • 2.

    De subsidie wordt alleen verstrekt als de werkgever een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een werknemer van wie vooraf door of namens het college is vastgesteld dat deze tot de doelgroep voor een opstapbaan behoort.

  • 3.

    De subsidie wordt alleen verstrekt als het gaat om een arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer voor een dusdanig aantal uren wordt aangesteld, dat zijn netto salaris meer bedraagt dan het voor hem geldende bijstandsniveau.

  • 4.

    In afwijking van het vorige lid kan subsidie worden verstrekt als de werknemer voor een aantal uren wordt aangesteld waarbij het netto salaris minder bedraagt dan het voor hem geldende bijstandsniveau, als het college ten aanzien van de werknemer die alleenstaande ouder is heeft vastgesteld dat hij niet in staat is het aantal in het vorige lid bedoelde uren te werken in verband met de zorg voor één of meerdere kinderen.

  • 5.

    De subsidie is mogelijk ten behoeve van arbeidsplaatsen in organisaties met en zonder winstoogmerk.

Artikel 20 Hoogte en duur van de subsidie voor opstapbanen

  • 1.

    De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a.

      EUR 7.500,00 als de werknemer 23 jaar of ouder is en door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat er bij aanvang van het dienstverband op korte termijn een reëel perspectief is op arbeidsinschakeling en hij tot de aanvang van de arbeidsovereenkomst bijstand ontving;

    • b.

      EUR 10.000,00 per jaar als de werknemer 23 jaar of ouder is en door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat er bij aanvang van het dienstverband op middellange termijn een reëel perspectief is op arbeidsinschakeling en hij tot de aanvang van de arbeidsovereenkomst bijstand ontving;

    • c.

      100 % van het wettelijk minimumloon als de werknemer jonger dan 23 jaar is of dakloos is.

    • d.

      EUR 5.000,00 als de werknemer 23 jaar of ouder is en geen bijstand ontving.

  • 2.

    De subsidie geldt voor een periode van:

    • a.

      één jaar als de werknemer 23 jaar of ouder is en door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat er bij aanvang van het dienstverband op korte termijn een reëel perspectief is op arbeidsinschakeling en hij tot de aanvang van de arbeidsovereenkomst bijstand ontving;

    • b.

      twee jaar als de werknemer 23 jaar of ouder is en door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat er bij aanvang van het dienstverband op middellange termijn een reëel perspectief is op arbeidsinschakeling en hij tot de aanvang van de arbeidsovereenkomst bijstand ontving;

    • c.

      twee jaar als de werknemer jonger dan 23 jaar is of dakloos is.

    • d.

      één jaar als de werknemer 23 jaar of ouder is en geen bijstand ontving.

  • 3.

    Voor de hoogte en de duur van de subsidie is bepalend de leeftijd van werknemer bij aanvang van de arbeidsovereenkomst.

  • 4.

    De subsidie wordt na rato verlaagd als het dienstverband korter heeft geduurd dan de periode waarvoor hij geldt.

  • 5.

    De subsidie geldt voor dienstverbanden van 32 uren per week. Het subsidiebedrag wordt naar rato verlaagd bij een dienstverband van minder dan 32 uren per week.

Afdeling 3 Subsidie voor vangnetbanen

Artikel 21 Voorwaarden bij subsidie voor vangnetbanen

  • 1.

    Het college kan aan een werkgever een subsidie geven voor de loonkosten van een werknemer die in het kader van een traject gericht op reïntegratie in de arbeid ten behoeve van de werkgever werkt.

  • 2.

    De subsidie wordt alleen verstrekt als de werkgever een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een werknemer waarvan vooraf door of namens het college is vastgesteld dat deze tot de doelgroep voor een vangnetbaan behoort.

  • 3.

    De subsidie wordt alleen verstrekt als het gaat om een arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer voor een dusdanig aantal uren wordt aangesteld, dat zijn netto salaris meer bedraagt dan het voor hem geldende bijstandsniveau.

  • 4.

    In afwijking van het vorige lid kan subsidie worden verstrekt als de werknemer voor een aantal uren wordt aangesteld waarbij het netto salaris minder bedraagt dan het voor hem geldende bijstandsniveau, als het college ten aanzien van de werknemer die alleenstaande ouder is heeft vastgesteld dat hij niet in staat is het aantal in het vorige lid bedoelde uren te werken in verband met de zorg voor één of meerdere kinderen.

  • 5.

    VERVALLEN.

  • 6.

    VERVALLEN.

Artikel 22 Hoogte en duur van de subsidie voor vangnetbanen

  • 1.

    De subsidie bedraagt ten hoogste een percentage van het wettelijk minimumloon, zoals dat zou gelden bij een dienstverband van 32 uren per week. Dit percentage is afhankelijk van de leeftijd en gezinssituatie van de werknemer en bedraagt:

  • a.

    84% als de werknemer alleenstaande is;

  • b.

    93% als de werknemer alleenstaande ouder is;

  • c.

    93% als de werknemer gehuwd is;

  • d.

    111% als de werknemer jonger dan 23 jaar of dakloos is.

  • 2.

    Voor de hoogte van de subsidie is de leeftijd en gezinssituatie bij aanvang van de arbeidsovereenkomst bepalend.

  • 3.

    De subsidie wordt gedurende maximaal drie jaar verstrekt.

  • 4.

    De subsidie wordt naar rato verlaagd bij een dienstverband van minder dan 32 uren per week.

Artikel 23 Bevoegdheid college

Het college kan categorieën van werknemers of categorieën van werkgevers aanwijzen waarvoor de subsidie in afwijking van het vorige artikel hoger kan worden vastgesteld of voor een langere duur kan worden verstrekt.

Afdeling 4 Subsidie bij doorstroom naar regulier werk

Artikel 24 Voorwaarden voor subsidie bij doorstroom naar regulier werk

  • 1.

    Het college kan aan een werkgever een subsidie geven als een werknemer reguliere arbeid heeft aanvaard bij dezelfde of een andere werkgever.

  • 2.

    De subsidie wordt alleen verstrekt als de werkgever voor de loonkosten van de werknemer een subsidie ontvangt of heeft ontvangen op grond van deze verordening.

  • 3.

    De subsidie wordt alleen verstrekt als de in het eerste lid bedoelde werkaanvaarding is geschied binnen de duur waarvoor de loonkostensubsidie geldt.

  • 4.

    De subsidie wordt alleen verstrekt als de werknemer bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst bijstand ontving.

  • 5.

    De subsidie wordt alleen verstrekt als de werknemer na twaalf maanden na de datum met ingang waarvan het gesubsidieerde dienstverband is beëindigd nog arbeid in loondienst verricht.

  • 6.

    De subsidie wordt alleen verstrekt als de werknemer twaalf maanden na de datum met ingang waarvan het gesubsidieerde dienstverband is beëindigd:

    • a.

      een arbeidsovereenkomst heeft van onbepaalde duur;

    • b.

      een arbeidsovereenkomst heeft voor bepaalde tijd voor een duur die op dat moment nog tenminste een jaar bedraagt.

Artikel 25 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a.

    EUR 4.000,00 bij doorstroom vanuit een vangnetbaan;

  • b.

    EUR 3.000,00 bij doorstroom vanuit een opstapbaan waarvoor gedurende maximaal twee jaar subsidie mogelijk was;

  • c.

    EUR 2.500,00 bij doorstroom vanuit een opstapbaan waarvoor gedurende maximaal een jaar subsidie mogelijk was.

Hoofdstuk 5 Subsidies voor de werknemer

Artikel 26 Bevoegdheid college

  • 1.

    Het college kan categorieën van personen aanwijzen aan wie een subsidie verstrekt kan worden ter bevordering van de aanvaarding of het behoud van werk gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels vast over de voorwaarden voor die subsidie en de hoogte daarvan.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 27 Citeerwijze en inwerkingtreding

1.Deze verordening kan worden aangehaald als: Reïntegratieverordening

2004.

  • 2.

    De Verordening loonkostensubsidie instroom/doorstroombanen Wiwwerkervaringsplaatsen (Gemeenteblad van Utrecht 1999, nr. 23) wordt ingetrokken.

  • 3.

    De Verordening premiebeleid en vrijlating inkomsten 2001

(Gemeenteblad van Utrecht 2001, nr. 19) wordt ingetrokken.

4.Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2004.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op

18 december 2003.

De griffier, De burgemeester,

Drs. A.A.H. Smits Mr. A.H. Brouwer-Korf

Bekendmaking is geschied op 24 december 2003.

Deze verordening is in werking getreden op 1 januari 2004.

BIJLAGEBEHORENDBIJGEMEENTEBLADVANUTRECHT 2004,NR.64

Toelichting

Algemeen

Deze verordening regelt de ondersteuning die de gemeente biedt bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet werk en bijstand (WWB). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 WWB.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Definities

In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die meer dan eens in de verordening voorkomen, en waarvan het van belang is dat er telkens

hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

  • a.

    t/m c. kortheidshalve wordt onder de wet de WWB verstaan, en onder het college en de gemeente de betreffende organen van Utrecht. Hiermee wordt ook tot uitdrukking gebracht dat de verordening alleen op de gemeente Utrecht van toepassing is.

  • d.

    t/m g. Een aantal reïntegratie-instrumenten is in de definitielijst opgenomen. Vooral bij de vormen van gesubsidieerde arbeid onder f. en g. is dit van belang. Daarmee wordt een duidelijke relatie

gelegd tussen hoofdstuk 3, waarin geregeld wordt in welke situatie en onder welke voorwaarden iemand in aanmerking kan komen voor bemiddeling naar een gesubsidieerde baan, en hoofdstuk 4, waarin de voorwaarden voor een werkgever staan om een loonkostensubsidie te krijgen. Zo’n subsidie is namelijk alleen mogelijk als de werknemer tot de doelgroep van zo’n gesubsidieerde baan behoort.

  • h.

    t/m l. Voor de begrippen die te maken hebben met de gezinssituatie wordt aansluiting gezocht bij de definities daarvoor in de WWB. Hierdoor worden samenlevingsvormen als samenwoning en geregistreerd partnerschap gelijkgesteld met het huwelijk.

  • m.

    De doelgroep aan wie de gemeente ondersteuning moet bieden is geregeld in artikel , eerste lid van de WWB.

  • n.

    Degenen die één van deze uitkeringen ontvangen vallen onder de doelgroep van deze verordening en worden in deze verordening gelijkgesteld met degenen die bijstand ontvangen.

  • q.

    t/m t. Voor een definitie van ondersteuning is aansluiting gezocht bij de definitie daarvan in de WWB. Reïntegratie-instrumenten zijn voorzieningen die verstrekt kunnen worden om die ondersteuning te bieden. Een traject is een aaneenschakeling van reïntegratie-instrumenten. Het doel is van tevoren vastgesteld. In de

meeste gevallen wordt naar aanleiding van een diagnose, samen met de belanghebbende, een plan opgesteld, met daarin de trajectdoelen. Een traject kan ook uit een enkel reïntegratie-instrument bestaan.

w.Daklozen vormen een bijzondere groep, die door hun sociaaleconomische omstandigheden vaak moeilijker aan het werk raakt. Voor deze groep gelden bij de loonkostensubsidies gunstigere bepalingen, om zo een groter aanbod van arbeidsplaatsen voor deze groep te bevorderen. Voor de definitie van dakloze is aansluiting gezocht bij de definitie daarvan in de Verordening toeslagen en verlagingen WWB.

Artikel 2 Opdracht aan het college

De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden

van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat het liefst zou zien. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van reïntegratie-instrumenten, maar het college heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

Artikel 4 Vorm van de ondersteuning

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere reïntegratie-instrumenten. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Reïntegratie-instrumenten worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt.

Reïntegratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.

Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van reïntegratie-instrumenten zijn. Ook in dat geval geldt dat het instrument beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen.

Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden worden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.

Artikel 5 Onderzoek

In de meeste gevallen zal voordat tot de inzet van reïntegratie-instrumenten wordt besloten een advies worden gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses. Niet uitgesloten is dat het onderzoek zelf wordt verricht. Eventueel kan na een zelf verricht onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Ook is denkbaar dat uit het eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of de inzet van reïntegratie-instrumenten niet nodig is.

Artikel 6 Verplichtingen

Deelname aan reïntegratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het reïntegratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft

de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onder-

zoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten op de belanghebbende worden verhaald, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen.

Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wetof regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Artikel 7 Vrijwilligerswerk

Vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kan een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Het kan worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is, of als dat pas op middellange of lange termijn mogelijk is. Er is bewust voor gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Niet alleen zou dat ten onrechte de suggestie wekken dat dat altijd vooraf exact vast te stellen is, het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden. Ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat de het arbeidsperspectief wijzigt. In het meerjarig beleidsplan zoals dat was vastgesteld bij het van kracht worden van deze verordening wordt uitgegaan van de volgende termijnen:

  • -

    korte termijn: binnen een anderhalf jaar;

  • -

    middellange termijn: tussen anderhalf en tweeënhalf jaar;

  • -

    lange termijn: niet binnen tweeënhalf jaar.

Daarnaast worden nog groepen onderscheiden die direct kunnen uitstromen naar betaald werk, of bij wie er in het geheel geen arbeidsperspectief is. Niet alleen het arbeidsperspectief is bepalend voor de inzet van een reïntegratieinstrument. Steeds geldt dat het nodig moet zijn, dat de kortste weg naar werk gevolg wordt en dat het geïndiceerd is.

Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben. Uit de definitie van vrijwilligerswerk in artikel 1 onder d. volgt bovendien dat het moet gaan om maatschappelijk nuttige activiteiten. Er is van afgezien om een maximale duur vast te stellen, om ervoor te zorgen dat het instrument ingezet kan worden voor degenen voor wie uitstroom naar betaald werk niet mogelijk is, en voor wie het vrijwilligerswerk zelfstandige maatschappelijke participatie als doel heeft. Als vrijwilligerswerk een onderdeel van een traject naar betaald werk is, wordt de duur beperkt doordat een traject van beperkte duur is.

Artikel 8 Leerwerkstage

De leerwerkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt. De leerwerkstage is bedoeld voor leden van de doelgroep die op korte, middellange of lange termijn perspectief op betaald werk hebben. Wat die termijnen inhouden is nader uitgewerkt in de toelichting op artikel 7. Voor de leerwerkstage geldt net als voor vrijwilligerswerk dat niet alleen het arbeidsperspectief bepalend is voor de inzet van het instrument. Anders dan bij vrijwilligerswerk geldt hier wel een duurbeperking. De reden daarvan is dat de leerwerkstage niet kan worden ingezet met als (voorlopig) einddoel zelfstandige maatschappelijke participatie, zodat een duurbeperking hier geen ongewenste beperkingen aan de inzet ervan geeft.

Artikel 9 Proefplaatsingen

Bij de proefplaatsing is het doel niet zozeer het leren van vaardigheden, maar vooral het wennen aan aspecten die samenhangen met betaald werk. Net als de leerwerkstage kan het instrument worden ingezet voor leden van de doelgroep met een perspectief op betaald werk op korte, middellange of lange termijn. Wat die termijnen inhouden is nader uitgewerkt in de toelichting op artikel 7. Voor de proefplaatsing geldt net als voor vrijwilligerswerk dat niet alleen het arbeids-perspectief bepalend is voor de inzet van het instrument. De proefplaatsing duurt maximaal zes maanden. De proefplaatsing duurt drie maanden als die voorafgaat aan een opstapbaan. Omdat opstapbanen gereserveerd zijn voor mensen met een arbeidsperspectief op korte of middellange termijn, doet die situatie zich alleen in die gevallen voor.

Artikel 10 Opstapbanen

De opstapbaan is een gesubsidieerde baan die bedoeld is om de belanghebbende sneller op een reguliere baan geplaatst te krijgen. Hij is alleen bedoeld voor mensen die op korte of middellange termijn naar regulier werk kunnen uitstromen.

Wat die termijnen inhouden is uitgewerkt in de toelichting op artikel 7. Gehuwden, of degenen die daarmee gelijk te stellen zijn, worden niet op een opstapbaan geplaatst als zij een partner hebben met een inkomen dat hoog genoeg is om in het gezinsinkomen te voorzien. Voor groepen waarvan het extra belangrijk is dat langdurige werkloosheid wordt voorkomen, of die extra moeilijk toegang krijgen tot de arbeidsmarkt, geldt een langere maximumduur voor een opstapbaan. Het gaat om jongeren ( jonger dan 23), daklozen en mensen die een bijstandsuitkering ontvingen en pas op middellange termijn kunnen uitstromen naar regulier werk. Voor hen duurt de opstapbaan maximaal twee jaar. Voor de anderen duurt de opstapbaan maximaal een jaar. Dat zijn mensen ouder dan 23 jaar en niet dakloos, die op korte termijn kunnen uitstromen naar regulier werk, en de mensen ouder dan 23 jaar en niet dakloos die geen bijstand ontvingen. De duurbeperking die aan de opstapbaan verbonden is houdt verband met de maximale duur van de loonkostensubsidie die aan de werkgever kan worden verstrekt.

Artikel 11 Vangnetbanen

De vangnetbaan is een gesubsidieerde baan die bedoeld is om door het opdoen van werkervaring het perspectief op regulier betaald werk te vergroten. Hij is bedoeld voor mensen waarvoor het extra belangrijk is om langdurige werkloosheid te voorkomen. Het gaat om jongeren ( jonger dan 23 jaar) of om mensen met een bijstandsuitkering. Voor beide groepen geldt als voorwaarde dat er pas op lange termijn uitstroom mogelijk is naar regulier werk. Wat die termijn inhoudt is uitgewerkt in de toelichting op artikel 7. De vangnetbaan duurt maximaal drie jaar. Deze duurbeperking houdt verband met de maximale duur van de loonkosten-subsidie die aan de werkgever kan worden verstrekt.

Gehuwden, of degenen die daarmee gelijk te stellen zijn, worden niet op een vangnetbaan geplaatst als zij een partner hebben met een inkomen dat hoog genoeg is om in het gezinsinkomen te voorzien.

Artikel 12 Doel van de subsidies voor de werkgever

Doel van subsidiering van arbeidsplaatsen is om extra werkgelegenheid te bevorderen voor speciale groepen van werklozen die anders geen werk kunnen vinden. De reden hiervoor kan zijn dat deze werklozen door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of dat werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn om iemand in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico’s die daaraan verbonden zijn. Door deze subsidiering worden die financiële risico’s gecompenseerd, en komen er voor de gemeente extra instrumenten beschikbaar voor het uitvoeren van haar reïntegratiedoelstellingen.

Artikel 13 Werkingssfeer

Vanwege het lokale karakter van het gemeentelijk werkgelegenheidsbeleid, is subsidie alleen mogelijk voor arbeidsplaatsen binnen de gemeentegrenzen. Omdat arbeid niet in alle gevallen op één locatie wordt verricht, is gekozen voor de formulering dat de werkzaamheden doorgaans binnen de gemeente moeten worden verricht.

De werknemer moet overigens ook in de gemeente Utrecht wonen. Dat volgt uit de definitie van de doelgroep in artikel 1 van deze verordening, omdat alleen ondersteuning wordt gegeven aan degenen aan wie de gemeente Utrecht ondersteuning moet bieden.

Artikel 14 Samenloop van subsidies

Ongewenste samenloop van subsidies moet worden voorkomen. Voor een deel is daarin al voorzien doordat alleen voor kosten (en voor zover die er zijn) subsidie kan worden verleend. Toch is nog eens uitdrukkelijk opgenomen dat een loonkostensubsidie alleen mogelijk is voor die loonkosten, of voor dat deel van die loonkosten, waar niet al een andere subsidie voor wordt ontvangen. Dat hoeft niet een subsidie te zijn die alleen voor de loonkosten bedoeld is. Het kan ook om een meer algemene subsidie gaan, waarvan is vastgesteld dat die ook voor de loonkosten bedoeld is.

Artikel 15 Definitieve vaststelling

Het definitieve recht op subsidie wordt vastgesteld na afloop van ieder kalenderjaar.

Als er meer dan één gesubsidieerde arbeidsplaats is, wordt op dat moment tevens het totaal aan subsidies voor die arbeidsplaatsen vastgesteld. Definitieve vaststelling per kalenderjaar sluit ook goed aan bij het moment van salarisveranderingen en fiscale veranderingen en bij het moment waarop definitief opgave van loonkosten moet worden gedaan ten behoeve van andere regelingen.

Artikel 16 Voorschotten

Voorschotverlening is mogelijk gemaakt omdat de subsidie eenmaal per jaar definitief wordt vastgesteld, en de bedrijfsvoering van werkgevers niet altijd toelaat dat de loonkosten worden betaald zonder dat daar de inkomsten uit de loonkostensubsidie tegenover staat. Als is vastgesteld dat aan de voorwaarden van subsidiering is voldaan, kunnen periodiek voorschotten worden verstrekt ter hoogte van een voorlopige schatting van het uiteindelijk toe te kennen subsidiebedrag ten behoeve van de aanwezige gesubsidieerde arbeidsplaatsen over de periode waar het voorschot betrekking heeft. Bij de definitieve vaststelling van de subsidie vindt verrekening van de verstrekte voorschotten plaats. Het verschil dat resteert wordt uitbetaald als het positief is, of verrekend met de bevoorschotting van het volgende kalenderjaar als het negatief is. Als verrekening niet mogelijk is, worden te veel verstrekte voorschotten teruggevorderd.

Artikel 17 Bevoegdheid college

In deze verordening zijn de belangrijkste voorwaarden voor subsidieverlening opgenomen. Desondanks kan het wenselijk zijn dat bepaalde voorwaarden worden aangevuld of aangescherpt, bijvoorbeeld als blijkt dat bestaande regels oneigenlijke subsidiering of concurrentievervalsing mogelijk maken. Omgekeerd kan het wenselijk zijn dat ten behoeve van bepaalde categorieën van werknemers of werkgevers in gunstige zin kan worden afgeweken.

Om te voorkomen dat telkens in individuele gevallen van de gestelde regels wordt afgeweken, is voorgeschreven dat dit alleen kan op grond van door het college vastgestelde algemene richtlijnen.

De aan het college gegeven mogelijkheid om een subsidieplafond vast te stellen is om ongewenste overschrijding van de beschikbare middelen te voorkomen. Dat is nodig omdat vooraf niet bepaald kan worden hoe effectief het beleid om de werkgelegenheid voor speciale doelgroepen te vergroten zal zijn, en wat de uitgaven zullen zijn die daar het gevolg van zijn.

Artikel 19 Voorwaarden bij subsidie voor opstapbanen

De voorwaarden die zijn verbonden aan een loonkostensubsidie zoals bedoeld in dit artikel houden rechtstreeks verband met de voorwaarden die gelden voor plaatsing van een belanghebbende op een opstapbaan. Dat komt doordat een werkgever alleen subsidie kan krijgen nadat hij een arbeidsoverkomst heeft gesloten met een werknemer waarvan vooraf door het college is vastgesteld dat hij tot de doelgroep behoort. In de praktijk zal een werkgever kenbaar maken dat hij een arbeidsplaats wil creëren voor de doelgroep en daarvoor subsidie wil gaan ontvangen. Daarna zullen aan hem verschillende kandidaten worden gepresenteerd voor wie in het kader van hun reïntegratie een opstapbaan wordt gezocht. De beschikbaarheid van een geschikte kandidaat die tot de doelgroep van een opstapbaan behoort is daardoor een voorwaarde voor subsidie geworden.

Een andere belangrijke voorwaarde is dat het werk (en dus ook de betaling daarvoor) van een dusdanige omvang is, dat de belanghebbende daarmee

in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, en dus geen beroep meer hoeft te doen op (aanvullende) bijstand. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt als het om een alleenstaande ouder gaat, van wie vooraf door het college is vastgesteld dat hij dat benodigde aantal uren niet kan werken vanwege de zorg voor minderjarige kinderen.

Omdat het creëren van extra werkgelegenheid voor bepaalde doelgroepen het belangrijkste doel van de loonkostensubsidie is, is het niet van belang of de werkgever winst nastreeft of geen winstoogmerk heeft.

Artikel 20 Hoogte en duur van de subsidie voor opstapbanen

De hoogte en de duur van de subsidie zijn afhankelijk van omstandigheden die in de werknemer gelegen zijn. De reden daarvoor is dat met de subsidie beoogd wordt werkgelegenheid te creëren voor bepaalde doelgroepen. Om voor bepaalde doelgroepen waar dat extra belangrijk voor is meer werkgelegenheid te creëren, is de subsidie voor een geschikte arbeidsplaats hoger, of is de duur van de subsidie langer. Het gaat om jongeren ( jonger dan 23 jaar), daklozen, mensen die een bijstandsuitkering ontvangen en mensen met een grotere afstand tot de arbeids-markt. Voor al deze criteria geldt de situatie bij aanvang van het gesubsidieerde dienstverband. Dat betekent dat de hoogte en de maximumduur van de subsidie bij aanvang van het gesubsidieerde dienstverband al vastgesteld kan worden.

Artikel 21 Voorwaarden bij subsidie voor vangnetbanen

Net als bij de opstapbaan zijn de voorwaarden die zijn verbonden aan een loonkostensubsidie gekoppeld aan de voorwaarden voor plaatsing op de gesubsidieerde baan, doordat een werkgever alleen subsidie kan krijgen nadat hij een arbeidsoverkomst heeft gesloten met een werknemer waarvan vooraf door het college is vastgesteld dat hij tot de doelgroep behoort en dat een vangnetbaan geïndiceerd is. De maximale duur voor de subsidie is in alle gevallen drie jaar. Voor jongeren ( jonger dan 23 jaar) en voor daklozen wordt de hoogste subsidie gegeven, om extra werkgelegenheid voor deze groepen te creëren. Voor arbeidsplaatsen die vervuld worden door werknemers die kostwinner voor een gezin zijn wordt om diezelfde reden een hogere subsidie gegeven dan voor plaatsen die opgevuld worden door alleenstaanden.

Artikel 22 Hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie is afhankelijk van het wettelijk minimumloon, zoals dat zou gelden bij een dienstverband van 32 uur. Dat wordt berekend door het wettelijk minimumloon, zoals dat periodiek wordt vastgesteld door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, te vermenigvuldigen met 32 gedeeld door het aantal uren dat een volledige werkweek bedraagt. Van de uitkomst hiervan, wordt een percentage genomen dat afhangt van omstandigheden gelegen bij de werknemer. Dit percentage wordt verhoogd met veertien procentpunten. Dat laatste is om te bereiken dat van de totale kosten van de werkgever, waaronder ook de werkgeverslasten die niet in het wettelijk minimumloon begrepen zijn, ongeveer een zelfde deel wordt gesubsidieerd als het deel van de loonkosten exclusief de werkgeverslasten. Door uit te gaan van het wettelijk minimumloon en niet van de werkelijke loonkosten, wordt voorkomen dat de hoogte van de subsidie afhankelijk is van door de werkgever te beïnvloeden omstandigheden, zoals de hoogte van het feitelijk uitbetaalde salaris en de hoogte van de werkgeverslasten. Bovenstaande berekening geldt bij dienstverbanden van 32 uren per week of meer. Bij dienst-verbanden van minder dan 32 uren per week, wordt de subsidie naar rato verlaagd.

Artikel 23 Bevoegdheid college

In dit artikel wordt aan het college de mogelijkheid geboden om voor bepaalde categorieën van werknemers of werkgevers de subsidie voor een vangnet baan hoger vast te stellen, of voor een langere duur mogelijk te maken. Dit is een aanvulling op de bevoegdheid die in artikel 17 lid 2 is gegeven, om dat daar alleen de mogelijkheid wordt gegeven om bijvoorbeeld andere categorieën van werknemers gelijk te stellen met werknemers die bijstand ontvingen, zodat voor hen plaatsing op een vangnetbaan mogelijk wordt, maar ook bijvoorbeeld een subsidie van twee in plaats één jaar voor een opstapbaan mogelijk wordt. Dit artikel maakt het alleen voor vangnetbanen mogelijk om de hoogte en de duur voor de subsidie zelf in gunstige zin bij te stellen, en kan gebruikt worden om voor bepaalde groepen de subsidie bijvoorbeeld op een hoger percentage van het wettelijk minimumloon vast te stellen. Net als artikel 17 geeft dit artikel niet de mogelijkheid om in individuele gevallen af te wijken. Een richtlijn met criteria is vereist.

Artikel 24 Voorwaarden voor subsidie bij doorstroom naar regulier werk Werkgevers die iemand in dienst hebben op een opstapbaan of vangnetbaan krijgen een premie als die werknemer tijdens dat dienstverband een reguliere baan krijgt. Dat geldt alleen voor die werknemers die voorafgaand aan dat gesubsidieerde dienstverband bijstand ontvingen. Het maakt niet uit of de werknemer bij dezelfde of een andere werkgever een reguliere baan heeft gevonden. De uitstroom naar reguliere arbeid moet wel duurzaam zijn. De werknemer zes maanden na aanvang nog aan het werk zijn. Dat laatste mag overigens bij weer een andere werkgever zijn. Het recht op de premie ontstaat daardoor pas na twaalf maanden nadat het gesubsidieerde dienstverband is geëindigd en de arbeidsovereenkomst voor de reguliere baan is ingegaan. Het moet dan gaan om een contract voor onbepaalde tijd, of om een contract voor bepaalde tijd dat op dat moment nog minstens een jaar voortduurt. Op die manier kan de subsidie verstrekt worden als de werknemer bij de uitstroom naar regulier werk een vast dienstverband kreeg, maar ook bij een dienstverband voor ten minste twee jaar. Ook bij een aanstelling voor een kortere periode is subsidiering mogelijk, als die daarna verlengd is. Bijvoorbeeld een dienstverband van een jaar, dat naderhand met ten minste een jaar is verlengd. Uitgangspunt is dat er twaalf maanden na de uitstroom een dienstverband moet zijn dat op dat moment nog ten minste een jaar voortduurt.

Artikel 26 Bevoegdheid college

Dit artikel maakt het mogelijk om middels een algemene richtlijn die door het college is vastgesteld premies te geven aan bijvoorbeeld mensen die bijstand ontvangen en die arbeid in loondienst aanvaarden die leidt of zal leiden tot volledige arbeidsinschakeling.

Artikel 27 Citeerwijze en inwerkingtreding

De verordeningen die de bestaande loonkostensubsidies en premies regelen worden ingetrokken. Voor de loonkostensubsidies is een overgangsregeling opgenomen in de Overgangsverordening ID.