Organisatie | Den Helder |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2007 |
Citeertitel | Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2007 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Regeling vervangt de Toeslagenverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 9 juni 2004.
Wet werk en bijstand, artikel 8 en artikel 30, lid 1
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2007 | 01-01-2010 | Nieuwe regeling | 31-01-2007 Stadsnieuws, 2007, 12 | RB07.0005 | |
15-04-2011 |
|
Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandnorm
Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag
Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 31 januari 2007
Mw. mr. G.H. Faber, voorzitter
Mr. drs. M. Huisman, griffier
In artikel 8 lid 1 onder c juncto artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.
In deze verordening is opgenomen het beleid met toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm voor de categorieën van belanghebbenden aan wie in de gemeente Den Helder bijstand kan worden verleend.
In de WWB is niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden hiervan is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt. Omdat noch uit de wettekst noch uit de Memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht toe te geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde.
Er is voor gekozen om de begrippen die zijn omschreven in de WWB of Awb, niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de verordening moet worden gewijzigd.
Artikel 30 WWB bepaalt dat de verordening een categoriaal karakter moet hebben. Voor het gebruik van het begrip gehuwden is gekozen, omdat deze term en de hoogte van de daarbij horende norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.
De bijstandsnormen voor jongeren van 18 tot 21 jaar zijn wettelijk vastgelegd in de WWB. Het college heeft niet de bevoegdheid deze normen te verhogen met een gemeentelijke toeslag. Wanneer de jongere noodzakelijk zelfstandig wonend is, is de norm ontoereikend voor de kosten van levensonderhoud. In dat geval verstrekt de gemeente aanvullende bijzondere bijstand, zoals is opgenomen in de verordening “Bijzondere bijstand 2007”.
Personen van 65 jaar en ouder ontvangen een hogere bijstandsuitkering dan andere bijstandsgerechtigden, de zogenaamde ouderennorm. De ouderennorm kan niet worden verhoogd met een toeslag of worden verlaagd.
Op grond van artikel 30 vierde lid van de wet kan het college, in afwijking de bijstand anders vaststellen als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en de middelen van de belanghebbende noodzakelijk is. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is de individualiseringsplicht expliciet opgenomen.
Artikel 28 geeft het college de mogelijkheid om de normen voor schoolverlaters die recentelijk de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding hebben beëindigd, tijdelijk te verlagen. Het college heeft hiervoor niet gekozen. Dit dient echter wel in de verordening opgenomen te worden.
De hoogte van 20% van het minimumloon als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 tweede lid onder a van de wet.
Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de bijstandsnorm verhoogd met een toeslag. Voor het bepalen van de toeslag worden alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert.
Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zijn) maar ook om alle andere uitgaven waarbij partners een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan vooral gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan diverse andere kosten, zoals heffingen, belastingen, verzekeringen etc.
Bij de beoordeling of belanghebbende inderdaad hogere bestaanskosten heeft is in voorkomende gevallen niet bepalend of de kosten ook feitelijk met anderen worden gedeeld, maar of het (gegeven de omstandigheden) redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. In bijvoorbeeld de situatie dat een hoofdbewoner de woning met een ander bewoont, zou een ongewenste gebruikersruimte van bijstandsmiddelen ontstaan als de hoogte van de toeslag ervan afhankelijk is of de medebewoner (hoewel deze ertoe financieel in staat is) ook feitelijk een bijdrage levert in de woonkosten. Hiertoe wordt gesproken van het “kunnen delen” van de kosten. Met deze omschrijving wordt uitdrukkelijk niet beoogt aan te geven dat van de belanghebbende kan worden gevergd dat deze bijvoorbeeld zijn woonsituatie aanpast om zo met een lagere bijstandsuitkering te kunnen volstaan.
De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt, zoals gesteld, de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt minimaal 0% en maximaal 20% van het netto minimumloon. Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er daarom terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsuitkering uit.
De inlichtingenplicht, zoals opgenomen in artikel 17 van de wet, geldt dan ook voor het toeslagendeel. Belanghebbende zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.
Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten in uitgebreide zin kunnen worden gedeeld. De kosten van onder andere huur, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke, zijn voor personen die een woning delen lager omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10%.
Ingeval er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.
Dit is ook van toepassing als meerdere personen in een hulpverleningsinstelling e.d. woonachtig zijn.
Artikel 29 van de wet geeft het college de bevoegdheid de toeslagen afwijkend vast te stellen. Zonder afwijkende toeslag is het verschil met het minimumloon niet of beperkt aanwezig en dat geeft een te geringe stimulans om werk te aanvaarden. Reden om voor 21 en 22 jarigen een afwijkende toeslag te hanteren,
In het vierde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben.
Aangezien betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de alleenstaande ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toepassing zijn.
In onderdeel d van het vierde lid wordt geregeld dat zorgbehoevenden eveneens niet worden meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag.
In de gehuwdennorm is al rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.
Ongeacht het aantal andere personen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft, vindt er een verlaging van 10% van de bijstandsnorm plaats. Dit omdat het in de praktijk dan ook vaak gaat om een grotere en duurdere woning bij meer bewoners van een woning.
Hier wordt verwezen naar de toelichting zoals opgenomen bij artikel 3 vierde lid van deze verordening.
Artikel 5 Verlaging wegens woonsituatie
Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen voor zover belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB.
In deze verordening wordt niet langer het begrip “woonkosten” gehanteerd, maar “kosten van huur of hypotheeklasten”. Het uitgangspunt voor de verlaging is het bedrag dat de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu hanteert als minimumbedrag bij het toepassen van huurtoeslag (het zogenaamde normbedrag voor de minimum inkomensklasse). Omgerekend naar een percentage van de uitkering bedraagt deze verlaging, afgerond, 15% van het minimumloon.
In het tweede lid wordt de verlaging geregeld ingeval er door de belanghebbende in het geheel geen woning wordt bewoond, daar hij wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van alle woonlasten (in brede zin).
Gekozen is om deze situatie toch vergelijkbaar te stellen met een belanghebbende die geen huur of hypotheeklasten heeft, daar een dakloze geconfronteerd wordt met de hogere kosten van het op straat leven, zoals de kosten van nachtopvang. De hoogte van de verlaging krachtens dit artikel heeft geen invloed op de wijze waarop de bijstand verleend moet worden. Indien bijstand verleend wordt aan daklozen, kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheid om een budgetteringsplicht op te leggen dan wel de bijstand in natura (in de vorm van opvang) te verlenen.