Organisatie | Bergen (NH) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Subsidieverordening Bergen 2009 |
Citeertitel | Algemene Subsidieverordening Bergen 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt de Algemene subsidieverordening Bergen 2001
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-06-2009 | 20-04-2016 | nieuwe regeling | 26-05-2009 Gemeentekrant, 10-06-2009 | Onbekend |
gelezen het voorstel van het college van Bergen van 10 februari en 14 april 2009;
gelet op het advies van de raadscommissie van 12 mei 2009;
gelet op het bepaalde in de artikelen 149 en 156 van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;
gelet op het gevolgde inspraaktraject, periode 11 februari – 7 april 2009;
HOOFDSTUK I Inleidende bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Bij het verstrekken van subsidies op grond van deze verordening kunnen de volgende subsidievormen met de hierna aangegeven betekenis worden onderscheiden:
a) jaarsubsidie: (jaarlijks terugkerende, per kalenderjaar verstrekte, subsidie): een (huur)subsidie die van jaar tot jaar beschikbaar wordt gesteld ten behoeve van activiteiten, producten en prestaties die een continu karakter dragen;
b) incidentele subsidie: een subsidie die wordt verstrekt voor activiteiten, producten en prestaties die een éénmalig of projectmatig karakter dragen;
c) budgetsubsidie: een structurele subsidie die voor een tijdvak van vier jaar wordt verleend aan instellingen die beroepskrachten in dienst hebben en waarbij, in tegenstelling tot de jaarsubsidie, een uitvoeringsovereenkomst met de instelling is gesloten;
d) koppelsubsidie (co-financiering): een incidentele of structurele subsidie die alleen dan kan worden verleend als instellingen dan ook een rijks- of provinciesubsidie ontvangen;
e) investeringssubsidie: een subsidie ten behoeve van nieuwbouw, verbouw, uitbreiding of groot onderhoud van de accommodaties, een 1e inrichting/inventaris of vervanging van inrichting/inventaris;
f.waarderingssubsidie: een subsidie voor activiteiten, producten of prestaties waarvan het college deze van belang acht en daar geen nadere voorwaarden aan wenst te stellen.
Voor het indexeren van de personeelskosten wordt de indexering van de betreffende CAO gevolgd. De indexatie wordt gebaseerd op de cijfers van de vastgestelde jaarrekening, van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt behandeld. De afrekening van de personeelskosten geschiedt op basis van de vastgestelde CAO.
Indien subsidie wordt verleend voor een meerjarige periode, kan worden volstaan met één aanvraag op uiterlijk 1 augustus voor de aanvang van de meerjarige periode. De stukken als bedoeld in lid 2 (a en b) moeten dan betrekking hebben op de gehele periode (meerjarenbegroting en meerjarenbeleidsplan).
De raad kan in de toekenningbeschikking nadere regels opnemen voor het geval dat de gesubsidieerde investering onderwerp wordt van vervreemding (in eigendom overgaan van het gesubsidieerde dan wel de vestiging van een zakelijk recht). Er wordt dan een termijn aangegeven tot wanneer de investeringssubsidie (geheel of gedeeltelijk) terugvorderbaar is.
De subsidieontvanger is verplicht een controleopdracht te verstrekken aan een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, resulterend in een accountantsverklaring. De controle richt zich op de getrouwheid en rechtmatigheid van de verantwoordingsinformatie, conform het controleprotocol voor verantwoording en de controle van structurele subsidies van meer dan € 50.000,00.
Indien een aanvraag onvolledig is ingediend, stelt het college de aanvrager in de gelegenheid het verzuim binnen een redelijke, door het college schriftelijk aan te geven termijn te herstellen. Indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld, kan het college besluiten de aanvraag niet te behandelen en stelt de aanvrager hiervan vervolgens schriftelijk op de hoogte.
De verplichting tot betaling van de subsidie of een voorschot wordt opgeschort indien het college het voornemen bekend heeft gemaakt de subsidieverlening of –vaststelling ten nadele van de subsidieontvanger in te trekken of te wijzigen.
Het college kan besluiten over te gaan tot terugvordering van reeds betaalde subsidie, ook na de periode waarvoor deze is verleend, indien zich één van de omstandigheden voordoet, genoemd in artikel 24. De subsidieontvanger is verplicht het terug gevorderde subsidiebedrag onmiddellijk terug te storten in de gemeentekas.
De subsidie kan -naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Awb genoemde gevallen- in ieder geval geweigerd worden indien gegronde redenen bestaan aan te nemen dat:
wijsbaar ten goede komen aan ingezetenen van de gemeente;
de subsidie beschikbaar wordt gesteld;
middelen, hetzij uit middelen van derden kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;
Het college kan een subsidie voorts weigeren indien de aanvrager:
Het college behoudt zich, de instelling gehoord, het recht voor om voor rekening van de gemeente, een accountantsonderzoek te laten verrichten indien zij daartoe aanleiding ziet. Mocht blijken dat de instelling laakbaar handelen verweten kan worden, dan dient de instelling alsnog de kosten van het accountantsonderzoek voor haar rekening te nemen.
De subsidieontvanger treedt in overleg met het college voor de volgende genoemde
het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;
Indien het in artikel 28, lid 2a genoemde vrij besteedbaar eigen vermogen hoger is dan 10% van de totale lasten van de vastgestelde jaarrekening, van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt behandeld, dan dient de organisatie het meerdere aan te wenden als bijdrage om de activiteiten uit te kunnen voeren.
Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de economische waarde van de eigendommen en de andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van de eigendommen wordt uitgegaan van het bedrag, dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen.
Het college kan op een daartoe strekkend verzoek besluiten dat geen vergoeding is vereist, indien de activiteiten of werkzaamheden van de subsidieontvanger worden overgenomen en voortgezet door een rechtspersoon met een gelijke of nagenoeg gelijke doelstelling en de activa en passiva tegen boekwaarde worden overgenomen.
Ingeval sprake is van ontbinding van een rechtspersoon die subsidie heeft ontvangen, dan wel, naar het oordeel van het college, kennelijke beëindiging van de activiteiten en indien de instelling naar het oordeel van het college niet in staat is de eventueel resterende gelden of (on)roerende zaken in overeenstemming met de doelstelling van de subsidieontvanger aan te wenden, wordt het positieve liquidatiesaldo bij voorrang ter beschikking gesteld aan de gemeente Bergen, indien een eventueel batig saldo van de door een accountant als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek opgestelde (liquidatie)rekening dit toelaat.
Een subsidieontvanger treedt voor het treffen van een bestemmingsreserve en/of een voor-
Indien door of namens de rijks- en provinciale overheid na overleg met het college of indien door of namens het college onderzoeken worden ingesteld, verleent de instelling daaraan de nodige medewerking.
Bij ontbinding van een subsidieontvangende rechtspersoon kan het college gehele of gedeeltelijke terugstorting van een batig saldo van de liquidatierekening en reserves of gedeeltelijke terugstorting van een batig saldo van de liquidatierekening en reserves en voorzieningen verlangen voor zover het batig saldo, de reserves en voorzieningen mede door subsidie zijn gevormd.
Gebouwen en goederen die geheel of gedeeltelijke door gemeentelijke subsidie zijn verworven dienen bij opheffing dan wel liquidatie van de instelling aan de gemeente te worden overgedragen dan wel dient het college toestemming te verlenen voor vervreemding of bestemmingswijziging van deze gebouwen en goederen.
Het college kan, met uitzondering van het bepaalde in de artikelen 13.1 t/m 13.5 (Investeringssubsidie) van deze verordening, nadere regels vaststellen voor de verlening en vaststelling van subsidies aan instellingen en verenigingen voor activiteiten, het afnemen van producten en prestaties die worden uitgevoerd voor de beleidsterreinen als gesteld in artikel 2 van deze verordening.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de
raad van Bergen op 26 mei 2009
de griffier, de voorzitter,
Hoofdstuk I Inleidende bepalingen
In lid 1 van dit artikel zijn de beleidsterreinen omschreven waarop de verordening
betrekking heeft. De verordening voldoet daarmee aan artikel 4:23 lid 1 van de Awb.
Met betrekking tot de omschrijving van de beleidsterreinen wordt opgemerkt dat onder het
beleidsterrein jeugd- en jongerenwerk ook de speeltuinen vallen. Het terrein
maatschappelijke dienstverlening omvat tevens het beleid betreffende kwetsbare personen.
De groep kwetsbare personen bestaat uit de volgende doelgroepen:
De verordening heeft het karakter van een algemene verordening en bevat geen
In dit artikel zijn de belangrijkste subsidievormen omschreven die in de praktijk gebruikt
worden. Niet alle begrippen worden verder in de verordening genoemd, maar worden wel
in de daarop gebaseerde praktijk gebruikt.
Met de vorm van de waarderingssubsidie kan het college met name subsidie verlenen aan organisaties die vooral bestaan uit en werken met vrijwilligers, en waar geen specifieke voorwaarden aan gesteld hoeven te worden ten aanzien van de producten c.q. prestaties.
In dit artikel wordt aangegeven dat de in artikel 3 genoemde subsidievormen middels een uitvoeringsovereenkomst tot stand kunnen worden gebracht. In deze overeenkomst kunnen resultaten en/of producten opgenomen worden waarvoor een kostprijsberekening van toepassing is. In overleg met de instelling/vereniging wordt de kostprijs van een product besproken. Uitgangspunt hierin is dat de CAO-verhoging personeelskosten en huisvestingskosten worden doorberekend in de kostprijsberekening.
Dit artikel geeft een juridische basis voor de eventuele instelling van een subsidieplafond. Door het hanteren van een subsidieplafond kunnen ongewenste overschrijdingen van het beschikbare budget worden voorkomen. Het overschrijden van het subsidieplafond is grond tot weigering van een subsidie.
In verband met loon- en prijsstijgingen kan een subsidiebedrag voor bepaalde activiteiten in
het ene jaar hoger uitvallen dan in het andere jaar. Dat betekent dat met hetzelfde
subsidiebedrag relatief minder activiteiten kunnen worden uitgevoerd (of producten geleverd) in een latere periode.
Voor instellingen is er daarom vaak de noodzaak tot indexering van de subsidies ter
compensatie van de loon- en prijsstijgingen. Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om te indexeren en de betreffende instelling enige mate van zekerheid te bieden met betrekking tot de continuïteit van de bedrijfsvoering.
In dit artikel is de algemene systematiek opgenomen waarop de indexering van toepassing kan zijn. Voor de instellingen die personeel onder een CAO hebben wordt de betreffende CAO-indexering vergoed en afgerekend op werkelijke kosten.
Onder personeelskosten wordt verstaan salaris, sociale lasten en pensioenpremie, onder de huisvestingskosten wordt verstaan: kosten eigen panden, kosten huur ruimten en de energiekosten.
In beleidsregels wordt opgenomen welk percentage en op welke kosten de indexering voor de overige kosten van toepassing is. Het rijk hanteert de prijsmutatie van het Bruto Binnenlands Product (pBBP). Dit percentage, gepubliceerd door het Centraal Plan Bureau, is een indicator voor het gemeentefonds. Het wordt reëel geacht om naar instellingen en verenigingen toe, voor de overige kosten (inclusief huisvestingskosten) hetzelfde indexeringspercentage door te berekenen gelijk aan wat de gemeente zelf uit het gemeentefonds ontvangt.
Voor wat betreft personeel zijn er twee onderdelen:
Binnen het beleidsveld kan de keuze gemaakt worden of dit achteraf nog bijgesteld kan/moet worden. Voor bijvoorbeeld vrijwilligerswerk kan een algemene prijsontwikkeling worden toegepast. Verenigingen en instellingen die veel met vrijwilligers werken hebben dan wel geen loonkosten, maar maken toch kosten die verbonden zijn aan een te volgen personeelsbeleid.
Indexering is primair bedoeld voor jaarsubsidies. Bij een 1e aanvraag kunnen de eventueel aanwezige jaarstukken als basis dienen. Indien dit niet het geval is wordt uitgegaan van het beschikbare materiaal. Als berekeningsbasis voor indexering wordt beschouwd, indien van toepassing, de loonkosten, de huisvestingskosten en de overige kosten. Indien er sprake is van deelsubsidiëring (bijvoorbeeld indien er sprake is van meerdere subsidieverstrekkers) kan naar evenredigheid worden geïndexeerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de verhouding van de te indexeren kostencomponenten in de totale kosten en het subsidieaandeel van de gemeente.
Hoofdstuk II De subsidieverlening
Artikel 6 Bevoegd bestuursorgaan
Het is van belang om vast te kunnen stellen welk bestuursorgaan dient te besluiten over subsidieaanvragen en alles wat daarmee samenhangt. Dit artikel geeft dit aan.
Uitgangspunt is dat het college beslist over het verstrekken van subsidies, voor zover de raad hiervoor een budget beschikbaar heeft gesteld. De raad heeft immers het budgetrecht (artikel 156 Gemeentewet). Zie ook de toelichting bij artikel 36.
Artikel 7 Algemene uitgangspunten voor het verstrekken van subsidies
Het uitgangspunt van lid 1 betekent dat het subsidiebeleid als instrument ter uitvoering van het gemeentelijk beleid gezien wordt. Zaken die niet bijdragen aan hetgeen de gemeente wil bereiken, komen dus niet in aanmerking voor een financiële bijdrage in de vorm van subsidie. Hierbij wordt aangesloten bij de Algemene wet bestuursrecht waarin is bepaald dat subsidie alleen op basis van een wettelijk beleidskader verstrekt mag worden. Indien de gemeente geen beleid heeft geschreven en/of geen geld in de begroting heeft opgenomen voor een bepaalde activiteit is er dus geen basis voor subsidieverstrekking.
Het uitgangspunt van lid 2 betekent dat het gemeentelijk beleid helder geformuleerd dient te zijn. Transparant beleid geeft duidelijkheid en inzicht in de manier waarop de raad de financiële middelen verdeelt. Meetbaar wordt het beleid wanneer vooraf aan een subsidieperiode duidelijke doelen en prestaties worden geformuleerd in meetbare eenheden waarop achteraf verantwoording wordt afgelegd. Dit geldt zowel voor:
Het uitgangspunt van lid 3 betekent er keuzes gemaakt moeten worden over de verdeling van de financiële middelen over de verschillende beleidsterreinen en daaruit voortvloeiend de verdeling van de subsidie aan de vele instellingen en clubjes. De gemeente bepaalt allereerst welke maatschappelijke doelen zij wil behalen en op welke wijze zij de uitvoering vorm wil geven. Deze maatschappelijke doelen kunnen per beleidsterrein vertaald worden in beleidsregels. Op basis hiervan bepaalt de gemeente welke activiteiten zij subsidiabel acht en welk activiteiten niet.
Het uitgangspunt van lid 4 betekent dat voor activiteiten die slechts een algemeen, bovenlokaal, belang dienen geen subsidie wordt vertrekt. Dit sluit aan bij het bestaande beleid. De instelling dient bij de subsidieaanvraag het
maatschappelijk draagvlak van de activiteiten aan te geven, door bijvoorbeeld het aantal deelnemers/leden te benoemen. De gemeente toetst de aanvraag vervolgens aan beleidsregels waarin de minimale prestaties/noodzakelijke deelnemeraantallen en de maximale hoogte van een subsidie is bepaald.
Het uitgangspunt van lid 5 betekent dat geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten met een godsdienstig, levensbeschouwelijk of politiek karakter. Hiermee wordt bedoeld indien buiten twijfel is dat een instelling haar activiteiten uitsluitend met het oogmerk van godsdienstige vorming verricht, dan kunnen die activiteiten om die reden naar hun aard en inhoud niet op één lijn worden gesteld met maatschappelijk, sociaal-cultureel en welzijnswerk. Via maatschappelijk, sociaal-cultureel en welzijnswerk wordt beoogd het welbevinden en de ontplooiing van de burger te bevorderen, voorzover één en ander wordt bevorderd door zorg, educatie en recreatie. Voorstaande afweging dient gemaakt te worden, maar vervolgens wordt niet uitgesloten dat subsidie kan worden verleend aan instellingen met een dergelijke achtergrond, wanneer de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, tevens algemeen toegankelijk zijn.
Het uitgangspunt van lid 6 betekent dat de gemeente de inwoners van Bergen probeert de stimuleren in hun maatschappelijke betrokkenheid en te faciliteren door bijvoorbeeld randvoorwaarden te creëren om het organiseren van activiteiten mogelijk te kunnen maken. Om binnen de gemeente Bergen te kunnen sporten is het bouwen van een sporthal of het aanleggen van voetbalvelden een randvoorwaarde. Daar waar het particulier initiatief niet aanwezig is, of waar een zwaarwegend algemeen belang speelt, zorgt de gemeente in bepaalde gevallen voor een vangnet.
Het uitgangspunt van lid 7 betekent dat de gemeente middels situationeel beleid de subsidie gerichter kan verdelen. In algemeen doelgroepenbeleid wordt de doelgroep niet gespecificeerd, bijvoorbeeld alle ouderen komen in aanmerking voor het beleid en mogen deelnemen aan de activiteiten. Bij situationeel beleid wordt eerst de doelgroep nader gespecificeerd en moet worden voldaan aan vooraf gestelde criteria. Bijvoorbeeld niet alle ouderen komen in aanmerking voor de gesubsidieerde activiteiten, maar bijvoorbeeld alleen de groep van 70 jaar en ouder met een bepaald inkomen.
Het uitgangspunt van lid 8 betekent dat bij de subsidietoekenning de activiteiten van de instellingen centraal staan en niet bijvoorbeeld de instandhouding van de organisatie.
Het uitgangspunt van lid 9 betekent dat de instelling zelf bepaalt welke activiteiten zij wil aanbieden en de gemeente bepaalt vervolgens of deze activiteiten voor subsidie in aanmerking komen. Dit zal afhankelijk zijn van
het door de instelling aan te geven maatschappelijk draagvlak bij de subsidieaanvraag en de eisen die de gemeente vervolgens stelt. De activiteiten moeten zoveel mogelijk aansluiten bij de wensen van burgers, dus in principe geen aanbodgericht beleid waarbij de instelling of de gemeente bepaalt wat goed is voor de burger.
Indien activiteiten niet blijken aan te sluiten dienen de activiteiten aangepast of gestaakt te worden. De gemeente kan de instelling dan vragen om inzicht te geven in het maatschappelijk draagvlak van de activiteiten. De gemeente stimuleert hiermee instellingen onderzoek te doen naar de wensen en behoeften van hun achterban/deelnemers/doelgroepen. Op basis van deze informatie kunnen gemeente en instelling samen zorgen voor een beleid dat aansluit op de wensen en vragen van de inwoners van Bergen.
Het uitgangspunt van lid 10 betekent dat op grond van artikel 10 van de Wmo is bepaald dat het college het verlenen van maatschappelijke ondersteuning zoveel mogelijk laat verrichten door derden, bijvoorbeeld thuiszorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg en welzijnswerk. Bij elke nieuwe activiteit moet de afweging worden gemaakt of uitbesteding c.q. aanbesteding van de uitvoering dient plaats te vinden.
Het uitgangspunt van lid 11 betekent dat binnen de subsidierelatie de mogelijkheid van een contractrelatie mogelijk is. Voor de productsubsidies kan dan zowel gebruik gemaakt worden van de mogelijkheid die de Algemene wet bestuursrecht biedt om uitvoeringsovereenkomsten (beleidsgestuurde contractfinanciering) af te sluiten met instellingen als de mogelijkheid om een privaatrechtelijkcontract aan te gaan. Hierin kan dus een keuze gemaakt worden. De uitvoeringsovereenkomsten (beleidsgestuurde contractfinanciering) vallen juridisch gezien onder de beschikking. Beide partijen worden geacht tot een overeenkomst te komen. Als de gemeente en de instelling er echter niet samen uitkomen, kan de gemeente alsnog eenzijdig opleggen. Op deze manier kan de gemeente gebruik maken van de vele handvatten die de Awb biedt én de voordelen van het onderhandelen over prestaties.
Het contract valt onder het privaatrecht. De rechtsbescherming wordt hier dan gewaarborgd door het burgerprocesrecht.
Het uitgangspunt van lid 12 betekent dat voor bepaalde activiteiten aansluiting met de Bergense samenleving zeer belangrijk kan zijn. Door de huidige ontwikkelingen op gebied van zorg en welzijn wordt de rol van vrijwilligers in de lokale samenleving steeds belangrijker. De gemeente vindt het belangrijk dat onder andere professionele instellingen meedenken
over het stimuleren en betrekken van vrijwilligers bij de lokale samenleving en dit tevens tot uiting brengen in hun beleid en werkwijze. Veel belang wordt gehecht aan inbedding van instellingen in de lokale samenleving en bij het beoordelen van subsidieaanvragen wordt deze factor bij de afweging meegenomen
Het uitgangspunt van lid 13 betekent dat professionele instellingen met productsubsidie (gebaseerd op prijs en prestatie) worden afgerekend op hun prestaties en achteraf niet in aanmerking komen voor extra subsidie (met uitzondering van bijzondere omstandigheden). Voor de vrijwilligersorganisaties, die veelal een activiteitensubsidie ontvangen, betekent dit dat de kosten van de activiteiten wel of niet subsidiabel worden verklaard en vervolgens op basis van een normering worden uitbetaald aan de instelling.
Het uitgangspunt van lid 14 betekent dat per beleidsterrein middels de beleidsregels specifieke regels worden gesteld aan de vorming van reserves en voorzieningen. Het moet niet vanzelfsprekend zijn dat niet-bestede subsidiegelden in de kas van de instelling blijven of dat sommige instellingen meer profiteren van subsidie dan andere instellingen door het afschrijvingsbeleid dat zij voeren. Voor sommige instellingen kan het noodzakelijk zijn om een risicoreserve op te kunnen bouwen. De algemene regels voor reserves en voorzieningen zijn opgenomen in artikel 28, 29, 29.1 en 29.2 van de subsidieverordening. Het maatwerk wordt vervolgens geleverd middels de beleidsregels per beleidsterrein.
Het uitgangspunt van lid 15 betekent dat in de subsidieverordening de indexeringssystematiek opgenomen wordt. In artikel 5 is dit opgenomen.
Het uitgangspunt van lid 16 betekent dat er minder administratieve voorschriften en lasten dienen te komen. De doelmatigheidskant van de subsidieverlening zal duidelijker moeten worden, gebaseerd op beleidsregels. Indien de gemeente subsidie verleend zal dit gekoppeld gaan worden aan een effect. Deze methode dient vervolgens dus ook te leiden tot minder administratieve voorschriften, bijvoorbeeld een subsidieverlening voor vier jaar.
Daarnaast wordt gekozen voor een latere inleverdatum van de aanvragen, waardoor de instellingen beter kunnen toeschrijven aan het te begrote jaar.
Het uitgangspunt van lid 17 betekent dat indien een subsidie voor een periode van 4 jaar wordt verleend, ook de voorwaarden hiervoor in overeenstemming dienen te zijn, zoals bijvoorbeeld een meerjarenbegroting en een jaarlijkse financiële verantwoording.
Het uitgangspunt van lid 18 betekent dat het mogelijk wordt voor de gemeente om, indien inwoners die bijvoorbeeld binnen een bepaalde leeftijdsklasse qua inkomen niet in staat zijn om de kostprijs van een product te betalen, de gemeente de mogelijkheid heeft om een persoonsgebonden budget (Pgb) toe te kennen. Het Pgb wordt dan een
instrument om maatwerk te leveren. Individueel bepaald en betaald.
Op grond van dit artikel kan het college aan natuurlijke personen subsidie toekennen.
Artikel 9.1 Aanvragen jaarsubsidies
In dit artikel is bepaald dat aanvragen voor jaarsubsidies vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd ingediend moet worden. In dit artikel is ook bepaald met wat voor stukken de aanvraag ingediend moet worden.
Artikel 9.2 en 9.3 Toepasselijkheid afdeling 4.2.8. van de Awb voor structurele subsidies
De subsidietitel van de Awb bevat in afdeling 4.2.8 een standaardregeling voor per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen. Deze afdeling is volgens artikel 4:58 alleen van toepassing, indien dit bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.
In artikel 9.2 wordt deze afdeling van toepassing verklaard op het aanvragen en verstrekken van jaarsubsidies. Dit betekent dus dat de bepalingen van deze afdeling in beginsel voor alle jaarsubsidies op het terrein van deze verordening rechtstreeks van toepassing zijn, tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald. Deze voorschriften hoeven niet meer in de verordening of in de subsidievoorschriften opgenomen te worden.
In de verordening wordt op enkele punten van de bepalingen van afdeling 4.2.8. afgeweken en/of worden deze bepalingen aangevuld. Bij de subsidieverlening kan bepaald worden dat één of meer bepalingen van afdeling 4.2.8 niet van toepassing zijn.
Artikel 10 Aanvragen incidentele subsidies
Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat aanvragen om incidentele subsidie worden ingediend wanneer reeds met de activiteiten is gestart. In dit artikel is aangegeven dat een aanvraag voor een eenmalige subsidie uiterlijk drie maanden voor het tijdstip waarop een aanvang wordt gemaakt met de uitvoering van de voorgenomen activiteit bij het college moet worden ingediend. In artikel 16 is opgenomen dat het college ten aanzien van incidentele subsidies binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag een beslissing neemt.
De incidentele subsidie kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maximaal 4 jaar worden toegekend, bijvoorbeeld een startsubsidie. Voor de gevallen waarin deze verordening niet voorziet treedt van rechtswege de Awb in werking.
Dit betreft een subsidie die voor een periode van meerdere jaren kan worden toegekend. De subsidie wordt uitgewerkt in een uitvoeringsovereenkomst en de subsidieontvanger is verplicht de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie is verleend.
Er zijn verenigingen of instellingen die een subsidie bij het rijk of provincie aanvragen. Het rijk of provincie kan de subsidietoekenning aan deze verenigingen of instellingen koppelen aan het feit dat alleen een rijks- of provinciebijdrage wordt toegekend, mits ook de gemeente een
subsidiebijdrage verleend. De gemeente ontvangt dan tevens de rijks- of provinciale bijdrage en stort deze door aan de vereniging of instelling, als ook aan de gemeentelijke doelstelling is voldaan.
Als het rijk of provincie bij de afrekening van de subsidie een deel of de gehele subsidie terugvordert, kan de gemeente de terugvordering weer verhalen op de vereniging of instelling.
BIJZONDERE VORMEN VAN SUBSIDIERING
Artikel 13 Investeringssubsidie
De investeringssubsidie is een bijzondere vorm van subsidiëring, waarvoor hier de specifieke voorwaarden zijn opgenomen. De investeringssubsidie houdt in dat de gemeente een subsidie verleend aan de vereniging c.q. instelling voor maximaal het bedrag van de investering die gedaan wordt. Het beslisrecht omtrent de investeringssubsidie ligt bij de raad. In het voorstel aan de raad omtrent de investeringssubsidie wordt aan de raad de keuzemogelijkheid voorgelegd om de subsidie in een keer als bedrag te verstrekken of het bedrag te verstrekken als bijdrage activiteiten aan derden. Indien de raad besluit tot de laatste optie is het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (artikel 61 BBV) van toepassing en dient ook op grond hiervan gehandeld te worden. Bij de beslissing op de aanvraag dient opgenomen te worden hoe de vereniging c.q. instelling het bedrag van de investeringssubsidie dient af te schrijven. Deze afschrijving dient te voldoen aan de financiële regels, wat bijvoorbeeld maximaal jaarlijks afgeschreven mag worden. Eveneens dient bij de beslissing op de aanvraag voorwaarden c.q. termijnen inzake eventuele vervreemding (bijvoorbeeld verkoop) opgenomen te worden.
Artikel 14 Waarderingssubsidie
Op grond van dit artikel kan het college subsidie toekennen, waaraan zij geen verdere nadere voorwaarden wenst te stellen. Vooral voor verenigingen en instellingen die met veel vrijwilligers werken kan gebruik gemaakt worden van deze vorm van subsidie. De subsidieontvanger behoeft dan niet te voldoen aan de in hoofdstuk III gestelde verplichtingen, tenzij het college besluit dat dit wel moet.
Deze artikelen zijn toegevoegd om mogelijk te maken dat er voor verschillende categorieën
subsidie een verschillende verantwoordingsplicht geldt. De achterliggende reden voor de
invoering van deze nieuwe systematiek is gelegen in het feit dat het logisch is dat er een
zwaardere verantwoordingsplicht geldt als er een groter bedrag aan subsidie wordt
Er zijn drie categorieën ingesteld, te weten subsidie tot € 5.000,00, subsidie vanaf € 5.000,00 tot
€ 50.000,00 en subsidie vanaf € 50.000,00. Voor iedere categorie geldt een andere wijze van
verantwoording. De artikelen 15.1, 15.2 en 15.3 worden hieronder nader toegelicht:
Artikel 15.1: De verantwoording over de activiteiten en de besteding van de subsidie tot
€ 5.000,00 dient direct bij de aanvraag te worden ingediend, omdat dergelijke subsidies in
beginsel direct worden verstrekt. Het verlenen en vaststellen gebeurt dus in één beschikking. De beoordeling van deze aanvragen wordt dus wel wat scherper uitgevoerd. In lid 2 is bepaald dat het college binnen vijf jaar na de verstrekking kan bepalen dat aanvullende gegevens en bescheiden moeten worden aangeleverd. Het is voor de subsidieontvanger dus van groot belang om een goede administratie te voeren en alle relevante gegevens en bescheiden gedurende een periode van vijf jaar te bewaren.
Artikel 15.2: De verantwoordingsplicht ten aanzien van de activiteiten en de besteding van de subsidie in de categorie vanaf € 5.000,00 tot € 50.000,00 is zwaarder en bestaat uit het overleggen van inhoudelijk jaarverslag, een financieel verslag of jaarrekening en balans naar de toestand aan het einde van het afgelopen subsidiejaar met een toelichting daarop.
In lid 2 tot en met 4 van dit artikel zijn een aantal aanvullende bepalingen ten aanzien van de verantwoording opgenomen.
Artikel 15.3: Voor de categorie boven de € 50.000,00 geldt een nog zwaardere verantwoording. Naast het overleggen van een inhoudelijk jaarverslag, financieel verslag of jaarrekening en een
balans dient de subsidieaanvrager een verklaring van een accountant te overleggen. Bij de categorie van subsidies boven de € 50.000,00 eist het college een goede financiële administratie
en verantwoording van subsidiegelden, en om die reden een getrouwe jaarrekening. In beginsel wordt daarom een goedkeurende verklaring verlangd. Er zijn echter gevallen denkbaar waarin de subsidieontvanger niet aan deze eis kan voldoen. Als er geen goedkeurende verklaring wordt afgegeven, kan het college besluiten om de subsidie lager (of nihil) vast te stellen, afhankelijk van de reden waarom de accountant geen goedkeurende verklaring heeft afgegeven. Voor nadere regels over de verantwoording en de controle van structurele subsidies, wordt verwezen naar het controleprotocol.
In artikel 15.2, vierde lid en artikel 15.3 vijfde lid is bepaald dat het college, bij het niet tijdig
indienen van verantwoording door de subsidieontvanger, de subsidie ten nadele van de
ontvanger kan wijzigen. De bevoegdheid hiertoe is gebaseerd op het in artikel 4:48 eerste
lid sub b van de Awb bepaalde.
In dit artikel is de termijn opgenomen waarbinnen het college een besluit op een subsidieaanvraag dient te nemen. Het college dient binnen vijf maanden, na de datum van indiening, een besluit te nemen op aanvragen voor jaarsubsidies en binnen drie maanden na de datum van ontvangst op een aanvraag voor incidentele subsidie. De toekenningbeslissing blijft een voorlopige subsidietoekenning, totdat de beslissing op definitieve vaststelling is genomen. In de beschikking dient opgenomen te worden dat het
collegebesluit nog onder voorbehoud is van de vaststelling van de gemeentebegroting door de raad en de goedkeuring van de gemeentebegroting door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Als de raad de begroting gewijzigd vaststelt kan dit dus gevolgen hebben voor de voorlopige subsidietoekenning.
Artikel 17 Niet tijdige en niet volledige aanvragen
Indien een aanvraag niet tijdig is ingediend ontvangt de vereniging c.q. instelling een herinneringsbrief inzake de indieningdatum. In deze herinneringsbrief wordt een termijn gegeven waarbinnen de aanvraag alsnog ingediend kan worden. Ook om de aanvraag te completeren wordt een verzoek gedaan waarbinnen een termijn wordt gegeven. Indien na deze verzoeken de aanvraag niet wordt ingediend kan het college besluiten de aanvraag buiten behandeling te laten.
De subsidietoekenning is een voorlopige subsidietoekenning tot het moment van vaststelling. Op de voorlopige subsidietoekenning kan maximaal een voorschot verleend worden van 100% van het verleende bedrag. Als bij de definitieve vaststelling blijkt dat er een verrekening dient plaats te vinden, wordt het definitieve bedrag verrekend met de voorlopig verleende voorschotten.
De betalingen die worden gedaan dienen overeenkomstig de subsidievaststelling te geschieden. Indien er uit de vaststelling een terugbetaling of nabetaling komt, dient deze binnen vier weken na de definitieve vaststelling uitgevoerd te worden.
Artikel 20 Opschorting betaling
Als de subsidie ten nadele van de subsidieontvanger wordt ingetrokken of gaat wijzigen is het college vervolgens niet verplicht om de betaling van de subsidie of een voorschotbetaling te doen. Dit kan worden opgeschort totdat bekend is waarin het subsidiebedrag gaat wijzigen.
Artikel 22 en 23 Weigeringsgronden
In de subsidietitel van de Awb worden enkele algemene gronden genoemd voor het weigeren van een subsidie (art. 4:25 en 4:35). Deze gronden worden daarom niet in de verordening opgenomen. Artikel 23 bevat daarom een aantal aanvullende algemene weigeringsgronden. Wanneer een subsidie
geweigerd wordt, zal daarvoor in het algemeen wel een van de in de Awb of de verordening genoemde weigeringsgronden genoemd kunnen worden. Het gaat echter niet om een limitatieve opsomming. Het college kan zonodig ook andere, niet in de Awb of de verordening genoemde gronden aanvoeren voor het weigeren van een subsidie. De onder artikel 22, lid d genoemde algemene weigeringsgrond geeft dit ook wel aan. Bij deze weigeringsgrond kan gedacht worden aan beleid zoals dat is neergelegd in beleidsnota’s die zijn opgesteld voor diverse terreinen van bijvoorbeeld Kunst en Cultuur en Sport.
Artikel 24 Mogelijkheden tot wijzigingen en/of intrekkingen van verleende subsidies
Dit artikel biedt de mogelijkheid om indien het college een toekenning heeft gedaan, waarvan achteraf blijkt op onjuiste informatie, het college alsnog de mogelijkheid heeft om dit te corrigeren. Dit dient wel binnen een redelijke termijn te geschieden en kan ook ten nadele van de instelling zijn. Het kan zich ook voordoen dat er een wijziging in beleid heeft plaatsgevonden, waardoor subsidievoortzetting niet meer reëel is.
Hoofdstuk III Verplichtingen van de subsidieontvanger
ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN EN VOORWAARDEN TOEZICHT EN CONTROLE
Het spreekt voor zich dat de instellingen die subsidies ontvangen de verplichting hebben om alle relevante informatie te verstrekken die van belang zijn bij de afweging van het college om subsidie te verstrekken. Op grond van dit artikel kan het college ook aanvullend onderzoek laten doen, zowel administratief als financieel.
Op grond van dit artikel zijn verenigingen c.q. instellingen verplicht om zowel de panden als de inboedel die in hun bezit zijn behoorlijk tegen brandschade te verzekeren. Het pand en de inboedel dienen verzekerd te zijn tegen de waarde die het vertegenwoordigd.
In beleidsregels kunnen ook nog aanvullende verzekeringsvoorwaarden worden gesteld, waaraan de vereniging c.q. instelling dient te voldoen.
Artikel 27 Handelingen waarvoor de subsidieontvanger toestemming nodig heeft
Artikel 4:71, lid 1 onder a) tot en met j) van de Algemene wet bestuursrecht staan handelingen waarvoor de subsidieontvanger toestemming van het college nodig heeft voor zover dat bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald.
In lid 1 van dit artikel wordt daarom bepaald dat voor alle genoemde handelingen deze toestemming vereist is. Bij de subsidieverlening kan desgewenst vrijstelling van een aantal toestemmingsvereisten worden verleend, maar indien daar niets over wordt bepaald is het artikel in zijn geheel van toepassing.
Artikel 28 Reserves en voorzieningen
Dit artikel geeft aan waar het vermogen van de verenigingen en instellingen uit kan bestaan.
Hiermee kan worden voldaan aan de specifieke functie die de algemene
1.liquiditeitsfunctie: het door de subsidieontvanger afgezonderd deel van het vermogen met de functie van een financieringsbron voor de lopende exploitatie;
2 weerstandsfunctie: een financieringsbron voor onvoorziene omstandigheden.
Door het hebben van de algemene reserve kan de vereniging/instelling schommelingen binnen de exploitatie c.q onvoorziene omstandigheden opvangen.
Artikel 29 Voorwaarden omtrent reserves en voorzieningen
In het eerste en tweede lid van dit artikel wordt beschreven hoe het eigen vermogen berekend wordt. Normaliter kan het eigen vermogen een maximale hoogte hebben van 10 procent van de totale lasten op basis van de jaarrekening, tenzij het college anders beslist. Zo is het mogelijk dat de subsidieontvangers een reserve kunnen opbouwen groter dan 10 procent van de totale lasten van de jaarrekening, om toekomstige vervangingsinvesteringen te kunnen bekostigen.
In het derde lid is opgenomen dat als er een vrij besteedbaar vermogen is ontstaan dat hoger is dan 10% van de totale lasten van de jaarrekening, deze gelden ingezet kunnen worden om de activiteiten uit te kunnen voeren.
Totale lasten van de jaarrekening 2008: € 115.000,00
Het totaal bezit (€125.000,00) -/- geldleningen/voorzieningen (vreemd vermogen) € 107.000,00 -/- bestemmingsreserve van € 6.000,00 = € 12.000,00.
De totale lasten van de jaarrekening bedragen € 115.000,00. 10% hiervan is € 11.500,00.
In dit voorbeeld bedraagt het vrij besteedbaar eigen vermogen € 12.000,00 -/- € 11.500,00 =
€ 500,00 meer dan de genoemde 10% in artikel 29, lid 3. Dit bedrag is dus inzetbaar voor bekostiging van de activiteiten en wordt gekort op de
subsidieberekening. Basis voor de berekening wordt dan subsidie 2009 + indien van toepassing indexering -/- € 500,00 = subsidie 2010.
Artikel 29.1 Vergoeding bij vermogensvorming
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) opent de mogelijkheid van het vaststellen van een vergoeding van vermogensvorming. Dit moet dan echter wel bij wettelijk voorschrift , in dit geval de subsidieverordening, worden geregeld.
Deze vergoeding van vermogensvorming betekent onder andere dat in het geval van ontbinding van een instelling of het beëindigen van activiteiten door een instelling, een vergoeding aan de subsidieverstrekker moet worden betaald. Het kan namelijk zijn, dat bij ontbinding van een instelling een positief saldo (vermogen) bestaat (door kas-, bank- of girotegoeden), dat geheel of gedeeltelijk is ontstaan door subsidiëring. Het is dan ook redelijk om een deel hiervan terug te vorderen. Deze mogelijkheid willen wij in ieder geval openen, door hiertoe een artikel in de subsidieverordening op te nemen.
Ook geeft de Awb aan, dat moet worden vermeld hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald. Wij willen geen berekeningen aangeven, maar uitgaan van een redelijke vergoeding. Niet alle instellingen zijn namelijk hetzelfde te benaderen. Zodra er sprake is van een vereniging met leden, hebben deze leden ook bijgedragen aan een positief saldo. In een dergelijk geval kan de terugvordering lager zijn dan bij een instelling zonder leden, die voor het grootste deel bestaat door subsidies.
Artikel 29.2 Regels ten aanzien van het vormen van bestemmingsreserve(s) en voorziening(en)
In dit artikel is geregeld dat als er een specifieke reserve aangelegd wordt, hiervoor eerst toestemming door het college wordt verleend. Dit geldt tevens voor de voorziening. Hierbij gaat het om een deel van het vermogen af te zonderen, met als functie te voorzien in een toekomstige in omvang redelijkerwijs te schatten verplichting, verlies of risico.
Door geld voor bestemmingsreserves en voorzieningen af te zonderen, wordt het vrij besteedbaar vermogen kleiner en wordt minder snel de grens van 10% van een vrij besteedbaar vermogen bereikt.
Artikel 30 Afrekeningmethoden (niet op basis van eigen vermogen)
Dit artikel geeft de mogelijkheid aan het college om indien verstrekte subsidies niet hebben geleid tot het gewenste effect c.q. resultaat de
vereniging c.q. instelling hierop afgerekend kan worden. Het kan dus zijn dat de in een uitvoeringsovereenkomst vastgelegde prestaties niet behaald zijn. Het college heeft dan de mogelijkheid om een deel van de subsidie terug te vorderen of op grond hiervan de subsidie niet meer te verlenen. In de beleidsregels worden aanvullende voorwaarden hieromtrent gesteld, die ook in de overeenkomst vastgelegd dienen te worden. Ook bij het niet voortzetten van de subsidieverlening dient de afbouw binnen de beleidsregels vastgelegd te zijn. Voordeel van deze methodiek is dat maatwerk geleverd kan worden en ook opnieuw gezocht kan worden door het college bij ongewenste effecten c.q. resultaten.
Artikel 31 Accountantsverklaring
Volgens artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht dient de subsidieontvanger een accountantsverklaring te laten opstellen en deze over te leggen bij het verzoek tot subsidievaststelling. Met het opstellen van een accountantsverklaring zijn natuurlijk de nodige kosten gemoeid. Het zou daarom te ver gaan om steeds een dergelijke verklaring te verlangen.
Lid 1 van dit artikel geeft aan dat instellingen die een subsidiebedrag ontvangen van
€ 50.000,00 of meer, een accountantsverklaring benodigd is. Het kan echter zijn dat ook bij een lager subsidiebedrag toch behoefte is aan een accountantsverklaring, bijvoorbeeld bij een nieuwe subsidie of wanneer er enige twijfel bestaat over de financiële gang van zaken bij de subsidieontvanger. In dat geval kan altijd in de subsidievoorwaarden om een accountantsverklaring worden gevraagd.
Indien een accountantsverklaring een te zwaar middel is, maar toch enige verantwoording gewenst is over de betrouwbaarheid van het financiële verslag, kunnen volgens lid 4 andere voorschriften worden gesteld.
Ter uitvoering van dit artikel zal in principe de volgende gedragslijn worden gehanteerd:
een zgn. samenstellingverklaring van een accountant.
Verenigingen dienen volgens artikel 2:48 van het Burgerlijk Wetboek een kascommissie in te stellen als er geen accountantsverklaring is. In andere gevallen kan zonodig inzage in de financiële administratie verlangd worden.
Artikel 4:79 van de Algemene wet bestuursrecht geeft nog de mogelijkheid om niet alleen een accountantsverklaring te verlangen, maar om de accountant ook te vragen een onderzoek in te stellen naar de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Dit verhoogt natuurlijk wel de kosten van de accountantsverklaring. Deze verplichting zal daarom niet zonder reden worden opgelegd. Er kan daarom ook moeilijk een algemene
bepaling daarover in de verordening worden opgenomen.
Lid 4 geeft aan dat deze verplichting alleen geldt wanneer dit bij de subsidieverlening is bepaald.
Artikel 32 Verlenen medewerking onderzoek
Artikel 33 Opheffing instelling
Het artikel geeft de mogelijkheid om te regelen dat bij opheffing van de instelling het college kan verlangen dat er subsidiegelden teruggestort worden, mits er uiteraard een batig saldo is van de liquidatierekening en reserves.
Er dient wel een causaal verband te zijn tussen de verleende subsidie en het ontstane batig saldo na opheffing.
Lid 3 geeft aan dat indien de instelling met subsidiegeld een pand in eigendom verkrijgt en dat pand na enkele jaren vervreemdt, of dat met subsidiegeld kostbare apparatuur is aangeschaft dit aan het college overgedragen dient te worden of dat het college toestemming geeft om het pand of de apparatuur te verkopen (vervreemden of bestemmingswijziging).
Hoofdstuk IV De subsidievaststelling
Artikel 34 Indienen aanvraag tot subsidievaststelling
Deze bepaling regelt dat de subsidieontvanger na afloop van het kalenderjaar, uiterlijk 1 augustus, een aanvraag tot subsidievaststelling in moet dienen. Het college kan overigens bij de beschikking tot subsidieverlening een andere termijn stellen waarbinnen een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend moet worden.
Indien na afloop van de gestelde termijn geen aanvraag tot subsidievaststelling is ingediend, kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld.
Op grond van dit artikel dient het college de subsidie vast te stellen binnen vijf maanden na ontvangst van de aanvraag hiertoe. De aanvraag tot vaststelling dient uiterlijk 1 augustus te zijn ingediend. Dit betekent dat uiterlijk 31 december de vaststelling door het college besloten dient te worden.
Hoofdstuk V Bevoegdheid tot afwijking van de verordening
In dit artikel wordt aangegeven dat het college beleidsregels kan vaststellen. Hierbij kan worden afgeweken van het bepaalde in de verordening. In de beleidsregels worden specifiek voor het beleidsterrein voorwaarden gesteld en kan bepaald worden wat al dan niet van de subsidieverordening van toepassing is. Indien geen uitzonderingen worden opgenomen gelden de algemene regels van de subsidieverordening. Voor de investeringssubsidies mag het college geen beleidsregels vaststellen die afwijken van de verordening.
Hoofdstuk VI Slot- en overgangsbepalingen
De formulering van dit deel van het overgangsrecht is afgestemd op de overeenkomstige redactie in de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht. Vastgelegd is aldus dat de verordening ten aanzien van bestaande subsidieverhoudingen een eerbiedigende werking heeft. Deze dienen daarna te worden afgewikkeld volgens het ten tijde van ontstaan toepasselijke recht. Dit geldt ook voor subsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend, maar op grond van die verlening nog jaarlijks worden vastgesteld.
Op grond van dit artikel vallen nieuwe subsidieaanvragen 8 dagen na publicatie van de verordening op de gemeentepagina van de plaatselijke krant onder de werking van deze verordening. De oude subsidieverordening wordt op dat moment ingetrokken.
Indien de Algemene subsidieverordening Bergen verkort genoemd wordt, wordt de afkorting AsB gebruikt.