Organisatie | Korendijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk 2011 |
Citeertitel | Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Besluit vervangt het Besluit maatschappelijke ondersteuning van 24 november 2009
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 01-01-2012 | Nieuwe regeling | 21-12-2010 Gemeenteblad 2010, 24 | 2010/4110 |
Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.
Artikel 2. Regels rond verstrekking en verantwoording.
De verantwoording van het Persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats:
- de budgethouder overlegt vóór de eerste uitbetaling van (een deel van) het toegekende Persoonsgebonden budget ten behoeve van hulp bij het huishouden een kopie van de overeenkomst die is afgesloten met de persoon die de hulp bij het huishouden gaat verlenen;
de budgethouder is verplicht om op verzoek van het college schriftelijk verantwoording af te leggen over de besteding van het toegekende Persoonsge- bonden budget ten behoeve van hulp bij het huishouden incl. een eventueel overgeheveld bedrag uit het voorgaande jaar (maximaal 10% van het resterende Pgb-budget);
bij woon-, vervoers- en rolstoelvoorzieningen, waarvan de aanschafwaarde lager is dan € 500,00:
- steekproefsgewijs door middel van bewijsstukken, waarbij de steekproef
minimaal een omvang heeft van 5 % van de verstrekte persoonsgebonden
budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig
indien het persoonsgebonden budget het standaard persoonsgebonden budget te boven gaat, vindt in alle gevallen de verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college plaats binnen 3 maanden na afloop van de verstrekking dan wel binnen 3 weken na afloop van elk kalenderjaar over het gehele persoonsgebonden budget door middel van bewijsstukken.
Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.
Artikel 3. Omvang en begrenzing van eigen bijdragen bij hulp bij het huishouden.
Artikel 4. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming hulp bij het huishouden
a. Bij de toekenning en de vaststelling van een Persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt uitgegaan van de onderstaande (bruto) uurtarieven:
Na de verantwoording zoals bedoeld in artikel 2 lid 4 onder a. wordt het Persoonsgebonden budget vastgesteld op basis van de rechtmatige besteding vermeerderd met het vrij besteedbare bedrag en een eventuele overheveling van 10% van het toegekende budget naar het volgende jaar. Het vastgestelde Persoonsgebonden budget bedraagt maximaal het toegekende Persoonsgebonden budget.
Het Persoonsgebonden budget wordt op basis van het aantal toegekende uren per week en op basis van het uurtarief van de van toepassing zijnde categorie zoals opgenomen onder sub a berekend. Het Persoonsgebonden budget wordt op jaarbasis berekend en vervolgens per periode van 4 weken betaalbaar gesteld.
Bij de toekenning en de vaststelling van een financiële tegemoetkoming voor de vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, 1ste lid van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de hulp bij het huishouden wordt uitgegaan van het bruto uurtarief van € 12,50.
Een financiële tegemoetkoming wordt alleen toegekend als tegelijkertijd gebruik gemaakt wordt van de ondersteunende dienstverlening waarvoor de gemeente met een derde partij een overeenkomst heeft afgesloten. De belanghebbende kan gratis gebruik maken van deze dienstverlening.
Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.
het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.
Levensduur woonwagen/woonschip
Als de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf
jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in
aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag
liggen, zijn de aanpassingskosten aan een maximum gebonden. De maximale aanpassingskosten van een woonboot, binnenschip of woonwagen bedragen € 1.315,17.
Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de
aanpassingskosten van een binnenschip als de aanpassing betrekking heeft op het voor
de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als
bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit
Tijdelijke huisvesting. De vergoeding in de kosten van tijdelijke huisvesting bedraagt: a. de werkelijke kosten van de woonruimte met de laagste huurlasten bij het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte; b. de werkelijke kosten met een maximum van € 329,34 per maand als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet zelfstandige woonruimte.
5.8.Vrijmaken aangepaste woning. De vergoeding aan een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een gehandicapte, een voor permanente bewoning bestemde woonruimte heeft ontruimd, bedraagt € 3.287,91.
Sanering. De hoogte van de vergoeding voor vervanging van de vloerbedekking in verband met een noodzakelijke woningsanering of noodzaak van rolstoelvast tapijt wordt bepaald door: a. de afschrijving van de te vervangen vloerbedekking, waarbij de volgende richtlijnen gehanteerd worden: Indien de te vervangen vloerbedekking: - nieuwer is dan 2 jaar komt 100% van de in aanmerking te nemen kosten voor vergoeding in aanmerking; - tussen de twee en vier jaar oud is komt 75% van de in aanmerking te nemen kosten voor vergoeding in aanmerking; - tussen de vier en zes jaar oud is komt 50% van de in aanmerking te nemen kosten voor vergoeding in aanmerking; - tussen zes en acht jaar oud is komt 25% van de in aanmerking te nemen kosten voor vergoeding in aanmerking;
Terugbetaling bij verkoop woning.
Het in artikel 21 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt: - voor het eerste jaar 100% van de financiële tegemoetkoming; - voor het tweede jaar 85% van de financiële tegemoetkoming; - voor het derde jaar 70% van de financiële tegemoetkoming; - voor het vierde jaar 55% van de financiële tegemoetkoming; - voor het vijfde jaar 40% van de financiële tegemoetkoming; - voor het zesde jaar 25% van de financiële tegemoetkoming; - voor het zevende jaar 10% van de financiële tegemoetkoming;
Hoogte verhuiskostenvergoeding. De hoogte van het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 15 onder a van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk bedraagt:
een vergoeding voor stoffering, verven en behangen ter hoogte van 1,5 maal het bedrag voor stoffering voor de categorie “3 personen, echtpaar” in het Handboek Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam is € 4.425,00 ; b. een vergoeding in de kosten van een maand dubbele huur zijnde de werkelijke kosten van de woonruimte met de laagste huurlasten; c. een vergoeding voor het inschakelen van een verhuisbedrijf op basis van één of meer offertes.
Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 6. Besparingsbijdrage.
Het bedrag dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bij verstrekking van een aangepaste kinderfiets voor kinderen tot 12 jaar bedraagt € 194,36 en voor een aangepaste fiets voor volwassenen € 404,91.
Het college verstaat onder een vervoersvoorziening in natura zoals bedoeld in artikel 22 sub b van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk: Een al dan niet aangepaste voorziening in de vorm van: a. een scootmobiel/open elektrische buitenwagen; b. een gesloten buitenwagen; c. een (bruikleen)auto; d. een ander verplaatsingsmiddel.
Persoonsgebonden budget. Het college verstaat onder een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 22 sub c van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk: 1. een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van: a. een taxi; b. een eigen auto; c. een rolstoeltaxi; d. een bruikleenauto ; e. medisch noodzakelijke begeleiding voor vervoer; 2. een tegemoetkoming in de kosten van: a. aanpassing van de eigen auto; b. aanpassing van een ander verplaatsingsmiddel; 3. een tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van: a. een scootmobiel/open elektrische buitenwagen; b. een gesloten buitenwagen; c. een auto; d. een ander verplaatsingsmiddel.
Persoonsgebonden budget bij aanschaf van een vervoermiddel.
het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 7.2 onder 3 wordt per kalenderjaar vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals dat door het college aan de leverancier, waarmee een contract is afgesloten, wordt betaald;
voor vervoersvoorzieningen, zoals bedoeld in artikel 7.2 onder 3 waarvoor het college geen contract met een leverancier heeft afgesloten, zal het college voor de vaststelling van het persoonsgebonden budget per kalenderjaar uitgaan van de goedkoopste huurprijs van de goedkoopste-adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie, die het college bij verstrekking in natura middels huur bij een leverancier, zou moeten betalen;
Onder inkomen zoals bedoeld in artikel 25 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk wordt verstaan: a. het netto inkomen van de belanghebbende indien belanghebbende 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 7 van de Wet maatschappelijke ondersteuning; b. het gezamenlijk netto inkomen van ouders of pleegouders van belanghebbende indien belanghebbende jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 7 van de Wet maatschappelijke ondersteuning; c. het gezamenlijk netto inkomen van de belanghebbende en zijn echtgenoot indien belanghebbende een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 7 van de Wet maatschappelijke ondersteuning; d. indien het netto inkomen van de hiervoor genoemde personen niet bekend is wordt
deze vastgesteld door de som van het bruto inkomen vermeerderd met de van toepassing zijnde vakantietoeslag, verminderd met de over het inkomen verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies, pensioenpremies.
Bij de vaststelling van het inkomen van de belanghebbende wordt bij de aanvraag om een persoonsgebonden budget zoals bedoeld in artikel 7.2 onder 1 sub a t/m e en artikel 7.2 onder 3 sub c dan wel een vervoersvoorziening in natura als bedoeld in artikel 7.1 onder c rekening gehouden met een vaste aftrekpost van € 947,94 in verband met overige kosten voortvloeiend uit de handicap.
De geldende inkomensgrenzen zoals bedoeld in artikel 25 lid 1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk zijn gelijk aan de normen, genoemd in artikel 21 tot met 23 lid 1 van de Wet werk en bijstand omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25 2e lid, van de Wet werk en bijstand.
Artikel 9. Algemeen gebruikelijk.
De grens waarboven een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 25 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk, bedraagt 1,5 x inkomensgrens:
Artikel 10. Persoonsgebonden budget.
Persoonsgebonden budget bij tegemoetkoming in de kosten van gebruik. a. voor een persoonsgebonden budget zoals bedoeld in artikel 22 onder c. van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk wordt uitgegaan van een standaardpersoonsgebonden budget; b. de standaard persoonsgebonden budgetten bedragen op jaarbasis: - voor het gebruik van een eigen auto € 1.073,64; - voor het gebruik van een bruikleenauto € 441,47; - voor het gebruik van een taxi € 601,34; - voor het gebruik van een rolstoeltaxi € 903,21; - voor de kosten van een begeleider € 450,91; c. indien op grond van artikel 22 onder b en c van de Verordening maatschappelijke ondersteuning reeds een andere voorziening is verstrekt wordt het standaard persoonsgebonden budget verminderd met 30%: d. het standaard persoonsgebonden budget voor gebruik van een taxi en rolstoeltaxi en voor de kosten van een begeleider kan opgehoogd worden met een aanvulling; e. de aanvulling op het standaard persoonsgebonden budget wordt verleend:
het verschil zoals bedoeld in artikel 10.2 onder e; g. bij het verlenen van een aanvulling zal het college van burgemeester en wethouders rekening houden met de vervoersbehoefte waarmee met een andere voorziening kan worden tegemoetgekomen. h. op grond van artikel 26.3 van de gemeentelijke Verordening maatschappelijke ondersteuning wordt aan bewoners van een intramurale instelling een vervoersvoorziening voor het gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi toegekend in de vorm van een gehalveerd standaard Pgb;
4 Meer personen met vervoersvoorziening in één huishouden.
In afwijking van artikel 9 zullen, als in een huishouden meerdere personen aanspraak kunnen maken op een vervoersvoorziening zoals genoemd in artikel 22 onder c van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk, de inkomensgrenzen voor bedoelde voorzieningen gesteld worden op de in artikel 9 bedoelde inkomensgrenzen vermeerderd met 1,125.
Artikel 11. Persoonsgebonden budget bij aanpassing auto of ander verplaatsingsmiddel.
Artikel 12. Aanschafwaarde referentie-auto.
Met betrekking tot een bruikleenauto wordt uitgegaan van een aanschafwaarde van een referentieauto zijnde een bedrag van € 18.140,11.
Artikel 13. Gebruik gesloten buitenwagen.
De hoogte van een vergoeding voor verbruikskosten van een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen bedraagt :
Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming.
Artikel 17. Samenhangende afstemming.
Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 32 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk indien van toepassing aandacht besteed aan:
Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.
Hoofdstuk 8. Indexering, inwerkingtreding en citeertitel.
De bedragen zoals bedoel in artikel 38 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk worden als volgt vastgesteld: a de woon- en vervoersvoorzieningen: uitgegaan wordt van de consumentenprijsindex, alle huishoudens over de periode november van het voorvorige jaar tot en met oktober van het vorige jaar;
b.hulp bij het huishouden: 1. voor de personele kosten wordt uitgegaan van de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA);
2.voor de materiële kosten wordt uitgegaan van het prijsindexcijfer particuliere consumptie uit het Centraal Economisch Plan (CEP) van het Centraal Planbureau van het voorgaande jaar;
3.bij de uiteindelijke indexering wordt uitgegaan van een verhouding van 80% personele kosten en 20% materiële kosten.
Zodra het definitieve OVA-percentage en het prijsindexcijfer particuliere consumptie bekend zijn, wordt de indexering met terugwerkende kracht vanaf 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar toegepast.
Dit Besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.
Bijlage I: keuring en onderhoud liften
Maximale vergoeding van kosten van onderhoud en keuring.
Alleen de werkelijk gemaakte kosten (met een maximum van de in de tabel genoemde
bedragen) van keuring, onderhoud en reparatie komen in aanmerking voor een financiële
De kosten bedragen exclusief 19% BTW en exclusief voorrijkosten per 1-1-2011:
Stoellift 1 x per jaar € 157,93
Hefplateaulift 2 x per jaar € 157,93
Plateauliften 1 x per jaar € 157,93
De voorrijkosten bedragen € 48,59 exclusief BTW per keer.
Besluit maatschappelijke ondersteuning
Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk.
Naast een Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk is er ook een Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk. In dit Besluit zijn alle bedragen bij elkaar gebracht, die op basis van de Verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de Verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het Besluit ingevuld.
Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een Besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de Verordening gewijzigd moet worden en dus in de Raad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Bijstelling van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.
Het eerste onderwerp na de begripsbepaling dat in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk aan de orde komt is het persoonsgebonden budget. Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is wordt in het Besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld.
In artikel 1 wordt aangegeven dat voor de omschrijving van de begrippen in dit besluit wordt aangesloten bij de begripsbepaling in (artikel 1 van) de Verordening maatschappelijke ondersteuning Korendijk, tenzij de begripsomschrijving in dit Besluit is opgenomen. De begripsomschrijving is dan in één van de artikelen in deze Verordening opgenomen.Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.
De systematiek van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder collectief vervoer, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd.
Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij er dan bijzondere regels gelden.
Artikel 2. Regels rond verstrekking.
Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen.
Allereerst zal ook in situaties waarbij tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, dit als contra- indicatie worden opgevat. Bijvoorbeeld bij een schuldproblematiek, een psychogeriatrische problematiek, bij ernstige psycho-sociale problemen.
indien er bij de aanvrager sprake is van een beperkte vervoersbehoefte zodat het standaard persoonsgebonden budget veel hoger zal zijn dan de in werkelijkheid te maken vervoerskosten, vindt verstrekking van een persoonsgebonden budget niet plaats maar zullen de vervoerskosten op basis van declaratie verstrekt worden.
Een woonvoorziening kan verstrekt worden als voorziening in natura. Dit zal vooral gelden voor kleinere, losse en daarom vaak herbruikbare voorzieningen, zoals tilliften, trapliften en dergelijke voorzieningen. Bouwkundige woonvoorzieningen zullen naar hun aard over het algemeen niet als voorziening in natura aangeboden kunnen worden. Dit artikellid bepaalt dat bepaalde roerende woonvoorzieningen uitsluitend in natura worden aangeboden, om te voorkomen dat er sprake zal zijn van kapitaalvernietiging.
Deze verstrekking en het niet bieden van een keuze voor een persoongebonden budget hangt samen met het vormen van een depot en de daarmee samenhangende herverstrekking.
Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.
Artikel 3. Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel.
3.1.Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Besluit maatschappelijke ondersteuning (besluit van 2 oktober 2006) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB wordt in lid 1 onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen.
De tekst van artikel 4.1. lid 1 uit de AmvB, aangepast met de bedragen voor 2011, is als volgt:
Indien de gemeenteraad uitvoering heeft gegeven aan artikel 15, eerste lid, of artikel 19, eerste lid, van de wet mag de in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage en het aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning dat bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming
voor eigen rekening blijft, tezamen niet meer bedragen dan:
voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 27.902,00 het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 27.902,00;
Algemeen uitgangspunt in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk is om aan te sluiten bij de bestaande uitvoering. Met betrekking tot de voormalige Wvg-voorzieningen wordt geen eigen bijdrage opgelegd en worden geen inkomensafhankelijke voorzieningen verstrekt. Voor de financiële tegemoetkoming voor vervoer worden inkomensgrenzen gehanteerd. Deze worden nader toegelicht in hoofdstuk 5.
Voor de werkwijze met betrekking tot de eigen bijdrage voor de hulp bij het huishouden wordt naast de aansluiting bij de AmvB Besluit maatschappelijke ondersteuning voor de begrenzing van de eigen bijdrage aansluiting gezocht bij de werkwijze zoals die onder het Bijdragebesluit Zorg geldt. Dit bijdragebesluit wordt met de invoering van de Wmo aangepast. Deze aanpassing is ook verwerkt in dit Besluit. De begrenzing van de eigen bijdrage is dan voor inwoners die vallen onder de overgangsregeling Wmo en inwoners die vallen onder de Wmo hetzelfde.
In de systematiek van het Bijdragebesluit Zorg wordt een begrenzing gegeven aan de maximale eigen bijdrage per uur. Deze bedraagt in 2010 € 13,00.
Artikel 4.Vaststelling bedrag Persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming hulp bij het huishouden
In dit artikel wordt aangegeven hoe het Persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.
Op grond van artikel 11 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk wordt de hulp bij het huishouden gesplitst in 3 categorieën
De omvang van de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld op basis van de protocollen “Gebruikelijke zorg” en “Indicatiestelling voor huishoudelijke verzorging”. De omvang wordt aangegeven in de vorm van een aantal minuten of uren hulp bij het huishouden per week.
Het laten vervallen van de klassen heeft ook effect op het verstrekken van een persoonsgebonden budget (Pgb). Ook hier geldt dat het Pgb wordt afgestemd op het toe te kennen aantal uren (minuten) hulp per week.
Bij de toekenning en de vaststelling van een Persoonsgebonden budget voor de hulp
bij het huishouden wordt uitgegaan van de onderstaande (bruto) uurtarieven:
Het Persoonsgebonden budget wordt op basis van het aantal toegekende uren per week en op basis van het uurtarief van de van toepassing zijnde categorie berekend. Het Persoonsgebonden budget wordt op jaarbasis berekend en vervolgens per periode van 4 weken betaalbaar gesteld.
De Pgb-tarieven voor 2010 en volgende jaren worden geïndexeerd overeenkomstig artikel 18 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk.
Uit de controle van de besteding over de Pgb’s blijkt dat de huidige werkwijze van verantwoording en controle niet goed functioneert. Er is aanleiding om ook vooraf een controle in te bouwen door een kopie van de overeenkomst met een hulp te overleggen. Dit betreft een overeenkomst zoals die door de Sociale Verzekeringsbank bij de ondersteuning van Pgb-houders wordt gehanteerd. Deze eis kan gesteld worden omdat cliënten daarbij ondersteuning krijgen. Aan de ondersteuning van de SVB m.b.t. het kenniscentrum (ondersteuning op juridisch vlak) en collectieve verzekering zijn voor de Pgb-houders geen kosten verbonden. Cliënten kunnen daarnaast op eigen kosten administratieve werkzaamheden bij de SVB onderbrengen.
Bij de toekenning en de vaststelling van een financiële tegemoetkoming voor de vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, 1ste lid van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de hulp bij het huishouden wordt uitgegaan van het bruto uurtarief van € 12,50.
Voor de bemiddeling tussen de cliënt en de Alfahulp en de loonbetaling (de kassiersfunctie) heeft de gemeente een contract afgesloten met de zorgaanbieders.
Voor deze dienstverlening worden de tarieven gehanteerd van de inschrijving van de zorgaanbieders op de aanbesteding van de hulp bij het huishouden in 2008.
Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen
Dit artikel regelt de maximale tegemoetkoming voor een woonvoorziening. Onder de Wvg waren gemeenten verantwoordelijk voor alle woonvoorzieningen tot een bedrag van € 45.378,00. Tevens was voor aanpassingen vanaf € 20.454,00 in de Wet voorzieningen gehandicapten de verplichting opgelegd om de indicatie door het CIZ te laten uitvoeren.
De koppeling met deze bedragen was een bewuste keuze, omdat de dure woningaanpassing in verband wordt gebracht met het voorkomen of uitstellen van een Awbz-opname. De koppeling met advisering door het CIZ was gekozen omdat deze instelling geïntegreerd kan indiceren en beschikt over gegevens omtrent AWBZ-indicaties! Een dergelijke kostbare woningaanpassing werd dan ook alleen vergoed wanneer er voor betrokkene een indicatie bestaat voor opneming in een AWBZ-instelling en deze opneming kon worden voorkomen of voor langere duur uitgesteld kon worden.
Binnen de Wmo is bovenstaande zienswijze door de gemeente overgenomen. De verplichting van indicering door het CIZ is in de Wet maatschappelijke ondersteuning niet opgenomen. Gemeenten zijn vrij om de indicerende instantie te kiezen. Wel dient de indicerende instantie een afweging te maken of het beter (goedkoper) is om betrokkene, met allerlei voorzieningen, thuis te laten wonen of op te nemen in een ABWZ-instelling.
5.2. en 5.3. Inkomen en eigen bijdrage.
Het verlenen van woonvoorzieningen wordt niet afgestemd op het inkomen. Evenmin wordt er een eigen bijdrage geheven.
5.4.Hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget.
Onder a is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.
Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het zal kunnen gaan zal verder worden uitgewerkt in de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning.
5.5.woonschip, binnenschip of woonwagen.
De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen, woonschip of
het verblijf van een binnenschip kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij
woningen. Toch kunnen er voor de gemeente redenen zijn om, gezien de kenmerken van deze
woonruimten, nadere voorwaarden te stellen. Deze nadere voorwaarden komen uit de Wvg-verordening. Deze voorwaarden zijn opgenomen onder artikel 5.5.
Als de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf
jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in
aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag
liggen, zijn de aanpassingskosten aan een maximum gebonden. De maximale aanpassingskosten van een woonboot, binnenschip of woonwagen bedragen dan € 1.315,17.
Heeft betrekking op de vergoeding voor onderhoud, keuring en reparatie van liften die verleend zijn in het kader van de Wmo, Wvg en de RGSHG. In de bij het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk aangehechte bijlage is een overzicht gegeven van vergoedingen voor onderhoud en keuringen van liften.
Lid 8 regelt dat ook aan personen zonder beperking een woonvoorziening verstrekt kan worden, indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een persoon met een beperking. De tegemoetkoming van een deel van de verhuis- en inrichtingskosten dient ter stimulering van het vrijmaken van de woning.
5.9.vrijhouden aangepaste woning.
Door het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van huurderving deelt de gemeente in de risico’s van de verhuurder. Het zou niet redelijk zijn als één van beide partijen het risico voor de volle 100% zou moeten lopen. Beide partijen hebben er belang bij dat de woning op zo kort mogelijke termijn weer verhuurd kan worden. De in dit artikel genoemde mogelijkheid tot subsidiëring is bedoeld als stimulans om de bereidheid van de woningeigenaar te vergroten zijn medewerking aan het aanpassen van de woonruimte te verlenen. Of een reeds aangepaste woning vrij te houden voor een persoon met een beperking.
In lid 10 is de afschrijvingssystematiek geregeld bij vervanging van vloerbedekking als gevolg van noodzakelijke woningsanering en de noodzaak van rolstoelvast tapijt. Voor de vergoeding zijn vervolgens m2-prijzen opgenomen.
In lid 12 is aangegeven op welke wijze de hoogte voor een financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting wordt vastgesteld. Er zijn 3 componenten:
Een tegemoetkoming voor stoffering, verven en behangen.
De tegemoetkoming wordt vastgesteld aan de hand van het beleid voor de bijzondere bijstand, in het bijzonder overeenkomstig de globaliseringtabel zoals opgenomen in het Handboek Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam voor de categorie “3 personen, echtpaar”.
De tegemoetkoming wordt vastgesteld op 1,5 x dit bedrag.
Voor het jaar 210 bedraagt de tegemoetkoming voor de groep ”categorie 3 personen, echtpaar” € 2.950,00. Dit betekent dat op grond van dit bedrag de hoogte van de verhuiskostenvergoeding 1,5 x € 2.950,00 = € 4.425,00 (prijspeil 2010).
Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
Artikel 6. Besparingsbijdrage.
Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen of kan worden vervangen, zoals gebeurt bij verstrekking van een driewielfiets of een fiets in bijzondere uitvoering, zal alleen verstrekking van de meerkosten aan de orde zijn. Dat betekent dat het algemeen gebruikelijke deel niet vergoed zal worden. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de aanvrager zelf betaald moeten worden in de vorm van een besparingsbijdrage. Dit artikel bepaalt het bedrag van de besparingsbijdrage van een (kinder)fiets.
Dit artikel geeft aan welke vervoersvoorzieningen in natura verstrekt kunnen worden. In de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning zal ingegaan worden op het soort vervoersvoorzieningen waarom het hier kan gaan.
Dit artikel regelt voor welke vervoersvoorzieningen een persoonsgebonden budget mogelijk is. In de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning zal ingegaan worden op het soort vervoersvoorzieningen waarom het hier kan gaan.
7.3 Persoonsgebonden budget bij aanschaf van een vervoermiddel.
Dit artikel regelt dat het persoonsgebonden budget bestaat uit een bedrag gelijk aan de huurprijs inclusief de kosten van onderhoud en reparatie. Indien men met dat bedrag een vervoermiddel wil aanschaffen kan een lening worden aangegaan bij een bank met het betreffende huurbedrag als bedrag voor aflossing en rente. Of men kan zelf bij een leverancier een hulpmiddel huren. Elk vervoermiddel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij vervoermiddelen vaak per vervoermiddel plaats.
De gemeente heeft een contract met een leverancier voor hulpmiddelen. Niet alle hulpmiddelen vallen onder dat contract. Ook het aanpassen van een auto valt daar niet onder. In dat geval zal het persoonsgebonden budget vastgesteld worden op basis een huurprijs van de goedkoopste-adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie op basis van een offerte of meerdere offertes.
In artikel 8.1 wordt vastgelegd wat onder inkomen wordt verstaan. Het vaststellen van het inkomen is met name van belang bij het bepalen of een belanghebbende voor het toekennen van een vervoersvoorziening een inkomen heeft dat al dan niet boven de van toepassing zijnde inkomensgrens ligt.
Bij de vaststelling van het inkomen wordt in ieder geval buiten beschouwing gelaten:
Onder inkomen wordt verstaan het inkomen van de betrokkene, dan wel het gezamenlijk inkomen van zijn (co-)ouders of pleegouders, dan wel het inkomen van betrokkene en zijn echtgenoot. Gaat het om een persoon jonger dan 18 jaar, dan geldt het gezamenlijk inkomen van (co-)ouders of pleegouders, tenzij betrokkene gehuwd is. Een persoon jonger dan 18 jaar die gehuwd is, is immers voor de wet meerderjarig en in dat geval zal dus niet meer het inkomen van (co-)ouders of pleegouders bij de aanvraag moeten worden betrokken, maar dient het gezamenlijk inkomen van betrokkene en zijn echtgenoot in beeld te worden gebracht.
Indien het inkomen van pleegouders wordt betrokken bij de toekenning van voorzieningen dient wel aan de voorwaarde te zijn voldaan dat de pleegouders het pleegkind als een eigen kind opvoeden en onderhouden.
Is er sprake van een samenlevingsvorm die ingevolge artikel 1 lid 2 t/m 7 Wmo wordt beschouwd als “betrokkene en zijn echtgenoot”, dan kan het gezamenlijk inkomen van de betrokkene en zijn echtgenoot bij het bepalen van de hoogte van het inkomen worden betrokken.
Heeft betrokkene geen echtgenoot in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 7 Wmo en is betrokkene ouder dan 18 jaar dan kan dus alleen het inkomen van betrokkene genomen worden bij het bepalen van de hoogte van het inkomen.
Tenslotte is onder dit artikel aangegeven dat in alle gevallen de verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies en de pensioenpremies in mindering van het bruto-inkomen dienen te worden gebracht alvorens van een netto-inkomen kan worden gesproken.
Het inkomen dat bij de verlening van vervoersvoorzieningen geldt is dus gedefinieerd als een “netto inkomen”, voor zover dit natuurlijk een eenduidig begrip is (zo wordt bijvoorbeeld de te betalen hypotheekrente en andere fiscale aftrekposten niet betrokken bij het hier gehanteerde begrip). Bij het vaststellen van het netto-inkomen wordt in principe uitgegaan van netto-inkomen op salarisspecificaties rekening houdend met verrekeningen. Voorzover er sprake is van andere inkomsten zal het inkomen volgens een bruto-traject worden vastgesteld.
Personen met beperkingen hebben vanwege hun beperking vaak extra kosten, waarbij gedacht kan worden aan allerlei aanschaffingen in de persoonlijke sfeer die niet of niet volledig door de ziektekostenverzekeraar of op andere wijze worden vergoed of kunnen worden gedeclareerd. Dit zijn bijvoorbeeld hulpmiddelen waarbij sprake is van een eigen bijdrage in de aanschaf zoals een bril, aangepast schoeisel, incontinentiemateriaal, hulpmiddelen voor diabetes, etc.. Daarom wordt voor de berekening van het inkomen voor een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 25 lid 1 en 2 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk rekening gehouden met een vaste aftrekpost.
Dit artikel geeft inzicht op welke wijze de inkomensgrenzen tot stand gekomen zijn. Er wordt aangesloten bij de normering onder de Wet werk en bijstand.
Artikel 9. Algemeen gebruikelijk.
In dit artikel wordt vastgelegd vanaf welke grens de auto algemeen gebruikelijk wordt geacht.
10. Persoonsgebonden budget Artikel.
In artikel 22 lid c van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk is aangegeven dat de door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen, te verstrekken voorziening kan bestaan uit een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.
Het persoonsgebonden budget zal bestaan uit een zogenaamd standaard persoonsgebonden budget. Dit standaard persoonsgebonden budget is vergelijkbaar met het voorschot dat in het kader van Wvg met betrekking tot een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer kon worden verstrekt. Op het voorschot kon een aanvulling gevraagd worden. De belanghebbende moest dan een verantwoording/onderbouwing geven over de besteding van het voorschot en de gevraagde verhoging. Ook met betrekking tot het standaard persoonsgebonden budget kan een aanvullend persoonsgebonden budget gevraagd worden (met uitzondering van het standaard persoonsgebonden budget voor een eigen auto en een bruikleenauto). Ook daarbij geldt dan een verantwoording/onderbouwing.
In dit sublid wordt aangegeven dat bij een gelijktijdige verstrekking van een persoonsgebonden budget voor kosten van vervoer én een voorziening in de vorm van een hulpmiddel (zoals bijvoorbeeld een scootmobiel) er bij de toekenning van het standaard persoonsgebonden budget rekening gehouden wordt met het feit dat zo’n hulpmiddel is toegekend. Het standaard persoonsgebonden budget wordt met 30% verminderd.
Voorbeeld. Is het standaard persoonsgebonden budget zoals bedoeld in sublid b voor het gebruik van een taxi € 592,38 dan zal bij toepassing van sublid c het standaard persoongebonden budget € 592,38 * 70% = € 414,66 bedragen.
Bij het zich lokaal verplaatsen zal een belanghebbende zich gedeeltelijk met het hulpmiddel verplaatsen en gedeeltelijk met een taxi (aansluitend bij het voorbeeld in de vorige alinea) verplaatsen.
Een aanvulling is mogelijk voor het standaard persoonsgebonden budget voor taxi, rolstoeltaxi en begeleider. Zo’n aanvulling geldt niet voor het standaard persoonsgebonden budget voor een eigen auto en een bruikleenauto.
Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in, dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen, de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1500-2000 kilometer af te leggen. Met de standaard persoonsgebonden budgetten voor een eigen auto en een bruikleenauto wordt hieraan ruimschoots voldaan. Gelet daarop is er geen aanvulling mogelijk.
en f rolstoeltaxi en begeleider geldt dat de belanghebbende op basis van bewijsstukken de aanwending (besteding) van het standaard persoonsgebonden budget moet kunnen aantonen. En daarnaast zal hij/zij de noodzaak van de aanvulling moeten kunnen aantonen.
Bij de verantwoording wordt rekening gehouden met de kosten die voor eigen rekening blijven. Van het laatste is sprake in die gevallen zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 onder sub b en c en in artikel 10 lid 3 van dit Besluit.
Aan een belanghebbende wordt een standaard persoonsgebonden budget zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 onder b toegekend van 50% x € 592,38 = € 296,19 (taxi). De belanghebbende vraagt een aanvulling aan. Bij de verantwoording dient hij/zij aan te tonen dat
een aanvulling noodzakelijk is. Ook bij zo’n eigen aanvulling wordt ervan uitgegaan dat 50% voor eigen rekening komt. Dus bij een verhoging van het standaard persoonsgebonden budget met bijvoorbeeld € 250,00 geldt dat de belanghebbende, na afloop van de periode waarvoor het persoonsgebonden budget verleend is, kan aantonen dat hij/zij op de eerder gemaakte kosten van € 592,38 een aanvullend bedrag van € 500,00 (€ 250,00 vanwege het aanvullende persoonsgebonden budget en € 250,00 voor eigen rekening) heeft gehad.
Kosten die voor eigen rekening komen zijn ook de reguliere kosten die ook niet Wmo-gerechtigden zouden hebben bij vergelijkbare verplaatsingen.
Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in, dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis 1500-2000 kilometer af te leggen.
Bij het verlenen van een aanvulling wordt dus ook rekening gehouden met de vervoersbehoefte waaraan met een andere voorziening kan worden tegemoetgekomen, bijvoorbeeld een scootmobiel.
Dit door de 30%-regel zoals bedoeld in artikel 10, lid 1 onder sub c van dit besluit.
Bij een inkomen van 1,5 of minder dan de van toepassing zijnde inkomensgrens, wordt bij het verlenen van een standaard persoonsgebonden budget uitgegaan van 100% van het bedrag zoals genoemd in artikel 10, lid 1 onder b van dit Besluit.
Bij een inkomen boven 1,5 tot en met 1,6 van de van toepassing zijnde inkomensgrens, wordt bij het verlenen van een standaard persoonsgebonden budget uitgegaan van 50% van het bedrag, zoals genoemd in artikel 10, lid 1 onder b van dit Besluit.
Bij een inkomen boven 1,6 tot en met 1,7 van de van toepassing zijnde inkomensgrens, wordt bij het verlenen van een standaard persoonsgebonden budget uitgegaan van 25% van het bedrag, zoals genoemd in artikel 10, lid 1 onder b van dit Besluit.
De percentages onder a tot en met c genoemd, gelden ook voor de mogelijke aanvulling op het standaard persoonsgebonden budget.
Dat betekent, dat bij situaties genoemd onder b en c., er sprake is van meer kosten die voor eigen rekening komen. In een klein schema:
Met een inkomen hoger dan 1,7 x de inkomensgrens komt men niet meer voor een standaard persoonsgebonden budget in aanmerking, behoudens wanneer uitsluitend gebruik gemaakt kan worden van een rolstoeltaxi.
Indien een inkomen hoger is dan 1,6 x de inkomensgrens kan maximaal een vergoeding van het verschil tussen het standaard persoonsgebonden budget van een taxikostenvergoeding en het standaard persoonsgebonden budget voor het gebruik van een rolstoeltaxi vergoed worden.
Onder b en c wordt geregeld, dat de aanvulling op het persoonsgebonden budget bij een inkomen boven 1,6 x de inkomensgrens, 33,33% van de kosten van een rolstoeltaxi bedraagt.
Indien betrokkene aan kosten voor een rolstoeltaxi bijvoorbeeld € 1.500,00 aangeeft, dient het persoonsgebonden budget vastgesteld te worden op € 500,00. Bij de verantwoording dienen de totale kosten van € 1.500,00 verantwoord te worden.
In lid 4 is aangegeven dat, in het geval in een huishouden meerdere personen aanspraak maken op een vervoersvoorziening, de grens waarboven een vergoeding mogelijk is verhoogd wordt. De reguliere inkomensgrens is dan 1,125 x de inkomensgrens.
Artikel 11. Persoonsgebonden budget bij aanpassing auto of ander verplaatsingsmiddel.
Voor aanpassing van een auto heeft de gemeente geen contract met een bedrijf dat aanpassingen verzorgt. Ook niet in alle gevallen vallen aanpassingen van andere verplaatsingsmiddelen onder de werking van het contract van de leverancier van hulpmiddelen.
In deze gevallen wordt het persoonsgebonden budget vastgesteld op basis van een door het college geaccepteerde offerte. Het college kan verlangen dat meerdere offertes worden opgevraagd.
Artikel 12. Aanschafwaarde referentie-auto.
In artikel 11 wordt de referentieauto genoemd. Het bedrag is afgeleid van het normbedrag dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV, (WIA, WAO, WAZ, Wajong en ZW) heeft vastgesteld voor de referentie-auto.
Artikel 13. Gebruik gesloten buitenwagen.
In dit artikel wordt de hoogte van de verbruikskosten voor een gesloten buitenwagen gegeven. Ook daarbij wordt gerefereerd aan het normbedrag dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV, (WIA, WAO, WAZ, Wajong en ZW) heeft vastgesteld.
Artikel 14. Samenvallen behoeften echtgenoten.
In dit artikel wordt aangegeven,dat voorzover behoeften van echtgenoten niet samenvallen, niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening wordt toegekend. Wanneer echtgenoten beiden gehandicapt zijn, en een vervoersvoorziening behoeven, kan , in het geval dat de behoeften van de echtgenoten samenvallen, volstaan worden met een enkele voorziening. |
Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.
Dit artikel regelt dat het persoonsgebonden budget bestaat uit een bedrag gelijk aan de huurprijs, inclusief de kosten van onderhoud en reparatie. Indien men met dat bedrag een rolstoel wil aanschaffen kan een lening worden aangegaan bij een bank met het betreffende huurbedrag als bedrag voor aflossing en rente.
Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.
De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg, gewoon voortgezet hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend.
Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming.
Artikel 17. Samenhangende afstemming.
De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk bepaalt in artikel 33 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen, besluit kan nemen.
Hoofdstuk 8. Inwerkingtreding en citeerartikel.
In artikel 38 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk is aangegeven dat de bedragen jaarlijks aangepast worden.
In dit Besluit wordt voor de woon- en vervoersvoorzieningen als index aangegeven: de consumenten-prijsindex, alle huishoudens (jaar 2006 = 100). Om de index te bepalen wordt het cijfer voor de periode november van het voorvorige jaar tot en met oktober van het vorige jaar berekend. Voor de indexering van de bedragen 2010 wordt dus de index van de periode november 2008 tot en met oktober 2009 berekend. In de praktijk is dit indexcijfer voor het begin van het nieuwe jaar bekend en kunnen de bedragen voor het nieuwe jaar aangepast worden.
Op de website van het CBS (www.cbs.nl) wordt een overzicht gegeven van de prijsindexcijfers van de afgelopen maanden. Aan de hand daarvan kan steeds het indexcijfers berekend worden waarmee de bedragen voor het volgende jaar verhoogd worden.
De hulp bij het huishouden wordt als volgt geïndexeerd: 1 voor de personele kosten wordt uitgegaan van de Overheidsbijdrage in de Arbeidskosten- ontwikkeling (OVA). Het Centraal Planbureau berekent het percentage op basis van de CAO’s en loonkostenontwikkeling in de markt.
2.voor de materiële kosten wordt uitgegaan van het prijsindexcijfer particuliere consumptie uit het Centraal Economisch Plan (CEP) van het CentraalPlanbureau van het voorgaande jaar.
Zodra het definitieve OVA-percentage en het prijsindexcijfer particuliere consumptie bekend zijn, wordt de indexering met terugwerkende kracht vanaf 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar toegepast. In de praktijk zal de indexering in met van het lopende jaar bekend zijn.
3.Bij de uiteindelijke indexering wordt uitgegaan van een verhouding van 80 % personele kosten en 20 % materiële kosten.
Het Centraal Planbureau berekent het percentage op basis van de CAO’s en loonkostenontwikkeling in de markt. Zodra het definitieve OVA-percentage en het prijsindexcijfer particuliere consumptie bekend zijn, wordt de indexering met terugwerkende kracht vanaf 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar toegepast. In de praktijk zal de indexering in mei van het lopende jaar bekend zijn.