Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Den Helder

Verordening langdurigheidstoeslag 2009/2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDen Helder
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening langdurigheidstoeslag 2009/2010
CiteertitelVerordening langdurigheidstoeslag 2009/2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, artikel 147, lid 1, en Wet investeren in jongeren, artikel 12, lid 1

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

14-01-201001-01-200925-11-2010Nieuwe regeling

14-12-2009

Stadsnieuws, 2010, 2

RB09.0176

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag 2009/2010

 

 

Verordening langdurigheidstoeslag 2009/2010

 

Algemene bepalingen

 

Artikel 1 Begripsomschrijving

 

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • c.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • d.

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering;

  • e.

    WIJ: de wet Investeren In Jongeren;

  • f.

    bijstandsnorm: de norm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet;

  • g.

    referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

  • h.

    peildatum: de datum waartegen de langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd;

  • i.

    inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, waarbij voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt in afwijking van artikel 32 van de wet voor beoordeling van het recht op een langdurigheidstoeslag als inkomen aangemerkt;

  • j.

    gehuwdennorm: de norm van artikel 21 aanhef en onderdeel c van de wet k uitkeringsgerechtigde: persoon bedoeld in artikel 1 onder o van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • k.

    zelfstandige: de belanghebbende van 18 tot 65 jaar, die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in het eigen bedrijf of zelfstandig beroep en voldoet aan het gestelde in artikel 1 onderdeel b Besluit bijstandsverlening zelfstandigen.

Recht op langdurigheidstoeslag

 

Artikel 2 Langdurig laag inkomen

  • 1.

    Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de wet verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon:

    • a.

      van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar;

    • b.

      die langdurig een laag inkomen heeft;

    • c.

      geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet; en

    • d.

      geen uitzicht heeft of inkomensverbetering.

  • 2.

    Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

  • 3.

    Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die gedurende de referteperiode een inkomen heeft ontvangen welke hoger was dan 100 procent van de WWB-norm danwel de van toepassing zijnde norm van de inkomensvoorziening van de WIJ.

Artikel 3 Hoogte van de toeslag

  • 1.

    De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.

      voor gehuwden € 486,00;

    • b.

      voor een alleenstaande ouder € 436,00; en

    • c.

      voor een alleenstaande € 341,00.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3.

    Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 13, eerste lid van de wet en artikel 42 van de WIJ, komt de rechthebbende echtgenoot in

    aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4.

    De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daaraan voorafgaande jaar.

Artikel 4 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Slotbepalingen

 

Artikel 5 Citeertitel

 

Deze verordening kan aangehaald worden als: Verordening langdurigheidstoeslag 2009/2010.

Artikel 6 Inwerkingtreding

De Verordening treedt in werking met ingang van de dag van de vaststelling en werkt terug tot 1 januari 2009.

 

Vastgesteld in de raadsvergadering van 14 december 2009

ir. C.J. Vriesman, voorzitter

mr. drs. M. Huisman, griffier

TOELICHTING

Algemeen

Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te stellen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip langdurig, laag inkomen, zoals dat in artikel 36 lid 1 WWB worden gebruikt.

In deze verordening is gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedevaleffecten voorkomen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Begripsomschrijving

Voorzover de begrippen uit deze verordening niet nader zijn gedefinieerd, hebben deze dezelfde betekenis als bedoeld in de wet of in de WIJ.

Met de invulling van het begrip peildatum als datum waartegen is aangevraagd wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de CRvB, waarin besloten ligt dat niet van belang is de datum waaróp is aangevraagd (zie CRvB 22-07-2008, nr. 07/2304 WWB). De aanvraag wordt steeds geacht te zijn gedaan tegen de eerst mogelijke datum na afloop van een referteperiode.

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de wet afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening regels op te nemen over het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, ontstaat voor de gemeenteraad tevens de bevoegdheid om dit begrip voor de toepassing van artikel 36, eerste lid, van de wet nader te omschrijven. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde, en tevens door de wetgever bedoelde, invulling van het begrip inkomen in artikel 36, eerste lid, van de wet, maar wordt de wettechnische imperfectie weggenomen.

Artikel 2

Langdurig laag inkomen

Lid 1

In de wet is ervoor gekozen om de ondergrens op 21 jaar te stellen omdat dit de leeftijd is waarop de ouderlijke onderhoudsplicht vervalt. Derhalve is deze leeftijdsgrens ook in de verordening aangehouden.

Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 100% van de bijstandsnorm, beoordeeld naar de zesendertig maanden voorafgaande aan de aanvraag tot en met de dag van aanvraag. Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.).

Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Van deze bevoegdheid wordt om twee redenen geen gebruik gemaakt:

  • -

    Ten eerste omdat dit ongewenste armoedevaleffecten in zich heeft. Weliswaar doen de armoedevaleffecten zich ook voor bij de grens van 100 procent van de bijstandsnorm, maar zullen belanghebbenden die uitstromen doorgaans een hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van de langdurigheidstoeslag feitelijk minder wordt gevoeld. Bij een hogere Inkomensgrens bestaat er een risico dat belanghebbenden als het ware blijven steken bij een inkomen tot bijvoorbeeld 120 procent van de bijstandsnorm. Als alternatief voor de grens van 100 procent zou overigens ook de door de wetgever gesuggereerde differentiatie in hoogte van de langdurigheidstoeslag gekozen kunnen worden.

  • -

    Ten tweede omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110 procent van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van

    belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor

    belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 procent (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is). Het

    hanteren van een grens van 110 procent zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van

    Internationaal Verdrag betreffende Burgerrechten en Politieke Rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van maximaal ongeveer 105 procent van de bijstandsnorm. Door uit te gaan van een maximaal inkomen van 100 procent wordt al voldoende gebruik gemaakt van deze ruimte. 

 

Voorts dient bij het beoordelen van de aanvraag het vermogen van de aanvrager te worden getoetst. Hierbij dienen de vermogensgrenzen als bedoeld in artikel 34 van de wet in acht te worden genomen.

 

Tot slot dient bij het beoordelen van de aanvraag te worden bepaald of de aanvrager uitzicht heeft op inkomensverbetering. Beschikt de aanvrager over uitzicht op inkomensverbetering, dan ontbreekt het recht op langdurigheidstoeslag. De intentie van de wetgever was om met deze voorwaarde vast te leggen dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief niet in aanmerking zouden kunnen komen voor de langdurigheidstoeslag. In deze verordening wordt de beperkte, tevens door de wetgever, aanbevolen uitleg van het begrip ‘’inkomensverbetering’’ gehanteerd; slechts studenten en scholieren hebben uitzicht op inkomensverbetering en voldoen derhalve niet aan het vereiste dat er géén uitzicht mag zijn op inkomensverbetering.

Lid 2

Lid 2 haakt aan op de beperkte toepassing van het begrip ‘’inkomensverbetering’’, als omschreven in het voorgaande lid. Daarmee is de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000 uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag.

Lid 3

Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die gedurende de referteperiode een inkomen heeft ontvangen welke hoger was dan 100 procent van de van toepassing zijnde norm van de inkomensvoorziening van de WIJ. Wanneer niet aan dit inkomenscriterium is voldaan, is daarmee niet voldaan aan het vereiste dat er sprake moet zijn van een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36 van de wet en artikel 2 lid 1 van deze verordening.

Voorts is de toelichting van artikel 2 lid 1 van deze verordening van overeenkomstige toepassing voor degene die gedurende de referteperiode een inkomen heeft gehad welke hoger is dan 100 procent van de van toepassing zijnde norm van de inkomensvoorziening van de WIJ.

Artikel 3

Hoogte van de toeslag

Lid 1

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de huidige hoogte. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds de vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van per 1 januari van het voorafgaande jaar.

Lid 2

Bij het toekennen van de langdurigheidstoeslag is de datum waartegen de langdurigheidstoeslag is aangevraagd bepalend.

Lid 3

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 van de wet gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 13, eerste lid, van de wet en artikel 42 van de WIJ. De wet voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl echter het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is.

Opgemerkt dient te worden dat dit derde lid enkel ziet op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 13, eerste lid, van de wet en artikel 42 van de WIJ. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 van de wet of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 4

Onvoorziene gevallen

In situaties waarin deze verordening niet voorziet, is het oordeel van het college doorslaggevend.