Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Den Helder

Afstemmingsverordening WIJ

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDen Helder
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening WIJ
CiteertitelAfstemmingsverordening WIJ
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, artikel 147, lid 1, en Wet investeren in jongeren, artikel 12, lid 1

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

14-01-201001-10-200901-01-2012Nieuwe regeling

14-12-2009

Stadsnieuws, 2010, 2

RB08.0173

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening WIJ

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

    • b.

      WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • c.

      verlaging: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ:

    • d.

      benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening of werkleeraanbod op grond van de wet;

    • e.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder.

Artikel 2 Het toepassen van een verlaging

  • 1.

    Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2.

    Een verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde verlagingen.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De verlaging wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien de jongere bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Wet Werk en Bijstand.

Artikel 4 Het besluit tot toepassen van een verlaging

In het besluit tot het toepassen van een verlaging worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de verlaging;

  • b.

    de duur van de verlaging;

  • c.

    het percentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd alsmede het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd;

  • d.

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging en

  • e.

    dat de verlaging is afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin de jongere verkeert.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat de verlaging wordt toegepast, wordt de jongere in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van de jongere kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de jongere reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de jongere niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 11, vierde lid, van de wet, werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 44 van de wet; of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6 Afzien van het toepassen van een verlaging

1. Onverminderd artikel 41, tweede lid, van de wet, ziet het college af van het verlagen van de inkomensvoorziening indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend;

c. een verlaging van de inkomensvoorziening wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden;

d. het college dringende redenen aanwezig acht.

2. Indien het college afziet van het toepassen van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

1. De verlaging wordt toegepast met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het verlagen van de inkomensvoorziening aan de jongere is bekendgemaakt.

2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging van de inkomensvoorziening met terugwerkende kracht worden opgelegd, voorzover de ingangsdatum daardoor niet voor de datum van de gesanctioneerde gedraging komt te liggen.

Artikel 8 Samenloop

1. Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt éénmaal een verlaging toegepast. Indien voor schending van die verplichtingen verlagingen van verschillende percentages gelden, wordt de verlaging met het hoogste percentage toegepast.

2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging toegepast. Deze verlagingen worden gelijktijdig toegepast, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid, niet verantwoord is.

Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van verplichtingen als bedoeld in artikel 45 van de wet

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van de jongere waardoor de verplichting op grond van artikel 45 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het stellen van onredelijke eisen in verband met door de jongere te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van arbeidsbekwaamheid;

    • c.

      het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;

    • d.

      het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.

Artikel 10 De verlagingspercentages en duur van de verlaging

1. Het percentage van de verlaging wordt vastgesteld op:

a. 30 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de eerste categorie;

b. 50 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de tweede categorie.

2. De duur van de verlaging bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

3. In afwijking van het tweede lid kan de duur van de verlaging worden verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie. Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11 Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

1. Indien de jongere de verplichting op grond van artikel 44 van de wet niet of niet behoorlijk is nagekomen door informatie die van belang is voor de vaststelling van het recht op werkleeraanbod of een inkomensvoorziening niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel anderszins onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek van het college met betrekking tot het recht op een werkleeraanbod of een inkomensvoorziening, wordt het recht op een inkomensvoorziening opgeschort (artikel 40, eerste lid van de wet). Op grond van artikel 40, tweede lid van de wet wordt aan de jongere mededeling gedaan van de opschorting en wordt aangegeven binnen welke termijn het verzuim hersteld dient te worden. Bij het herstellen van het verzuim binnen de gestelde hersteltermijn wordt een verlaging toegepast.

2. Indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in het eerste lid en heeft deze niet geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de verlaging vastgesteld op 5% van de WIJ-norm.

3. De duur van de verlaging bedoeld in het tweede lid wordt vastgesteld op een maand.

4. In afwijking van het derde lid kan de duur van de verlaging worden verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is toegepast opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare gedraging aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 12 Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van een werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid, wordt de verlaging bedoeld in het eerste lid op de volgende wijze vastgesteld:

a. bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 10% van de WIJ-norm;

b.bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00; 20% van de WIJ-norm;

c. bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00; 40% van de WIJ-norm;

d. bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 of meer; 100% van de WIJ-norm.

3. De duur van de verlaging bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

4.Indien er aangifte wordt gedaan bij het Openbaar Ministerie wegens valsheid in geschrifte, wordt geen verlaging toegepast, tenzij het Openbaar Ministerie tot seponeren overgaat.

Hoofdstuk 4 Zeer ernstige misdragingen

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

1. Indien de jongere zich tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid, een verlaging toegepast van 40% van de WIJ-norm.

2. De duur van de verlaging, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

3. Indien sprake is van het zich herhaaldelijk zeer ernstig misdragen van de jongere wordt in afwijking van het tweede lid de duur van de verlaging vastgesteld op de periode dat de jongere van het recht op een werkleeraanbod is uitgesloten als bedoeld in artikel 22, eerste lid van de wet.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 14 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de jongere van de bepalingen van deze verordening afwijken, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15 Uitvoering

De uitvoering van de Afstemmingsverordening ligt bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als de: “Afstemmingsverordening WIJ”.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2009.

Vastgesteld in de raadsvergadering van 14 december 2009.

ir. C.J. Vriesman, voorzitter

mr. drs. M. Huisman, griffier

TOELICHTING

 

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

 

Artikel 1

Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de wet en in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volstaan wordt met een verwijzing naar die wetten, zodat bij een eventuele definitiewijziging in die wetten de verordening niet hoeft te worden aangepast.

 

Artikel 2

Het toepassen van een verlaging

Lid 1

In het eerste lid is de wettelijke grondslag voor het toepassen van een verlaging vastgelegd. Verwezen wordt naar artikel 42 van de wet om aan te geven dat de verplicht voorgeschreven verlaging niets afdoet aan de intrekking van de inkomensvoorziening vanwege intrekking van het werkleeraanbod. Als tot dit laatste wordt besloten, komt verlaging veelal niet meer aan de orde.

Lid 2

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen verlaging af te stemmen op de individuele omstandigheden van de jongere en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen verlaging zal moeten nagaan of, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken jongere, afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardverlaging geboden is. Afwijking van de standaardverlaging kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere afzonderlijk.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een verlaging moet worden toegepast, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de jongere.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting op artikel 6.

Matiging van de toegepaste verlaging wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:

-bijzondere financiële omstandigheden van de jongere, zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;

-sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld.

In vorenstaande is sprake van enkele voorbeelden, welke niet als “algemene ontsnappingsclausule” gebruikt dienen te worden. Te allen tijde dient maatwerk te worden geleverd.

 

Artikel 3

Berekeningsgrondslag

Lid 1

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt toegepast over de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm. Zie artikel 1 voor de begripsomschrijving.

Lid 2

De 18 tot 21-jarigen ontvangen een lage WIJ-norm die, indien noodzakelijk, kan worden aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Indien de verlaging alleen op de lage WIJ-norm wordt toegepast, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid van de 21-jarigen.

 

Artikel 4

Het besluit tot toepassen van een verlaging

Het verlagen van de inkomensvoorziening vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit aan betrokkene kenbaar is gemaakt en deugdelijk is gemotiveerd.

 

Artikel 5

Horen van belanghebbende

Lid 1

Op grond van afdeling 4.1.2. van de Algemene wet bestuursrecht is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12 Awb) behalve bij subsidies. In dit artikel wordt het horen van de jongere, voordat een verlaging wordt toegepast, in beginsel voorgeschreven. Het horen kan zowel mondeling als schriftelijk gebeuren.

Lid 2

Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Awb.

 

Artikel 6

Afzien van het toepassen van een verlaging

Lid 1 onder a.

Het afzien van het toepassen van een verlaging indien “elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt” is geregeld in artikel 41, tweede lid van de wet.

Lid 1 onder b.

Een andere reden om af te zien van het toepassen van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden. Omwille van de effectiviteit (lik-op-stuk) is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgevonden, wordt toegepast. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen verlagingen toepast voor gedragingen die langer dan een jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Lid 1 onder c.

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte inkomensvoorziening is verleend of tot een te hoog bedrag inkomensvoorziening is verleend, geldt in deze verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die gelet op artikel 14e van de Algemene bijstandswet gold in verband met het opleggen van een boete wegens nietnakoming van de inlichtingenplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

Lid 1 onder d.

Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het toepassen van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Dit vergt een beoordeling van de situatie van de jongere. Van een dringende reden is ondermeer sprake als de gevolgen van het opleggen van een verlaging onaanvaardbaar zijn.

Lid 2

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het toepassen van een verlaging wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive en in het kader van het motiveringsbeginsel (artikel 3:46 Awb).

 

Artikel 7

Ingangsdatum en tijdvak

Het toepassen van een verlaging vindt plaats door het verlagen van de WIJ-norm. Verlaging van de WIJ-norm kan in beginsel op twee manieren:

1. door middel van verlaging van de WIJ-norm in de eerstvolgende maand(en); of

2. met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de inkomensvoorziening.

Lid 1

Om te voorkomen dat er steeds tot een herziening van de inkomensvoorziening moet worden overgegaan en het teveel betaalde bedrag aan inkomensvoorziening moet worden teruggevorderd, dient de verlaging bij voorkeur in de toekomst te worden opgelegd. Dit kan alleen als de inkomensvoorziening na de geconstateerde gedraging wordt gecontinueerd. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een verlaging wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende maand. Hierbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende WIJ-norm.

Lid 2

Indien de inkomensvoorziening niet wordt gecontinueerd of reeds is beëindigd, dan biedt het tweede lid de mogelijkheid dat met terugwerkende kracht een verlaging wordt toegepast. Wanneer de inkomensvoorziening nog niet (volledig) aan de jongere is uitbetaald, is het praktisch om de verlaging van de inkomensvoorziening te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de inkomensvoorziening wel worden herzien en teruggevorderd. Dat is ook nog mogelijk indien de inkomensvoorziening reeds is uitbetaald. Wordt een dergelijke verlaging toegepast, dan moet tevens een besluit tot herziening van de inkomensvoorziening op grond van artikel 40, derde lid WIJ worden genomen. De verlaging dient te worden toegepast met ingang van de eerste van de maand waarin de gedraging heeft plaatsgevonden. De verlaging is gelijk aan het percentage van een gehele maand-WIJ-norm ongeacht of al dan niet gedurende de gehele maand recht bestaat op de inkomensvoorziening. Uiteraard kan de verlaging nooit meer bedragen dan het bedrag waar men recht op heeft.

 

Artikel 8

Samenloop

De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op de schending van de verplichtingen genoemd in artikel 2, eerste lid van deze verordening door de jongere die in een kalendermaand plaatsvinden.

Lid 1

Indien door één gedraging meerdere verplichtingen tegelijkertijd worden geschonden, wordt éénmaal een verlaging toegepast. Uitgegaan wordt dan van de verlaging met het hoogste percentage.

Lid 2

Het toepassen van meerdere verlagingen tegelijkertijd is mogelijk. Het moet dan echter wel gaan om verschillende gedragingen waarvoor een verlaging mogelijk is. Indien meerdere gedragingen schending van één of meerdere verplichtingen tot gevolg hebben, is het niet de bedoeling dat alleen de verlaging met het hoogste percentage wordt toegepast. Bij samenloop van verschillende verwijtbare gedragingen dient het college de percentages dus bij elkaar op te tellen (de zogenaamde stapeling). Bij de beoordeling van de ernst van het feit en de mate van verwijtbaarheid kunnen de verschillende gedragingen uiteraard wel in hun onderlinge samenhang worden bezien. Dit kan reden zijn om voor het geheel aan gedragingen een verlaging met een lager percentage toe te passen.

 

Hoofdstuk 2

Het niet nakomen van de verplichtingen als bedoeld in artikel 45 van de wet

 

Artikel 9

Indeling in categorieën

De gedragingen die een schending van artikel 45 van de wet inhouden betreffen de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod. In deze verordening is gekozen voor twee categorieën met twee verschillende verlagingspercentages. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor de arbeidsinschakeling van de jongere en de uitvoering van het werkleeraanbod.

Lid 1: eerste categorie

De eerste categorie, onderdeel a, betreft het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling waaronder het onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Ook is in deze categorie opgenomen het op advies van een arts zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard. Dit laatste staat vermeld in artikel 45 sub f van de wet. Er is gekozen voor een verlaging van 30% gedurende een maand omdat het hier gaat om de minder positieve houding met betrekking tot de medewerkingsverplichting.

Lid 2: tweede categorie

In de tweede categorie gaat het om gedragingen welke belemmerend werken voor het aanvaarden van algemeen geaccepteerd werk, het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud van werk. Er is gekozen voor een verlaging van 50% gedurende een maand omdat het hier gaat om een zeer negatieve houding van de jongere.

 

Artikel 10

De verlagingspercentages en duur van de verlaging

Lid 3

Met een verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook indien de verlaging wegens dringende redenen niet is geëffectueerd.

 

Hoofdstuk 3

Niet nakomen van de inlichtingenplicht

 

Artikel 11

Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

Lid 1 (te laat verstrekken van gegevens)

Indien de jongere de voor de verstrekking van de inkomensvoorziening van belang zijnde gegevens of bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op de inkomensvoorziening opschorten (artikel 40, eerste lid, van de wet). Het college geeft de jongere vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn).

Lid 2

Wordt de gevraagde informatie binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan wordt het recht op inkomensvoorziening voortgezet en wordt een verlaging toegepast van 5%.

Om rechtsongelijkheid tussen WWB-gerechtigden en WIJ-gerechtigden te verkomen is hierbij aansluiting gezocht bij de afstemmingsverordening WWB en deze gedraging komt overeen met de in die verordening genoemde gedragingen in de eerste categorie, sub a.

Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens bij een aanvraag niet aan de gemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening niet vaststellen. De aanvraag moet dan worden afgewezen en het toepassen van een verlaging is in dergelijke gevallen niet aan de orde.

Lid 4

Met een verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook indien de verlaging wegens dringende redenen niet is geëffectueerd.

 

Artikel 12

Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente (verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de inkomensvoorziening en de kosten van het werkleeraanbod)

Lid 1

In artikel 44, eerste lid van de wet is bepaald dat de jongere op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn werkleeraanbod of op het recht op inkomensvoorziening. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente teveel betaalde bedrag aan inkomensvoorziening alsmede de kosten van het werkleeraanbod.

Lid 2

In dit lid worden de benadelingsbedragen vermeld met daaraan gekoppeld de verlagingspercentages. Uiteraard dient tevens de ten onrechte verstrekte inkomensvoorziening te worden terugbetaald.

Lid 4

De relatie met de strafrechtelijke sanctie

Onder het huidige boeteregime bestaat de verplichting voor gemeenten om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie indien er sprake is van fraude en het benadelingsbedrag hoger is dan € 10.000,00 (aangifterichtlijn sociale zekerheid). Is er echter “witte” fraude aan het licht gekomen (door koppeling van bestanden etc.) dan is de gemeente primair verantwoordelijk tot een benadelingsbedrag van € 35.000,00. Is het benadelingsbedrag hoger dan is altijd het OM aan zet. Dit geldt ook voor de gevallen waarin er met de jongere geen voorzieningsrelatie meer bestaat en dus geen verlaging meer kan worden toegepast. In het vierde lid is verder vastgelegd dat van een verlaging wordt afgezien als inmiddels vervolging is ingesteld door het OM of als er een schikking is getroffen. Slechts indien het OM overgaat tot seponeren, wordt alsnog een verlaging toegepast.

 

Hoofdstuk 4

Zeer ernstige misdragingen

 

Artikel 13

Zeer ernstige misdragingen

Lid 1

Onder de term “zeer ernstige misdragingen” kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd.

Er kan alleen een verlaging worden toegepast indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van een recht op een werkleeraanbod en/of inkomensvoorziening. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet. In artikel 41, eerste lid van de wet wordt gesproken over “het zich jegens het college zeer ernstig misdragen”. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het toepassen van een verlaging. Of dit ook “a contrario” betekent dat geen verlaging kan worden toegepast als er sprake is van zeer ernstige misdragingen jegens externe uitvoerders van de WIJ, zoals het UWV WERKbedrijf, re-integratiebedrijven, opleidingsinstituten e.d. is niet duidelijk. De Centrale Raad van Beroep heeft, in het kader van de WWB, hieromtrent nog geen uitspraken gedaan.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:

-verbaal geweld (schelden);

-discriminatie;

-intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

-zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

-mensgericht fysiek geweld;

-combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgevonden.

In dit verband is het relevant onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een voorziening).

Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

Het toepassen van een verlaging staat overigens geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt de verlaging op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.

Lid 3

In dit lid wordt de mogelijkheid geboden om bij herhaald zeer ernstige misdragingen de jongere uit te sluiten van een inkomensvoorziening. In de Algemene toelichting op de wet is de mogelijkheid gesteld om bij herhaald wangedrag de jongere wel tijdelijk uit te sluiten van het recht op een werkleeraanbod maar niet van een inkomensvoorziening.

Gelet op de wens van de wetgever om bij herhaalde, zeer ernstige misdragingen de jongere uit te sluiten van een inkomensvoorziening, is bij recidive in beginsel een percentage van 100% van toepassing gedurende de periode van uitsluiting van het werkleeraanbod. Dit kan dus meerdere maanden zijn, maar hierbij geldt wel de bepaling in artikel 22 sub b van de wet dat binnen een maand de uitsluiting van het werkleeraanbod heroverwogen moet worden, vanwege de grote consequenties en gelet op het belang van duurzame arbeidsparticipatie.

 

Hoofdstuk 5

Slotbepalingen

 

Artikel 14

Hardheidsclausule

Om de mogelijkheid te hebben om in zeer uitzonderlijke gevallen in het voordeel van de jongere af te wijken van de bepalingen van deze verordening, is er een hardheidsclausule opgenomen. Zoals gesteld dient er sprake te zijn van zeer uitzonderlijke gevallen en afwijking van de bepalingen van de verordening dient gemotiveerd te worden toegelicht. Dit artikel is derhalve niet bedoeld om te dienen als “algemene ontsnappingsclausule”.

 

Artikel 15

Uitvoering

De uitvoering van de Afstemmingsverordening ligt bij het college van burgemeester en wethouders.

 

Artikel 16

Citeertitel

Deze verordening wordt genoemd: “Afstemmingsverordening WIJ”.

 

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2009.