Hoofdstuk 2. Aanwijzingen gemeentelijke monumenten
Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk monument
- 1.
Het college kan een zaak of een terrein als bedoeld in artikel 1a onder 1 en 2 geheel of gedeeltelijkaanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.
- 2.
Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de commissie ruimtelijke kwaliteit.
- 3.
De aanwijzing kan geen rijksmonument betreffen of een beschermd monument dat is aangewezen op grond van een verordening van de provincie Noord-Brabant.
Artikel 4. Voorbescherming
In spoedeisende gevallen kan het college bepalen dat de bepalingen van artikelen 9tot en met 13 van deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn vanaf het moment dat het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument dan wel het advies daartoe van de commissie ruimtelijke kwaliteit is medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.
Artikel 5. Mededeling van het aanwijzingsbesluit
De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.
Artikel 6. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst
- 1.
Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.
- 2.
De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een omschrijving van het gemeentelijke monument.
Artikel 7. Wijzigen van de aanwijzing
- 1.
Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.
- 2.
Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4,5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.
- 3.
Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.
- 4.
De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.
Artikel 8. Intrekken van de aanwijzing
- 1.
Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, en artikel 5 van overeenkomstige toepassing.
- 2.
De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien een monument is aangewezen als rijksmonument dan wel als beschermd monument op grond van een verordening van de provincie Noord-Brabant.
- 3.
De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.
Hoofdstuk 3. Instandhouding van gemeentelijke monumenten
Artikel 9. Instandhouding
- 1.
Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, te beschadigen of te vernielen of zodanig te beheren dat de monumentale waarde verloren dreigt te gaan.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning van het college:
- a.
een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, af te breken,te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
- b.
een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
- 3.
Het college kan werkzaamheden dan wel gedeelten van gemeentelijke monumenten al dan niet onder voorwaarde van een melding uitzonderen van de toepassing van het tweede lid van dit artikel, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de monumentale waarde zoals omschreven bij het besluit als bedoeld in artikel 3.
Artikel 10. De schriftelijke aanvraag voor een vergunning
Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 9 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend.
Artikel 11. Termijnen advies
- 1.
Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de commissie ruimtelijke kwaliteit voor advies.
- 2.
Binnen drie weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de commissie ruimtelijke kwaliteit schriftelijk advies uit.
Artikel 12. Weigeringsgrond
De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van het monument niet onevenredig wordt geschaad. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
Artikel 13. Intrekken van de vergunning
De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:
- a.
blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave van informatie is verleend;
- b.
de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.
Hoofdstuk 4. Rijksmonumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten
Artikel 14. Advisering over vergunning voor een rijksmonument
- 1.
Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een rijksmonument aan de commissie ruimtelijke kwaliteit.
- 2.
De commissie ruimtelijke kwaliteit adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.
- 3.
Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de commissie ruimtelijke kwaliteit geacht geadviseerd te hebben.
Artikel 15. Advisering over sloop in een beschermd stads- of dorpsgezicht
Vervallen.
Hoofdstuk 5. Instandhouding van archeologische terreinen
Artikel 16. Instandhouding
- 1.
Het is verboden om zonder vergunning van het college:
- a.
in een archeologisch monument of een gebied met archeologische waarde de bodem onder de oppervlakte te verstoren;
- b.
in een archeologisch verwachtingsgebied de bodem dieper dan 0,40 m onder de oppervlakte te verstoren.
- 2.
Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien:
- a.
het een verstoring betreft van een archeologisch verwachtingsgebied en waarbij die verstoring plaatsvindt:
- in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde
- in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 2.500 m2, of;
- in een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m2;
- b.
in het bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen over archeologische monumentenzorg.
- c.
sprake is van een beschikking als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hierin voorschriften zijn opgenomen over archeologische monumentenzorg.
- d.
een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
- -
de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of
- -
in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
- 3.
De vergunning kan worden geweigerd indien de archeologische waarden naar het oordeel van het college ter plaatse behouden dienen te blijven.
- 4.
Indien uit het rapport waarin de archeologische waarde van een terrein is vastgesteld blijkt dat het een archeologisch monument betreft dat resten van een bouwwerk omvat, die wegens de betekenis voor de nederzettingsgeschiedenis voor behoud in aanmerking komen, vraagt het college de commissie ruimtelijke kwaliteit over de inpassing van het archeologisch monument om advies. Tot bouwwerken als bedoeld in de vorige zin behoren: kerken, kloosters, kastelen, hoeven en stadspoorten.
Artikel 17. Opgravingen en begeleiding
- 1.
Indien binnen het grondgebied van de gemeente Eindhoven onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:
- a.
het college een programma van eisen vast te stellen, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.
- b.
de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder n ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.
- 2.
In nadere regels kan het college bepalingen opnemen met betrekking tot de feitelijke uitvoering van het onderzoek en het toezicht daarop. Tijdens hetonderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.
Artikel 18. Procedure
De bepalingen uit artikel 10,11,12 en 13 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen uit artikel 16 en artikel 17, eerste lid, onder b.
Hoofdstuk 6. Cultuurhistorische Waarden
Artikel 19. Cultuurhistorische waardenkaart
- 1.
De raad stelt een cultuurhistorische waardenkaart vast.
- 2.
Het college is bevoegd de cultuurhistorische waardenkaart te wijzigen.
- 3.
Voor vaststelling of wijziging van de cultuurhistorische waardenkaart wordt de commissie ruimtelijke kwaliteit om advies gevraagd, met uitzondering van archeologische verwachtingsgebieden.
- 4.
Bij iedere procedure als bedoeld in artikel 2.12 van de Wabo waarbij
cultuurhistorische waarden zijn betrokken die op de cultuurhistorische
waardenkaart zijn aangegeven, wordt de commissie ruimtelijke kwaliteit om advies gevraagd.
- 5.
Aan ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor een wijziging van het
bestemmingsplan of een projectbesluit nodig is en die betrekking hebben op gemeentelijke monumenten dan wel cultuurhistorische waarden, die op de cultuurhistorische waardenkaart zijn aangegeven, verleent het college slechts medewerking indien de initiatiefnemer aantoont dat de voorgenomen ontwikkeling met de cultuurhistorische waarden in overeenstemming is.
- 6.
Het college kan ten behoeve van de beoordeling van eenaanvraag om omgevingsvergunning, dan wel een procedure als bedoeld in het 4e lid bepalen dat een bouwhistorisch of cultuurhistorisch projectonderzoek wordt verricht.e lid bepalen dat een bouwhistorisch of cultuurhistorisch projectonderzoek wordt verricht.
Artikel 20. Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan bevat bepalingen in het belang van cultuurhistorisch
waarden die op de cultuurhistorische waardenkaart zijn aangegeven waaronder de advisering door de commissie ruimtelijke kwaliteit over het verlenen van vergunningen en ontheffingen met betrekking tot deze cultuurhistorisch waarden.
Artikel 21. Sloop- en aanlegvergunningen
- 1.
In gebieden met cultuurhistorische waarden is het verboden een bouwwerk af te breken zonder of in afwijking van een vergunning van het college, indien nog geen vergunning is aangevraagd voor een in plaats van het te slopen bouwwerk op te richten bouwwerk, dan wel op een aanvraag van een vergunning niet is beslist.
- 2.
In landschappelijke en groenstructuren die op de cultuurhistorische
waardenkaart zijn aangegeven, is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college werkzaamheden uit te voeren, waardoor de als waardevol omschreven structuur wordt gewijzigd.
- 3.
Het verbod bedoeld in het eerste en tweede lid is niet van toepassing zodra in het bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen in het belang van cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel 20.
- 4.
Een sloop- of aanlegvergunning als bedoeld in lid 1 en 2 is niet vereist:
- -
indien de werkzaamheden plaatsvinden ingevolge een aanschrijving van hetcollege;
- -
indien het een ondergeschikt bouwwerk betreft waarvan sloop naar het oordeel van het college geen afbreuk doet aan de historisch waardevolle structuur.
- 5.
Een sloop- of aanlegvergunning als bedoeld in lid 1 en 2 mag slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van cultuurhistorische waarden.
Hoofdstuk 7. Overige Bepalingen
Artikel 22. Tegemoetkoming in schade
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:
- a.
de weigering van het bevoegd gezag een vergunning te verlenen als bedoeld in artikel 9;
- b.
de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 9;
- c.
de weigering van het bevoegd gezag een vergunning te verlenen als bedoeld in artikel 16.
- d.
de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder d;
- e.
een aanwijzing als bedoeld in artikel 17, tweede lid, tweede volzin;
- f.
de weigering een vergunning te verlenen als bedoeld in artikel 21, tweede lid.
Artikel 23. Strafbepaling
Degene, die handelt in strijd met het derde lid van 9 dan wel artikel 16, met
uitzondering van het bepaalde in het tweede lid, onder e, van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categoric of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.
Artikel 24. Toezichthouders
- 1.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze
verordening zijn belast:
- a.
Met betrekking tot monumenten als bedoeld in artikel 1, onder a: de ambtenaar monumentenzorg;
- b.
Met betrekking tot terreinen als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2: de gemeentelijk archeoloog.
- 2.
Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.
Hoofdstuk 8. Slotbepalingen.
Artikel 25. Intrekken oude regeling
De Monumentenverordening 2006, vastgesteld 30 oktober 2006, wordt ingetrokken.
Artikel 26. Overgangsrecht
- 1.
De op grond van de onder artikel 25 ingetrokken Monumentenverordening 2006 aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze
verordening.
- 2.
Aanvragen om vergunning die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 25 ingetrokken verordening.
Artikel 27. Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking 8 dagen na de bekendmaking.
Artikel 28. Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als Erfgoedverordening 2010.