Organisatie | Urk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwbesluit 2003 |
Citeertitel | Bouwbesluit 2003 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Geen.
Woningwet, art. 2
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-06-2006 | Nieuwe regeling | 19-06-2003 Het Urkerland 23-06-2003 | 2003000857 |
<vet>Inhoud Bouwbesluit 2003</vet>
<vet>Hoofdstuk 1</vet> Algemene bepalingen§ 1.1 Begripsbepalingen § 1.2 Toepassing NEN, NEN-EN en aansluitvoorwaarden § 1.3 Gelijkwaardigheidsbepaling § 1.4 Kwaliteitsverklaringen en CE-markeringen § 1.5 Ontheffingen § 1.6 Niet-permanente bouwwerken en woonwagens <vet>Hoofdstuk 2</vet> Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid Afdeling 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1 Nieuwbouw § 2.1.2 Bestaande bouwAfdeling 2.2 Sterkte bij brand § 2.2.1 Nieuwbouw § 2.2.2 Bestaande bouw Afdeling 2.3 Vloerafscheiding § 2.3.1 Nieuwbouw § 2.3.2 Bestaande bouw Afdeling 2.4 Overbrugging van hoogteverschillen § 2.4.1 Nieuwbouw § 2.4.1 Bestaande bouw Afdeling 2.5 Trap § 2.5.1 Nieuwbouw § 2.5.2 Bestaande bouw Afdeling 2.6 Hellingbaan § 2.6.1 Nieuwbouw § 2.6.2 Bestaande bouw Afdeling 2.7 Elektriciteits- en noodstroomvoorziening § 2.7.1 Nieuwbouw § 2.7.2 Bestaande bouw Afdeling 2.8 Verlichting § 2.8.1 Nieuwbouw § 2.8.2 Bestaande bouwAfdeling 2.9 Gasvoorziening § 2.9.1 Nieuwbouw § 2.9.2 Bestaande bouw Afdeling 2.10 Beweegbare constructie-onderdelen § 2.10.1 Nieuwbouw § 2.10.2 Bestaande bouw Afdeling 2.11 Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie § 2.11.1 Nieuwbouw § 2.11.2 Bestaande bouw Afdeling 2.12 Beperking van ontwikkeling van brand § 2.12.1 Nieuwbouw § 2.12.2 Bestaande bouw Afdeling 2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.12.1 Nieuwbouw § 2.12.2 Bestaande bouw Afdeling 2.14 Verdere beperking van uitbreiding van brand § 2.14.1 Nieuwbouw § 2.14.2 Bestaande bouw Afdeling 2.15 Beperking van ontstaan rook § 2.15.1 Nieuwbouw § 2.15.2 Bestaande bouw Afdeling 2.16 Beperking van verspreiding van rook § 2.16.1 Nieuwbouw § 2.16.2 Bestaande bouw Afdeling 2.17 Vluchten binnen een rookcompartiment en een subbrandcompartiment § 2.17.1 Nieuwbouw § 2.17.2 Bestaande bouw Afdeling 2.18 Vluchtroutes § 2.18.1 Nieuwbouw § 2.18.2 Bestaande bouw Afdeling 2.19 Inrichting van rookvrije vluchtroutes § 2.19.1 Nieuwbouw § 2.19.2 Bestaande bouw Afdeling 2.20 Voorkoming en beperking van ongevallen bij brand § 2.20.1 Nieuwbouw § 2.20.2 Bestaande bouw Afdeling 2.21 Bestrijding van brand § 2.21.1 Nieuwbouw § 2.21.2 Bestaande bouw Afdeling 2.22 Grote brandcompartimenten § 2.22.1 Nieuwbouw § 2.22.2 Bestaande bouw Afdeling 2.23 Hoge en ondergrondse gebouwen, Nieuwbouw Afdeling 2.24 Toegang van een bouwwerk § 2.24.1 Nieuwbouw § 2.24.2 betsaande bouw Afdeling 2.25 Inbraakwerendheid, Nieuwbouw <vet>Hoofdstuk 3</vet> Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid Afdeling 3.1 Bescherming tegen geluid van buiten, nieuwbouw Afdeling 3.2 Bescherming tegen geluid van installaties, nieuwbouw Afdeling 3.3 Geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfuncties, nieuwbouw Afdeling 3.4 Beperking van galm, nieuwbouw Afdeling 3.5 Geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfuncties, nieuwbouw Afdeling 3.6 Wering van vocht van buiten § 3.6.1 Nieuwbouw § 3.6.2 Bestaande bouw Afdeling 3.7 Wering van vocht van binnen § 3.7.1 Nieuwbouw § 3.7.2 Bestaande bouw Afdeling 3.8 Afvoer van afvalwater en fecaliën § 3.8.1 Nieuwbouw § 3.8.2 Bestaande bouw Afdeling 3.9 Afvoer van hemelwater, nieuwbouw Afdeling 3.10 Luchtverversing van een verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte § 3.10.1 Nieuwbouw § 3.10.2 Bestaande bouw Afdeling 3.11 Spuivoorziening § 3.11.1 Nieuwbouw § 3.11.2 Bestaande bouw Afdeling 3.12 Luchtverversing van overige ruimten § 3.12.1 Nieuwbouw § 3.12.2 Bestaande bouw Afdeling 3.13 Toevoer van verbrandingslucht § 3.13.1 Nieuwbouw § 3.13.2 Bestaande bouw Afdeling 3.14 Afvoer rook § 3.14.2 Nieuwbouw § 3.14.2 Bestaande bouw Afdeling 3.15 Beperking van de toepassing van schadelijke materialen, nieuwbouw Afdeling 3.16 Beperking van het kunnen binnendringen van uit de grond afkomstige schadelijke stoffen of straling, nieuwbouw Afdeling 3.17 Bescherming tegen ratten en muizen § 3.17.1 Nieuwbouw § 3.17.2 Bestaande bouw Afdeling 3.18 Drinkwatervoorziening § 3.18.1 Nieuwbouw § 3.18.2 Bestaande bouw Afdeling 3.19 Warmwatervoorziening § 3.19.1 Nieuwbouw § 3.19.2 Bestaande bouw Afdeling 3.20 Daglicht § 3.20.1 Nieuwbouw § 3.20.2 Bestaande bouw <vet>Hoofdstuk 4 </vet>Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid Afdeling 4.1 Oppervlakte van de standplaats, nieuwbouw Afdeling 4.2 Toegankelijkheidssector, nieuwbouw Afdeling 4.3 Vrije doorgang § 4.3.1 Nieuwbouw § 4.3.2 Bestaande bouw Afdeling 4.4 Bereikbaarheid, nieuwbouw Afdeling 4.5 Verblijfsgebied, nieuwbouw Afdeling 4.6 Verblijfsruimte § 4.6.1 Nieuwbouw § 4.6.2 Verblijfsruimte Afdeling 4.7 Toiletruimte § 4.7.1 Nieuwbouw § 4.7.2 Bestaande bouw Afdeling 4.8 Badruimte § 4.8.1 Nieuwbouw Afdeling 4.9 Kleedruimte, nieuwbouw Afdeling 4.10 Gemeenschappelijke opslagruimte voor huishoudelijk afval, nieuwbouw Afdeling 4.11 Stallingsruimte voor fietsen, nieuwbouw Afdeling 4.12 Meterruimte, nieuwbouw Afdeling 4.13 Liftschacht, nieuwbouw Afdeling 4.14 Liftmachineruimte, nieuwbouwAfdeling 4.15 Opstelplaats vo0r een stooktoestel § 4.16.1 Nieuwbouw § 4.16.2 Bestaande bouw Afdeling 4.17 Opstelplaats voor een warmwatertoestel, nieuwbouw Afdeling 4.18 Bassin, nieuwbouw <vet>Hoofdstuk 5</vet> Voorschriften uit het oogpunt van energiezuinigheid Afdeling 5.1 Thermische isolatie, nieuwbouw Afdeling 5.2 Beperking van luchtdoorlatendheid, nieuwbouw Afdeling 5.3 Energieprestatie, nieuwbouw Integrale tekst van het Bouwbesluit 2003 zoals gepubliceerd in staatsblad 2001, 410, zoals deze luidt na de wijzigingen, gepubliceerd in Staatsblad 2002, 203; Staatsblad 2002, 516 en Staatsblad 2002, 518[1].Besluit vanHoudende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het bouwen van bouwwerken uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu (Bouwbesluit)Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 18 december 2000, nr. MJZ2000153 138, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;Gelet op artikel 2 van de Woningwet;De Raad van State gehoord (advies van 27 april 2001, nr. W08.00.06l6/V);Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 juli 2001, nr. MJZ200 078982, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;Hebben goedgevonden en verstaan:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Paragraaf 1.1 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt verstaan onder:•belastingscombinatie: verzameling van belastingen die gelijktijdig kunnen optreden;•bouwconstructie: onderdeel van een bouwwerk dat bestemd is om belasting te dragen; •brandcompartiment: gedeelte van een of meer gebouwen bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van brand;•brand- en rookvrije vluchtroute: van brand gevrijwaarde rookvrije vluchtroute die uitsluitend door verkeersruimten voert; •gebruiksfunctie: de gedeelten van een of meer bouwwerken op een perceel of standplaats, die dezelfde gebruiksbestemming hebben en die tezamen een gebruikseenheid vormen; •gebruiksfunctie die bijzonder gevoelig is voor luchtvaartlawaai: gebruiksfunctie in een gebouw, waarvoor krachtens de Luchtvaartwet een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de uitwendige scheidingsconstructie geldt met betrekking tot structureel uitgevoerd nachtelijk vliegverkeer vanwege een luchtvaartterrein;•gebruiksfunctie die gevoelig is voor industrie-, weg- of railverkeerslawaai: gebruiksfunctie in een gebouw, waarvoor krachtens de Wet geluidhinder een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de uitwendige scheidingsconstructie geldt met betrekking tot onderscheidenlijk industrielawaai vanwege een industrieterrein, wegverkeerslawaai vanwege een weg of railverkeerslawaai vanwege een spoorweg, alsmede een kantoorfunctie gelegen binnen een zone waarvoor een zodanige ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt;•gebruiksfunctie die gevoelig is voor luchtvaartlawaai: gebruiksfunctie in een gebouw, waarvoor krachtens de Wet geluidhinder of de Luchtvaartwet een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de uitwendige scheidingsconstructie geldt met betrekking tot luchtvaartlawaai vanwege een luchtvaartterrein, alsmede een kantoorfunctie gelegen binnen een zone waarvoor een zodanige ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt; •integraal toegankelijke toiletruimte: toiletruimte die mede toegankelijk is voor rolstoelgebruikers;•integraal toegankelijke badruimte: badruimte die mede toegankelijk is voor rolstoelgebruikers; •inwendige scheidingsconstructie: constructie die de scheiding vormt tussen twee voor mensen toegankelijke besloten ruimten van een gebouw, waaronder begrepen de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voorzover die delen van invloed zijn op het voldoen van die scheidingsconstructie aan een bij of krachtens dit besluit gegeven voorschrift; •klimlijn: denkbeeldige, vloeiend verlopende lijn die de voorkanten van de treden van een trap niet elkaar verbindt; •loopafstand: afstand, gemeten langs een denkbeeldige, kortst realiseerbare vloeiend verlopende lijn tussen twee punten, waarover op een afstand van ten minste 0,3 m van constructie-onderdelen kan worden gelopen; •meetniveau: hoogte van het aansluitende terrein, gemeten ter plaatse van de toegang van liet gebouw; •NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;•nevenfunctie: gebruiksfunctie die ten dienste staat van een andere gebruiksfunctie;•nominale belasting: maximale belasting van een verbrandingstoestel, bepaald op basis van de calorische bovenwaarde van de brandstof waarvoor dat toestel is ingericht; •richtlijn bouwproducten: richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake voor de bouw bestemde producten (89/106/EEG, PbEG L 40), zoals gewijzigd bij richtlijn 93/68/EEG van de Raad van 22juli 1993 (PbEG L 220); •rookcompartiment: gedeelte van een of meer gebouwen bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van rook; •rookvrije vluchtroute: van rook gevrijwaarde route die begint bij een toegang van een rookcompartiment of een subbrandcompartiment, uitsluitend voert over v loeren, trappen of hellingbanen en eindigt op een veilige plaats, zonder dat gebruik behoeft te worden gemaakt van een lift; •technische ruimte: ruimte voor het plaatsen van de apparatuur, noodzakelijk voor het functioneren van een gebouw, waaronder in elk geval begrepen een meterruimte, een Iiftmachineruimte en een stookruimte; •toegang van een gebruiksfunctie: toegang tot het aansluitende terrein, een gemeenschappelijke verkeersruimte, een gemeenschappelijk verblijfsgebied of een ruimte van een andere gebruiksfunctie, ter plaatse waarvan een route begint die uitsluitend door niet-gemeenschappelijke ruimten van de gebruiksfunctie naar een punt in een niet- gemeenschappelijk verblijfsgebied voert. •toegankelijkheidssector: gedeelte van een gebouw dat mede toegankelijk is voor rolstoelgebruikers; •trappenhuis: verkeersruimte, waarin een trap ligt; •uitwendige scheidingsconstructie: constructie die de scheiding vormt tussen een voor mensen toegankelijke besloten ruimte van een gebouw en de buitenlucht, de grond of het water, waaronder begrepen de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voorzover die delen van invloed zijn op het voldoen van die scheidingsconstructie aan een bij of krachtens dit besluit gegeven voorschrift;•veiligheidstrappenhuis: trappenhuis waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, en dat in de vluchtrichting uitsluitend kan worden bereikt vanuit een niet- besloten ruimte; •verblijfsgebied: gedeelte van een gebruiksfunctie met ten minste een verblijfsruimte, bestaande uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen aan elkaar grenzende ruimten anders dan een toiletruimte, een badruimte, een technische ruimte of een verkeersruimte; •verblijfsruimte: ruimte voor het verblijven van mensen, dan wel een ruimte waarin de voor een gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden; •verkeersruimte: ruimte anders dan een ruimte in een verblijfsgebied, een toiletruimte, een badruimte of een technische ruimte, bestemd voor het bereiken van een andere ruimte; •verkeersroute: route die begint bij een toegang van een ruimte, uitsluitend voert over vloeren, trappen of hellingbanen en eindigt bij de toegang van een andere ruimte; •vluchttrappen huis: trappenhuis waardoor een rookvrije vluchtroute voert; •vrije vloeroppervlakte: vloeroppervlakte waarboven zich een Vrije hoogte bevindt van ten minste 2,3 m voor een woonfunctie niet zijnde een woonfunctie van een woonwagen en tenminste 2,1 m voor een andere gebruiksfunctie.
Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt voorts verstaan onder:•brandweerlift: brandweerlift als bedoeld in NEN-EN 8 1-1, bijlage Z.4, september 1986, inclusief correctieblad, december 1989; •bijdrage tot brandvoortplanting: bijdrage tot brandvoortplanting als bedoeld in NEN 6065 of NEN 1775; •CLV-systeem: CLV-systeem als bedoeld in NEN 2757; •coëfficiënt voor koeling: coëfficiënt voor koeling als bedoeld in NEN 2916; •energieprestatiecoëfficiënt: energieprestatiecoëfficiënt als bedoeld in NEN 2916 en NEN 5128; •factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte: factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte als bedoeld in NEN 2778; •funderingselement: funderingselement als bedoeld in NEN 6740; •fundamentele belastingscombinaties: fundamentele belastingscombinaties als bedoeld in NEN 6702; •gebruiksoppervlakte: gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580; •hoofddraagconstructie: hoofddraagconstructie als bedoeld in NEN 6702; •isolatie-index voor contactgeluid: isolatie-index voor contactgeluid als bedoeld in NEN 5077; •karakteristiek geluidsniveau: karakteristiek geluidsniveau als bedoeld in NEN 5077; •karakteristieke geluidwering: karakteristieke geluidwering als bedoeld in NEN 5077; •karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid: karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid als bedoeld in NEN 5077; •leefzone: leefzone als bedoeld in NEN 1087; •lozingstoestel: lozingstoestel als bedoeld in NEN 3215; •netto-inhoud: netto-inhoud als bedoeld in NEN 2580; •rookmelder: rookmelder als bedoeld in NEN 2555; •rookproductie: rookproductie als bedoeld in NEN 6066; •stookplaats: stookplaats als bedoeld NEN 6061; •uiterste grenstoestand: uiterste grenstoestand als bedoeld in NEN 6702; •vrije hoogte: Vrije hoogte als bedoeld in NEN 2580; •vuurbelasting: vuurbelasting als bedoeld in NEN 6090; •wateropname: wateropname als bedoeld in NEN 2778; •weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag: weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag als bedoeld in NEN 6068; •weerstand tegen rookdoorgang: weerstand tegen rookdoorgang als bedoeld in NEN 6075.
Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt voorts verstaan onder:•woonfunctie: gebruiksfunctie voor het wonen; •bijeenkomstfunctie: gebruiksfunctie voor het samenkomen van mensen voor kunst, cultuur, godsdienst, communicatie, kinderopvang, het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse en het aanschouwen van sport; •celfunctie: gebruiksfunctie voor dwangverblijf van mensen; •gezondheidszorgfunctie: gebruiksfunctie voor medisch onderzoek, verpleging, verzorging of behandeling; •industriefunctie: gebruiksfunctie voor het bedrijfsmatig bewerken of opslaan van materialen en goederen, of voor agrarische doeleinden; •kantoorfunctie: gebruiksfunctie voor administratie; •logiesfunctie: gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan mensen; •onderwijsfunctie: gebruiksfunctie voor het geven van onderwijs; •sportfunctie: gebruiksfunctie voor liet beoefenen van sport; •winkelfunctie: gebruiksfunctie voor liet verhandelen van materialen, goederen of diensten; •overige gebruiksfunctie: niet in dit lid benoemde gebruiksfunctie voor activiteiten waarbij het verblijven van mensen een ondergeschikte rol speelt.
Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt voorts verstaan onder:•lichte industriefunctie: industriefunctie waarin activiteiten plaats vinden, waarbij liet verblijven van mensen een ondergeschikte rol speelt; •onderwijsfunctie voor speciaal onderwijs: onderwijsfunctie voor het basis- of voortgezet speciaal onderwijs; •overige gebruiksfunctie voor het personenvervoer: overige gebruiksfunctie die bestemd is voor aankomst of vertrek van vervoermiddelen ten behoeve van weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer van personen.
Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt voorts verstaan onder:•woongebouw: gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin twee of meer woonfuncties liggen, die zijn aangewezen op een of meer gemeenschappelijke verkeersroutes; •cellengebouw: gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin twee of meer celfuncties liggen, die zijn aangewezen op een of meer gemeenschappelijke verkeersroutes;•logiesgebouw: gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin twee of meer logiesfuncties liggen, die zijn aangewezen op een of meer gemeenschappelijke verkeersroutes.
Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt voorts verstaan onder:•bezettingsgraad van gebruiksoppervlakte: aantal m2 gebruiksoppervlakte per persoon;•bezettingsgraad van vloeroppervlakte: aantal m2 vloeroppervlakte van een verblijfsgebied per persoon; •bezettingsgraadklasse: klasse die de bezettingsgraad van een gebruiksoppervlakte en de bezettingsgraad van een vloeroppervlakte aan verblijfsgebied aangeeft overeenkomstig tabel 1. <vet>TABEL 1</vet>
Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt in een tabel verstaan onder: - : dit lid is niet van toepassing; * : het hele artikel is van toepassing; >: alle waarden groter dan de achter dit teken aangegeven waarde;n.t.: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan;<onderstreept>&lt; </onderstreept> : alle waarden kleiner of gelijk aan de achter dit teken aangegeven waarde.
Bij of krachtens dit besluit worden gedeelten van een bouwwerk, ruimten of voorzieningen, die ten dienste staan van meer dan een gebruiksfunctie, aangeduid als gemeenschappelijk. Zodanige gedeelten, ruimten of voorzieningen worden, met uitzondering van gedeelten van een nevenfunctie, geacht deel uit te maken van ieder van de betrokken gebruiksfuncties.
Paragraaf 1.2 Toepassing NEN en NEN-EN
Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van een in dit besluit genoemde NEN.
Paragraaf 1.3 Gelijkwaardigheidsbepaling
Aan een in het tweede tot en met zesde hoofdstuk gesteld voorschrift dat moet worden toegepast om te voldoen aan een met betrekking tot een bouwwerk of een gedeelte daarvan gestelde eis, behoeft niet te worden voldaan, voorzover anders dan door toepassing van dat voorschrift het bouwwerk of het betrokken gedeelte daarvan ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt, als is beoogd met het betrokken voorschrift.
Paragraaf 1.4 Kwaliteitsverklaringen en CE-markeringen
Indien bij of krachtens dit besluit een eis is gesteld ten aanzien van een bouwmateriaal of bouwdeel en voor dat bouwmateriaal of bouwdeel een op die eis toegesneden, door Onze Minister erkende kwaliteitsverklaring is afgegeven, is aan de betreffende eis voldaan, indien dat bouwmateriaal of bouwdeel overeenkomstig die kwaliteitsverklaring is toegepast.
Een bouwproduct dat zodanige eigenschappen bezit dat het bouwwerk waarin het is verwerkt, gemonteerd, toegepast of geïnstalleerd, kan voldoen aan de fundamentele voorschriften als bedoeld in artikel 3 van de richtlijn bouwproducten en dat is voorzien van een op dat product betrekking hebbende CE-markering als bedoeld in de richtlijn bouwproducten, wordt gelijk gesteld met een bouwproduct waarvoor een kwaliteitsverklaring is afgegeven.
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwproducten waarvoor een verklaring van conformiteit als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de richtlijn bouwproducten is afgegeven, en op bouwproducten ten aanzien waarvan Onze Minister met toepassing van artikel 6, tweede lid, van de richtlijn bouwproducten heeft bepaald dat zij binnen Nederland in de handel mogen worden gebracht.
Burgemeester en wethouders kunnen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing verlenen van een bij of krachtens dit besluit vastgesteld voorschrift omtrent het bouwen van een bouwwerk tot het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een bestaand bouwwerk, tenzij bij het voorschrift anders is aangegeven.
Burgemeester en wethouders kunnen, voorzover bij of krachtens dit besluit geen voorschrift is vastgesteld omtrent de staat van een bestaand bouwwerk, bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing verlenen van een voorschrift omtrent het bouwen van een bouwwerk tot het rechtens verkregen niveau.
Indien voor het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening, een vergunning ingevolge die wet of verordening is verleend, is, voorzover een aan die vergunning verbonden voorschrift afwijkt van een voorschrift van dit besluit, uitsluitend het aan die vergunning verbonden voorschrift van toepassing.
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid
Afdeling 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.1 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<vet>Tabel 2.1</vet><plaatje><illustratie id="i29082" naam="413px" alt="413px" breedte="413px" hoogte="408px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 2.2 Belastingscombinaties bouwconstructie
Voor het bepalen van de fundamentele belastingscombinaties voor de fundering voor een woonwagen wordt, in afwijking van het eerste lid, uitgegaan van:
a. een laststelsel dat bestaat uit twee verticale, evenwijdige lijnlasten die elk een reken- waarde hebben ter grootte van 6,8 kN/m en een lengte van 15 m, en die op een afstand van ten minste 2,5 m en ten hoogste 3 m van elkaar liggen; indien de standplaats ligt in een onbebouwd gebied 1, als bedoeld in NEN 6702, wordt voor de lijn- lasten uitgegaan van een rekenwaarde ter grootte van 7,3 kN/m,
Artikel 2.3 Belastingscombinaties hoofddraagconstructie
Een uiterste grenstoestand van een hoofddraagconstructie wordt, onverminderd artikel 2.2, niet overschreden bij bijzondere belastingscombinaties als bedoeld in NEN 6702, Daarbij wordt uitgegaan van:
Indien NEN 6702 niet voorziet in de kwantificering van de belastingscombinaties wordt uitgegaan van NEN 6700.
Paragraaf 2.1.2 Bestaande bouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.5 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<vet>Tabel 2.5<plaatje><illustratie id="i29083" naam="383px" alt="383px" breedte="383px" hoogte="378px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje></vet>
Afdeling 2.2 Sterkte bij brand
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.8 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan dooi’ toepassing van die voorschriften.<vet>Tabel 2.8<plaatje><illustratie id="i29084" naam="404px" alt="404px" breedte="404px" hoogte="436px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje></vet>
Artikel 2.9 Tijdsduur bezwijken
Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een in tabel 2.9.1 aangegeven hoofddraagconstructie gedurende de in die tabel aangegeven tijdsduur niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties de kunnen optreden bij brand. <vet>Tabel 2.9.1</vet>
In afwijking van het tweede lid, wordt de in tabel 2.9.1 aangegeven tijdsduur met 30 minuten bekort, indien de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting van het bouwwerk waarvan de hoofddraagconstructie deel uitmaakt niet groter is clan 500 MJ/m2 en geen vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 7 m boven het meetniveau.
Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van de hoofddraagconstructie van een gebruiksfunctie waarvan een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau, gedurende 90 minuten niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.
Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een in tabel 2.9.2 aangegeven hoofddraagconstructie gedurende de in die tabel aangegeven tijdsduur niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand. <vet>Tabel 2.9.2</vet>
Een uiterste grenstoestand van een hoofddraagconstructie wordt, afhankelijk van de bestemming en de inrichting van een bouwwerk, bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand, gedurende zodanige tijd niet overschreden, dat het bouwwerk bij brand binnen redelijke tijd kan worden verlaten en kan worden doorzocht, zonder dat gevaar bestaat voor instorting van de hoofddraagconstructie.
Paragraaf 2.2.2 Bestaande bouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2. 11 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<vet>Tabel 2.11</vet><plaatje><illustratie id="i29085" naam="345px" alt="345px" breedte="345px" hoogte="383px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 2.12 Tijdsduur bezwijken
Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een in tabel 2.12.1 aangegeven hoofddraagconstructie gedurende de in die tabel aangegeven tijdsduur niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand. <vet>Tabel 2.12.1</vet>
Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van de hoofddraagconstructie van een gebruiksfunctie waarvan een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau, gedurende 30 minuten niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.
Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een in tabel 2.12.2 aangegeven hoofddraagconstructie gedurende de in die tabel aangegeven tijdsduur niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand. <vet>Tabel 2.12.2</vet>
Een uiterste grenstoestand van een hoofddraagconstructie wordt, afhankelijk van de bestemming en de inrichting van een bouwwerk, bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand, gedurende zodanige tijd niet overschreden, dat het bouwwerk bij brand gedurende enige tijd kan worden verlaten en kan worden doorzocht, zonder dat gevaar bestaat voor instorting van de hoofddraagconstructie.
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.14 geen voorschrift is aangewezen.<vet>Tabel 2.14</vet><plaatje><illustratie id="i29086" naam="659px" alt="659px" breedte="659px" hoogte="434px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Paragraaf 2.3.2 Bestaande bouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.19 geen voorschrift is aangewezen.<vet>Tabel 2.19</vet><plaatje><illustratie id="i29087" naam="359px" alt="359px" breedte="359px" hoogte="338px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Afdeling 2.4 Overbrugging van hoogteverschillen
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.23 geen voorschrift is aangewezen.<vet>Tabel 2.23</vet><plaatje><illustratie id="i29088" naam="326px" alt="326px" breedte="326px" hoogte="344px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Paragraaf 2.4.2 Bestaande bouw
Het eerste lid is niet van toepassing op die gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.25 geen voorschrift is gegeven. <vet>Tabel 2.25</vet><plaatje><illustratie id="i29089" naam="414px" alt="414px" breedte="414px" hoogte="449px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Indien de totale vloeroppervlakte aan verblijfsgebied, die is aangewezen op een trap als bedoeld in artikel 2.24 voor het bereiken van een verblijfsgebied, groter is dan de in tabel 2.27 aangegeven grenswaarde, heeft die trap, in afwijking van het eerste lid, afmetingen die voldoen aan tabel 2,28b, kolom B.
Een aantrede, een optrede en een tredevlak van een voor bezoekers toegankelijke trapvormige vloer hebben afmetingen die voldoen aan tabel 2,28b, kolom B. <vet>Tabel 2.28a</vet>
Een trap als bedoeld in artikel 2.24, heeft, voorzover een zijkant van een tredevlak meer dan 1 m boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een af- scheiding. De boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,8 m. Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
Een trap als bedoeld in artikel 2.24, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan 2:3 heeft aan ten minste een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,8 m en niet meer dan 1 m.
Een trap als bedoeld in artikel 2.24, bestemd voor het ontsluiten van een gebruiksfunctie, waarmee een vanaf een aangrenzende vloer gemeten hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1,5 m, ligt in een besloten ruimte. De uitwendige scheidingsconstructie van die besloten ruimte is, bepaald volgens NEN 2778, regenwerend.
Paragraaf 2.5.2 Bestaande bouw
Een trap als bedoeld in artikel 2.26, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste vereiste breedte van die trap aan op een vrije vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m.
Een trap als bedoeld in artikel 2.26, heeft, voorzover een zijkant van een tredevlak meer dan 1,5 m boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m. Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
Een trap als bedoeld in artikel 2.26, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan 2:3, en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1,5 m, heeft aan ten minste een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,6 m en niet meer dan 1 m.
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.38 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29090" naam="415px" alt="415px" breedte="415px" hoogte="415px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 2.39 Afmetingen hellingbaan
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.24, heeft een breedte van ten minste 1,1 m, een hoogte van niet meer dan 1 m en een helling van ten hoogste:
Artikel 2.40 Hellingbaan-bordes
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.24, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste breedte aan op een vrije vloeroppervlakte van ten minste 1,4 m x 1,4 m.
Paragraaf 2.6.2 Bestaande bouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.42 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29091" naam="354px" alt="354px" breedte="354px" hoogte="353px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 2.43 Afmetingen hellingbaan
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.26, heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een helling van ten hoogste 1:10.
Artikel 2.44 Hellingbaan-bordes
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.26, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste breedte van die hellingbaan aan op een vrije vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m.
Afdeling 2.7 Elekticiteits- en noodstroomvoorziening
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.46 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29092" naam="462px" alt="462px" breedte="462px" hoogte="461px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 2.48 Een gebruiksfunctie heeft een voorziening voor noodstroom, indien de verlichtingsinstallatie volgens artikel 2.59, moet zijn aangesloten op een voorziening voor noodstroom.
Een voorziening voor elektriciteit heeft in een meterruimte, als bedoeld in artikel 4.66, een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het distributienet van elektriciteit.
Paragraaf 2.7.2 Bestaande bouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.52 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29093" naam="475px" alt="475px" breedte="475px" hoogte="453px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.56 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29094" naam="476px" alt="476px" breedte="476px" hoogte="533px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 2.57 Verlichtingssterkte
Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een verlichtingsinstallatie die een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux kan geven ten minste over een breedte als bedoeld in artikel 2.167, op de bovenzijde van een vloer, van een trap en van een hellingbaan, waarover die rookvrije vluchtroute voert.
Artikel 2.58 Stroomvoorziening
Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 2.57, is aangesloten op een voorziening voor elektriciteit als bedoeld in artikel 2.47, eerste en tweede lid.
Artikel 2.60 Voorziening van noodstroom
Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom, als bedoeld in artikel 2.59, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.49, derde lid, een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.
Paragraaf 2.8.2 Bestaande bouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.63 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29095" naam="502px" alt="502px" breedte="502px" hoogte="438px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 2.64 Verlichtingssterkte
Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een verlichtingsinstantie die een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux over de vereiste bedoeld in artikel 2.176, kan worden gegeven op de bovenzijde van een vloer, van een trap en van een hellingbaan waarover die rookvrije vluchtroute voert.
Artikel 2.65 Stroomvoorziening
Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 2.64, is aangesloten op een voorziening voor elektriciteit als bedoeld in artikel 2.53, eerste lid.
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.68 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in liet eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29096" naam="502px" alt="502px" breedte="502px" hoogte="438px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Paragraaf 2.9.2 Bestaande bouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.72 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29097" naam="310px" alt="310px" breedte="310px" hoogte="308px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Afdeling 2.10 Beweegbare constructie-onderdelen
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.75 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29098" naam="312px" alt="312px" breedte="312px" hoogte="297px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een beweegbaar constructie-onderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een vloer waarover een rookvrije vluchtroute voert, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 2,2 m boven die vloer, Dit voorschrift geldt niet voor een deur, indien de vluchtroute een Vrije doorgang heeft met een breedte van ten minste 0,6 m ter plaatse van die deur in enige geopende stand.
Paragraaf 2.10.2 Bestaande bouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.79 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29099" naam="247px" alt="247px" breedte="247px" hoogte="280px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Afdeling 2.11 Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.81 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29100" naam="391px" alt="391px" breedte="391px" hoogte="356px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Materiaal, toegepast ter plaatse van of in de nabijheid van een stookplaats van een gebruiksfunctie is, bepaald volgens NEN 6064, onbrandbaar, indien:
Artikel 2.83 Schacht, koker of kanaal
Materiaal toegepast aan de binnenzijde van een schacht, een koker of een kanaal met een inwendige doorsnede groter dan 0,015 m2 en grenzend aan meer dan een brandcompartiment, is, bepaald volgens NEN 6064, onbrandbaar over een dikte van ten minste 0,01 m, gemeten loodrecht op de binnenzijde. Dit geldt niet indien de schacht, de koker of het kanaal ligt in en uitsluitend is bestemd voor een of meer boven elkaar gelegen toiletruimten of badruimten.
Paragraaf 2.11.2 Bestaande bouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.88 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29101" naam="273px" alt="273px" breedte="273px" hoogte="321px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Materiaal, toegepast ter plaatse van of in de nabijheid van een stookplaats van een gebruiksfunctie is, bepaald volgens NEN 6064, onbrandbaar, indien:
Afdeling 2.12 Beperking van ontwikkeling van brand
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.91 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29102" naam="557px" alt="557px" breedte="557px" hoogte="414px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die niet grenst aan de buitenlucht, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot randvoortplanting, die voldoet aan de klasse die voor die zijde is aangegeven in tabel 2.91.
Een constructie-onderdeel niet zijnde een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te stellen constructie-onderdeel, heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan de klasse die voor die zijde is aangegeven in tabel 2.91. Een deur, een raam, een kozijn of’ een daarmee gelijk te stellen constructie-onderdeel voldoet aan klasse 4.
Een constructie-onderdeel van een bouwwerk waarvan een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau, heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht, vanaf het aansluitende terrein tot een hoogte van ten minste 2,5 m daarboven, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse 1.
Een constructie-onderdeel van een bouwwerk, waarvan een voor mensen toegankelijke vloer hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau, heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht, vanaf het aansluitende terrein tot een hoogte van ten minste 2,5 m daarboven, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse 1.
Paragraaf 2.12.2 Bestaande bouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.98 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29103" naam="464px" alt="464px" breedte="464px" hoogte="376px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die niet grenst aan de buitenlucht een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot randvoortplanting, die voldoet aan de klasse die voor die zijde is aangegeven in tabel 2.98.
Een constructie-onderdeel niet zijnde een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te stellen constructie-onderdeel, heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan de klasse die voor die zijde is aangegeven in tabel 2.98. Een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te stellen constructie-onderdeel voldoet aan klasse 4.
Afdeling 2.13 Beperking van uitbreiding van brand
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.103 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29104" naam="563px" alt="563px" breedte="563px" hoogte="350px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een besloten ruimte ligt in een brandcornpartiment. Dit geldt niet voor een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte en een opstelplaats voor een verbrandingstoestel niet gelegen in een stookruimte als bedoeld in artikel 4.88, vierde en vijfde lid, en een liftschacht die wat betreft de klasse van de brandvoortplanting en de mate van rookproductie voldoet aan de eisen van een brand- en rookvrije vluchtroute.
2.Onverminderd het eerste lid, liggen een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 50 m2, een ruimte voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen en een stookruimte als bedoeld in artikel 4.88, vierde en vijfde lid, in een brandcompartiment.
Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een lichte industriefunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2, die uitsluitend is bestemd voor de opslag van goederen of materialen, niet zijnde bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen.
Een brandcompartiment waarin een groep van niet-gemeenschappelijke ruimten ligt, heeft een gebruiksoppervlakte die kleiner is dan 77 % van de totale gebruiksoppervlakte aan brandcompartiment in het gebouw waarin de celfunctie ligt. Dit geldt niet, indien de volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen een subbrandcompartiment als bedoeld in artikel 2.116, waarin de niet-gemeenschappelijke ruimten liggen en een aangrenzende celfunctie of een besloten gemeenschappelijke ruimte ten minste 60 minuten is. Daarbij kan tussen een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van de celfunctie en de gemeenschappelijke verkeersruimte die toegang geeft tot dat gebied, worden volstaan met ten minste 30 minuten indien:
b. de afstand tussen die toegangen ten minste 5 m is.Indien zich tussen een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied en de gemeenschappelijke verkeersruimte een deur bevindt, blijft bij het bepalen van de weerstand tegen brand- doorslag en brandoverslag buiten beschouwing een oppervlak, gelegen onder die deur, dat niet groter is dan 0,02 m2 en waarvan de hoogte, gemeten vanaf de vloer, niet groter is dan 0,05 in.
Artikel 2.106 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (Wbdbo)
Bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment van de gebruiksfunctie naar een brandcompartiment, een besloten ruimte waardoor een van brand en van rook gevrijwaarde vluchtroute voert, en een niet besloten veiligheidstrappenhuis van een gebouw op een aangrenzend perceel, wordt voor het gebouw op het aangrenzende perceel uitgegaan van een identiek doch spiegelsymmetrisch ten opzichte van de perceelsgrens gelegen gebouw. Deze spiegeling heeft plaats ten opzichte van het hart van de openbare weg, het openbaar water of het openbaar groen indien het perceel grenst aan die weg, dat water of dat groen.
Artikel 2.107 Zelfsluitende deur
In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
Paragraaf 2.13.2 Bestaande bouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.110 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29105" naam="544px" alt="544px" breedte="544px" hoogte="395px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een besloten ruimte van een gebouw ligt in een brandcompartiment. Dit geldt niet voor een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte en een opstelplaats voor een verbrandingstoestel niet gelegen in een stookruimte als bedoeld in artikel 4.92, vierde lid, en een liftschacht die wat betreft de klasse van de brandvoortplanting en de mate van rookproductie voldoet aan de eisen van een brand- en rookvrije vluchtroute.
Onverminderd het eerste lid, liggen een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2, een ruimte voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen en een stookruimte als bedoeld in artikel 4.92, derde en vierde lid, in een brandcompartiment.
6.Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een lichte industriefunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 100 m2, die uitsluitend is bestemd voor de opslag van goederen of materialen, niet zijnde bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen.
Een brandcompartiment waarin een groep van niet-gemeenschappelijke ruimten ligt, heeft een gebruiksoppervlakte die kleiner is dan 77 % van de totale gebruiksoppervlakte aan brandcompartiment in het gebouw waarin de celfunctie ligt. Dit geldt niet indien de volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen een subbrandcompartiment als bedoeld in artikel 2.121 waarin de niet- gemeenschappelijke ruimten liggen, en een aangrenzende celfunctie of een besloten gemeenschappelijke ruimte ten minste 60 minuten is. Daarbij kan tussen een niet- gemeenschappelijk verblijfsgebied en de gemeenschappelijke verkeersruimte die toegang geeft tot dat gebied, worden volstaan met ten minste 30 minuten indien:
b. de afstand tussen die toegangen ten minste 5 m is.Indien zich tussen een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van de celfunctie en de gemeenschappelijke verkeersruimte een deur bevindt, blijft bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag buiten beschouwing een oppervlak gelegen onder die deur, dat niet groter is dan 0,02 m2 en waarvan de hoogte, gemeten vanaf de vloer, niet groter is dan 0,05 m.
Artikel 2.113 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag
Bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment van de gebruiksfunctie naar een brandcompartiment, een besloten ruimte waardoor een van brand en van rook gevrijwaarde vluchtroute voert en een niet besloten veiligheidstrappenhuis van een gebouw op een ander perceel, wordt voor het gebouw op het aangrenzende perceel uitgegaan van een identiek doch spiegelsymmetrisch ten opzichte van de perceelsgrens gelegen gebouw. Deze spiegeling heeft plaats ten opzichte van het hart van de openbare weg, het openbaar water of het openbaar groen indien het perceel grenst aan die weg, dat water of dat groen.
Afdeling 2.14 Verdere beperking van uitbreiding van brand
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.115 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29106" naam="568px" alt="568px" breedte="568px" hoogte="519px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 2.118 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag
De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een sub-brandcompartiment naar een ruimte in het brandcompartiment, een ander brandcompartiment, een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, en een niet besloten veiligheidstrappenhuis is niet lager dan de in tabel 2.115 aangegeven grenswaarde.
Indien zich tussen een subbrandcompartiment en een aangrenzende ruimte die toegang geeft tot dat subbrandcompartiment, een deur bevindt, blijft bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag buiten beschouwing een oppervlak gelegen onder die deur, dat niet groter is dan 0,02 m2 en waarvan de hoogte, gemeten vanaf de vloer, niet groter is dan 0,05 m.
Paragraaf 2.14.2 Bestaande bouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.120 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29107" naam="436px" alt="436px" breedte="436px" hoogte="450px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 2.123 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag
1.De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een subbrandcompartiment naar een ruimte in het brandcompartiment, een ander brandcompartiment, een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, en een niet besloten veiligheidstrappenhuis is niet lager dan 20 minuten.
Indien zich tussen een subbrandcompartiment en een aangrenzende besloten ruimte die toegang geeft tot dat subbrandcompartiment een deur bevindt, blijft bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag het oppervlak gelegen onder die deur buiten beschouwing, indien dat oppervlak niet groter is dan 0,02 m2, en de hoogte van dat oppervlak, gemeten vanaf de vloer, niet groter is dan 0,05 m.
Afdeling 2.15 Beperking van ontstaan van rook
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.125 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29108" naam="528px" alt="528px" breedte="528px" hoogte="406px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortpianting heeft die voldoet aan klasse 2, maar niet aan klasse 1, heeft dat constructie-onderdeel aan die zijde, in afwijking van het eerste lid, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 2,2 m-1.
Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 1, heeft dat constructie-onderdeel aan die zijde, in afwijking van het eerste lid, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m.
Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 2, maar niet aan klasse 1, heeft dat constructie-onderdeel aan die zijde, in afwijking van het eerste lid, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 2,2 m1.
Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse t, heeft dat constructie-onderdeel aan die zijde, in afwijking van het eerste lid, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m1.
6.Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten niet-gemeenschappelijke ruimte een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 2 of klasse 3, maar niet aan klasse 1, heeft dat constructie-onderdeel aan die zijde, in afwijking van het eerste lid, een rook- productie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 2,2 m-1.
7.Indien een constructie-onderdeel aan een zijde grenst aan de binnenlucht in een besloten niet-gemeenschappelijke ruimte een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 1, heeft dat constructie-onderdeel aan die zijde, in afwijking van het eerste lid, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.
In afwijking van het eerste lid, heeft een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een ruimte waardoor een verkeersroute voert, die ligt tussen de toegang van een subbrandcompartiment en een toegang van het rookcompartiment waarin het subbrandcompartiment ligt, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.
10.Indien een constructie-onderdeel aan een zijde grenst aan de binnenlucht in een ruimte waardoor een verkeersroute voert, die ligt tussen de toegang van een subbrandcompartiment en een toegang van het rookcompartiment waarin het subbrandcompartiment ligt, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 2, maar niet aan klasse t, heeft dat constructie-onderdeel aan die zijde, in afwijking van het eerste lid, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 2,2 m-1.
11.Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een ruimte waardoor een verkeersroute voert, die ligt tussen de toegang van een subbrandcompartiment en een toegang van het rookcompartiment waarin het subbrandcompartiment ligt, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 1, heeft dat constructie-onderdeel aan die zijde, in afwijking van het eerste lid, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.
Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de lucht in een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 2, maar niet aan klasse 1, heeft dat constructie-onderdeel aan die zijde een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 2,2 m-1.
Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de lucht in een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 1, heeft dat constructie- onderdeel aan die zijde een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.
Artikel 2.126, tweede tot en met elfde, dertiende en veertiende lid, geldt niet voor de bovenzijde van:
Paragraaf 2.15.2 Bestaande bouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.130 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29109" naam="457px" alt="457px" breedte="457px" hoogte="396px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
En afwijking van het eerste lid, heeft een constructie-onderdelen aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een ruimte waardoor een verkeersroute voert, gelegen tussen de toegang van een subbrandcompartiment en een toegang van het rookcompartiment waarin het subbrandcompartiment ligt, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m’.
Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een ruimte waardoor een verkeersroute voert, die ligt tussen de toegang van een subbrandcompartiment en een toegang van het rookcompartiment waarin het subbrandcompartiment ligt, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m*.
8.Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de lucht in een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 2, maar niet aan klasse 1, heeft het constructie-onderdeel aan die zijde een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 2,2 m-1.
Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de lucht in een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 1, heeft het constructie- onderdeel aan die zijde een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m1.
Afdeling 2.16 Beperking van verspreiding van rook
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.134 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29110" naam="501px" alt="501px" breedte="501px" hoogte="336px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Tussen een toegang van een verblijfsgebied en een toegang van een besloten vlucht- trappenhuis van een gebouw waarin een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 50 m boven het meetniveau, ligt een verkeersruimte met een lengte van ten minste 2 m. indien de verkeersruimte een besloten ruimte is, is deze een rookcornpartiment.
De loopafstand tussen een punt in een verblijfsgebied en een toegang van het rookcompartiment waarin het verblijfsgebied ligt, is niet groter dan de in tabel 2.134 aangegeven grenswaarde. Bij het bepalen van de loopafstand wordt een constructie-onderdeel, niet zijnde een bouwconstructie, dat in het verblijfsgebied ligt, buiten beschouwing gelaten en wordt de loopafstand die in het verblijfsgebied ligt, met 1,5 vermenigvuldigd.
Artikel 2.137 Weerstand rookdrang
De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment naar een besloten ruimte is niet lager dan 30 minuten.
Paragraaf 2.16.2 Bestaande bouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.140 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29111" naam="403px" alt="403px" breedte="403px" hoogte="368px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 2.143 Weerstand rookdoorgang
De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment naar een besloten ruimte is niet lager dan 20 minuten.
Afdeling 2.17 Vluchten binnen een rookcompartiment en een subbrandcompartiment
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.145.1 en tabel 2.145.2 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29112" naam="559px" alt="559px" breedte="559px" hoogte="511px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje><plaatje><illustratie id="i29113" naam="556px" alt="556px" breedte="556px" hoogte="483px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 2.146 Verblijfsgebied en verblijfsruimte
De loopafstand tussen een punt in een gemeenschappelijk verblijfsgebied en ten minste een toegang van het subbrandcompartiment waarin het verblijfsgebied ligt, is ten hoogste 20 in. Bij het bepalen van de loopafstand wordt een constructie-onderdeel, niet zijnde een bouwconstructie, dat in het verblijfsgebied ligt, buiten beschouwing gelaten.
Ten minste een toegang als bedoeld in het tweede lid, van een gemeenschappelijke verblijfsruimte is een toegang van het subbrandcompartiment waarin die ruimte ligt, of bij ten minste een toegang begint een route die uitsluitend door gemeenschappelijke verkeersruimten naar een toegang van dat subbrandcompartiment voert. De toegang van die verblijfsruimte mag de toegang van een andere verblijfsruimte zijn, op voorwaarde dat die ruimte ten minste twee toegangen heeft waarbij een route begint die uitsluitend door verkeersruimten naar een toegang van het subbrandcompartiment voert.
Een toegang als bedoeld in het zesde lid, van een niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte, is een toegang van een brandcompartiment of een subbrandcompartiment, of ter plaatse van die toegang begint een route naar de toegang van een brandcompartiment of een subbrandcompartiment. Een besloten ruimte op die route heeft een niet-ioniserende rookmelder die is aangesloten op een voorziening voor elektriciteit en die voldoet aan de primaire inrichtingseisen en de primaire producteisen volgens NEN 2555.
De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een verblijfsgebied of van een verblijfsruimte, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen vloeroppervlakte van dat verblijfsgebied of die verblijfsruimte in rn2, vermenigvuldigd met de in tabel 2.145.1 aangegeven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.
De loopafstand tussen een plint in een ruimte die bestemd is voor de opslag van of waar gewerkt wordt met bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar opleverende of voor de gezondheid schadelijke stoffen, en ten minste een toegang van die ruimte, is ten hoogste 20 m.
Ten minste een toegang van een verblijfsruimte voor aan bed gebonden patiënten en ten minste een verkeersroute die vanuit een aangrenzend brandcompartiment naar die toegang voert, hebben een vrije doorgang waardoor een blok met een lengte van 2,3 m, een hoogte van 1,2 men een breedte van 1,1 m horizontaal kan worden voortbewogen. Deze verkeersroute voert niet over een trap of door een lift.
Artikel 2.148 Rookcompartiment
De getalwaarde van de breedte van de totale Vrije doorgang in mm van de toegangen van een rookcompartiment, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment in m2, vermenigvuldigd met de in tabel 2.145.2 aangegeven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.
Paragraaf 2.17.2 Bestaande bouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.150 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29114" naam="557px" alt="557px" breedte="557px" hoogte="393px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een verblijfsruimte, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen vloeroppervlakte van die verblijfsruimte in rn2, vermenigvuldigd met de in tabel 2.150 aangegeven waarde, met een minimum van 500 mm voor elke toegang.
De loopafstand tussen een punt in een ruimte die bestemd is voor de opslag van of waar gewerkt wordt met bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar op leverende, of voor de gezondheid schadelijke stoffen, en ten minste een toegang van die ruimte, is ten hoogste 37,5 m.
Ten minste een toegang van een verblijfsruimte voor aan bed gebonden patiënten en ten minste een verkeersroute die vanuit een aangrenzend brandcompartiment naar die toegang voert, hebben een vrije doorgang waardoor een blok met een lengte van 2,3 m, een hoogte van 1,2 m en een breedte van 1,1 m horizontaal kan worden voortbewogen. Deze verkeersroute voert niet over een trap of door een lift.
Artikel 2.152 Rookcompartiment
Een rookcompartiment heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee, indien de gebruiksoppervlakte van het rookcompartiment groter is dan de in tabel 2.150 gegeven grenswaarde. Bij iedere toegang begint een rookvrije vluchtroute die niet met een rookvrije vluchtroute van de andere toegang samenvalt.
De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een rookcompartiment is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment in m2, vermenigvuldigd met de in tabel 2.150 aangegeven waarde, met een minimum van 500 mm voor elke toegang.
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.153 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29115" naam="558px" alt="558px" breedte="558px" hoogte="514px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een bouwwerk geen gebouw zijnde heeft, afhankelijk van zijn bestemming en grootte, voldoende vluchtroutes.
Artikel 2.156 Uit rookcompartiment
In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes samenvallen, indien deze gedeelten een brand- en rookvrije vluchtroute zijn en de totale gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment die is aangewezen op deze gedeelten, niet groter is dan de grenswaarde die is aangegeven in tabel 2.153.
Onverminderd het zesde lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes uitsluitend samenvallen over een lengte die niet groter is dan de grenswaarde die is aangegeven in tabel 2.153. Bij het bepalen van de lengte worden gedeelten die in een veiligheidstrappenhuis liggen buiten beschouwing gelaten.
Ter plaatse van ten minste een toegang van een rookcompartiment begint een rookvrije vluchtroute die naar een toegang van een ander brandcompartiment voert. Het gedeelte van deze vluchtroute, dat tussen de toegang van het rookcompartiment en de toegang van het andere brandcompartiment ligt, voert niet over een trap.
Paragraaf 2.18.2 Bestaande bouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.160 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29116" naam="464px" alt="464px" breedte="464px" hoogte="339px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een bouwwerk geen gebouw zijnde heeft, afhankelijk van zijn bestemming en grootte, voldoende vluchtroutes.
Artikel 2.163 Rookcompartiment
In afwijking van het eerste lid, kunnen de twee rookvrije vluchtroutes geheel of gedeeltelijk samenvallen, indien het samenvallende gedeelte een brand- en rookvrije vluchtroute is. Indien het samenvallende gedeelte niet in een veiligheidstrappenhuis ligt, is de totale gebruiksoppervlakte aan rookcompartimenten die is aangewezen op dit gedeelte, niet groter dan de grenswaarde die is aangegeven in tabel 2.160.
Ter plaatse van ten minste een toegang van een rookcompartiment begint een rookvrije vluchtroute die naar een toegang van een ander brandcompartiment voert. Het gedeelte van deze rookvrije vluchtroute, dat tussen de toegang van het rookcompartiment en de toegang van het andere brandcompartiment ligt, voeirt niet over een trap.
Afdeling 2.19 Inrichting van rookvrije vluchtroutes
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.166 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29117" naam="568px" alt="568px" breedte="568px" hoogte="496px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 2.168 Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden
De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rookvrije vluchtroutes bedraagt ten minste 30 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend gedeelde en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes als bedoeld in de artikelen 2.156, eerste lid en 2.157, eerste lid.
Artikel 2.169 Luchttoevoer en rookafvoer
Een niet-besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een voorziening voor afvoer van rook met een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van rook, met een zodanige capaciteit dat die ruimte tijdens brand gedurende langere tijd kan worden gebruikt om te vluchten.
Artikel 2.170 Permanente vuurbelasting
Een vluchttrappenhuis, anders dan een veiligheidstrappenhuis is niet rechtstreeks bereikbaar vanuit een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, een toiletruimte, een liftschacht of een technische ruimte, tenzij het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de som van de nettovloeroppervlakten van dat vluchttrappenhuis, de besloten ruimte, de toiletruimte, de liftschacht en de technische ruimte per bouwlaag ten hoogste 3500 Mi is. Dit geldt niet voor een trappenhuis dat voldoet aan artikel 2.157, vijfde lid.
Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft tussen twee toegangen die in de rookvrije vluchtroute liggen, een loopafstand die niet groter is dan 30 m. Dit geldt niet voor een vluchttrappenhuis.
Paragraaf 2.19.2 Bestaande bouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2,175 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toe passing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29118" naam="506px" alt="506px" breedte="506px" hoogte="385px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 2.176 Afmetingen doorgang
In afwijking van het eerste lid, heeft een rookvrije vluchtroute die voert naar een ander brandcompartiment, een Vrije doorgang waardoor een blok met een lengte van 2,3 m, een hoogte van 1,2 m en een breedte van 1,1 m horizontaal kan worden voortbewogen. Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden.
De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rookvrije vluchtroutes bedraagt ten minste 20 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend gedeelte en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes als bedoeld in de artikelen 2.163, eerste lid, en 2.164, eerste lid.
Artikel 2.178 Luchttoevoer en rookafvoer
Een niet-besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een voorziening voor afvoer van rook met een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van rook met een zodanige capaciteit dat die ruimte tijdens brand gedurende langere tijd kan worden gebruikt om te vluchten.
Artikel 2.179 Permanente vuurbelasting
Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de nettovloeroppervlakte van een bouwlaag van een veiligheidstrappenhuis is niet groter dan 7.000 MJ.
Afdeling 2.20 Voorkoming en beperking van ongevallen bij brand
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.183 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29119" naam="426px" alt="426px" breedte="426px" hoogte="294px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een niet-besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een voorziening voor de afvoer van rook met een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van rook, met een zodanige capaciteit dat die ruimte tijdens brand gedurende langere tijd kan worden gebruikt voor het uitvoeren van reddingswerkzaamheden en bluswerkzaamheden.
Paragraaf 2.20.2 Bestaande bouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.188 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29120" naam="366px" alt="366px" breedte="366px" hoogte="293px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een niet-besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert heeft een voorziening voor de afvoer van rook met een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van rook, met een zodanige capaciteit dat die ruimte tijdens brand gedurende langere tijd kan worden gebruikt voor het uitvoeren van reddingswerkzaamheden en bluswerkzaamheden.
Afdeling 2.21 Bestrijding van brand
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.190 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29121" naam="377px" alt="377px" breedte="377px" hoogte="292px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Het aantal brandslanghaspels is zodanig dat de loopafstand tussen een brandslanghaspel en elk punt van de vloer van een gebruiksfunctie niet groter is dan de lengte van de brandslang, vermeerderd met 5 m. Dit geldt niet voor de vloer van een niet in een verblijfsgebied gelegen ruimte, die vanaf de toegang van de gebruiksfunctie niet door besloten ruimten kan worden bereikt.
Paragraaf 2.21.2 Bestaande bouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.196 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toe passing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29122" naam="416px" alt="416px" breedte="416px" hoogte="308px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Het aantal droge blusleidingen is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompartiment niet groter is dan 70 m.
Afdeling 2.22 Grote brandcompartimenten
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.200 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan dooi’ toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29123" naam="304px" alt="304px" breedte="304px" hoogte="308px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een brandcompartiment en een subbrandcompartiment met een gebruiksoppervlakte die groter is dan de toelaatbare gebruiksoppervlakte als bedoeld in paragraaf 2.13.1, onderscheidenlijk 2.14.1, zijn zodanig ingericht dat het uitbreiden van brand wordt beperkt op een wijze die leidt tot een mate van brandveiligheid als beoogd met die paragrafen.
Paragraaf 2.22.2 Bestaande bouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.204 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29124" naam="321px" alt="321px" breedte="321px" hoogte="320px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een brandcompartiment en een subbrandcompartiment met een gebruiksoppervlakte die groter is dan de toelaatbare gebruiksoppervlakte als bedoeld in paragraaf 2.13.2, onderscheidenlijk 2.14.2, zijn zodanig ingericht dat het uitbreiden van brand wordt beperkt op een wijze die leidt tot een mate van brandveiligheid als beoogd met die paragrafen.
Afdeling 2.23 Hoge en ondergrondse gebouwen, nieuwbouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.208 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29125" naam="276px" alt="276px" breedte="276px" hoogte="329px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Afdeling 2.24 Toegang van een bouwwerk
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2,210 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29126" naam="253px" alt="253px" breedte="253px" hoogte="295px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Paragraaf 2.24.2 Bestaande bouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.212 geen voorschrift is aangewezen. <plaatje><illustratie id="i29127" naam="228px" alt="228px" breedte="228px" hoogte="262px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Afdeling 2.25 Inbraakwerendheid, nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.214 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29128" naam="232px" alt="232px" breedte="232px" hoogte="303px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Deuren, ramen, kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructie-onderdelen in een uitwendige scheidingsconstructie van een niet-gemeenschappelijke ruimte, die volgens NEN 5087 bereikbaar zijn voor inbraak, hebben een volgens NEN 5096 bepaalde inbraakwerendheid die voldoet aan de in die norm aangegeven weerstandsklasse 2. Dit geldt ook voor een inwendige scheidingsconstructie tussen een niet-gemeenschappelijke ruimte en een aangrenzende gebruiksfunctie of een aangrenzende gemeenschappelijke ruimte.
Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid
Afdeling 3.1 Bescherming tegen geluid van buiten, nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.1 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29129" naam="571px" alt="571px" breedte="571px" hoogte="449px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 3.2 Industrie-, weg of railverkeerslawaai
Een uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie die gevoelig is voor industrie-, weg- of railverkeerslawaai, die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en de buitenlucht, heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering, die niet kleiner is dan het verschil tussen de volgens de Wet geluidhinder bepaalde geluidsbelasting van die scheidingsconstructie en de grenswaarde voor het geluidsniveau in het verblijfsgebied als aangegeven in tabel 3.1, met een minimum van 20 d B (A).
Een uitwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en de buitenlucht, heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering die niet kleiner is dan het verschil tussen de volgens de Wet geluidhinder bepaalde geluidsbelasting van die scheidingsconstructie en 40 dB(A), met een minimum van 20 dB(A). Bij de berekening of meting van de geluidsbelasting wordt uitgegaan van het geluidsniveau over de periode van 7.00 uur tot 19.00 uur.
Indien krachtens de Wet geluidhinder in het verblijfsgebied een hoger geluidsniveau is toegestaan dan bedoeld in het eerste en derde lid, heeft de uitwendige scheidingsconstructie een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering die niet kleiner is dan het verschil tussen de geluidsbelasting van die scheidingsconstructie en het krachtens de Wet geluidhinder toegestane geluidsniveau.
Op een inwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied als bedoeld in het eerste en derde lid, die niet de scheiding vormt met een aangrenzend verblijfsgebied van een andere gebruiksfunctie die gevoelig is voor industrie-, weg- of railverkeerslawaai, zijn het eerste, derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing.
Een scheidingsconstructie als bedoeld in het eerste en het derde tot en me het vijfde lid van een verblijfsruimte heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering die maximaal 2 dB(A) lager ligt dan de karakteristieke geluidwering als bedoeld in het eerste en het derde tot en met vijfde lid, van het verblijfsgebied waarin die verblijfsruimte ligt.
Een uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie die gevoelig is voor luchtvaartlawaai, die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en de buitenlucht, heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering die, afhankelijk van de volgens de Luchtvaartwet bepaalde geluidsbelasting van die scheidingsconstructie, niet kleiner is dan de waarde die is aangegeven in tabel 3.3.1. Indien de geluidsbelasting ligt tussen de Ke-waarden, gegeven in de eerste kolom, wordt de te bereiken waarde van de geluidwering bepaald door middel van rechtevenredige interpolatie tussen de dB(A)-waarden, gegeven in de tweede kolom. <vet> Tabel 3.3.1</vet>
Een uitwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en de buitenlucht, heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidswering die, afhankelijk van de volgens de Luchtvaartwet bepaalde geluidsbelasting van die scheidingsconstructie, niet kleiner is dan de waarde die is aangegeven in tabel 3.3.2 Indien de geluidsbelasting ligt tussen de Ke-waarden, gegeven in de eerste kolom, wordt de te bereiken waarde van de geluidwering bepaald door middel van rechtevenredige interpolatie tussen de dB(A)-waarden, gegeven in de tweede kolom.<vet> Tabel 3.3.2</vet>
Een uitwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied van een gebruiksfunctie die bijzonder gevoelig is voor Luchtvaartlawaai en de buitenlucht, heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering die niet kleiner is dan het verschil tussen de LAeq geluidsbelasting veroorzaakt door structureel uitgevoerd nachtelijk vliegverkeer, op die constructie en een LAeq geluidsniveau van 26 dB(A). De LAeq geluidsbelasting voor startend en landend vliegverkeer buiten een gebruiksfunctie, uitgedrukt in dB(A), wordt berekend overeenkomstig de Regeling berekening nachtelijke geluidsbelasting, waarbij de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie, onderscheiden naar startend en landend vliegverkeer (Lgevel;m), gelijk wordt gesteld aan 0 dB(A).
Op een inwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, als bedoeld in het eerste tot en met derde lid, die niet de scheiding vormt met een aangrenzend verblijfsgebied van een voor luchtvaartlawaai gevoelige gebruiksfunctie, zijn het eerste tot en met derde lid van overeenkomstige toepassing.
Een scheidingsconstructie als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, van een verblijfsruimte heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering die maximaal 2 dB(A) lager is dan de karakteristieke geluidwering als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, van het verblijfsgebied waarin de verblijfsruimte ligt.
In afwijking van het tweede lid verlenen burgemeester en wethouders bij het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een woonfunctie ontheffing van de karakteristieke geluidwering, bedoeld de in artikel 3.3, eerste, vierde en vijfde lid, tot het in tabel 3.4 genoemde niveau. Indien de geluidsbelasting ligt tussen de Ke-waarden, gegeven in de eerste kolom, wordt de te bereiken waarde van de geluidwering bepaald door middel van rechtevenredige interpolatie tussen de dB(A)-waarden, gegeven in de tweede kolom.<vet> Tabel 3.4</vet>
Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk is artikel 3.3, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing, waarbij de karakteristieke geluidwering ten minste de in tabel 3.4 genoemde waarde heeft. Indien de geluidsbelasting ligt tussen de Ke-waarden, gegeven in de eerste kolom, wordt de te bereiken waarde van de geluidwering bepaald door middel van rechtevenredige interpolatie tussen de dB(A)waarden, gegeven in de tweede kolom.
Afdeling 3.2 Bescherming tegen geluid van installaties, nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.6 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29130" naam="349px" alt="349px" breedte="349px" hoogte="281px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 3.7 Aangrenzend perceel
Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanisch ventilatiesysteem, een warmwater- toestel, een installatie voor het verhogen van waterdruk of een lift van een gebruiksfunctie veroorzaakt in een verblijfsgebied van een gebruiksfunctie op een aangrenzend perceel een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek geluidsniveau van ten hoogste 30 dB(A). Dit geldt niet voor een op een aangrenzend perceel gelegen lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie.
Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanisch ventilatiesysteem, een warmwatertoestel, een installatie voor verhoging van waterdruk of een lift veroorzaakt in een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een andere op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek geluidsniveau van ten hoogste 30 dB(A).
Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanisch ventilatiesysteem, een warmwatertoestel, een installatie voor verhoging van waterdruk of een lift van een logiesfunctie gelegen in een logiesgebouw, veroorzaakt in een verblijfsgebied van een andere op hetzelfde perceel gelegen logiesfunctie een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek geluidsniveau van ten hoogste 35 dB(A).
Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanisch ventilatiesysteem, een warmwatertoestel, een installatie voor verhoging van waterdruk of een lift veroorzaakt in een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek geluidsniveau van ten hoogste 30 dB(A).
Afdeling 3.3 Geluidwering tussen verblijfsruimten van dezelfde gebruiksfunctie, nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.11 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29131" naam="368px" alt="368px" breedte="368px" hoogte="305px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid en de isolatie- index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een verblijfsruimte naar een andere verblijfsruimte van dezelfde woonfunctie is ten minste —20 dB. Dit voorschrift geldt niet, indien de verblijfsruimten op dezelfde bouwlaag zijn gelegen en met elkaar in open verbinding staan, of indien de ene ruimte vanuit de andere rechtstreeks bereikbaar is door een deuropening.
De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de geluidsoverdracht van een verblijfsruimte voor spelactiviteiten van een onderwijsfunctie voor het basis- of speciaal onderwijs naar een andere verblijfsruimte voor het geven van onderwijs aan een groep leerlingen van dezelfde onderwijsfunctie, is ten minste 0 dB.
De volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een verblijfsruimte bestemd voor spelactiviteiten van een onderwijsfunctie voor het basis- of speciaal onderwijs naar een andere verblijfsruimte voor het geven van onderwijs aan een groep leerlingen van dezelfde onderwijsfunctie, is ten minste 10 dB.
De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de geluidsoverdracht van een verblijfsruimte bestemd voor het met behulp van gereedschappen bewerken van materialen van een onderwijsfunctie voor het basis- of speciaal onderwijs naar een andere verblijfsruimte voor het geven van onderwijs aan een groep leerlingen van dezelfde onderwijsfunctie, is ten minste 0 dB.5.
De volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een verblijfsruimte voor het met behulp van gereedschappen bewerken van materialen van een onderwijsfunctie voor het basis- of speciaal onderwijs naar een andere verblijfsruimte voor het geven van onderwijs aan een groep leerlingen van dezelfde onderwijsfunctie, is ten minste 10 dB.
Afdeling 3.4 Beperking van galm, nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.15 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29132" naam="380px" alt="380px" breedte="380px" hoogte="354px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
1.Een aan een niet-gemeenschappelijke ruimte van een woonfunctie grenzende besloten gemeenschappelijke verkeersruimte voor het ontsluiten van een woonfunctie gelegen in een woongebouw, heeft een volgens NEN 5078 bepaalde totale geluidsabsorptie met een getalwaarde, uitgedrukt in m2, die niet kleiner is dan 1/8 van de getalwaarde van de inhoud van die ruimte, uitgedrukt in m3, in elk van de octaafbanden met middenfrequenties van 250, 500, 1.000 en 2.000 [-Hz,
Afdeling 3.5 Geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfuncties, nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.17 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29133" naam="573px" alt="573px" breedte="573px" hoogte="408px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
1.De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen, aangrenzende gebruiksfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde. Dit voorschrift geldt niet indien de aangrenzende gebruiksfunctie een lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie is.
De volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen, aangrenzende gebruiksfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde. Dit voorschrift geldt niet indien de aangrenzende gebruiksfunctie een lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie is.
De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied, van een op een ander perceel gelegen, aangrenzende woonfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde,
Artikel 3.19 Hetzelfde perceel
In afwijking van het eerste tot en met vierde lid, geldt geen eis voor de karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid en de isolatie-index voor contactgeluid, voor de geluidsoverdracht van een gemeenschappelijke ruimte naar een andere gemeenschappelijke ruimte indien op die ruimten uitsluitend dezelfde gebruiksfuncties zijn aangewezen.
De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid en de isolatie-index voor contactgeluid, voor de geluidsoverdracht van een besloten niet- gemeenschappelijke ruimte naar een binnen hetzelfde gebouw gelegen verblijfsgebied van een andere celfunctie, zijn niet kleiner dan -5 dB.
De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid en de isolatie-index voor contactgeluid, voor de geluidsoverdracht van een niet- gemeenschappelijke besloten ruimte van een logiesfunctie gelegen in een logiesgebouw naar een gemeenschappelijk verblijfsgebied van een logiesfunctie of een niet- gemeenschappelijk verblijfsgebied van een andere logiesfunctie gelegen in hetzelfde logiesgebouw, zijn niet kleiner dan -5 dB.
De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de geluidsoverdracht van een verblijfsruimte voor spelactiviteiten of een verblijfsruimte voor het met behulp van gereedschappen bewerken van materialen naar een verblijfsruimte voor een groep leerlingen van een andere op hetzelfde perceel gelegen onderwijsfunctie voor het basis- of speciaal onderwijs, is niet kleiner dan 0 dB.
De volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een verblijfsruimte voor spelactiviteiten of een verblijfsruimte voor het met behulp van gereedschappen bewerken van materialen naar een verblijfsruimte voor een groep leerlingen van een andere op hetzelfde perceel gelegen onderwijsfunctie voor het basis- of speciaal onderwijs, is niet kleiner dan 10 dB.
Afdeling 3.6 Wering van vocht van buiten
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.22 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29134" naam="324px" alt="324px" breedte="324px" hoogte="327px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een constructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte, en een kruipruimte, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voorzover die delen van invloed zijn op het kunnen binnendringen van vocht in het verblijfsgebied, de toiletruimte of de badruimte, is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht.
Een constructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte, en een kruipruimte, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voorzover die delen van invloed zijn op de specifieke luchtvolumestroom naar het verblijfsgebied, de toiletruimte of de badruimte, heeft een volgens NEN 2690 bepaalde, specifieke luchtvolurnestroom van ten hoogste 20.I0 m3 /(m2.s).
Paragraaf 3.6.2 Bestaande bouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.24 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29135" naam="336px" alt="336px" breedte="336px" hoogte="327px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een constructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte en een kruipruimte, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voorzover die delen van invloed zijn op het kunnen binnendringen van vocht in de verblijfsruimte, de toiletruimte of de badruimte, is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht.
Afdeling 3.7 Wering van vocht van binnen
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.26 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29136" naam="344px" alt="344px" breedte="344px" hoogte="329px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 3.27 Factor van temperatuur
Een constructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en een kruipruimte, met inbegrip van de hierop aansluitende delen van andere constructies, voorzover die delen van invloed zijn op de factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte, heeft aan de zijde die grenst aan een verblijfsgebied een volgens NEN 2778 bepaalde factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte, die niet kleiner is dan de in tabel 3.26 aangegeven grenswaarde.
Een inwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en een ruimte die niet wordt verwarmd of die uitsluitend wordt verwarmd voor een ander doel dan het verblijven van mensen, heeft aan een zijde die grenst aan een verblijfsgebied een volgens NEN 2778 bepaalde factor van de temperatuur van de binnen- oppervlakte, die niet kleiner is dan de in tabel 3.26 aangegeven grenswaarde.
Een scheidingsconstructie van een toiletruimte of een badruimte, heeft aan een zijde die grenst aan die ruimte, tot 1,2 m hoogte boven de vloer van die ruimte een volgens NEN 2778 bepaalde wateropname die gemiddeld niet groter is dan 0.01 kg/(m2.sU2) en op geen enkele plaats groter dan 0,2 kg/(m2.s’2).
Paragraaf 3.7.2 Bestaande bouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.29 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29137" naam="355px" alt="355px" breedte="355px" hoogte="401px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Afdeling 3.8 Afvoer van afvalwater en fecaliën
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.31 voorschriften zijn aangegewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29138" naam="340px" alt="340px" breedte="340px" hoogte="277px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Paragraaf 3.8.2 Bestaande bouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.36 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29139" naam="317px" alt="317px" breedte="317px" hoogte="283px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Afdeling 3.9 Afvoer van hemelwater, nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3,41 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29140" naam="354px" alt="354px" breedte="354px" hoogte="335px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Afdeling 3.10 Luchtverversing van een verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.46.1 en tabel 3.46.2 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29141" naam="514px" alt="514px" breedte="514px" hoogte="510px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje><plaatje><illustratie id="i29142" naam="566px" alt="566px" breedte="566px" hoogte="626px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een voorziening voor luchtverversing voor een verblijfsgebied of een verblijfsruimte, met een opstelplaats voor een kooktoestel of met een opstelplaats voor een warmwatertoestel heeft een volgens NEN 1 087 bepaalde capaciteit van ten minste 21 dm3/s. Bij de toepassing van dit voorschrift blijven buiten beschouwing:
Een voorziening voor luchtverversing voor een toiletruimte heeft een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van ten minste 7 drn3/s. Een voorziening voor luchtverversing voor een badruimte heeft een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van ten minste 14 dm3/s. Dit geldt ook voor een met een toiletruimte samengevoegde badruimte.
In afwijking van het vijfde lid, heeft een voorziening voor luchtverversing voor meer dan een gemeenschappelijk verblijfsgebied een capaciteit die niet kleiner is dan de totale waarde die volgens het eerste en derde lid geldt voor alle gemeenschappelijke verblijfsgebieden die op de voorziening zijn aangewezen.
Artikel 3.49 Thermisch comfort
De toevoer van lucht veroorzaakt in de leefzone van een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen een volgens NEN 1087 bepaalde luchtsnelheid die niet groter is dan 0,2 m/s.
Een component voor toevoer van verse lucht is door de gebruiker regelbaar in het gebied van 0% tot 25% van de capaciteit als bedoeld in artikel 3.48. De voorziening laat in de nulstand niet meer door dan 10% van de capaciteit, De fijnregeling heeft, bepaald volgens NEN 1087, naast de nulstand, ten minste twee instelstanden die onderling ten minste 10% van de capaciteit verschillen. De luchtvolumestroom door een zelfregelende voorziening mag over het drukverschil van 1 Pa tot 25 Pa niet meer dan 20% van de nominale capaciteit verschillen.
Artikel 3.51 Stromingsrichting
De volgens NEN 1087 bepaalde richting van de luchtstroming voor de toevoer van verse lucht gaat vanuit een voorziening voor luchtverversing naar een verblijfsgebied of een verblijfsruimte. Bij het bepalen van de richting van de luchtstroming blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.
De volgens NEN 1087 bepaalde richting van de Luchtstroming voor de toevoer van verse lucht gaat vanuit een voorziening voor luchtverversing naar een toiletruimte of een bad- ruimte. Bij het bepalen van de richting van de luchtstroming blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.
De volgens NEN 1087 bepaalde richting van de luchtstroming voor de afvoer van binnenlucht gaat vanuit een verblijfsgebied of een verblijfsruimte naar de voorziening voor luchtverversing. Bij het bepalen van de richting van de luchtstroming blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.
De volgens NEN 1087 bepaalde richting van de luchtstroming voor de afvoer van binnenlucht gaat vanuit een toiletruimte of een badruimte naar de voorziening voor luchtverversing. Bij het bepalen van de richting van de luchtstroming blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.
Artikel 3.52 Plaats van de opening
Een instroomopening voor de toevoer van verse lucht van een voorziening voor luchtverversing als bedoeld in artikel 3.47, is zodanig geplaatst, dat de volgens NEN 1087 bepaalde verdunningsfactor van de rook en verdunningsfactor van de binnen- lucht die afkomstig is van een uitmonding van:
b. een voorziening voor luchtverversing voor de afvoer van binnenlucht, niet groter zijn dan voor die afvoervoorziening is aangegeven in tabel 3.52. Bij het bepalen van de plaats van de instroomopening blijven uitmondingen van een voorziening voor de afvoer van rook en uitstroomopeningen voor de afvoer van binnenlucht van een voorziening voor luchtverversing, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.
Een uitmonding voor de afvoer van binnenlucht van een voorziening voor luchtverversing als bedoeld in artikel 3.47, is zodanig geplaatst, dat de volgens NEN 1087 bepaalde verdunningsfactoren van de binnenlucht ter plaatse van een instroomopening van:
b. een voorziening voor luchtverversing voor de toevoer van verse lucht naar een verblijfsgebied of een verblijfsruimte, niet groter zijn dan voor de afvoervoorziening is aangegeven in tabel 3.52. Bij het bepalen van de plaats van een uitmonding blijven buiten beschouwing instroomopeningen van een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht en van een voorziening voor luchtverversing voor de toevoer van verse lucht, die op een ander perceel liggen. Voorts blijven buiten beschouwing instroomopeningen van een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht, die liggen in een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied anders dan voor het verblijven van mensen, en voorzieningen voor het snel kunnen afvoeren van sterk verontreinigde lucht.
Een instroomopening en een uitstroomopening van een voorziening voor luchtverversing liggen, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie, op een afstand van ten minste 2 m van de perceelsgrens. Indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt die afstand aangehouden tot het hart van die weg, dat water of dat groen.<vet>Tabel 3.52 Verdunningsfactoren voor verschillende soorten afvoeren</vet>
De toevoer van verse lucht naar een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied vindt rechtstreeks of via een ander niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied of via een niet- gemeenschappelijke verkeersruimte plaats. Ten minste 50% van een toevoercapaciteit bepaald volgens artikel 3.48, vindt rechtstreeks van buiten plaats.
Paragraaf 3.10.2 Bestaande bouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.54 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29143" naam="555px" alt="555px" breedte="555px" hoogte="557px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een voorziening voor luchtverversing voor een toiletruimte heeft een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 7 dm3/s. Een voorziening voor luchtverversing voor een badruimte heeft een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 14 dm3/s. Dit geldt ook voor een met een toiletruimte samengevoegde badruimte.
In afwijking van het vierde lid, heeft een voorziening voor luchtverversing voor meer dan een gemeenschappelijke verblijfsruimte een capaciteit die niet kleiner is dan de totale waarde die volgens het eerste en tweede lid geldt voor alle gemeenschappelijke verblijfsruimten die op de voorziening zijn aangewezen.
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.60 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29144" naam="272px" alt="272px" breedte="272px" hoogte="305px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
De uitwendige scheidingsconstructie heeft beweegbare onderdelen voor het snel kunnen afvoeren van sterk verontreinigde binnenlucht.
Beweegbare onderdelen als bedoeld in artikel 3.61, geven een volgens NEN .1087 bepaalde capaciteit van de spuiventilatie voor een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van ten minste 6 clm3/s per m2 vloeroppervlakte van dat gebied. Voor een niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte is de capaciteit ten minste 3 dm3/s per m2 vloeroppervlakte van die ruimte.
Artikel 3.63 Plaats van de opening
Een beweegbaar onderdeel als bedoeld in artikel 3.61, ligt, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van de woonfunctie, op een afstand van ten minste 2 in van de perceelsgrens. Indien het perceel waarop de woonfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt de afstand aangehouden tot het hart van die weg, dat water of dat groen.
Paragraaf 3.11.2 Bestaande bouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.64 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29145" naam="265px" alt="265px" breedte="265px" hoogte="231px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Afdeling 3.12 Luchtverversing van overige ruimten
Een te bouwen bouwwerk heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing voor een meterruimte voor een voorziening voor gas, een liftkooi, een Liftschacht voor een brandweerlift, een gemeenschappelijke verkeersruimte, een ruimte met een netto- inhoud van meer dan 3 m3 voor het opslaan van afval en een tunnelruimte, dat het ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt beperkt.
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.67 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29146" naam="428px" alt="428px" breedte="428px" hoogte="276px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 3.72 Plaats van de opening
Een uitmonding voor de afvoer van binnenlucht van een voorziening voor luchtverversing is zodanig geplaatst, dat de volgens NEN 1087 bepaalde verdunningsfactor van de binnenlucht ter plaatse van een op hetzelfde perceel gelegen instroomopening van:
b. een voorziening voor luchtverversing voor de toevoer van verse lucht naar een verblijfsgebied of een verblijfsruimte voor het verblijven van mensen niet groter is dan 0,01. Voor de toepassing van dit voorschrift blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.
Een opening van een voorziening voor luchtverversing als bedoeld in artikel 3.68, ligt, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van de gebruiksfunctie, op een afstand van ten minste 2m van de perceelsgrens. Indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt deze afstand aangehouden tot het hart van die weg, dat water of dat groen.
Paragraaf 3.12.2 Bestaande bouw
Een bestaand bouwwerk heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing VOO!. een besloten ruimte voor centrale meetapparatuur voor gas, een liftkooi, een liftschacht voor een brandweerlift, een ruimte met een netto-inhoud van meer dan 3 m3 voor het opslaan van afval en een tunnelruimte, dat het ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt beperkt.
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.74 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29147" naam="386px" alt="386px" breedte="386px" hoogte="272px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een opening van een voorziening voor luchtverversing van een ruimte voor het opslaan van afval als bedoeld in artikel 3.75, is niet afsluitbaar.
Afdeling 3.13 Toevoer van verbrandingslucht
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.79 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29148" naam="429px" alt="429px" breedte="429px" hoogte="309px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kooktoestel of een warn3watertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten beschouwing.
Een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meet’ dan 130 kW heeft een zodanige capaciteit, dat de verbranding in de toestellen doeltreffend plaats kan vinden. Een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van niet meer dan 130 kW heeft een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit die niet kleiner is dan de totale volgens tabel 3.81.1 benodigde capaciteit.
Onverminderd het eerste lid, heeft een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van niet meer dan 130 kW een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit die niet kleiner is dan de volgens tabel 3.81.1 benodigde capaciteit voor:a. een verbrandingstoestel met een nominale belasting van ten minste 30 W per m2 van de op het toestel aangewezen gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, met een minimum van 6 kW, indien de opstelplaats bestemd is voor een met gas gestookt stooktoestel als bedoeld in artikel 4.87,b. een verbrandingstoestel met een nominale belasting van ten minste 20 W per m2 van de op het toestel aangewezen gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, met een minimum van 6 kW, indien de opstelplaats bestemd is voor een met gas gestookt warmwatertoestel als bedoeld in artikel 4.95,c. een verbrandingstoestel met een nominale belasting van ten minste 30 W per m2 van de op het toestel aangewezen gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, met een minimum van 6 kW, indien de opstelplaats bestemd is voor een met gas gestookt stooktoestel dat is samengevoegd met een warmwatertoestel als bedoeld in artikel 4.96, end. een verbrandingstoestel met open vuur met een nominale belasting van ten minste 15 kW, indien de opstelplaats bestemd is voor een met vaste brandstof gestookte open haard met open vuur. <vet>Tabel 3.81.1</vet>
Een toevoervoorziening voor verbrandingslucht van een CLV-systeem heeft een doorlaat met een oppervlakte, zoals voor de uitvoering van dat systeem is aangegeven in tabel 3.81.2.<vet> Tabel 3.81.2</vet>
Artikel 3.82 Stromingsrichting
De volgens NEN 1087 bepaalde richting van de luchtstrorning voor de toevoer van verbrandingslucht gaat vanuit de voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht naar een opstelplaats van een verbrandingstoestel. Bij de bepaling van de stromingsrichting blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.
Artikel 3.83 Plaats van de opening
Indien de verbrandingslucht wordt toegevoerd via een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen, wordt de instroomopening van de voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht zodanig geplaatst, dat de volgens NEN 1087 bepaalde verdunningsfactor van de rook en verdunningsfactor van de binnenlucht die afkomstig zijn van een uitmonding van:
b. een voorziening voor luchtverversing, bestemd voor de afvoer van binnenlucht, niet groter is dan voor die afvoervoorziening is aangegeven in tabel 3.83. Voor de toepassing van dit voorschrift blijven uitmondingen, bouwwerken en met een bouwwerk gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.
Een instroomopening van de voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht ligt, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie, op een afstand van ten minste 2 m van de perceelsgrens. Indien het perceel waarop een gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt de afstand gerekend tot het hart van die weg, dat water of dat groen.
De onderzijde van de instroomopening van een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht, gelegen boven een constructie-onderdeel of het aansluitende terrein, ligt, ter voorkoming van gehele of gedeeltelijke afsluiting van de opening door ophoping van vuil of sneeuw, ten minste 0,3 m boven de bovenzijde van dat constructie-onderdeel of dat terrein.<vet> Tabel 3.83</vet>
De toevoer van verbrandingslucht veroorzaakt in de leefzone van een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen een volgens NEN 1087 bepaalde luchtsnelheid die niet groter is dan 0,2 m/s.
Paragraaf 3.13.2 Bestaande bouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.87 een voorschrift is aangewezen. <plaatje><illustratie id="i29149" naam="317px" alt="317px" breedte="317px" hoogte="310px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.91 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29150" naam="555px" alt="555px" breedte="555px" hoogte="356px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kooktoestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW buiten beschouwing.
Een voorziening voor de afvoer van rook voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kW heeft een zodanige capaciteit, dat de verbranding in de toestellen doeltreffend plaatsvindt. Een voorziening voor de afvoer van rook voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van ten hoogste 130 kW heeft een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit die niet kleiner is dan de totale normaalvolumestroom van de rook bij de nominale belasting van de verbrandingstoestellen die op die voorziening zijn aangewezen. De normaalvolumestroom van een open verbrandingstoestel wordt bepaald met formule 3.93.
Onverminderd het eerste lid, heeft een voorziening voor de afvoer van rook voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van niet meer dan 130 kW een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit die niet kleiner is dan de volgens tabel 3.93 bepaalde normaalvolumestroom voor:a. een verbrandingstoestel met een nominale belasting van ten minste 30 W per m2 van de op het toestel aangewezen gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, met een minimum van 6 kW, indien de opstelplaats bestemd is voor een met gas gestookt stooktoestel als bedoeld in artikel 4.87,b. een verbrandingstoestel met een nominale belasting van ten minste 20 W per rn2 van de op het toestel aangewezen gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, met een minimum van 6 kW, indien de opstelplaats bestemd is voor een met gas gestookt warmwatertoestel als bedoeld in artikel 4.95,c. een verbrandingstoestel met een nominale belasting van ten minste 30 W per m2 van de op het toestel aangewezen gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, met een minimum van 6 kW, indien de opstelplaats bestemd is voor een met gas gestookt stooktoestel dat is samengevoegd met een warmwatertoestel als bedoeld in artikel 4.96, end. een verbrandingstoestel met open vuur met een nominale belasting van ten minste 15 kW, indien de opstelplaats bestemd is voor een met vaste brandstof gestookte open haard met open vuur.<vet> Formule 3.93</vet>
qvn = B x 0,27 x 10 x n'waain:qnv is de normaalvolumestroom in m3/sB is de nominale belasting van he toestel, in KWn' is de 'rekenwaarde verdunningsfactor rook" zoals aangegeven in tabel 3.93 |
In afwijking van het eerste lid, heeft een voorziening voor de afvoer van rook voor een opstelplaats voor een open verbrandingstoestel met ventilator en een nominale belasting van ten hoogste 130 kW, een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit die gelijk is aan de door de toestelventilator opgewekte volumestroom.
Een combinatie van een component voor afvoer van binnenlucht van een voorziening voor luchtverversing en een voorziening voor afvoer van rook van een verbrandingstoestel heeft een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit die gelijk is aan de hoogste waarde die geldt voor de component en de voorziening afzonderlijk.
Artikel 3.94 Plaats van de opening
Een uitmonding van een voorziening voor de afvoer van rook wordt zodanig geplaatst, dat de volgens NEN 2757 bepaalde verdunningsfactor van de rook, ter plaatse van een op hetzelfde perceel als die voorziening gelegen instroomopening van:
een voorziening voor luchtverversing voor de toevoer van verse lucht naar een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen,niet groter is dan voor die afvoervoorziening is aangegeven in tabel 3.94. Daarbij blijven een bouwwerk en met een bouwwerk gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.
Tabel 3.94Afvoersvoorziening voor - Toegestane verdunningsfactorRook afkomstig van een met gas gekookt toestel - 0,01Rook afkomstig van een met andere braandstof gestookt toestel - 00,01
De uitmonding van een voorziening voor de afvoer van rook ligt, gemeten langszij aan een uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie, niet zijnde het dak, op een afstand van ten minste 1 m van de perceelsgrens. De afstand gemeten loodrecht op die uitwendige scheidingsconstructie is ten minste 2 m. Indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt de afstand gerekend tot het hart van die weg, dat water of dat groen.
De onderzijde van de uitmonding van een voorziening voor de afvoer van rook, gelegen boven een constructieonderdeel of het aansluitende terrein, ligt, ter voorkoming van gehele of gedeeltelijke afsluiting van de opening door ophoping van vuil of sneeuw, ten minste 0,3 m boven de bovenzijde van dat constructie-onderdeel of dat terrein.
Artikel 3.95 Stromingsrichting
De rook stroomt, bepaald volgens NEN 2757, vanaf de opstelplaats van een verbrandingstoestel naar de uitmonding van de voorziening voor de afvoer van rook. Bij de bepaling van de stromingsrichting blijven bouwwerken en andere daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.
Artikel 3.96 Rookdoorlatendheid
Een voorziening voor de afvoer van rook heeft, ter voorkoming van onaanvaardbare verspreiding van voor de gezondheid schadelijke of hinderlijke bestanddelen uit de rook door ondichtheden, een volgens NEN 2757 bepaalde doorlatendheid die niet groter is dan in tabel 3.96 is aangegeven.<vet> Tabel 3.96</vet>
Een voorziening voor de natuurlijke afvoer van rook als bedoeld in artikel 3.92, is, ter voorkoming van het terugstromen van rook, voorzien van een goed functionerende kap.
Paragraaf 3.14.2 Bestaande bouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.100 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29151" naam="380px" alt="380px" breedte="380px" hoogte="301px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kooktoestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten beschouwing.
Een voorziening voor de afvoer van rook voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kW, heeft een zodanige capaciteit, dat de verbranding in het toestel doeltreffend plaatsvindt. Een voorziening voor de afvoer van rook voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van ten hoogste 130 kW heeft een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit, die niet kleiner is dan de totale normaalvolumestroom van de rook bij de nominale belasting van de verbrandingstoestellen die op die voorziening zijn aangewezen. De normaalvolumestroom van een open verbrandingstoestel wordt bepaald met formule 3.102.<vet> Formule 3.102</vet>
qvn = B x 0,27 x 10m3 xn'waarin:qvn is de normaalvolumestroom in m3/sB is de nominale belasting van het toestel, in KWn' is de 'rekenwaarde verdunningsfactor rook' zoals aangegeven in tabel 3.102 |
In afwijking van het eerste lid, heeft een voorziening voor de afvoer van rook, als bedoeld in artikel 3.101, voor een open verbrandingstoestel met ventilator, met nominale belasting van ten hoogste 130 kW, een volgens NEN 2757 bepaalde afvoercapaciteit die gelijk is aan de door de toestelventilator opgewekte volumestroom.
Een combinatie van een component voor de afvoer van binnenlucht van een voorziening voor luchtverversing en een voorziening voor de afvoer van rook van een verbrandingstoestel heeft een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit, die gelijk is aan de hoogste waarde die geldt voor de component en de voorziening afzonderlijk.
Artikel 3.103 Stromingsrichting
De afgevoerde rook stroomt, bepaald volgens NEN 2757, vanaf de opstelplaats van een verbrandingstoestel naar de uitmonding van de voorziening voor de afvoer van rook. Bij de bepaling van de stromingsrichting blijven bouwwerken en andere daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.
Artikel 3.104 Rookdoorlatendheid
Een overdrukvoorziening voor de afvoer van rook heeft, ter voorkoming van onaanvaardbare verspreiding van voor de gezondheid schadelijke of hinderlijke bestanddelen uit de rook door ondichtheden, een volgens NEN 2757 bepaalde toelaatbare rookdoorlatendheid bij een drukverschil van 200 Pa, van ten hoogste 0,0056* 1 0 m3/s per m2 inwendig oppervlak van de wand van de voorziening.
Afdeling 3.15 Beperking van de toepassing van schadelijke materialen, nieuwbouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.106 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29152" naam="320px" alt="320px" breedte="320px" hoogte="303px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 3.107 Ministeriële regeling
Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent het in een bouwwerk toepassen van materialen waaruit giftige of hinderlijke stoffen kunnen vrijkomen of waaruit ioniserende stralen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Kernenergiewet, kunnen ontstaan.
Afdeling 3.16 Beperking van het kunnen binnendringen van uit de grond afkomstige schadelijke stoffen of straling, nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.110 geen voorschrift is aangewezen..<plaatje><illustratie id="i29153" naam="323px" alt="323px" breedte="323px" hoogte="312px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 3.111 Ministeriële regeling
Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven waaraan een uitwendige scheidingsconstructie moet voldoen, die de scheiding vormt met de grond of met de kruipruimte, met inbegrip van delen van andere constructies die aansluiten op die constructie, voorzover die delen van invloed zijn op het voldoen aan artikel 3.110, eerste lid.
Afdeling 3.17 Bescherming tegen ratten en muizen
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.114 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29154" naam="306px" alt="306px" breedte="306px" hoogte="251px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op een scheidingsconstructie van een meterruimte of van een opstelplaats voor een stooktoestel, indien zich, ter plaatse van de inwendige scheidingsconstructies die de scheiding vormen tussen die ruimte en een andere ruimte van de gebruiksfunctie, een scherm als bedoeld in het eerste lid, bevindt.
Paragraaf 3.17.2 Bestaande bouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.117 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29155" naam="289px" alt="289px" breedte="289px" hoogte="277px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Afdeling 3.19 Warmwatervoorziening
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.127 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29156" naam="290px" alt="290px" breedte="290px" hoogte="278px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een gebruiksfunctie met een badruimte als bedoeld in artikel 4.46, heeft een voorziening voor warm water.
Paragraaf 3.19.2 Bestaande bouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.131 voorschriften zijn gegeven, wordt aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29157" naam="284px" alt="284px" breedte="284px" hoogte="267px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.133 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29158" naam="389px" alt="389px" breedte="389px" hoogte="365px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 3.134 Daglichtoppervlakte
Bij het bepalen van een equivalente daglichtoppervlakte als bedoeld in het eerste en tweede lid:
b. blijven daglichtopeningen in een uitwendige scheidingsconstructie, die op een loodrecht op het projectievlak van die openingen gemeten afstand van minder dan 2 m vanaf de perceelsgrens liggen, buiten beschouwing, waarbij, indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, de afstand wordt aangehouden tot het hart van de weg, het openbaar groen of het openbaar water, en
Het tweede lid geldt niet voor een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte van meer dan 150 m2. Bij het bepalen van de equivalente daglichttoetreding van het verblijfsgebied waarin die verblijfsruimte ligt, blijft, in afwijking van het eerste lid, de vloeroppervlakte van die ruimte buiten beschouwing.
Paragraaf 3.20.2 Bestaande bouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.135 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29159" naam="373px" alt="373px" breedte="373px" hoogte="362px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 3.136 Daglichtoppervlakte
Bij het bepalen van de equivalente daglichtoppervlakte als bedoeld in het eerste lid:
b. blijven daglichtopeningen in een uitwendige scheidingsconstructie die op een loodrecht op het projectievlak van die openingen gemeten afstand van minder dan 2 m vanaf de perceelsgrens liggen buiten beschouwing, waarbij, indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, de afstand mag worden aangehouden tot het hart van de weg, het openbaar groen of het openbaar water, en
Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid
Afdeling 4.1 Oppervlakte van de standplaats, nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.1 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29160" naam="240px" alt="240px" breedte="240px" hoogte="230px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Afdeling 4.2 Toegankelijkheidssector, nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.3 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29161" naam="467px" alt="467px" breedte="467px" hoogte="389px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een gebruiksfunctie heeft een al dan niet gemeenschappelijke toegankelijkheidssector. Dit geldt niet indien de gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, vermeerderd met het totaal aan gebruiksoppervlakte van een of meer soortgelijke gebruiksfuncties gelegen op hetzelfde perceel, kleiner is dan de in tabel 4.3 aangegeven grenswaarde.
Indien het hoogteverschil tussen een vloer ter plaatse van de toegang van een woonfunctie gelegen in een woongebouw en de vloer ter plaatse van een toegang van een toegankelijkheidssector als bedoeld in artikel 4.18, eerste lid, groter is dan 0,02 m, is dat hoogteverschil, onverminderd artikel 2.24, overbrugd door een lift
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.10 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29162" naam="503px" alt="503px" breedte="503px" hoogte="460px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 4.12 Vrije doorgang route
Een verkeersroute die begint bij een toegang als bedoeld in artikel 4.11, heeft over de volle lengte een vrije doorgang met een breedte van ten minste 0,85 m en een hoogte van ten minste de grenswaarde als aangegeven in tabel 4.10. De breedte geldt niet voor een verkeersroute voor zover deze over een trap voert.
Paragraaf 4.3.2 Bestaande bouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.14 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29163" naam="244px" alt="244px" breedte="244px" hoogte="285px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Afdeling 4.4 Bereikbaarheid nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.16 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29164" naam="402px" alt="402px" breedte="402px" hoogte="376px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 4.19 Opstelplaats lift
Een woongebouw waarin de vloer ter plaatste van de toegang van een woonfunctie hoger ligt dan 3 m boven het meetniveau, heeft op elke bouwlaag een opstelplaats voor een lift. De oppervlakte van deze opstelplaats is afgestemd op het kunnen plaatsen van een lift die een liftkooi heeft met een vrije vloeroppervlakte van ten minste 1,05 m x 2,05 m.
Afdeling 4.5 Verblijfsgebied, nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.20 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29165" naam="558px" alt="558px" breedte="558px" hoogte="653px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 4.23 Integraal toegankelijk
Indien de gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, vermeerderd met het totaal aan gebruiksoppervlakte van een of meer soortgelijke gebruiksfuncties, gelegen op hetzelfde perceel, groter is dan of gelijk aan 400 m2, ligt het in tabel 4.20 aangegeven deel van de vloeroppervlakte aan verblijfsgebied in een toegankelijkheidssector.
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.25 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29166" naam="577px" alt="577px" breedte="577px" hoogte="621px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een onderwijsfunctie voor het basisonderwijs heeft ten minste een verblijfsruimte waarin spelactiviteiten kunnen plaatsvinden, en ten minste twee van deze verblijfsruimten, indien het een onderwijsfunctie voor het basisonderwijs betreft met meer dan dertien verblijfsruimten voor een groep leerlingen.
Een onderwijsfunctie voor het speciaal onderwijs heeft een verblijfsruimte voor het onderwijzend personeel met een oppervlakte van ten minste 16 m2. Indien deze gebruiksfunctie meer dan vier verblijfsruimten voor een groep leerlingen heeft, wordt deze oppervlakte vermeerderd met 2 m2 voor elke volgende zodanige verblijfsruimte.
Paragraaf 4.6.2 Bestaande bouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.30 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29167" naam="579px" alt="579px" breedte="579px" hoogte="426px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een verblijfsruimte als bedoeld in artikel 4.31, tweede lid, is vanaf de toegang van de woonfunctie bereikbaar via al dan niet gemeenschappelijke besloten ruimten van de woonfunctie, zonder het betreden van een toiletruimte, badruimte of technische ruimte.
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.34 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29168" naam="579px" alt="579px" breedte="579px" hoogte="397px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 4.36 Integraal toegankelijk
Indien de gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, vermeerderd met het totaal aan gebruiksoppervlakte van een of meer gebruiksfuncties van dezelfde soort, gelegen op hetzelfde perceel, groter is dan of gelijk aan 400 m2, is het aantal integraal toegankelijke toiletruimten ten minste gelijk aan de getalwaarde van het aantal toiletruimten, bedoeld in artikel 4.35, vierde lid, gedeeld door tien, op een geheel getal naar boven afgerond.
Indien de gebruiksoppervlakte van een onderwijsfunctie, vermeerderd met het totaal aan gebruiksoppervlakte van een of meer gebruiksfuncties van dezelfde soort, gelegen op hetzelfde perceel, groter is dan of gelijk aan 400 m2, is het aantal integraal toegankelijke toiletruimten ten minste gelijk aan de getalwaarde van het aantal toiletruimten, bedoeld in artikel 4.35, vierde lid, gedeeld door 35, op een geheel getal naar boven afgerond.
Het hoogteverschil tussen ten minste een vloer waarop een toegang van de woonfunctie zich bevindt en de vloer van ten minste een gemeenschappelijke toiletruimte als bedoeld in artikel 4.35, derde lid, is niet meer dan 3 m. Dit geldt niet voor een integraal toegankelijke toiletruimte en een woonfunctie met een niet-gemeenschappelijke toiletruimte.
De loopafstand tussen ten minste een toegang van de woonfunctie en de toegang van ten minste een gemeenschappelijke toiletruimte als bedoeld in artikel 4.35, derde lid, is niet groter dan 25 m. Dit geldt niet voor een integraal toegankelijke toiletruimte en een woon functie met een niet-gemeenschappelijke toiletruimte.
Paragraaf 4.7.2 Bestaande bouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.40 geen voorschrift is gegeven.<plaatje><illustratie id="i29169" naam="535px" alt="535px" breedte="535px" hoogte="371px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.45 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29170" naam="593px" alt="593px" breedte="593px" hoogte="557px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 4.47 Integrale toegankelijkheid
Indien de gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, vermeerderd met het totaal aan gebruiksoppervlakte van een of meer gebruiksfuncties van dezelfde soort, gelegen op hetzelfde perceel, groter is dan of gelijk aan 400 m2, is het aantal integraal toegankelijke badruimten ten minste gelijk aan de getalwaarde van het aantal aanwezige badruimten gedeeld door 20, op een geheel getal naar boven afgerond.
Een gezondheidszorgfunctie voor aan bed gebonden patiënten heeft een zodanig aantal integraal toegankelijke badruimten, dat op een integraal toegankelijke badruimte niet meer dan 750 m2 gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie is aangewezen, met een minimum van een integraal toegankelijke badruimte.
Het hoogteverschil tussen de vloer ter plaatse van ten minste een toegang van de woonfunctie en de vloer van ten minste een gemeenschappelijke badruimte als bedoeld in het tweede lid, is niet meer dan 3 m. Dit geldt niet voor een integraal toegankelijke badruimte als bedoeld in artikel 4.47, en een woonfunctie met een niet- gemeenschappelijke toiletruimte.
De loopafstand tussen ten minste een toegang van de woonfunctie en de toegang van een badruimte die wordt bereikt via een of meer gemeenschappelijke verkeersroutes als bedoeld in het tweede lid, is niet groter dan 25 m, opdat die badruimte binnen redelijke tijd kan worden bereikt. Dit geldt niet voor een integraal toegankelijke badruimte als bedoeld in artikel 4.47, en een woonfunctie met een niet-gemeenschappelijke toiletruimte.
Paragraaf 4.8.2 Bestaande bouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.51 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29171" naam="447px" alt="447px" breedte="447px" hoogte="410px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Afdeling 4.9 Kleedruimte, nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.55 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29172" naam="376px" alt="376px" breedte="376px" hoogte="280px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Afdeling 4.10 Gemeenschappelijke opslagruimte voor huishoudelijk afval, nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.58 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29173" naam="337px" alt="337px" breedte="337px" hoogte="300px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een woonfunctie gelegen in een woongebouw, heeft een gemeenschappelijke opslagruimte voor het plaatsen van containers voor huishoudelijk afval. Dit geldt niet indien de woonfunctie beschikt over een rechtstreeks vanaf het aansluitende terrein bereikbare bergruimte en de afmetingen van de bergruimte, de loopafstand en het hoogteverschil tussen een toegang van de woonfunctie en een toegang van die bergruimte geen beletsel vormen voor het gescheiden kunnen opslaan van huishoudelijk afval.
Een gemeenschappelijke opslagruimte als bedoeld in het eerste lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste 0,75 % van de totale gebruiksoppervlakte van de op die opslagruimte aangewezen woonfuncties, met een minimum van 1,6 m2. De vloeroppervlakte heeft een breedte van ten minste 0,8 in en een hoogte boven de vloer van ten minste 2,1 m.
Afdeling 4.11 Stallingsruimte voor fietsen, nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.62 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29174" naam="362px" alt="362px" breedte="362px" hoogte="282px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een gebruiksfunctie heeft als nevenfunctie of als buitenruimte een al dan niet gemeenschappelijke stallingsruimte voor fietsen, waarvan de totale vloeroppervlakte niet kleiner is dan het in tabel 4.62 aangegeven deel van de totale gebruiksoppervlakte van de op die stallingsruimte aangewezen gebruiksfuncties, met een minimum van 2 m2. De vloeroppervlakte heeft een breedte van ten minste 0,8 m en indien deze overdekt is een hoogte boven de vloer van ten minste 2,1 m.
Afdeling 4.12 Meterruimte, nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.65 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29175" naam="373px" alt="373px" breedte="373px" hoogte="319px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Afdeling 4.14 Liftmachineruimte, nieuwbouw
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.75 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toe passing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29176" naam="305px" alt="305px" breedte="305px" hoogte="310px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een gemeenschappelijke liftmachineruimte is, voor het onbelemmerd kunnen bereiken van die ruimte, vanaf de toegang van het woongebouw uitsluitend bereikbaar door een of meer gemeenschappelijke verkeersruimten.
Afdeling 4.15 Opstelplaats voor een aanrecht en opstelplaats voor een kooktoestel
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.80 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29177" naam="410px" alt="410px" breedte="410px" hoogte="331px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Paragraaf 4.15.2 Bestaande bouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.83 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29178" naam="309px" alt="309px" breedte="309px" hoogte="301px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Afdeling 4.16 Opstelplaats voor een stooktoestel
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.86 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29179" naam="452px" alt="452px" breedte="452px" hoogte="407px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een gebruiksftinctie heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een stooktoestel. Dit geldt niet indien de gebruiksfunctie kan worden aangesloten op een publieke voorziening voor verwarming.
Paragraaf 4.16.2 Bestaande bouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.90 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29180" naam="351px" alt="351px" breedte="351px" hoogte="347px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een gebruiksfunctie heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een stooktoestel. Dit geldt niet indien de gebruiksfunctie kan worden aangesloten op een publieke voorziening voor verwarming.
Afdeling 4.17 Opstelplaats voor een warmwatertoestel, nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksftincties waarvoor in tabel 4.94 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29181" naam="462px" alt="462px" breedte="462px" hoogte="445px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een gebruiksfunctie heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een warmwatertoestel. Dit geldt niet, indien de gebruiksfunctie kan worden aangesloten op een publieke voorziening voor warm water.
Afdeling 4.18 Bassin, nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.98 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29182" naam="360px" alt="360px" breedte="360px" hoogte="316px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Hoofdstuk 5 Voorschriften uit het oogpunt van energiezuinigheid
Afdeling 5.1 Thermische isolatie, nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 5.1 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29183" naam="425px" alt="425px" breedte="425px" hoogte="358px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Een constructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte en een kruipruimte, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voorzover die delen van invloed zijn op de warmteweerstand, heeft een volgens NEN 1068 bepaalde warrnteweerstand van ten minste 2,5 m2 K/W.
Een inwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte, en een ruimte die niet wordt verwarmd of die wordt verwarmd voor uitsluitend een ander doel dan het verblijven van mensen, heeft een volgens NEN 1068 bepaalde warmteweerstand van ten minste 2,5 m2 K/W.
Artikel 5.4 Thermische isolatie-index
Op een woonwagen met een volgens NEN 1068 bepaalde thermische isolatie-index van ten minste 8 zijn de artikelen 5.2 en 5.3 niet van toepassing.
Burgemeester en wethouders kunnen voor het gedeeltelijk veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing verlenen van artikel 5.2, eerste tot en met derde lid, voor de ten minste aan te houden warmteweerstand tot een niveau dat niet meer dan 1,2 m2°K/W lager is. Voor ramen, deuren, kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructie- onderdelen geldt geen voorschrift voor de warmtedoorgangscoëfficiënt.
Burgemeester en wethouders kunnen bij het geheel of gedeeltelijk veranderen of het vergroten van een woonwagen ontheffing verlenen van artikel 5.2, vierde lid, voor de ten minste aan te houden warmteweerstand tot een niveau dat niet meer dan 1 m2°K/W lager is. Voor ramen, deuren, kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructieonderdelen geldt geen voorschrift voor de warmtedoorgangscoëfficiënt.
Afdeling 5.2 Beperking van luchtdoorlatendheid, nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 5.8 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29184" naam="244px" alt="244px" breedte="244px" hoogte="254px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Indien in een gebouw of een gedeelte van een gebouw meer dan een gebruiksfunctie ligt en dit gebouw of gedeelte van een gebouw op niet meer dan een perceel ligt, is, in afwijking van het eerste lid, de volgens NEN 2686 bepaalde luchtvolumestroorn van het totaal aan verblijfsgebieden, toiletruirnten en badruimten van de gebruiksfuncties waarvoor het eerste lid geldt, niet groter dan 0,2 m3/s.
Afdeling 5.3 Energieprestatie, nieuwbouw
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 5.11 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29185" naam="411px" alt="411px" breedte="411px" hoogte="356px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>
Artikel 5.12 Energieprestatiecofficiënt
Indien in een gebouw of een gedeelte van een gebouw uitsluitend gebruiksfuncties van dezelfde soort liggen, die zijn aangewezen op een gemeenschappelijke verkeersruimte waarop geen andere gebruiksfttncties zijn aangewezen, heeft dat gebouw of gedeelte van het gebouw een energieprestatiecoëfficiënt van ten hoogste de in tabel 5.11 aangegeven grenswaarde.
Indien in een gebouw of een gedeelte van een gebouw meerdere gebruiksfuncties of gedeelten liggen, waarvoor volgens het eerste of tweede lid een energieprestatiecofficiënt geldt, en dit gebouw of gedeelte van een gebouw op niet meer dan een perceel ligt, geldt, in afwijking van het eerste en het tweede lid, dat het totale volgens NEN 2916 bepaalde karakteristieke energiegebruik niet hoger is dan het totale volgens NEN 2916 bepaalde toelaatbare energiegebruik. Bij het bepalen van het totale toelaatbare energiegebruik zijn cle grenswaarden voor de energieprestatiecofficiënten volgens het eerste en tweede lid aangehouden.
Een energieprestatiecoëfficiënt als bedoeld in artikel 5.12, wordt bepaald volgens NEN 5128. Bij het bepalen van de energieprestatiecoëfficiënt van een woonfunctie mogen een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte, een opstelplaats voor een warmwater toestel en een opstelpiaats voor een stooktoestel buiten beschouwing blijven.
2.Een energieprestatiecoëfficiënt als bedoeld in artikel 5.12, wordt bepaald volgens NEN 2916. Bij het bepalen van de energieprestatiecoëfficiënt van de gebruiksfunctie is voor de cofficint voor koeling de waarde 4 aangehouden en voor de factor waarmee com pensatie voor toelaatbaar energiegebruik voor ventilatie wordt gerealiseerd, de waarde 135. Bij het bepalen van de energieprestatiecoëfficiënt mogen een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte, een opstelplaats voor een warmwatertoestel en een opstelplaats voor een stooktoestel buiten beschouwing blijven.
Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen
Met betrekking tot een aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, ingediend voor het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, alsmede met betrekking tot enig bezwaar of beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, blijven de voorschriften van het Bouwbesluit (Stb. 1991, 680) en de daarop berustende bepalingen van toepassing, die golden op het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend.
Aldus besloten in de (openbaar/besloten) vergadering van de (orgaan) der gemeente Urk, gehouden op (datum),De voorzitter/burgemeester, De griffier/secretaris.[1] Ten behoeve van de toegankelijkheid zijn de artikelen voorzien van kopjes.[2] In Staatsblad 410 is abusievelijk NEN 1087 vermeld.[3] Artikel 20 (stb. 2002, 203)1. Het besluit van 28 oktober 1998 houdende wijziging van het Bouwbesluit (fase 2) (Stb. 1998, 618) wordt ingetrokken.2. Het besluit van 28 oktober 1998 houdende wijziging van het Bouwbesluit (afstemming fase 1 op fase 2) (Stb. 1998, 619) wordt ingetrokken.