Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Urk

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Urk

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUrk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Urk
CiteertitelAfstemmingsverordening gemeente Urk 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand
  2. Algemene wet bestuursrecht

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201224-09-2014Nieuwe regeling

15-12-2011

Het Urkerland (15-12-2011)

201105487
01-01-201024-09-2014Nieuwe regeling

17-12-2009

Het Urkerland (14-01-2010)

2009002013

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Urk

 

De raad van de gemeente Urk

 

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 28 oktober 2011

 

gezien het advies van commissie II d.d. 30 november 2011

 

Overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder b WWB de gemeenteraad bij

verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18

WWB.

 

BESLUIT

 

vast te stellen: de Afstemmingsverordening 2012 gemeente Urk

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    b. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Urk

    c. benadelingsbedrag: het door de gemeente ten onrechte uitbetaalde bedrag aan bijstand verhoogd met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die bijstand verstrekt op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudsplichtige is, alsmede de vergoeding voor de zorgverzekeringswet.

     

Artikel 2 Het verlagen van de uitkering

  • 1

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of 30 c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand verlaagd of de betaling van de bijstand opgeschort.

  • 2

    De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1

    De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien:

    a. een belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

    b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Het besluit tot verlaging van de bijstand

In het besluit tot verlaging van de bijstand worden in ieder geval vermeld:    

•de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd,     

•het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing,     

•de reden om af te wijken van een standaardverlaging.  

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1

    Voordat een verlaging wordt toegepast, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of d. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6 Afzien van verlaging van de bijstand

  • 1

    Het college ziet af van verlaging van de bijstand indien:a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; ofb. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet toegepast na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2

    Het college kan afzien van het verlagen van de bijstand indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3

    Indien het college afziet van het verlagen van de bijstand op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Ingangsdatum

  • 1

    Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de verlaging van de algemene bijstand toegepast met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot verlaging van de bijstand aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2

    Indien verlaging als bedoeld in het eerste lid niet mogelijk is wordt de verlaging met terugwerkende kracht toegepast, te weten over de periode waarop de gedraging betrekking had of waarin de gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 8 Periode van de verlaging

  • 1

    Tenzij in deze verordening anders is bepaald vindt de verlaging van de bijstand plaats:a. voor de duur van een kalendermaand, wanneer sprake is van een eerste verwijtbare gedraging;b. voor de duur van twee kalendermaanden, wanneer binnen een periode van 12 maanden opnieuw sprake is van een gedraging die leidt tot een verlaging gelijk aan of hoger dan de eerder toegepaste verlaging.c. Indien de belanghebbende zich, binnen vierentwintig maanden nadat een tweede verlaging als bedoeld in onderdeel b wederom schuldig maakt aan een gedraging die leidt tot verlaging gelijk aan of hoger dan de eerste verlaging als genoemd in lid 1 onderdeel a, wordt de hoogte van de verlaging individueel bepaald, rekening houdend met alle van belang zijnde omstandigheden.

  • 2

    Met een besluit waarmee de bijstand is verlaagd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 3

    De recidivetermijn als bedoeld in lid 1 onderdeel b en c vangt aan op de datum waarop het besluit dat een verlaging wordt toegepast of dat van een verlaging wordt afgezien wegens dringende redenen, aan belanghebbende bekend is gemaakt.

Artikel 9 Waarschuwing

  • 1.

    Het college kan volstaan met een waarschuwing in plaats van een verlaging, tenzij het een gedraging betreft als bedoeld in artikel 12 lid 4, artikel 16, artikel 18 of artikel 20 van deze verordening.

  • 2.

    Indien eerder binnen een periode van 24 maanden een waarschuwing is gegeven kanniet worden volstaan met een waarschuwing.

Artikel 10 Heroverweging

Een verlaging wordt voor bepaalde tijd toegepast. Een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt toegepast, wordt binnen een periode van drie maanden, doch uiterlijk op de laatste dag van de derde maand nadat deze ten uitvoer is gelegd, heroverwogen.

Artikel 11 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste verlaging is gesteld.Indien sprake is van schending van meerdere verplichtingen door één gedraging, dan wordt uitgegaan van de schending van de verplichting waarop de zwaarste verlaging van toepassing is.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 12 Indeling in categorieën

  •  

    Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

    1. Eerste categorie:

    a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

    b. het niet ondertekenen van het voor belanghebbende door de gemeente of een door de gemeente aangewezen instantie opgesteld trajectplan of plan van aanpak.

    2. Tweede categorie:

    a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    b. het niet naar vermogen trachten de mogelijkheden binnen 's Rijks kas bekostigde onderwijs te onderzoeken. Hieronder valt in ieder geval het verstrekken van documenten conform artikel 41, vijfde lid van de wet.

    c. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing, zelfstandige maatschappelijke participatie

    d. het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering, en artikel 10a eerste en vijfde lid van de wet, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

    e. Het niet voldoen aan de verplichting tot het leveren van een tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9 lid 1 onder c van de wet.

    3. Derde categorie

    a. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    b. het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid en artikel 10a eerste en vijfde lid van de wet, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

    c. het door een persoon, jonger dan 27 jaar, niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet.

    d. Het niet voldoen aan de aan de ontheffing verbonden re-integratieverplichtingen, zoals vastgelegd in het plan van aanpak die een alleenstaande ouder heeft indien hem op grond van artikel 9a WWB 2012 ontheffing is verleend van de arbeidsplicht met als gevolg dat de ontheffing wordt ingetrokken.

    4. Vierde categorie:

    a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    b. Het door eigen toedoen niet (volledig) verkrijgen of behouden van arbeid in dienstbetrekking.

Artikel 13 De hoogte van de verlaging

Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:     a.     10 % van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;     

b.     20 % van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;     

c.     50 % van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;     

d.    100 % van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 14 Onverwijld

Bij toepassing van artikel 17, eerste lid, van de wet dient als onverwijld te worden verstaan: bij het eerste rechtmatigheidonderzoeksformulier of, indien dit niet van toepassing is, vóór de eerste van de maand volgend op de maand waarin het feit dan wel de omstandigheid als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet zich heeft voorgedaan.

Artikel 15 Te laat verstrekken van gegevens

  • Indien een belanghebbende informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn verstrekt wordt de uitkering verlaagd met 5% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 16 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

Indien een belanghebbende onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt dat heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het bruto benadelingsbedrag op de volgende wijze:

a.     bij een benadelingsbedrag tot € 500,-: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand; 

b.     bij een benadelingsbedrag van € 500,- tot € 2000,-: 25% van de bijstandsnorm gedurende een Indien een een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de verlaging 5% van de bijstandsnormmaand; 

c.     bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand; 

d.     bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 17 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolg voor de bijstand

Indien een belanghebbende onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt dat niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de verlaging 5% van de bijstandsnorm.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen

Artikel 18 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1

    Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond wordt een verlaging toegepast die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer of voor een hoger bedrag is aangewezen op bijstand.

  • 2

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    a.      10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij een periode van 3 maanden of korter;

    b.      50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij een periode van 3 tot 6 maanden;

    c.      100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, bij een periode van 6 maanden en langer.

  • 3

    Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond door het verwijtbaar niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid wordt de bijstand gedurende 1 maand verlaagd met 100% van de bijstandsnorm.

  • 4

    De verlaging wordt toegepast vanaf de ingangsdatum van de bijstand.

Artikel 19 Schending verplichting op grond van artikelen 55 en 57 onderdeel a WWB

Indien een belanghebbende een met toepassing van <onderstreept>artikel 55 of artikel 57 onderdeel a WWB opgelegde extra verplichting niet nakomt wordt de verlaging in overeenstemming gebracht met het geschonden belang. 

Artikel 20 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt een verlaging toegepast van 50% van de bijstandsnorm.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 21 Overgangsbepalingen

  • 1

    De afstemmingsverordening gemeente Urk 2009 zoals deze luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening, blijft van toepassing op gedragingen zoals genoemd in in de Afstemmingsverordening gemeente Urk 2009, die plaatsvinden voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2

    Lid 1 is niet van toepassing indien op grond van deze verordening een lagere afstemming zou moeten plaatsvinden dan op grond van de Afstemmingsverordening gemeente Urk 2009.

  • 3

    De Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren 2009 zoals deze luidde op de dag voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van deze verordening, blijft van toepassing op gedragingen zoals genoemd in de Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren 2009, die plaatsvinden voorafgaand aan de dag van inwerking treding van deze verordening.

  • 4

    Lid 3 is niet van toepassing indien op grond van deze verordening een lagere afstemming zou moeten plaatsvinden dan op grond van de Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren 2009.

Artikel 22 De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

Artikel 23 Intrekking van verordeningen

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Afstemmingsverordening gemeente Urk, vastgesteld op 17 december 2009 en de Maatregelenverordening Wet investeren injongeren 2009, vastgesteld op 24 september 2009 ingetrokken

Artikel 24 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Afstemmingsverordening Gemeente Urk 2012.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Urk, gehouden op 15 december 2011,

De griffier,                                                                     De voorzitter,

TOELICHTING

 

De regeling in de Wet werk en bijstand

Artikel 18 WWB bevat de opdracht aan gemeenten het beleid om de bijstand af te stemmen in verband met schendingen van de aan de wet verbonden verplichtingen in een verordening vast te leggen. Dit artikel luidt:

1. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.

2. Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet dan wel de artikelen 28, tweede lid, of 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig

misdragen, verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand of de langdurigheidstoeslag. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

3. Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het tweede lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

4. Bij de toepassing van het eerste lid wordt onder belanghebbende mede verstaan het gezin.

In het eerste lid van artikel 18 wordt gesproken over het afstemmen van de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. In deze bepaling wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen voor de uitkeringsgerechtigden maatwerk is, waarbij recht wordt gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke

omstandigheden van uitkeringsgerechtigden. In het tweede lid wordt een directe koppeling gelegd tussen de rechten en verplichtingen van uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet

alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de opgelegde verplichtingen worden nagekomen. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, wordt de uitkering verlaagd. Er is dus

geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van een dergelijke verlaging.

Verlaging van de uitkering moet plaatsvinden in overeenstemming met een door de gemeenteraad vast te stellen verordening. Dit is de afstemmingsverordening. Een zorgvuldige afweging van het individuele belang van de belanghebbende en het belang van de gemeente bij een zo spoedig mogelijke uitstroom staat bij de toepassing van het afstemmingsbeleid voorop. Dit stelt enerzijds hoge eisen aan de kwaliteit van de besluitvorming (uitvoerige rapportage, zorgvuldige motivering), maar biedt anderzijds ook de mogelijkheid tot het leveren van maatwerk toegespitst op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de ernst van de gedraging.

 

Het verlagen van de bijstand

Op grond van artikel 18, tweede lid, WWB kan zowel de bijstand (dat wil zeggen: algemene bijstand en bijzondere bijstand) als de langdurigheidstoeslag worden verlaagd.

In deze verordening is er voor gekozen dat verlagingen in beginsel worden toegepast op de algemene bijstand (uitgaande van de toepasselijke bijstandsnorm, dus de op belanghebbende van toepassing zijnde norm plus eventuele toeslagen en verlagingen op grond van de toeslagenverordening). De uitzondering hierop vormt de bijzondere bijstand voor jongeren van 18 tot 21 jaar. Deze groep ontvangt een lage inkomensvoorziening op grond van de WIJ die wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Indien de verlaging alleen op de lage jongerennorm wordt toegepast, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de groep 21-jarigen en ouder. Voorts voorziet de verordening in de mogelijkheid om de 'gewone' bijzondere bijstand en de langdurigheidstoeslag af te stemmen.

 

De relatie met de reïntegratieverordening

Naast de afstemmingsverordening heeft de gemeenteraad een re-integratieverordening vastgesteld. In deze verordening is geregeld hoe het college dient om te gaan met het ondersteunen bij de arbeidsinschakeling en zijn regels omtrent het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling opgenomen. Een belanghebbende die bijstand

ontvangt is verplicht van een aangeboden voorziening in het kader van de re-integratie gebruik te maken. Het gevolg van schending van deze re-integratieverplichtingen is geregeld in de onderhavige afstemmingsverordening.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de WWB en de Algemene wet bestuursrecht. Indien relevante begrippen niet in deze wetten zijn gedefinieerd is een definitie in dit artikel opgenomen.

 

Artikel 2 Het verlagen van de uitkering

Lid 1

De WWB verbindt aan het recht op een bijstandsuitkering de volgende verplichtingen:

1. Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid).

2. De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9). Deze plicht bestaat uit twee soorten verplichtingen:

de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden; en de plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen zullen nader moeten worden uitgewerkt in specifieke verplichtingen die zijn toegesneden op de

situatie en mogelijkheden van de bijstandsgerechtigde. De reïntegratieverordening vormt de juridische basis voor het opleggen van deze specifieke verplichtingen. Deze verplichtingen zullen in het besluit tot het verlenen van bijstand moeten worden neergelegd.

3. De informatieplicht (artikel 17, eerste lid). Op een uitkeringsgerechtigde rust de verplichting aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

4. De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid). Dit is de plicht van

uitkeringsgerechtigden om desgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals:

het toestaan van huisbezoek;

het meewerken aan een psychologisch onderzoek. Artikel 18, tweede lid, noemt een gedraging die in ieder geval een schending van de

medewerkingsplicht inhoudt: 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'.

 

Lid 2

In de verordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaard verlagingen vastgesteld in de vorm van een vaste (percentuele) verlaging van de bijstandsnorm.

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient de verlaging af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke verlaging van de bijstand zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaard

verlaging geboden is. Afwijking van de standaard verlaging kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen. Dit betekent dat het college bij het beoordelen of de bijstand moet worden verlaagd telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

- Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

- Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

- Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de bijstand wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6.

Matiging van de verlaging wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:

bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals

bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van

bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;

sociale omstandigheden;

bij een opeenstapeling van verlagingen: de zwaarte van het geheel van

verlagingen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van

verwijtbaarheid.

 

Artikel 3 De berekeningsgrondslag

Lid 1

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm. Overeenkomstig artikel 5 onderdeel c WWB wordt onder bijstandsnorm verstaan de toepasselijke norm vermeerderd of verminderd met de op grond van de toeslagenverordening door het college vastgestelde verhoging of verlaging;.

 

Lid 2

Onderdeel a: de 18 tot 21-jarigen ontvangen een lage jongerennorm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Indien de verlaging alleen op de lage jongerennorm wordt toegepast, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen.

Onderdeel b: deze bepaling maakt het mogelijk dat het college in incidentele gevallen de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35 WWB of de langdurigheidstoeslag verlaagd. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag. Deze situatie zal zich evenwel

slechts zelden voordoen. Het niet, onvolledig of onjuist verstrekken van inlichtingen zal meestal leiden tot afwijzing van de aanvraag of intrekken van het toekenningsbesluit, waarna de verstrekte bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag in zijn geheel zal worden teruggevorderd.

 

Artikel 4 Het besluit tot verlaging van de bijstand

Het verlagen van de bijstand vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer de verlaging bij een lopende uitkering wordt toegepast, wordt een besluit tot vaststelling van de algemene bijstand op grond van artikel 45 WWB genomen.

Wordt een verlaging met terugwerkende kracht toegepast, dan moet een besluit tot herziening van de bijstand worden genomen (artikel 54, derde lid). Tegen beide besluiten kan door de belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend.

In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar

is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.

 

Artikel 5 Horen van belanghebbende

Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12).

In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een verlaging wordt toegepast in beginsel voorgeschreven. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 6 Afzien van verlaging van de bijstand

Lid 1

Het afzien van verlaging 'indien elke vorm van verwijtbaarheid' ontbreekt, is geregeld in artikel 18, tweede lid, WWB. Het college kan in beleidsregels neerleggen hoe het van plan is om te gaan met de beoordeling van de verwijtbaarheid, door bijvoorbeeld aan te geven welke gedragingen in principe altijd verwijtbaar worden geacht en welke gedragingen in

beginsel nooit. Een andere reden om af te zien van verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden. Omwille van de effectiviteit ('lik op stuk') is het nodig dat de verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt toegepast. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college de bijstand niet verlaagt voor gedragingen die langer dan

één jaar geleden hebben plaatsgevonden. Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verstrekt, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die ten tijde van de Abw werd gesteld in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

 

Lid 2

Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd.

 

Lid 3

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van verlaging wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

 

Artikel 7 Ingangsdatum

Lid 1

Afstemming vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren:

1. met terugwerkende kracht,(let op: bij deze uitleg was toegevoegd 'd.m.v. herziening van de uitkering' wij (Schulinck) zijn van mening dat er naast het afstemmingsbesluit met terugwerkende kracht geen apart herzieningsbesluit noodzakelijk is om tot terugvordering over te kunnen gaan. Wij beschouwen het afstemmingsbesluit als een bijzonder herzieningsbesluit. Afstemmen is immers al het herzien van de hoogte van de bijstand. Indien u toch een apart herzieningsbesluit naast het afstemmingsbesluit wenst te nemen dan moet deze toelichting herzien worden, of

2. door middel van verlaging van de lopende bijstand.

Het verlagen van de uitkering die in de nabij toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. Gemeenten hoeven in dat geval niet over te gaan tot terugvordering van de bijstand. Dit klemt temeer omdat bij afstemming van de lopende bijstand de beslagvrije voet niet in acht behoeft te worden genomen, waarmee het lik op stuk beleid wordt benadrukt.

Terugvordering van bijstand in verband met afstemming met terugwerkende kracht brengt met zich mee dat de beslagvrije voet in acht moet worden genomen bij de invordering ervan. Afstemming van de lopende bijstand is dan ook het uitgangspunt en in het eerste lid opgenomen. Afstemming met terugwerkende kracht vindt bij voorkeur alleen plaats als de bijstand inmiddels is beëindigd of ingetrokken en is om die reden in het tweede lid

opgenomen.

 

Artikel 8 Periode van verlaging

Lid 1

Het eerste lid regelt de duur van de verlaging bij een eerste gedraging (sub a) en bij recidive binnen twaalf maanden (sub b). Een eerste gedraging kan hoogstens leiden tot een verlaging voor de duur van een kalendermaand (onderdeel a), een tweede gedraging tot maximaal twee kalendermaanden (onderdeel b). Dit lid regelt voorts de verlenging van de duur bij volharding van de gedraging (onderdeel c)

 

Lid 2

Van verlaging kan wegens dringende redenen worden afgezien. Dit laat onverlet dat bij herhaling van de gedraging de recidiveregel van lid 1 wordt toegepast.

Lid 3

Een afstemmingsbesluit wordt altijd genomen nadat een gedraging heeft plaatsgevonden. Bij het schenden van de inlichtingenplicht kan de tussengelegen periode zelfs een aantal jaren bedragen. Omdat een belanghebbende pas kennis heeft van de gevolgen van zijn gedraging

als hij het afstemmingsbesluit heeft ontvangen, wordt voor de recidivdetermijn niet het moment van de gedraging maar het moment van kennisneming van de gevolgen ervan aangehouden. In beginsel is dit de dag nadat het afstemmingsbesluit aan belanghebbende is verzonden.

 

Artikel 9 Waarschuwing

In bepaalde situaties kan het verlagen van de uitkering contraproductief werken. In verband daarmee is in dit artikel de mogelijkheid geschapen om een waarschuwing af te geven. Een waarschuwing wordt altijd schriftelijk vastgelegd. In een periode van 24 maanden kan slechts één maal een waarschuwing worden gegeven, ook als er sprake is verschillende

vormen van maatregelwaardig gedrage.

 

Artikel 10 Heroverweging

Artikel 18, derde lid, WWB schrijft voor dat het college een verlaging moeten heroverwegen binnen uiterlijk drie maanden. Deze heroverweging kan achterwege blijven als de verlaging voor een periode van ten hoogste drie maanden is opgelegd. Binnen drie maanden na de beschikking tot verlaging voor onbepaalde duur moet het college beginnen met het onderzoek in het kader van de heroverweging. Dit onderzoek kan

in sommige gevallen schriftelijk plaatsvinden, afhankelijk van de aard van de verplichting of gedraging. Zo kan, bijvoorbeeld wanneer het gaat om het al dan niet nakomen van de sollicitatieplicht, worden volstaan met het opvragen van schriftelijke bewijzen waaruit blijkt dat de belanghebbende inmiddels aan de sollicitatieplicht is gaan voldoen. In andere gevallen zal het noodzakelijk zijn om de belanghebbende op te roepen. Als de belanghebbende de gevraagde gegevens niet overlegt of geen gehoor geeft aan oproepen, dan vindt heroverweging plaats op basis van de dan bekende gegevens, hetgeen veelal tot voortzetting van de verlaging zal leiden. De heroverweging resulteert in een beschikking.

Het resultaat van de heroverweging kan drieledig zijn.

De belanghebbende laat blijken zich inmiddels niet langer schuldig te maken aan de verwijtbare gedraging waarvoor de verlaging was toegepast. In dat geval zal de verlaging worden herzien met ingang van het moment waarop van verder verwijtbaar gedrag geen sprake meer is.

Beëindiging van de verlaging na drie maanden vindt plaats als de belanghebbende aannemelijk maakt dat hij zich voortaan aan de opgelegde verplichtingen zal houden.

Van voortzetting zal sprake zijn als de belanghebbende zich ook ten tijde van de heroverweging nog steeds aan de verwijtbare gedraging schuldig maakt. Bij voortzetting van de verlaging moet binnen uiterlijk drie maanden opnieuw heroverweging plaatsvinden, indien deze voortzetting een periode van langer dan drie maanden betreft.

Heroverweging kan overigens leiden tot voortzetting met vaststelling van een lager percentage als de belanghebbende blijk geeft zijn gedrag enigszins, maar onvoldoende te hebben verbeterd.

 

Artikel 11 Samenloop van gedragingen

De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een bijstandsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. Indien sprake is van schending van meerdere verplichtingen door één gedraging, dan dient voor het toepassen van de verlaging te worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste

verlaging van toepassing is.

 

Artikel 12 Indeling in categorieën

De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in vier categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen

heeft voor het niet verkrijgen of aanvaarden van betaalde arbeid.

De gedragingen die in dit artikel worden genoemd zijn niet concreet omschreven. De concrete invulling van de verplichtingen dient zoveel mogelijk te worden afgestemd op de mogelijkheden van de individuele bijstandsgerechtigde.

De eerste categorie, onderdeel a, betreft de formele verplichting om als werkzoekende ingeschreven te staan.

Onderdeel b betreft de verplichting om het individuele activeringsplan, het (standaard) trajectplan, te ondertekenen. Let op: dit artikel alleen handhaven als er ook echt gewerkt wordt met een standaard individueel activeringsplan.

De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren en te voldoen aan een oproep.

In de derde categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroep op bijstand of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hier om het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om

gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen. Voorbeelden van deze categorie zijn negatieve gedragingen bij sollicitaties en onvoldoende meewerken aan het opgestelde trajectplan waaronder ook sociale activering verplicht kan worden gesteld.

De vierde categorie betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en het niet of onvoldoende gebruik maken van een aangeboden voorziening waardoor het traject voortijdig moest worden afgebroken dan wel in het geheel geen doorgang heeft kunnen

vinden.

 

Artikel 13 De hoogte van de verlaging

Deze bepaling bevat de standaard verlagingen voor de vier categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

 

Niet nakomen informatieplicht

In hoofdstuk 3 worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:

1. Artikel 15: het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente.

2. Artikel 16: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente, waardoor er ten onrechte een uitkering is verstrekt of een te hoog bedrag aan bijstand is verstrekt. In deze situatie heeft de uitkeringsgerechtigde niet voldaan aan de inlichtingenplicht van artikel 17 WWB. Het opzettelijk verzwijgen van relevante informatie tegenover de gemeente, met het oogmerk een (hogere) uitkering te krijgen

(fraude) vormt een schending van de informatieplicht van artikel 17.

3. Artikel 17 het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente, zonder dat dit gevolgen heeft gehad voor het recht op of de hoogte van de bijstand. Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens niet aan de gemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van de uitkering niet vaststellen. De bijstand moet dan worden geweigerd (in de situatie dat een uitkering wordt aangevraagd) of het besluit tot toekenning van de bijstand moet worden ingetrokken (bij een lopende uitkering). Het verlagen is dus bij het niet-verstrekken van gegevens die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering niet aan de orde.

 

Artikel 14. Onverwijld

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 15 Te laat verstrekken van gegevens

Lid 1

Indien een belanghebbende de voor de verlening van de bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op

bijstand opschorten (artikel 54 lid 1 WWB ) en belanghebbende in de gelegenheid stellen binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen (artikel 54 lid 2 WWB). Als de belanghebbende het verzuim binnen de gestelde termijn herstelt wordt de bijstand op grond van deze verordeningsbepaling afgestemd wegens het niet tijdig verstrekken van

inlichtingen. Herstelt belanghebbende het verzuim niet binnen de gestelde termijn dan wordt de bijstand met toepassing van artikel 54 lid 4 WWB ingetrokken.

 

Lid 2

Een schriftelijke waarschuwing is geen verlaging. Dit wil zeggen dat bij herhaling van de gedraging in principe een verlaging wordt toegepast zonder toepassing van de recidiveverlaging. Als er evenwel al eerder een waarschuwing is gegeven voor dezelfde gedraging dan kan niet meer met een waarschuwing worden volstaan.

 

Artikel 16 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor

de bijstand

De ernst van de gedraging komt in dit artikel tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan bijstand.

De relatie met de strafrechtelijke sanctie

Gemeenten zijn verplicht aangifte te doen bij een nadeelbedrag van € 10.000 of meer (de aangifterichtlijn sociale zekerheid. Indien het college van de inlichtingenfraude aangifte doet bij het Openbaar Ministerie, dient het af te zien van een verlaging wegens de

inlichtingenfraude. Anders zou er sprake zijn van een dubbele bestraffing, hetgeen in strijd is met het beginsel van 'ne bis in idem'. Er is echter geen sprake van dubbele bestraffing indien belanghebbende voor een andere rechtsfeit wordt vervolgd dan voor de inlichtingenfraude. Indien een belanghebbende inkomsten uit de handel in softdrugs heeft verzwegen en hij wordt strafrechtelijk vervolgd voor deze overtreding van de Opiumwet,

staat het beginsel van 'ne bis in idem' niet in de weg aan het toepassen van een verlaging (zie CRvB 26-08-2003, nrs. 00/5907 NABW e.a.).

 

Artikel 17 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor

de bijstand

In dit artikel wordt de zogeheten 'nulfraude' geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand. Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens of het niet melden van vrijwilligerswerk.

 

Artikel 18 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg

daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden.

Bij de vaststelling van de hoogte van de verlaging dient beoordeeld te worden hoe lang betrokkene onafhankelijk van bijstand zou zijn gebleven, indien hij wel voldoende besef van verantwoordelijkheid had betoond. Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals:

> een onverantwoorde besteding van vermogen;

> geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening;

> het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering;

> het verwijtbaar niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Het is niet mogelijk om een limitatieve opsomming te geven van alle gedragingen die leiden tot een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

 

Lid 2

Het tweede lid regelt de hoogte van de verlaging bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

 

Lid 3

Het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid is in dit lid apart geregeld, omdat bij verwijtbaar ontslag geen sprake is van eerder of langer of voor een hoger bedrag afhankelijk

zijn van de bijstand. Hier is sprake van een gedraging waardoor belanghebbende bijstandafhankelijk wordt. Overigens dient bij een weigering van het UWV om aan belanghebbende een WW-uitkering toe te kennen niet de conclusie te worden verbonden dat er sprake is van verwijtbaar ontslag. Het college zal in die gevallen zelf moeten beoordelen

of het gedrag ook in verband met het recht op bijstand leidt tot verlaging.

 

Artikel 19 Schending verplichting artikel 55 en 57 onderdeel a WWB

Dit artikel is bewust algemeen en in beginsel voor de uitvoering vaag geformuleerd. Aan belanghebbenden kan een nadere verplichting worden opgelegd met toepassing van artikel 55 WWB. De op te leggen verplichtingen variëren. Het zijn verplichtingen die strekken tot

arbeidsinschakeling, dan wel die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot zijn vermindering of beëindiging. Een verplichting kan, op advies van een arts, inhouden het zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van

medische aard. Hierdoor varieert het geschonden belang bij een schending van deze verplichting eveneens. Verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand, bijvoorbeeld door het indienen van een alimentatieverzoek of het aanvragen van een voorliggende voorziening grijpen minder in in de integriteit van de belanghebbende dan het

verplichten een bepaalde medische behandeling te ondergaan. Het zijn ook verplichtingen die zien op de individuele situatie van de belanghebbende. In dat verband is er dan ook uitdrukkelijk voor gekozen geen concrete gedragingen met daaraan verbonden concrete verlagingen vast te leggen. Net als de nadere verplichting, wordt de verlaging afgestemd op

de individuele situatie in het afstemmingsbereik van 0 tot 100% van de bijstandsnorm. Hetzelfde geldt voor de budgetteringsplicht van artikel 57 onderdeel a WWB.

 

Artikel 20 Zeer ernstige misdragingen

Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

Gemeenten kunnen bijstand alleen verlagen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van WWB.

In artikel 18, tweede lid, wordt gesproken over 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding is voor verlaging van de bijstand. Er kan dus geen verlaging worden toegepast als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker

van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een reïntegratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een verlaging op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, derde lid, van deze verordening).

Bij het vaststellen van de verlaging in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van

verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:

a. verbaal geweld (schelden);

b. discriminatie;

c. intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

e. mensgericht fysiek geweld;

f. combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad.

In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een

uitkering).

Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

Het verlagen van de bijstand staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een verlaging op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.

 

Artikel 21 tot en met 24

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.