Organisatie | Bergen op Zoom |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels heffing gemeentelijke belastingen en uitvoering wet WOZ |
Citeertitel | Onbekend |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
14-02-2011 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 25-01-2011 Weekblad Bergen op Zoomse bode, 06-02-2011 | BW11-00006 |
BELEIDSREGELS HEFFING GEMEENTELIJKE BELASTINGEN EN UITVOERING WET WOZ
gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,
mede gelet op het bepaalde in: artikel 65 en hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet rijksbelastingen; artikelen 1:3, 4:81 en 7:15 van de Algemene wetbestuursrecht; artikel 231, 242 en 244 van de Gemeentewet; artikel 1, tweede lid, hoofdstuk IV, artikel 29a, tweede lid en artikel 27 van de Wet waardering onroerende zaken; het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken; het Besluit proceskostenbestuursrecht; artikel 2 van de Verordeningafvalstoffenheffing 2011; artikel 2 van de Verordening hondenbelasting 2011; artikel 1 van de Verordeningonroerende-zaakbelastingen 2011; de Verordening parkeerbelastingen 2006; artikel 3 van de Verordening reclamebelasting 2011; artikel 2 van de Verordening rioolheffing 2011 en de Verordeningen toeristen- en watertoeristenbelasting 2011.
HET AANWIJZEN VAN EEN BELASTINGPLICHTIGE IN EEN KEUZESITUATIE
In sommige gevallen brengen de wettelijke regels met zich, dat verschillende natuurlijke en/of niet-natuurlijke personen belastingplichtig kunnen zijn voor één belastingobject (onroerende of roerende zaak, perceel, aansluiting, hond, etc.). In de gevallen waarin dat voorkomt mag de gemeente de aanslag ten name van één van de belastingplichtigen stellen. In die gevallen hanteert de heffingsambtenaar een voorkeursvolgorde bij de aanwijzing van de belastingplichtige die de aanslag op zijn of haar naam krijgt (hierna: ‘heffingsplichtige’)
De voorkeursvolgorde is gebaseerd op de veronderstelde betaalcapaciteit en doelmatige c.q. doeltreffende heffing en invordering en wordt toegepast voor zover de gegevens voorhanden of te achterhalen zijn.
Ook bij de aanwijzing van een belanghebbende aan wie de bekendmaking van de WOZ-beschikking zal worden verzonden, kan zich een keuzesituatie voordoen.
In een dergelijk geval hanteert de heffingsambtenaar een voorkeursvolgorde, waarbij wordt beoogd de belanghebbende die de WOZ-beschikking op zijn of haar naam krijgt, gelijk te laten zijn aan de belastingplichtige voor de onroerende-zaakbelastingen die de aanslag op zijn of haar naam krijgt.
De in de voorkeursvolgorde neergelegde criteria voor de hierna genoemde belastingen bevatten geen limitatieve opsomming. Zij moeten worden beschouwd als richtlijnen voor de meest voorkomende gevallen.
1.2.Voorkeursvolgorde bij verschillende zakelijke rechten
Met betrekking tot de belastingen die worden geheven van genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht (OZB, baatbelasting, BIZ leegstand, rioolheffing eigenaren ) wordt, indien er met betrekking tot één roerende of onroerende zaak verschillende categorieën genothebbenden zijn, de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:
1.3. Voorkeursvolgorde bij gelijk zakelijk recht
Met betrekking tot de belastingen die worden geheven van genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt de aanslag in volgorde gesteld ten name van degene die het grootste aandeel in het genotsrecht heeft.
Bij gelijke aandelen wordt de aanslag gesteld in volgorde in de volgorde die door het kadaster wordt aangehouden
1.4. Voorkeursvolgorde gebruiker woning / woonruimte
Met betrekking tot de belastingen die worden geheven terzake van het gebruik van een woning (afvalstoffenheffing en rioolheffing woningen) dan wel van een woonruimte wordt de aanslag gesteld op naam van degene die in een gemeentelijke basisadministratie personen (GBA) als bewoner op dat adres staat ingeschreven.
1.5. Voorkeursvolgorde gebruiker niet-woning / bedrijfsruimte
Met betrekking tot de belastingen die worden geheven terzake van het gebruik van een niet-woning (OZB, reclamebelasting, BIZ-, riool- en incidenteel afvalstoffenheffing) dan wel een bedrijfsruimte, wordt de aanslag gesteld op naam van degene die bij de Kamer van Koophandel op dat adres als gevestigde staat ingeschreven. Indien meer natuurlijke of niet-natuurlijke personen op het adres staan ingeschreven wordt de aanslag in de navolgende volgorde op naam van één van hen gesteld:
1.6. Voorkeursvolgorde subjectgebonden heffingen: hondenbelasting
Met betrekking tot de hondenbelasting wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:
1.7. Voorkeursvolgorde subjectgebonden heffingen: precariobelasting
Met betrekking tot de precariobelasting wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:
HET TOEKENNEN VAN AMBTSHALVE VERMINDERING VAN GEMEENTELIJKE BELASTINGEN
Op grond artikel 231 van de Gemeentewet en artikel 65 van de Algemene wet rijksbelastingen (hierna: AWR) kan de heffingsambtenaar een onjuiste belastingaanslag ambtshalve verminderen.
Daarnaast kan hij ambtshalve een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf verlenen.
In de hier vastgestelde beleidsregels is de termijn waarbinnen de belastingplichtige aanspraak kan maken op het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting afgestemd op de termijn waarbinnen op grond van artikel 11 van de AWR een aanslag kan worden opgelegd, te weten uiterlijk drie jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.
2.2. Reikwijdte en definities.
Van dit hoofdstuk zijn uitgezonderd belastingaanslagen, waaraan ingevolge een wettelijk voorschrift een op voet van hoofdstuk IV van de Wet Waardering onroerende zaken gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde ten grondslag heeft gelegen, voor zover op deze aanslagen artikel 18a, eerste lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van (overeenkomstige) toepassing is.
De belastingwet: algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels op het gebied van gemeentelijke belastingen.
2.2.4.Ambtshalve vermindering kan worden verleend op verzoek van de belanghebbende, dan wel op initiatief van de heffingsambtenaar.
2.3. Gevallen waarin ambtshalve vermindering wordt verleend.
Indien wegens het te laat indienen van een bezwaar- of verzoekschrift, dan wel om andere redenen van formele aard, de belanghebbende niet-ontvankelijk is in het bezwaar of verzoek, verleent de heffingsambtenaar bij uitspraak waarin de niet-ontvankelijkheid wordt uitgesproken, ambtshalve de vermindering van de bestreden aanslag tot het bedrag waarvoor belanghebbende redelijkerwijs in aanmerking komt.
Wanneer de heffingsambtenaar bij besluit geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt aan een bezwaar- of verzoekschrift, vermindert hij ambtshalve tevens de aanslagen ten name van die belanghebbende over voorgaande jaren, wanneer op grond van dat bezwaar of verzoek ook die voorgaande aanslagen zouden zijn verminderd, wanneer dat bezwaar of verzoek tijdig tegen die voorgaande aanslagen zou zijn gericht.
Indien het bezwaar of verzoek, dat aanleiding geeft tot ambtshalve vermindering, tijdig is ingekomen en betrekking heeft over een voorgaand kalenderjaar, wordt ambtshalve – voor zover van toepassing - vermindering verleend over het oudste belastingjaar waarop het ontvankelijk verklaarde bezwaar of verzoek betrekking heeft, alsmede over maximaal de drie daaraan voorafgaande jaren.
Ambtshalve teruggaaf wordt niet verleend, indien:
Tenzij uitdrukkelijk is overeengekomen vormt een fiscaal compromis tussen de heffingsambtenaar en belanghebbende, geen aanleiding voor het ambtshalve verlenen van vermindering.
Een uitspraak van de Hoge Raad of andere rechtelijke instantie, waarin toepassing van de belastingwet besloten ligt die voor de belanghebbende gunstiger is, dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting indien de belastingaanslag of de voldoening op aangifte onherroepelijk is komen vast te staan voor de dag, waarop de uitspraak door de Hoge Raad of andere rechtelijke instantie is gewezen, tenzij het college van burgemeester en wethouders op dit punt een afwijkende regeling heeft getroffen.
Hetgeen onder 2.5.1. is bepaald met betrekking tot een uitspraak van de Hoge Raad of andere rechterlijke instantie, is in daartoe leidende gevallen van overeenkomstige toepassing op prejudiciële beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen alsmede op rechtelijke uitspraken van het Hof en andere supranationale colleges.
2.6. Mededeling van afwijzing.
Indien geen termen aanwezig zijn om ambtshalve vermindering te verlenen, wordt daarvan uitsluitend gemotiveerd mededeling gedaan in een uitspraak waarin de niet-ontvankelijkheid wordt uitgesproken van een bezwaar- of verzoekschrift, bedoeld onder 2.3.1.
GELEGENHEID TOT NADERE ONDERBOUWING VAN BEZWAAR- OF VERZOEKSCHRIFT
wordt hij/zij gedurende een periode van drie weken in de gelegenheid gesteld om alsnog bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt, dat het gebruik, respectievelijk de eigendom c.a. is beëindigd.
3.1.2.Wanneer geen bewijsstukken worden overlegd, wordt het verzoek bij voor bezwaar of bezwaar vatbaar besluit afgewezen.
3.2. Overlijden van hond op een eerder tijdstip dan datum van ontvangst van de afmelding
Wanneer een belastingplichtige om intrekking of vermindering van een aanslag hondenbelasting verzoekt omdat hij/zij geen houder meer van de hond is met ingang van een eerdere datum dan die van ontvangst van het bezwaar- of verzoekschrift, wordt belanghebbende gedurende een periode van drie weken schriftelijk in de gelegenheid gesteld dat tijdstip aan te tonen door middel van een proces-verbaal van vermissing, verklaring van ontvangst door asiel of andere verkrijger, een door de dierenarts af te geven verklaring van overlijden van de hond, of een andere schriftuur.
3.3. Aanvang belastingplicht hondenbelasting bij constatering van niet aangemelde hond
Wanneer bij een van gemeentewege gehouden huis-aan-huis controle is geconstateerd dat de belanghebbende een hond houdt zonder daarvan aangifte te hebben gedaan, wordt als ingangsdatum van de belastingplicht aangemerkt 1 januari van het jaar waarin de hond wordt geconstateerd, tenzij de belastingplichtige schriftelijk aantoont op een later tijdstip houder van de hond te zijn geworden.
3.4. Nadere onderbouwing van bezwaar tegen waardebeschikking Wet WOZ
Wanneer een bezwaar tegen een waardebeschikking Wet WOZ niet is gemotiveerd (een zgn. pro-forma bezwaarschrift) wordt belanghebbende alsnog schriftelijk in de gelegenheid gesteld het bezwaar binnen een periode van drie weken te motiveren, welke periode aanvangt:
Deze termijn kan op verzoek met nogmaals drie weken worden verlengd.
3.5. Herstel van vormverzuim bezwaar-, beroep- en verzoekschriften anders dan hiervoor genoemd.
niet voldoet aan de daaraan te stellen vereisten, anders dan hiervoor onder 4.4. bedoeld,
wordt belanghebbende schriftelijk in de gelegenheid gesteld om dat vormverzuim binnen een periode van drie weken te herstellen.
Wanneer een belanghebbende binnen de hem/haar geboden termijn geen gebruik heeft gemaakt van de geboden mogelijkheid om een verzuim te herstellen of een verzoek/bezwaar anderszins nader te onderbouwen, wordt de belanghebbende schriftelijk in de gelegenheid gesteld om binnen een periode van drie weken alsnog daartoe over te gaan.
De betreffende mededeling wordt onaangetekend per post verzonden.
WEGINGSFACTOREN BIJ BEPALING HOOGTE VERGOEDING KOSTEN BESTUURLIJKE VOORPROCEDURES
Onder een belastingaanslag wordt mede verstaan een bedrag als bedoeld in artikel 233a, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet.
Onder waarde wordt verstaan de waarde, zoals die in het kader van de Wet waardering onroerende zaken wordt vastgesteld.
4.2.Voor de toepassing van de wegingsfactoren, die zijn genoemd in onderdeel C.1. van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, wordt een zaak in beginsel aangemerkt als:
indien de belanghebbende de aangevoerde grief of grieven nader onderbouwd en daarbij verwijst naar daartoe geraadpleegde bronnen en/of of baseert op een door hem/haar ingesteld eenvoudig nader onderzoek;
indien de grieven zijn onderbouwd met interpretatie van vakliteratuur met verwijzing naar geraadpleegde jurisprudentie en/of met de resultaten van een speciaal daartoe met gebruikmaking van externe bronnen ingesteld nader onderzoek;
Indien specifiek voor het onderhavige geschil door of namens de belanghebbende uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek aan de onderbouwing van de grief ten grondslag ligt.
ALGEMENE BEPALINGEN BESTUURLIJKE BOETEN GEMEENTELIJKE BELASTINGEN
De Regeling bestuurlijke boeten gemeentelijke belastingen (hierna te noemen: de regeling) bevat beleidsregels voor het opleggen van bestuurlijke boeten bij de heffing van gemeentelijke belastingen, heffingen en rechten waarop de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van toepassing is.
Onder de belanghebbende wordt voor de toepassing van deze regeling verstaan degene aan wie een boete is of kan worden opgelegd.
Een handeling of nalatigheid van een derde die voor of namens de belanghebbende optreedt, wordt aan de belanghebbende toegerekend.
5.4. Verzuimboete / vergrijpboete
De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen aan te scherpen. Voor het opleggen van de verzuimboete is voldoende dat aan één of meer van deze verplichtingen niet is voldaan. Bij afwezigheid van alle schuld legt de heffingsambtenaar geen verzuimboete op. Indien bij bezwaar blijkt dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld, vernietigt de heffingsambtenaar de boete. De belanghebbende dient afwezigheid van alle schuld te stellen en te bewijzen.
5.5. Verplichte keuze verzuimboete of vergrijpboete
Bij het niet doen van aangifte met betrekking tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven alsmede bij het niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig betalen van belastingen die op aangifte moeten worden voldaan, maakt de heffingsambtenaar een keuze tussen het opleggen van een verzuimboete en het opleggen van een vergrijpboete. Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit. Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete voor hetzelfde feit uit.
Indien de belanghebbende niet meer in rechte tegen een hem opgelegde boete op kan komen, gaat de heffingsambtenaar na ontvangst van een verzoek om ambtshalve vermindering na of de boete tot de juiste hoogte is vastgesteld. Indien het de heffingsambtenaar blijkt dat de boete op een te hoog bedrag is vastgesteld, vermindert hij de boete.
Voor de toepassing van deze regeling geldt als dag van betaling:
De aan de belanghebbende, in verband met het opleggen van boeten, toekomende waarborgen gelden, met uitzondering van het inzagerecht, vanaf het tijdstip waarop de heffingsambtenaar jegens de belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens bepaald gedrag een boete is of zal worden opgelegd.
Bij het opleggen van een boete gaat de heffingsambtenaar uit van de percentages of bedragen, vermeld in de hoofdstukken 5 en 6 van deze regeling. Aangezien het opleggen van een boete een vorm van straftoemeting is, houdt de heffingsambtenaar vervolgens in voorkomende gevallen rekening met omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere of een lagere boete dan op grond van deze hoofdstukken kan worden opgelegd (zie hoofdstuk 7 van deze regeling).
Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM kan aanleiding zijn tot matiging van de boete, dan wel in uitzonderlijke gevallen tot het vervallen van de boete. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet onder meer worden gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, het processuele gedrag van de belanghebbende en de wijze waarop de heffingsambtenaar de zaak behandelt.
5.12. Beperking van de informatieverplichtingen (artikel 67j van de AWR)
Indien de heffingsambtenaar jegens de belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens bepaald gedrag een boete zal worden opgelegd, is de belanghebbende niet langer verplicht ter zake van dit gedrag een verklaring af te leggen voor zover het de boeteoplegging betreft. Het niet verstrekken van de uitsluitend met het oog op de boeteoplegging gevraagde inlichtingen en gegevens leidt niet tot omkering van de bewijslast.
5.13. Verhoor (artikel 67l van de AWR)
Wanneer een belanghebbende die de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, vóór het verhoor verzoekt om bijstand van een tolk, draagt de heffingsambtenaar er zorg voor dat deze wordt benoemd. Indien de heffingsambtenaar wéét dat de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, draagt hij zorg voor de aanwezigheid van een tolk. Indien tijdens het verhoor blijkt dat de belanghebbende de Nederlandse taal niet beheerst, wordt het verhoor afgebroken. Het verhoor vindt dan plaats op een later moment waarbij de heffingsambtenaar zorg draagt voor de aanwezigheid van een tolk. Voor dat nieuwe verhoor wordt een aparte oproep verzonden of uitgereikt.
5.14 Recht op inzage (artikel 67m van de AWR)
Het aan de belanghebbende in artikel 67m van de AWR toegekende recht op inzage geldt vanaf het moment waarop de heffingsambtenaar de belanghebbende heeft medegedeeld dat hem een verzuimboete is opgelegd of hem ervan in kennis heeft gesteld dat hem een vergrijpboete zal worden opgelegd.
Indien het voornemen tot het opleggen van een boete (mede) berust op gegevens over derden worden de desbetreffende bescheiden, voor zover mogelijk, geanonimiseerd.
5.15 Mededelingsplicht (artikel 67g van de AWR)
Bij het opleggen van een vergrijpboete vermeldt de mededeling de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de boete alsmede de feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat er sprake is van opzet of grove schuld. In voorkomende gevallen dient de mededeling tevens de bijzondere omstandigheden te vermelden van onderdeel 7.6. van deze regeling die tot een matiging dan wel verhoging van de boete hebben geleid.
5.16. Begrijpelijke taal (artikel 67g, derde lid, van de AWR)
Indien de heffingsambtenaar weet dat de belanghebbende noch zijn gemachtigde de Nederlandse taal voldoende begrijpt, vult hij de mededeling aan met een vertaling daarvan, althans een korte weergave in een voor de belanghebbende of zijn gemachtigde begrijpelijke taal.
Indien de belanghebbende niet binnen de in de wet gestelde termijn in bezwaar is gekomen tegen de boete en hij gemotiveerd stelt dat de termijnoverschrijding niet aan hem of zijn gemachtigde kan worden toegerekend, verklaart de heffingsambtenaar hem ontvankelijk in zijn bezwaar, tenzij de heffingsambtenaar aantoont dat deze stelling van de belanghebbende niet juist is.
5.18. Overlijden van belanghebbende (artikel 67i van de AWR)
Indien de heffingsambtenaar binnen vijf jaar na het tijdstip van overlijden van de belanghebbende daarvan op de hoogte raakt en hem geen verzoek heeft bereikt om de boetebeschikking te vernietigen, dan wel de boete te verminderen, past hij artikel 67i, tweede en derde lid, van de AWR ambtshalve toe.
De heffingsambtenaar legt in geval van een eerste, tweede en derde, vierde, vijfde/volgend verzuim een boete op van respectievelijk € 113,–, € 340,–, € 567,–, € 794,– of €1134,–. Wordt de aanslag op € 100,-- of lager vastgesteld, dan legt de heffingsambtenaar een boete op van respectievelijk € 23,–, € 68,–, € 113, € 159,– of € 227,–.
De verzuimenreeks wordt toegepast per belastingmiddel. Om te bepalen of sprake is van een eerste, tweede, derde, vierde of vijfde/volgend verzuim worden verzuimboeten die gelijktijdig met een nihilaanslag of een op een negatief bedrag vastgestelde aanslag zijn opgelegd en verzuimboeten die gelijktijdig met een op een positief bedrag vastgestelde aanslag zijn opgelegd op gelijke voet meegeteld. Er wordt hierbij evenmin onderscheid gemaakt tussen een verzuim wegens het niet doen van aangifte en een verzuim wegens het niet tijdig doen van aangifte. Indien sprake is van afwezigheid van alle schuld telt het verzuim niet mee voor de reeks verzuimen.
7.2. Aanslagbelastingen (artikel 67d van de AWR)
7.3. Aanslagbelastingen (artikel 67e van de AWR)
Met betrekking tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven, legt de heffingsambtenaar gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingsaanslag, een vergrijpboete op, indien het aan opzet of grove schuld van de belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.
Worden de feiten en omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd eerst bekend op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden voor het verstrijken van de navorderingstermijn, dan kan de heffingsambtenaar binnen zes maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag nog een vergrijpboete opleggen. In dat geval deelt de heffingsambtenaar de belanghebbende gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag mee dat nog onderzoek plaatsvindt of het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.
7.4. Kennisgeving / hoorplicht (artikel 67k van de AWR)
7.5. Una Via (artikelen 67o en 69a van de AWR)
Het ‘una via’-beginsel sluit het opleggen van een vergrijpboete op grond van de artikelen 67d of 67e van de AWR uit in gevallen waarin ter zake van hetzelfde feit tegen de belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen omdat de belanghebbende aan de hem daartoe gestelde voorwaarden heeft voldaan (transactie). Omgekeerd sluit het opleggen van een vergrijpboete aan de belanghebbende strafvervolging tegen hem ter zake van hetzelfde feit uit.
Het voorgaande lid houdt in dat de heffingsambtenaar het opleggen van de vergrijpboete aanhoudt zodra hij weet dat bepaald gedrag onderwerp is of kan zijn van een opsporingsonderzoek dan wel van een strafrechtelijke vervolging. Indien de termijn waarbinnen de belastingaanslag en de boetebeschikking moeten zijn opgelegd, dreigt te verstrijken, treedt de heffingsambtenaar tijdig in overleg met de betrokken opsporingsautoriteiten om te bepalen of er definitief voor strafrechtelijke afwikkeling wordt gekozen of dat er alsnog een vergrijpboete wordt opgelegd.
7.6. Bijzondere omstandigheden
Er kunnen omstandigheden zijn die aanleiding geven de hoogte van de boete te verhogen of te matigen, dan wel de reeds opgelegde boete te verminderen.
7.6.1. Strafverzwarende omstandigheden
In daarvoor in aanmerking komende gevallen moet rekening worden gehouden met het aantal malen dat vergrijpen in een bepaalde periode hebben plaatsgevonden (recidive). Van recidive is sprake als aan de belanghebbende voor hetzelfde belastingmiddel reeds eerder een vergrijpboete of een straf is opgelegd. In geval van recidive wordt de vergrijpboete bij grove schuld verhoogd tot maximaal 50% met een minimum van € 100,-- en de vergrijpboete bij opzet tot maximaal 100% met een minimum van € 200,--. Met een straf wordt gelijkgesteld het vervallen van het recht tot strafvordering volgens artikel 76, tweede lid van de AWR of op grond van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht. Verhoging van de boete wegens recidive vindt uitsluitend plaats indien in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de door de heffingsambtenaar opgelegde vergrijpboete reeds eerder een vergrijpboete is opgelegd, een transactie is voldaan, dan wel strafoplegging heeft plaatsgevonden.
De ernst van het te beboeten gedrag kan aanleiding geven de op de voet van artikel 22, tweede en derde lid, van deze regeling, op te leggen boete te verhogen tot maximaal 100%. Hiertoe is in elk geval aanleiding indien sprake is van fraude of zwendel. Van fraude of zwendel is met name sprake in geval van listigheid, valsheid of samenspanning. Indien het gevolg van het te beboeten gedrag is dat de belasting die te weinig is of zou zijn geheven dan wel betaald omvangrijk of verhoudingsgewijs omvangrijk is, verhoogt de heffingsambtenaar de vergrijpboete eveneens tot maximaal 100%.
Buiten de voorgaande leden kan er aanleiding zijn een vergrijpboete te verhogen, dan wel een vermindering van een vergrijpboete te beperken of na te laten op grond van de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende of de wijze waarop, dan wel de omstandigheden waaronder, het feit heeft plaatsgevonden.
7.6.2. Wanverhouding / verzachtende omstandigheden
Tot de omstandigheden welke aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op grond van de hoofdstukken 8 en 9 op te leggen of opgelegde boete en omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit, maar buiten de directe invloedssfeer van de belanghebbende liggen.
7.6.3. Financiële omstandigheden
Zowel bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid als voor de mate waarin de boete de belanghebbende treft, kunnen de financiële omstandigheden van de belanghebbende een rol spelen. Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot matiging dan wel vermindering van de boete leiden.
TOEPASSING HARDHEIDSCLAUSULE NAHEFFING PARKEERBELASTINGEN
Wanneer een belanghebbende ter zake van het parkeren tijdig en op correcte wijze door middel van parkeerapparatuur de verschuldigde parkeerbelastingen heeft voldaan, doch de tijd waarvoor de betaling gold aantoonbaar en onvermijdbaar door overmacht is verstreken, is de heffingsambtenaar bevoegd om de als gevolg daarvan opgelegde naheffingsaanslag met toepassing van de hardheidsclausule te vernietigen.
AMBTSHALVE VASTGESTELDE AANSLAG TOERISTENBELASTING
Wanneer een uitgereikt aangiftebiljet niet is terugbezorgd en voorts indien geen aangiftebiljet is uitgereikt en evenmin is aangevraagd, doch de betrokken persoon naar de mening van de heffingsambtenaar wel voor een aanslag toeristenbelasting in aanmerking komt, wordt die aanslag ambtshalve vastgesteld.
De hoogte van het bedrag van de aanslag wordt in die situatie gebaseerd op 150% van de grondslag die ter zake van die belasting over het daaraan voorafgaande belastingjaar is gehanteerd, tenzij een redelijke schatting van de grondslag tot een daarvan afwijkende aanslag leidt. In dat laatste geval wordt uitgegaan van die redelijke schatting.
TITEL, INWERKINGTREDING, SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
Het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom,
Mevr. Mr. A.C. Spindler Drs. J.M.M. Polman
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 25 januari 2011, nr. 04-15 en bekendgemaakt op 6 februari 2011.