Organisatie | Weesp |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Afstemming Wet Werk en Bijstand 2010 |
Citeertitel | Verordening Afstemming Wet Werk en Bijstand 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatregelen uitkering |
geen
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-02-2011 | 01-01-2012 | Nieuwe regeling | 27-01-2011 WeesperNieuws, 09-02-2011 | Z.11180/D.7326 |
De raad van de gemeente Weesp,
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 december 2010;
gelet op de artikel 8a van de Wet Werk en Bijstand, artikel 12 lid 1 onder c van de Wet Investeren in Jongeren en artikel 147 lid 1 van de Gemeentewet;
overwegende dat de gemeenteraad op grond van het bepaalde in artikel 8a van de Wet Werk en Bijstand en artikel 12 lid 1 onder c van de Wet Investeren in Jongeren verplicht is bij verordening regels te stellen voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van deze wetten, alsmede bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand;
De raad van de gemeente Weesp;
gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;
overwegende dat de gemeenteraad op grond van voornoemde artikelen verplicht is bij verordening regels te stellen omtrent het verlagen van de uitkering door middel van het opleggen van maatregelen;
VERORDENING AFSTEMMING WET WERK EN BIJSTAND 2010
en deze toe te voegen aan het normenkader ten behoeve van de rechtmatigheidcontrole.
Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
1. In deze verordening wordt verstaan onder:a. de wet: de Wet Werk en Bijstand (WWB);b. algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;c. bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;e. bijstand: algemene en bijzondere bijstand;f. bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;g. maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet; h. benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht op grond van de wet ten onrechte is verleend als bijstand;i. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp.2. De begripsbepalingen van de wet zijn op deze verordening van toepassing, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
Artikel 3 Berekeningsgrondslag
In afwijking van het eerste lid wordt, indien de bijstand in de vorm van een gehuwdennorm wordt verstrekt, de maatregel toegepast op de bijstandsnorm die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden, waarbij artikel 7 van de Toeslagenverordening Gemeente Weesp 2010 buiten toepassing blijft.
In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet, of de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; ofb. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van meerdere verplichtingen als genoemd in artikel 2, eerste lid, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid, niet verantwoord is.
Hoofdstuk 2 GEEN OF ONVOLDOENDE MEDEWERKING VERLENEN AAN HET VERKRIJGEN OF BEHOUDEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID
Artikel 9 Indeling in categorieën
Eerste categorie:a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; b. het niet ondertekenen of het niet aan het college verstrekken van het trajectplan; c. het niet tijdig verstrekken van inlichtingen die naar het oordeel van het college noodzakelijk worden geacht voor de inschakeling in arbeid.
Tweede categorie:a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of sociale activering of zorg, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding.
Derde categorie:a. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;b. het in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering of zorg.
Vierde categorie:a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;c. het niet gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering of zorg.
Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel
Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:a. vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;b. tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;c. dertig procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij gedragingen van de derde categorie;d. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij gedragingen van de vierde categorie.
De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het tweede lid is opgelegd voor een derde keer schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van de vierde categorie wordt een maatregel voor onbepaalde tijd opgelegd, onverminderd het bepaalde bij artikel 7, derde lid, tweede zin. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Hoofdstuk 3 NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT
Artikel 11 Schending van de inlichtingenplicht zonder gevolgen voor de bijstand
Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet, niet tijdig of niet behoorlijk is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet, niet tijdig of niet behoorlijk te verstrekken, en dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt een maatregel opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.
De duur van de maatregel kan worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand
Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:a. bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,-: tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;b. bij een benadelingsbedrag van € 1.000,- tot € 2.000,-: twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;c. bij een benadelingsbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-: veertig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;d. bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- of meer: honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Bij een benadelingsbedrag boven de (strafrechtelijke) aangiftegrens op grond van de aangifterichtlijn sociale zekerheidsfraude wordt afgezien van het opleggen van een maatregel:a. zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;b. zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.
De duur van de maatregel kan worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Hoofdstuk 4 OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL
Artikel 13 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.
Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgend wijze vastgesteld:a. bij een periode van 3 maanden of korter: honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;b. bij een periode van 3 tot 6 maanden: honderd procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden;c. bij een periode van 6 maanden en langer: honderd procent van de bijstandsnorm gedurende zes maanden.
Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van a. veertig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij verbaal geweld;b. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij (dreigend) fysiek geweld en/of vernielingen.
Hoofdstuk 5 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
De uitvoering van deze verordening ligt bij het college. Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening beleidsregels vaststellen.
Op gedragingen die vóór inwerkingtreding van deze verordening hebben plaatsgevonden, is de Afstemmingsverordening gemeente Weesp 2007 van toepassing, voor zover deze zou leiden tot een minder zware verlaging.