Organisatie | Hof van Twente |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2011 |
Citeertitel | Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Toeslagen Wet werk en bijstand |
geen
Wet werk en bijstand
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 01-01-2011 | 12-01-2012 | Aanpassing doelgroep | 08-02-2011 | 329752 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
- indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d van de Wet op de huurtoeslag
- indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben te betalen zakelijke lasten en een redelijk bedrag voor onderhoud, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten;
- indien een woonwagen in huur dan wel in eigendom wordt bewoond, de tot een bedrag per maand herleide op 1 juli geldende woonkosten als beschreven in artikel 5, tweede lid van de Beschikking geldelijke steun ten behoeve van het bekostigen van de bewoning van een woonwagen;
Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hof van Twente d.d. 8 februari 2011.
De raad van de gemeente Hof van Twente,
De griffier, De voorzitter,
A.W. Averink H. Kok
Artikel 8, eerste lid, onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand (WWB) draagt de gemeenteraad op om bij verordening vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.
De begrippen die in de verordening worden gebruikt, hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de WWB, tenzij uitdrukkelijk anders vermeld.
Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d van de Wet op de huurtoeslag.
Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente, zakelijke lasten en onderhoud die aan het hebben van een eigen woning zijn verbonden. Voor de bepaling van een redelijk bedrag voor onderhoud wordt uitgegaan van de normbedragen in het Handboek Schulinck.
Verzorgingsbehoevendheid kan blijken uit een afgegeven indicatie voor opname in een verpleeg- of verzorgingshuis. Daarnaast is verzorgingsbehoevendheid veelal voldoende aannemelijk onder andere door een samenhang van factoren (aangewezen op rolstoel, bedlegerigheid, leeftijd). Als dit niet duidelijk is, dan wordt zonodig een medische indicatie gevraagd.
De werking van de verordening is beperkt tot uitkeringsgerechtigden van 27 tot 65 jaar.
In het tweede lid is bepaald dat het college de verplichting heeft om in afwijking van het bepaalde in de Toeslagenverordening de bijstand af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand over te laten bestaan, is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen.
In artikel 30, lid 2, onder a van de WWB is bepaald dat de hoogte van de toeslag voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximum bedrag ter hoogte van 20% van de gehuwdennorm.
Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld, hetgeen schaalvoordelen oplevert. Daarbij is niet van belang in welke mate de kosten ook daadwerkelijk worden gedeeld.
Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er van worden uitgegaan dat niet alle kosten kunnen worden gedeeld. In verband hiermee is gekozen voor een toeslag van 10% van de gehuwdennorm indien één of meer anderen in de woning hun hoofdverblijf hebben.
In het derde lid wordt als gemeentelijk beleid geregeld dat kinderen van 18 jaar of ouder met een inkomen van ten hoogste de norm voor een alleenstaande vermeerderd met een toeslag van 10% (= 60% van de gehuwdennorm) niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Voor verzorgingsbehoevenden geldt eveneens dat zij niet worden meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag.
Om te voorkomen dat ook bij een geringe inkomensoverschrijding van het kind van minder dan 10% er toch een verlaging van de toeslag zou moeten worden toegepast van 10%, is in het vierde lid geregeld dat in die gevallen slechts het meerdere inkomen boven 50% van de gehuwdennorm op de uitkering in mindering wordt gebracht.
Uit praktische overwegingen is er voor gekozen om uit te gaan van het inkomen en de (gehuwden)norm exclusief vakantietoeslag, hetgeen is geregeld in het vijfde lid.
Ook gehuwden kunnen schaalvoordelen genieten doordat zij kosten kunnen delen omdat in de door hen bewoonde woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft. Of en de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk worden gedeeld, is daarbij niet van belang.
Gekozen is voor een verlaging van 10% van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning hoofdverblijf heeft.
Ook hier geldt dat met kinderen van 18 jaar of ouder met een inkomen tot 50% van de gehuwdennorm geen rekening wordt gehouden en indien het kind een inkomen heeft tussen 50% en 60% van de gehuwdennorm slechts het meerdere inkomen boven de 50%-norm als verlaging in aanmerking wordt genomen.
Daarnaast wordt evenals bij de toepassing van artikel 3 verzorgingsbehoevenden niet aangemerkt als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
De bijstandsuitkering dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit.
Indien betrokkene geen woonkosten heeft, wordt de uitkering verlaagd. Hiervan kan sprake zijn bij het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden (bijv. krakers) of als een derde (bijv. onderhoudsplichtige of ex-partner) de woonlasten van de woning betaalt. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan bijstand.
Uitgangspunt voor de verlaging is het bedrag van minimale normhuur op grond van de Wet op de huurtoeslag.
In het geval slechts een gering bedrag aan woonkosten wordt betaald, lager dan het minimumbedrag voor de huursubsidie, wordt de verlaging bepaald op het verschil tussen genoemde minimum normhuur en het verschuldigde bedrag voor woonkosten.
De in de Toeslagenverordening aangegeven verlagingen zijn gerelateerd en afgestemd op de verschillende situaties. Een combinatie van verlagingen zou er toe kunnen leiden dat de bijstand dermate laag zou moeten worden vastgesteld dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18, lid 1 van de WWB de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om reeds in de Toeslagenverordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste zou moeten vaststellen.
Voor de te gebruiken citeertitel is aansluiting gezocht bij de terminologie van de wetgever.