Organisatie | Delft |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Wet werk en bijstand |
Citeertitel | Re-integratieverordening Wet werk en bijstand |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 8 WWB
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2008 | 15-07-2011 | nieuwe regeling | 26-06-2008 Stadskrant 29-6-2008 | Onbekend |
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders,
gelet op artikel 6, 7, 8 en 10 lid 2 van de Wet werk en bijstand, artikel 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids-ongeschikte gewezen zelfstandigen, de Invoeringswet Wet werk en bijstand en artikel 1 van het Besluit van 10 oktober 2003 houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand en van de Invoeringswet Werk en bijstand,
voorts gelet op Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Europese Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG -Verdrag op werkgelegenheidssteun, Pb. 202, nr. L 337,
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen.
In deze verordening wordt verstaan onder:
uitkeringsgerechtigde: Persoon, jonger dan 65 jaar, die algemene bijstand ontvangt in de zin van artikel 5 sub b van de wet, uitkering ontvangt ingevolge de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) of de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids-ongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);
Met een niet-uitkeringsgerechtigde wordt gelijkgesteld de persoon die arbeid verricht waarmee volledig in de kosten van het bestaan kan worden voorzien, doch waarvoor een vorm van subsidie aan de werkgever wordt verleend. Van toepassing is artikel 10, lid 2 van de wet;
dienstbetrekking: Een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek dan wel een aanstelling als ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Ambtenarenwet, uitge-zonderd arbeidsovereenkomsten waarvan de bedongen arbeid wordt gesubsidieerd op grond van de wet en arbeids-overeenkomsten ingevolge de Wet sociale werkvoorziening;
q.voorliggende voorziening: Elke voorziening buiten deze verordening waarop de belang-hebbende aanspraak kan maken dan wel een beroep kan doen ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
Hoofdstuk 2. Beleid en financiën.
Artikel 2. Opdracht aan het college.
Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden, Anw-ers alsmede werknemers met gesubsidieerde arbeid, voorzieningen gericht op het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of, als dat doel niet of nog niet bereikbaar is, sociale activering. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.
De uitkeringsgerechtigde, de Anw-er en de niet-uitkeringsgerechtigde hebben van rechtswege aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op een voorziening, indien de inzet daarvan door het college noodzakelijk wordt geacht. Het college bepaalt welke voorziening of combinatie van voorzieningen wordt aangeboden.
De aanspraak op voorzieningen is beperkt tot personen die woonplaats hebben in de gemeente Delft. Indien na aanvang van een voorziening de woonplaats van een rechthebbende wijzigt, is het college bevoegd te bepalen of de voorziening desondanks kan worden voortgezet. Van toepassing is artikel 40, lid 1. van de wet.
Het college kan bepalen dat de niet-uitkeringsgerechtigde of de Anw-er, aan wie een voorziening wordt aangeboden, een eigen bijdrage is verschuldigd. De wijze waarop, de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder een zodanige bijdrage wordt opgelegd, worden door het college vastgesteld.
Artikel 9. Gesubsidieerde arbeid.
Indien arbeidsinschakeling in een reguliere werkkring naar het oordeel van het college nog niet mogelijk is, kan het college ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde, de Anw-er en de niet-uitkeringsgerechtigde een arbeids-overeenkomst tussen de belang-hebbende en een werkgever subsidiëren, al dan niet in aansluiting op één of meer andere voorzieningen.
Met de inwerkingtreding van deze verordening gelden de dienstbetrekkingen bedoeld in artikel 4 van de Wet Inschakeling Werkzoekenden en arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 5, eerste lid van die wet en de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 6 van het Besluit Instroom en Doorstroombanen als voorzieningen in artikel 7, lid 1 sub a van de wet.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2008 en heeft onmiddellijke werking.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 juni 2008.
mr. drs. G.A.A. Verkerk ,burgemeester.
R.H. van Luyk ,griffier.
Bekendgemaakt 29 juni 2008
In de aanhef is expliciet gewezen op de EU-verordening betreffende staatssteun, die voorschrijft dat wanneer sprake is in een gemeentelijke regeling van werkgelegenheidssteun aan bedrijven, een verwijzing naar deze verordening noodzakelijk is, inclusief de vindplaats in het Publicatieblad. Aan deze verplichting is hiermee voldaan.
Met het in de begripsbepalingen aangehaalde begrip ‘algemeen geaccepteerde arbeid’ wordt bedoeld arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Werkzaamheden die niet algemeen geaccepteerd zijn, zoals prostitutie, worden hiermee uitgesloten. Ook werkzaamheden die ingaan tegen de integriteit van de persoon, zoals werkzaamheden die gewetensbezwaren oproepen, worden uitge-sloten.
De overige begripsbepalingen van artikel 1. spreken verder voor zich.
Artikel 2. Opdracht aan het college.
De WWB geeft aan het college de verant-woordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat het liefst zou zien. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van re-integratie-instrumenten, maar het college heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.
Re-integratieinstrumenten worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken. Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare tijd termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van re-integratie-instrumenten zijn. Ook in dat geval geldt dat het instrumentbeschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doel-gerichte inzet van schaarse middelen.
In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing geeft de gemeente nog eens expliciet aan voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te zetten.
Naast de verantwoordelijkheid van gemeenten om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden, is in de wet een aanspraak van de betrokkene opgenomen op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het gaat daarbij niet om een recht op een specifieke voorziening, maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij re-integratie. Een dergelijke aanspraak stimuleert de eigen
verantwoordelijkheid van de betrokkene voor zijn re-integratie en kan ertoe bijdragen dat gemeenten niet ten onrechte personen negeren of over het hoofd zien bij het aanbieden van voorzieningen. Het is aan de gemeente om te beoordelen op welke wijze het verzoek van de betrokkene wordt gehonoreerd. De gemeente bepaalt allereerst, mede op basis van het re-inte-gratieadvies van het CWI, of een ondersteuning richting arbeidsinschakeling noodzakelijk is.
Vervolgens moet de gemeente bepalen uit welke elementen deze ondersteuning bestaat.
Het uiteindelijke aanbod moet passen binnen wat de gemeente, mede gelet op de beschikbare financiële kaders, in de re-integratieverordening heeft opge-nomen.
De gemeente kan middels het beleidsplan of in de begroting een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het ontbreken van financiële middelen alleen kan geen reden zijn voor afwijzing van een aanvraag, echter wel voor een specifieke voorziening. De gemeente dient dan na te gaan welke andere of goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn waar naartoe kan worden uitgeweken.
Artikel 40 van de wet bepaalt dat recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar men woonplaats heeft. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing verklaard op de aanspraak op ondersteuning en voorzieningen in het kader van re-integratie. Omdat bij verhuizing naar een (rand)gemeente het niet altijd logisch is iemand het recht op voltooiing van een voorziening te ontzeggen, uitsluitend op grond van die verhuizing, maakt deze bepaling het college bevoegd om van de algemene regel af te wijken en de voorziening voort te zetten totdat deze is afgerond. Het is aan het college te bepalen hiervoor te zijner tijd hiervoor regels op te stellen.
Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Hiervoor wordt verwezen naar de Maatregelenverordening. De Maatregelen-verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage en voor een bepaalde duur.
Voor diegenen zonder uitkering moeten voor-waarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van deze verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of de gevraagde ondersteuning te weigeren. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten op de belanghebbende worden verhaald, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden, is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen.
Het is mogelijk dat verplichtingen met de komst van nieuwe wetgeving (bijv de inschrijfplicht CWI voor nuggers) veranderen.
Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening bestaat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het opleggen van een eigen bijdrage voor een voorziening kan in de rede liggen indien sprake is van een niet-uitkeringsgerechtigde met een partner met een inkomen. Er kunnen zich situaties voor-doen waarin het onredelijk wordt geacht, gezien de hoogte van het
inkomen, om een voorziening geheel gratis te verstrekken. Tevens kan van een eigen bijdrage een stimulerende werking uitgaan in het vervolbrengen van een traject. Daarom is het college bevoegd verklaard om een eigen-bijdrage-systematiek te ontwerpen, indien daaraan behoefte blijkt te bestaan.
Voor de methodiek van een periodiek door de raad vast te stellen beleidsplan met betrekking tot re-integratie van werkzoekenden is gekozen, omdat daarmee wordt bereikt dat concreet en gedetailleerd kan worden beschreven welke doelen worden nagestreefd, welke voorzieningen worden ingezet voor welke groepen, wat het financiële belang is, alsmede de kwantificering van de diverse instrumenten.
Op deze wijze kan de raad de ontwikkelingen rond de re-integratie op de voet volgen en controleren of met het door het college vastgestelde beleid sprake is van een evenwichtige verdeling van aandacht, voorzieningen en financiën over de verschillende doelgroepen en subdoelgroepen en of verant-woorde keuzes worden gemaakt bij het toeleiden naar werk van belanghebbenden die werk en zorg moeten combineren.
Er wordt genoemd welke onderwerpen in principe in het beleidsplan verder uitgewerkt worden. Het betreft hier geen limitatieve opsomming.
Door periodiek verantwoording af te leggen over de resultaten van eerder voorgenomen beleid ontstaat een voortdurend toetsingskader van de effecten van beleid en kan waar nodig tijdig worden bijgesteld, verruimd of juist beperkt, al naar gelang de uitkomsten.
Artikel 8. Algemene bepalingen over voor-zieningen.
Dit artikel strekt ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Re-integratie-instrumenten worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Instrumenten als schuldhulpverlening, sociaal medische advise-ring, kinderopvang, individuele begeleiding van gemeentelijke consulenten en verzuimaanpak behoren nadrukkelijk tot deze aanpak.
Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt.
Het vierde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeids-overeenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelf-sprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechts-positieregeling in acht te worden genomen.
Artikel 9. Gesubsidieerde arbeid.
De gemeente heeft de mogelijkheid om een arbeids-overeenkomst tussen een werkgever en een belanghebbende te subsidiëren. Met deze banen is de werknemer rechtstreeks in dienst van de werkplekverschaffende werkgever.
Het derde lid biedt de mogelijkheid tot het aangaan van een dienstverband en in het vierde lid wordt bepaald dat het gaat om detachering.
Artikel 10. Werken met behoud van uitkering.
Dit artikel geeft de mogelijkheid tot het inzetten van werkgerichte activiteiten met behoud van uitkering, om deelnemers zoveel mogelijk in het werktempo te houden of te brengen en een snelle terugkeer op de arbeidsmarkt en uitstroom uit de uitkering mogelijk te maken. Deelnemers blijven verplicht te sollici-teren en worden ondersteund met enige vorm van begeleiding en scholing.
Werken met behoud van uitkering vindt plaats op basis van een overeenkomst, waarin het doel van de activiteiten, de wijze van begeleiding en de aansprakelijkheid vastgelegd zijn.
Artikel 11. De loonkostensubsidie.
Met het verstrekken van subsidie aan een werkgever bij het aangaan van een arbeids-overeenkomst met een werkzoekende kan de gemeente ondersteuning bieden bij het regulier in dienst nemen van personen die tijdelijk extra ondersteuning nodig hebben.
In de WWB is geregeld in artikel 31 lid 2 sub j dat jaarlijks een activeringspremie kan worden verstrekt. Dit artikel geeft het college de mogelijk-heid een dergelijke premie aan een persoon toe te kennen, waarbij de inzet met name gericht zal zijn op een stimulans tot het volgen van activiteiten.
Artikel 13. Persoonsgebonden re-integratie-budget.
Met dit artikel wordt het college de mogelijkheid geboden om een persoonsgebonden budget (PRB) aan een deelnemer te verstrekken. Met de inzet van een PRB kan een klant zelf zijn/haar traject naar werk inkleuren. Hiermee wordt een grote mate van verantwoordelijkheid bij de klant zelf gelegd.
Met het wegvallen van de Wiw en I/D regelgeving is ook de basis verdwenen waarop werkgevers subsidie in dit kader kregen dan wel werknemers die werkzaam waren in de Wiw gesubsidieerd konden worden.
Door middel van het aanwijzen van dit soort dienstbetrekkingen als zijnde voorzieningen in het kader van de WWB blijft het mogelijk subsidies te verstrekken ten behoeve van deze werknemers.