Organisatie | Westervoort |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Westervoort 2009, tweede wijziging |
Citeertitel | Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Westervoort 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Westervoort 2009 |
Deze regeling is vervangen door de Algemene Plaatselijke Verordening Westervoort 2013.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-03-2013 | 07-03-2013 | intrekking | 28-01-2013 Westervoort Post, 06-03-2013 | 15 | |
01-10-2010 | 08-03-2013 | wijziging | 20-09-2010 Westervoort Post, 29-09-2010 | 12 | |
01-02-2006 | nieuwe regeling | 19-12-2005 Westervoort Post, 16-05-2007 | 10 |
RAADSBESLUITNummer : 12Datum : 8 september 2010Onderwerp : Wijziging Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Westervoort 2009De raad van de gemeente Westervoort;gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;overwegende dat er aanvullingen nodig zijn op de eerste wijzigingsverordening van de Algemene Plaatselijke Verordening;besluit vast te stellen de tweede wijziging van de:Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Westervoort 2009
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.
Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Eenieder die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Afdeling 6 Veiligheid op de weg
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
De rechthebbende op een bouwwerk, perceel grond of andere onroerende zaak is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, perceel grond of onroerende zaak voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;
Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf
Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.
Artikel 2:31a Verbod toegang horecabedrijf
Het is degene die een inrichting als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid onder a exploiteert verboden in die inrichting toe te laten of te laten verblijven niet tot zijn gezin behorende personen, die naar het oordeel van de burgemeester misbruik van alcoholhoudende drank plegen te maken en wier namen als zodanig schriftelijk door de burgemeester aan hem zijn opgegeven.
Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:42 Plakken en kladden
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;b. met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:71 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumentenen professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Gebruik van drugs
Het is verboden in de door de burgemeester aangewezen gebieden op of aan de weg danwel op een andere voor publiek toegankelijke plaats middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel daartoe voorbereidingen te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen openlijk voorhanden te hebben.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover het gebruik betrekking heeft op de uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door apothekers, artsen, tandartsen en dierenartsen dan wel door een andere beroepsbeoefenaar die bevoegd is de geneeskunst, de tandheelkunst of diergeneeskunde uit te oefenen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover het gebruik plaatsvindt door een persoon die het middel in het kader van een ziekte, gebrek of aandoening om medische redenen moet gebruiken en het middel hem rechtmatig is verstrekt door een apotheker, arts of tandarts danwel door een andere beroepsbeoefenaar die bevoegd is de geneeskunst of de tandheelkunst uit te oefenen.
Artikel 2:74b Verzameling van personen in verband met drugs
Het is verboden op of aan wegen of andere voor publiek toegankelijke plaatsen die door de burgemeester zijn aangewezen indien de openbare orde dat in verband met het openlijk gebruik van en/of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen.
Artikel 2:74c Verblijfsontzegging in verband met drugs
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die zich gedraagt in strijd met artikel 2:74 of 2:74a of 2:74b een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste 24 uur te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen zes maanden na het oplegen van dit verbod wordt geconstateerd, dat hij zich wederom gedraagt met de in het eerste lid genoemde artikelen, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen tebevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.
Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de navolgende artikelen van deze verordening groepsgewijs niet naleven:
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels en straatprostitutie e.d.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:1. De exploitant;2. De beheerder;3. De prostituee;4. Het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;5. Toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6:2 van deze verordening;6. Andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotischpornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerstelid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het
Afdeling 1 Geluid- en lichthinder
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Artikel 4.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal twee incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is een inrichting toegestaan maximaal twee incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 1.5.1 uit de Bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 23:30 uur beëindigd. Bij het bepalen van de geluidswaarde wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
Voor de duur van vier uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
Het verbod geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 2.4.16, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit.
Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerdebosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstandeen zelfstandige eenheid vormt die- ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are- ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over hettotale aantal rijen;
Het in het eerste en tweede lid genoemde verbod geldt niet voor:
houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het bosschap geregistreerde bosbouwonderneming en gelegen is buiten de bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:i. ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are ii. ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;
Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4.13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben;
Artikel 4.15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeerd in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.
Artikel 4.16 Vergunningplicht handelsreclame
Het verbod geldt niet voor onverlichte:
Opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:- Een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;- Het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;
Opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,40 meter of een breedte heeft van meer dan 2,05 meter, te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een breedte heeft van meer dan 2,05 meter te parkeren op een andere door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter of een breedte heeft van meer dan 2,05 meter, op de weg te parkeren bij een bewoning of andere dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen, verstrekken of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht
Het college houdt de aanvraag om een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist, tot de dag waarop is beslist op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, het Rijnvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, het Rijnvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:25, tweede lid en 5:26 bepaalde.
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
Afdeling 9 Verstrooiing van as
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen,zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een besluit - hoe ook genaamd - op grond van de verordening bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.
Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een besluit, bedoeld in het eerste lid, dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, eerste lid.
In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een besluit - hoe ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereist besluit, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.
Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een besluit vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in de verordening als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, zijn niet van toepassing: gedurende acht weken na het in werking treden van deze verordening;ook na de onder a. bepaalde termijn, voorzover degene die het besluit nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.
Artikel IIAanvragen om een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:11 die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold vóór het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking is getreden.Artikel IIIDeze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.Aldus besloten in de openbare vergadering vande raad voornoemd d.d. 20 september 2010,de griffier, de voorzitter,ing. J.A.M.G. van Bodegom mr. J.J.G.M. Geukers
Artikel 1:1 BegripsbepalingenToevoegen aan de toelichting op artikel 1:1, na de toelichting op onderdeel h. (Handelsreclame):In dit artikel is met de term “bevoegd gezag” aangehaakt bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die is van toepassing op de vergunning voor aanleg of veranderen van een weg (artikel 2:11) en het vellen van houtopstanden (artikel 4:11). De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo, en de vergunning voor het vellen van houtopstanden in artikel 2.2, eerste lid onder g. De Wabo kan ook van toepassing zijn op het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, namelijk als het gaat om het opslaan van roerende zaken (artikel 2:10). De ontheffing voor het opslaan van roerende zaken is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid, onder j en k van de Wabo.
De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingsverlening niet bij het College van burgemeester en wethouders, maar bij het College van gedeputeerde staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.Zie verder ook de toelichting bij de artikelen 2:10, 2:11 en 4:11 van deze verordening.
Daarnaast komt in de APV op verschillende plaatsen de term “bevoegd bestuursorgaan” voor. Daarmee wordt dan gedoeld op ofwel het College van burgemeester en wethouders, ofwel de burgemeester. De Wabo brengt hierin geen verandering.Artikel 1:2 BeslistermijnToevoegen na de laatste alinea van de toelichting op artikel 1:2 (Opschorting van de termijn):WaboDe tekst van het eerste lid is in overeenstemming gebracht met die van artikel 3.9, eerste lid van de Wabo. Inhoudelijk is er niets veranderd.
Het derde lid is toegevoegd omdat artikel 3.9, tweede lid van de Wabo bepaalt dat de beslistermijn niet met acht, maar slechts met zes weken kan worden verlengd. Dewegaanlegvergunning (art 2:11) en de kapvergunning (art 4:11) vallen onder de Wabo. De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo, en de vergunning voor het vellen van houtopstanden in artikel 2.2, eerste lid onder g. De Wabo kan ook van toepassing zijn op het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, namelijk als het gaat om het opslaan van roerende zaken (artikel 2:10). De ontheffing voor het opslaan van roerende zaken is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid, onder j en k van de Wabo.
De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning of ontheffing die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor, Staatscourant 2010-5162). De algemene indieningsvereisten staan in artikel 1.3 Mor, dat luidt als volgt:Artikel 1.3 Indieningsvereisten bij iedere aanvraag
In de aanvraag vermeldt de aanvrager:a. de naam, het adres en de woonplaats van de aanvrager, alsmede het elektronisch adres van de aanvrager, indien de aanvraag met een elektronischformulier wordt ingediend;b. het adres, de kadastrale aanduiding dan wel de ligging van het project;c. een omschrijving van de aard en omvang van het project;d. indien de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: zijn naam, adres en woonplaats, alsmede het elektronisch adres van de gemachtigde, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;e. indien het project wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager: zijn naam, adres en woonplaats.
In Hoofdstuk 7 van de Mor staan nog bijzondere indieningsvereisten. Daarvan zijn in het kader van de APV alleen die voor het vellen van houtopstanden van belang. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 4:11.
Artikel 1.9 Toepassing paragraaf 4.1.3.3 Algemene wet bestuursrecht
Voor artikelen die onder de werking van de Dienstenrichtlijn vallen zal besloten moeten worden of de Lex Silencio Positivo al dan niet van toepassing is. Hieronder wordt toegelicht waarom er wel of niet voor toepassing van de Lex Silencio Positivo is gekozen.
Artikel 2:9 StraatartiestHet gaat hier om een verbod om als straatartiest op te treden op door de burgemeester aangewezen plaatsen. Er kan een ontheffing van dit verbod verleent worden door deburgemeester. De aanwijzing van deze plaatsen van 9 februari 2004 is door inwerkingtreding van het Algemeen aanwijzingsbesluit APV van 15 september 2009 vervallen. In dit algemeen aanwijzingsbesluit zijn geen nieuwe plaatsen aangewezen, waardoor er nu geen verbod is ergens op te treden als straatartiest. Invoering van de LSP voor deze ontheffing stuit dan ook niet op problemen. Of de LSP nog van toepassing moet zijn wanneer er wel plaatsen aangewezen worden kan beter dan bekeken worden met de kennis en ervaringen die op dat moment gelden, om zo tot een goede motivering te komen.
Artikel 2:25 EvenementenvergunningHet gaat hier om vergunningen voor grotere evenementen. Kleinere evenementen zijn vergunningsvrij op grond van het Algemeen Aanwijzingsbesluit APV Westervoort 2009. Bijgrote evenementen is een lex silencio positivo niet wenselijk, gezien de impact die een dergelijk evenement kan hebben, met name op de openbare orde. Ook vragen vele aspecten van een groot evenement, zoals brandveiligheid, geluid, aanvoer, afvoer en parkeren van bezoekers, om maatwerk dat alleen een inhoudelijke vergunningsbeschikking kan bieden. Er zijn dus verschillende dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde, openbare veiligheid en milieu om van een Lex silencio positivo af te zien.
Artikel 2:28 ExploitatievergunningHet gaat hier om een vergunning voor een horecabedrijf. Deze vergunning is primair een overlastvergunning: zij biedt de mogelijkheid preventief te toetsen of de exploitatie van een horecabedrijf zich verdraagt met het woon- en leefmilieu ter plaatse. Daarbij is van belang in welke mate van het bedrijf zelf overlast is te duchten, maar ook in welke mate de komst van het bedrijf de leefbaarheid en het karakter van de buurt zullen aantasten. Met welke aspecten de burgemeester rekening moet houden staat omschreven in het vierde lid. De weigeringsgrond woon- en leefmilieu valt onder de ‘rule of reason’; het gaat immers om openbare orde en openbare veiligheid, maar ook om de volksgezondheid en het milieu in de zin van de DRL. Men kan hierbij denken aan allerlei vormen van overlast: geluidsoverlast van terrassen of van publiek dat de horecagelegenheid verlaat, parkeeroverlast van bijvoorbeeld fietsen, van dronken mensen op straat, ongeregeldheden op straat vanwege alcoholgebruik, verloedering etc. Om deze dwingende redenen van algemeen belang en voornamelijk omwille van de openbare orde, is een LSP niet wenselijk.
Artikel 2:39 SpeelgelegenhedenHet gaat hier om een vergunning voor speelgelegenheden (artikel 2:39). Voor zover het kansspelen betreft vallen deze niet onder de werking van de DRL, omdat kansspelen eenuitzondering zijn. Deze vergunning beoogt de bescherming van met name de openbare orde. Daarnaast speelt het bestrijden van gokverslaving een rol. Het is hoogst onwenselijk als de vergunning van rechtswege wordt verleend voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een LSP is hier dan ook niet wenselijk oom dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orden en de volksgezondheid.
Artikel 3:4 Exploitatievergunning seksinrichtingenHet gaat hier om een vergunning voor het exploiteren of wijzigen van een seksinrichting of escortbedrijf. Deze vergunning beschermt wezenlijke belangen, met name de openbare orde en de volksgezondheid. Hiervoor geldt dus hetzelfde als voor de vergunning voor speelgelegenheden: het is niet wenselijk als deze vergunning van rechtswege wordt verleend voordat er een inhoudelijke toets heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een LSP is hier dan ook niet wenselijk oom dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orden en de volksgezondheid.
Artikel 5:18 StandplaatsvergunningHet gaat hier om een vergunning voor het innemen van een standplaats. Daarbij kan gedacht worden aan het verkopen van goederen en het aanbieden van diensten. Dat laatste komt bij standplaatsen echter nauwelijks voor. De VNG heeft dan ook gemeend dat er geen aparte regeling hoeft te komen voor het aanbieden van diensten vanaf standplaatsen. Ook om die reden is van de standplaatsvergunning aangegeven dat die niet onder de werking van de DRL valt, waardoor er geen LSP van toepassing hoeft te worden verklaard.
Artikel 5:23 SnuffelmarktHet gaat hier om een vergunning voor een markt, niet in de open lucht, waarbij hoofdzakelijk tweedehands of incourante goederen worden verhandeld en diensten worden aangeboden vanaf een standplaats. Deze vergunningplicht is in de APV gehandhaafd in verband met de risico’s voor de openbare orde en veiligheid. Volgens de VNG ligt er aan de verlening of weigering een relatief eenvoudige afweging ten grondslag en zullen de gevolgen van een snuffelmarkt doorgaans beperkt zijn. Er zijn geen dwingende redenen van algemeen belang om van een LSP af te zien.
Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldhedenHier is de term “bevoegd gezag” vervangen door “bevoegde bestuursorgaan”.
Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
Toevoegen aan het eind van de toelichting, voor de paragraaf “jurisprudentie”:
WaboHet verspreiden van gedrukte stukken valt niet onder de Wabo, ook niet als daar een element van handelsreclame in zit.
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan
Toevoegen aan de toelichting, aan het eind van de paragraaf “Containers:
WaboHet gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie, als bedoeld in dit artikel, kan onder de Wabo vallen, namelijk wanneer dit gebruik bestaat uit de opslag van roerende zaken. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als op of aan de weg een container wordt geplaatst voor de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen tijdens een verbouwing. In andere gevallen zal het niet altijd op het eerste gezicht duidelijk zijn of het gaat om opslag van roerende zaken als bedoeld in de Wabo. Het onderscheidend criterium is dat het plaatsen van zaken op de weg bij opslag een tijdelijk karakter heeft: het is de bedoeling dat de opgeslagen zaken ooit ergens anders een al dan niet definitieve bestemming krijgen en aldaar een functie gaan vervullen. Als dat aan de orde is valt die activiteit onder artikel 2.2, eerste lid onder j of onder k van de Wabo. Een ontheffing wordt op grond van artikel 2.2, eerste lid, laatste zinsdeel, van de Wabo aangemerkt als een omgevingsgvergunning. Daarom is een nieuw vierde lid ingevoegd, waarin staat dat het bevoegd gezag (ingevolge de definitie in artikel 1 is dat dus het bestuursorgaan als bedoeld in de Wabo) in een dergelijk geval een omgevingsvergunning verleent.
Daarnaast blijft het derde lid gehandhaafd, waarin staat dat het bevoegde bestuursorgaan (i.c. het college of de burgemeester) ontheffing kan verlenen voor gebruik van de weg dat niet valt onder de Wabo, namelijk wanneer het gaat om objecten die bedoeld zijn om ter plaatse blijvend te functioneren. Dat zijn bijvoorbeeld bloembakken, straatmeubilair,terrassen en dergelijke.
Het is niet ondenkbaar dat bij een en hetzelfde project – bijvoorbeeld een grootscheepse restauratie van monumentale panden – zowel de ontheffing van het bevoegd bestuursorgaan (derde lid) als de onmgevingsvergunning (vierde lid) nodig is, waarbij dan de situatie kan ontstaan dat er twee bevoegde gezagen zijn. Met het oog op die gevallen kan overwogen worden om met toepassing van artikel 2.2, tweede lid van de Wabo alle activiteiten waarbij voorwerpen op of aan de weg worden geplaatst, onder de Wabo te brengen. Dat heeft als nadeel dat de zwaardere procedure van de Wabo in alle gevallen gevolgd moet worden. Wij verwachten dat deze situatie maar heel zelden zal voorkomen en hebben 2.2, tweede lid van de Wabo in de APV dan ook niet toegepast.
Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
De tweede paragraaf van de toelichting vervalt.In de eerste zin van de toelichting bij het eerste lid wordt de zinsnede “ligt als motief ten grondslag de behoefte”.
De laatste alinea van de paragraaf “Algemeen” (Met de inwerkingtreding van de Wabo..) vervangen door:
Op het aanleggen of veranderen van een weg is artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo van toepassing als de activiteit verboden is in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de verdagingstermijn zes weken. Let wel:indien er meerdere activiteiten worden aangevraagd en er één onder artikel 3.10 van de Wabo valt, dan is de uitgebreide procedure van toepassing (beslistermijn van 6 maanden met een mogelijkheid tot verdagen van zes weken). De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). Het gaat dan om de algemene indieningsvereisten uit artikel 1.3 van de Mor. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 1.2 model-APV. Voor het aanleggen of veranderen van een weg zijn in de Mor geen aanvullende indieningsvereisten opgenomen. In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in artikel 1.8 van deze verordening. Als de activiteit niet is verboden in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is de Wabo niet van toepassing en is het college bevoegd. Wanneer het gaat om normaal onderhoud van de weg is er ingevolge het derde lid geen vergunning nodig: het college hoeft zichzelf geen vergunning te verlenen. Zie verder de toelichting aldaar.
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
Toevoegen aan het eind van de toelichting op dit artikel:De melding van een uitweg valt niet onder de Wabo. Er is immers geen sprake van een vergunning of ontheffing.
Artikel 2:56 Alarminstallaties (vervallen)
Toevoegen aan het einde van de toelichting:Op een vergunning- of ontheffingsstelsel voor alarminstallaties is de Wabo van toepassing. Omdat het artikel over alarminstallaties in de APV vervallen is, is hier geen regeling opgenomen.
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
De tweede alinea onder het kopje “Algemeen” (Van belang is …) vervangen door:De vergunning voor het vellen van houtopstanden is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wabo. Vaak zal naast de vergunning nog een vergunning, ontheffing of vrijstelling op grond van de Natuurbeschermingswet of de Flora- en Faunawet nodig zijn in verband met de bescherming van vogels en hun nesten in de bomen. De Natuurbeschermingswet en Flora- en Faunawet haken aan bij de Wabo. Er wordt dan dus één omgevingsvergunning verleend of geweigerd. De Boswet haakt echter niet aan bij de Wabo. Indien die van toepassing is, blijft dus een aparte vergunning vereist.
In de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor, Staatscourant 2010-5162) zijn indieningsvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning opgenomen. Naast een aantal algemene indieningsvereisten (zie daarvoor de toelichting bij artikel 1:2 van de APV) zijn er in artikel 7.3 van de Mor nog een aantal speciale indieningsvereisten voor het vellen van houtopstanden opgenomen. Dit artikel 7:3 luidt als volgt:
In of bij de aanvraag om een vergunning voor een activiteit, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de wet, identificeert de aanvrager op de aanduiding als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, van deze regeling iedere houtopstand waarop de aanvraag betrekking heeft met een nummer.
In of bij de aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, vermeldt de aanvrager per genummerde houtopstand:a. de soort houtopstand;b. de locatie van de houtopstand op het voor-, zij- dan wel achtererf;c. de diameter in centimeters, gemeten op 1,30 meter vanaf het maaiveld;d. de mogelijkheid tot herbeplanten, alsmede het eventuele voornemen om op een daarbij te vermelden locatie tot herbeplanten van een daarbij te vermelden aantal soorten over te gaan.
Artikel 4:12 Voorwaarden en instandhoudingsplicht(vervallen)
Dit artikel bevatte de zogenaamde lex silencio positivo. De bepaling is sinds de inwerkingtreding van de Wabo en de Dienstenwet overbodig geworden. Zoals onder 4:11 isvermeld valt deze vergunning onder de Wabo. In artikel 3.9, derde lid van de Wabo is bepaald dat de vergunning van rechtswege is verleend overeenkomstig de aanvraag, als de beslis- en de eventuele verdagingstermijn zijn verstreken zonder besluitvorming.
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
Toevoegen na de alinea “Gemeenten waar de ervaring is …. kunnen het daarbij laten”:
WaboOp een vergunnings- en ontheffingsstelsel voor handelsreclame aan gebouwen is de Wabo van toepassing. Omdat een zodanig stelsel in de model-APV geschrapt is, is daarvoor geen regeling opgenomen.
Toevoegen aan de toelichting, vóór de paragraaf “jurisprudentie”, een paragraaf:
WaboDe vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg (artikel 2:11) en voor het vellen van houtopstanden (artikel 4:11) vallen bij inwerkingtreding van de Wabo onder de Wabo. Zie resp. artikel 2.2, eerste lid onder d en onder g van de Wabo. Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg (artikel 2:10) kan neerkomen op het opslaan van roerende zaken als bedoeld in artikel 2.2 onder j en k van de Wabo, bijvoorbeeld als het gaat om de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen in containers. Een ontheffing daarvoor valt dan onder de Wabo en wordt aangemerkt als een omgevingsvergunning. Artikel 2.3 van de Wabo verbiedt het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2:10, 2:11 of 4:11 APV.
Via artikel 5.4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de Wet economische delicten van toepassing op handelen zonder of in strijd met deze drie vergunningen. De strafbepalingen van de APV zijn er dus niet op van toepassing.
N.B: artikel 6:1 Strafbepaling van de APV zelf verandert als gevolg van de Wabo niet, want daarin staan geen artikelen genoemd die onder de strafbepalingen vallen; de gemeenteraden moeten dat zelf invullen. In de opsomming van artikelen in lid 1 en lid 2 moeten de gemeenteraden er wel op letten dat de artikelen 2:11 en 4:11 worden geschrapt en bij artikel 2:10 het vierde lid wordt uitgezonderd.