Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Schiedam

Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSchiedam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene Plaatselijke Verordening Schiedam 2010
CiteertitelAlgemene Plaatselijke Verordening Schiedam 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpalgemene plaatselijke verordening

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De volgende artikelen zijn vervallen: Artikel 2.1.5, 2.1.11, 2.1.13, 5.2.1 lid 4, 2.7.2.

De volgend artikelen zijn toegevoegd: Artikel 1.7, 1.8, 2.3.2c, 2.3.3 lid 5, 4.5.2a, 4.6.1 t/m 4.6.3.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149, 154, 174
  2. Wet milieubeheer, art. 10.21, 10.23
  3. Wet op de kansspelen, art. 30
  4. Drank- en Horecawet, art. 18
  5. Wegenverkeerswet 1994

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-04-201005-07-2013Onbekend

09-03-2010

Onbekend

VR 33/2010

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam 2010

 

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING SCHIEDAM

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

A Weg:

1.De weg, als bedoel in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 alsmede de

daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

2.de – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijke pleinen en open

plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen, natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen

voor voertuigen;

3.de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen,

welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar

zijn;

4.andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken,

gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege

degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

B Openbaar water:

alle wateren die – al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins

toegankelijk zijn.

C Bebouwde kom:

de bebouwde kom of kommen waarvan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland de grenzen

hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet.

D Rechthebbende:

een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

E Voertuigen:

alle voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al (aa el) van het Reglement

verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

  • a.

    treinen en trams;

  • b.

    kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

F Vaartuigen:

alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten

en ponten.

G Woonschepen:

schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

H Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats

van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun

vindt in of op de grond.

I Gebouw:

elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden

omsloten ruimte vormt.

J Vee:

eenhoevige dieren, herkauwende dieren en varkens.

K Pluimvee:

klein- en pluimvee, eenden en ganzen.

L Handelsreclame:

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een

commercieel belang te dienen.

Artikel 1.2 Beslistermijn

1.Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen

acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor zover in deze verordening andere

beslistermijnen zijn vastgesteld.

Artikel 1.2a Te late indiening aanvraag

1.Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie

weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het

bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

2.Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen

kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.3 Voorschriften en beperkingen

1.Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften

en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot

bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is

vereist.

2.Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is

verplicht de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen na te komen.

Artikel 1.4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of

krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.5 Inzage vergunning, ontheffing of bewijs van kennisgeving

Vervallen

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan al dan niet tijdelijk worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het

verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of

wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de

vergunning of ontheffing is vereist;

c.indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of

worden nagekomen;

d.indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin

gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

e.indien de houder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1.7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd,

tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of

ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het

belang van :

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID

Paragraaf 1 Orde en veiligheid op de weg

Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op de weg zich tezamen met anderen te begeven naar of al dan niet tezamen met anderen deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen, te vechten of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden. 2. Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie of van een toezichthouder zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen. 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet. 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod. 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Optochten en betogingen

Artikel 2.1.2 Optochten

1.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een optocht, niet zijnde een betoging

als bedoeld in artikel 2.1.3, op de weg te doen plaatsvinden.

  • 2.

    De vergunning kan geweigerd worden in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

  • 3.

    Het doen plaatsvinden van een optocht is van vergunningverplichting vrijgesteld voor door de

burgemeester nader omschreven optochten, mits deze optocht uiterlijk twee weken vóór de datum

waarop deze plaatsvindt schriftelijk bij de burgemeester is gemeld. De burgemeester kan bij het

omschrijven van een optocht waarvoor de vrijstelling van de vergunningplicht geldt,

voorschriften verbinden in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • c.

    de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

  • d.

    de zedelijkheid of de gezondheid.

    • 4.

      De burgemeester kan, naar aanleiding van een melding als bedoeld in lid 3, een aangemeld

optocht verbieden in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • c.

    de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

  • d.

    de zedelijkheid of de gezondheid.

    • 5.

      Het is verboden een optocht te doen plaatsvinden:

  • a.

    die door de burgemeester op grond van het bepaalde in lid 4 is verboden;

  • b.

    indien in strijd wordt gehandeld met de in lid 3 bedoelde voorschriften;

  • c.

    indien aanwijzingen van politie, brandweer en toezichthouders, geven in het belang van de

openbare orde en veiligheid, niet stipt en onverwijld worden opgevolgd.

Artikel 2.1.3 Kennisgeving betogingen, vergaderingen en samenkomsten tot belijden van

godsdienst of levensbeschouwing op openbare plaatsen.

1.Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, vergadering of

samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing, als bedoeld in de Wet openbare

manifestaties, te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en tenminste 72 uur

voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met

inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.4, eerste lid, hierover is bepaald.

2.Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto

tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of

vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als

bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.

3.De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn van

72 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.

Artikel 2.1.4 Te verstrekken gegevens

  • 1.

    Bij de kennisgeving wordt door de burgemeester een opgave verlangd van:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van

godsdienst of levensbeschouwing houdt;

b.het doel van de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of

levensbeschouwing;

c.de datum waarop de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of

levensbeschouwing wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en beëindiging;

  • d.

    de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

  • e.

    voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

  • f.

    maatregelen die degene die de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van

godsdienst of levensbeschouwing houdt, zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

2.Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de

kennisgeving, alsmede de eventueel door de burgemeester gestelde voorschriften zijn vermeld.

3.Van op vooraf bepaalde tijdstippen regelmatig terugkerende betogingen, vergaderingen of

samenkomsten tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing, kan, voordat deze voor de

eerste keer worden gehouden, eenmalig schriftelijk kennis worden gegeven. De voorafgaande

leden zijn van overeenkomstige toepassing.

Vertoning e.d. op de weg

Artikel 2.1.5 Dienstverlening

vervallen

Artikel 2.1.5a Feest, muziek en wedstrijd e.d.

vervallen

Artikel 2.1.6 Straatartiest en straatmuzikant

1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest en straatmuzikant op te treden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan. 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren. 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod

Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.7 Voorwerpen, of stoffen op, aan of boven de weg

1.Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de

publieke functie daarvan, als:

a.het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van

de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen

voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

b.het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan

redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

    • a.

      evenementen bedoeld in artikel 2.2.1;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3.1.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde

onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de

Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2.1.8 Winkeluitstallingen

1.Onverminderd het bepaalde in artikelen 2.1.7 en de Precarioverordening is het verboden

zonder vergunning van het college op, aan of boven de weg, in aan of boven een openbaar water

dan wel op, aan of boven een andere – al dan niet met enige beperking – voor publiek

toegankelijke plaats goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden,

te verkopen of te verstrekken aan het publiek, dan wel in het kader van de verkoop vanuit een

winkel reclameborden te plaatsen of geplaatst te hebben (winkeluitstallingsvergunning).

2.Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd, gewijzigd of worden

ingetrokken:

  • a.

    in het belang van de openbare orde;

  • b.

    in het belang van de brandveiligheid;

  • c.

    in het belang van de verkeersveiligheid of verkeersvrijheid;

  • d.

    in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente;

  • e.

    in het belang van het voorkomen of het beperken van overlast;

  • f.

    gelet op de ruimtelijke omstandigheden ter plaatse.

3. a. Aan de vergunning kan het college voorschriften verbinden, die betrekking hebben op:

  • -

    de oppervlakte en omvang van de uitstalling;

  • -

    de constructie van de uitstalling;

  • -

    de situering van de uitstalling ten opzichte van de winkel.

    • b.

      De vergunning heeft een geldigheidsduur van maximaal 2 jaar na datum van afgifte.

      • 4.

        In afwijking van het gestelde onder het derde lid, sub a, kan het college voor nader aan te

wijzen straten of pleinen of delen van straten of pleinen nadere regels stellen, die betrekking

hebben op:

  • -

    oppervlakte en omvang van de uitstalling;

  • -

    de constructie van de uitstalling;

  • -

    de situering van de uitstalling ten opzichte van de winkel.

Artikel 2.1.9 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1.Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding

daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te

veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2.Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de

Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van

gebouwen.

3.Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het rijk, de provincie, de

gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

4.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het Wetboek van Strafrecht,

de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement, de

Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening van toepassing is.

Artikel 2.1.9a Maken en veranderen van een uitweg

1.Het is verboden zonder voorafgaande melding aan het college een uitweg te maken naar de

weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

2.Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de

Wegenverkeerswet daaronder verstaat.

3.Bij de melding wordt een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande

situatie overgelegd.

4.Het college laat binnen vier weken na ontvangst van de melding weten of het college aan de

gewenste uitweg voorschriften stelt of dat de gewenste uitweg in het geheel niet kan worden

gerealiseerd.

  • 5.

    Het college stelt voorschriften aan de gewenste uitweg indien door het realiseren ervan:

    • a.

      gevaar of hinder ontstaat of dreigt te ontstaan voor het wegverkeer ter plaatse;

    • b.

      het gebruik van een bestaande openbare parkeerplaats onmogelijk wordt gemaakt of dreigt te

worden gemaakt;

  • c.

    de groenvoorziening in de gemeente wordt geschaad of dreigt te worden geschaad.

    • 6.

      Het college weigert slechts de aanleg van de uitweg als door de aanleg een voor het verkeer

gevaarlijke situatie ontstaat die niet door het stellen van voorschriften kan worden voorkomen.

7.Het college stelt de indiener van de melding binnen zes weken na ontvangst van de melding

op de hoogte van de voorschriften als bedoeld in het vierde lid of weigering van de aanleg als

bedoeld in het zesde lid.

8.Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt

voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal

wegenreglement.

Veiligheid van de weg

Artikel 2.1.10 Winkelwagentjes

1.De rechthebbende op een bedrijf, die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes

ter beschikking stelt mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht

deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de

omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes

terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

2.Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke

omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een

winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke

omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte,

grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte

aansluitende parkeerplaats.

3.Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg onbeheerd daarop achter te

laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.

4.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.1.11 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerpen

vervallen

Artikel 2.1.12 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, fontein,

brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te

openen, onzichtbaar te maken, onbruikbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.13 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Vervallen

Artikel 2.1.14 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet

deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.1.15 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

1.De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk,

vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of

voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden

aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2.Het college maakt tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit

bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening

als bedoeld in het eerste lid.

3.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Waterstaatswet 1900, de

Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.16 Verwijdering e.d. van voorzieningen voor verkeer en verlichting

1.Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een

bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan

te beletten of te belemmeren.

2.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het

Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.17 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of

het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

b.bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde

ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik

daarvan te verijdelen of te belemmeren.

2.Een ieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie of van een

toezichthouder onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of

goederen.

Artikel 2.1.18 Benzinepompen op of nabij de weg

Vervallen

Artikel 2.1.19 Veroorzaken van gladheid

1.Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten

lopen.

2.Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel

427, aanhef en onder 4 , van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet

1994.

Artikel 2.1.20 Valschermspringen

1.Het is verboden zonder toestemming van het college uit een zich in de lucht bevindend

luchtvaartuig te springen met een valscherm.

2.Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de

Wet Luchtverkeer, het Luchtverkeersreglement en de regeling valschermspringen.

Verboden slaapverblijf

Artikel 2.1.21 (Slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

Het is verboden op de weg, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te slapen dan wel gelegenheid daartoe te bieden

Melding voorvallen gevaarlijke stoffen

Artikel 2.1.22 Melding voorvallen gevaarlijke stoffen

Een ieder die betrokken is bij, of uit eigen waarneming kennis draagt van een voorval met stoffen,

bedoeld in de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen, dat gevaar oplevert voor de veiligheid van

personen of goederen, is verplicht dit onverwijld te melden aan de politie.

Paragraaf 2 Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

1.In deze paragraaf wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting

van vermaak, met uitzondering van:

  • a.

    bioscoopvoorstellingen;

  • b.

    markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

  • c.

    kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

  • d.

    het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen, dan

wel het organiseren van een verrichting van vermaak in een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1,

waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 2.3.2 is afgegeven, mits deze verrichting van

vermaak behoort tot de bij deze vergunning toegestane vorm van exploitatie;

  • e.

    betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  • f.

    activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1.2 en 5.2.7, alsmede paragraaf 2 van Hoofdstuk 3

van deze verordening.

2.Onder evenement wordt mede verstaan een herdenkingsplechtigheid.

Artikel 2.2.2 Evenement

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren en/of te houden. Het is verboden deel te nemen aan een evenement waarvoor geen vergunning is verleend. Het is voor publiek verboden aanwezig te zijn bij een evenement waarvoor geen vergunning is verleend.

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

  • 3.

    Al dan niet in verband met de bij de aanvraag verstrekte gegevens kan de burgemeester aan de vergunning voorschriften verbinden ter regulering van het evenement, die onder meer betrekking kunnen hebben op:

    • -

      plaats en tijdstip, technische voorzieningen en de verdere inrichtingen;

    • -

      de beveiliging van personen of goederen;

    • -

      de voorkoming van ernstige hinder voor toeschouwers en derden op en rondom de locatie(s) waar het evenement plaatsvindt;

    • -

      het belang van het verkeer;

    • -

      alsmede de verplichting voor organisatoren om in openbare aankondigingen van het evenement aan te geven hoe het evenement per openbaar vervoer kan worden bezocht.

Artikel 2.2.3 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2.2.4 Grootschalig evenement

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      grootschalig evenement: een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, waarvan de aard of de

publieksaantrekkende werking vanuit een oogpunt van openbare orde en veiligheid dusdanig

grootschalig is, dat daarin zonder nadere ordening niet kan worden voorzien;

b.organisator: de natuurlijke of rechtspersoon die een grootschalig evenement organiseert, dan

wel als eerstverantwoordelijke aan de organisatie leiding geeft.

2.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een grootschalig evenement te

organiseren en/of te houden. Het is verboden deel te nemen aan een evenement waarvoor geen

vergunning is verleend. Het is voor publiek verboden aanwezig te zijn bij een evenement

waarvoor geen vergunning is verleend.

3.Onverminderd het in artikel 2.2.2 bepaalde is de organisator van een grootschalig evenement

verplicht in een zo vroeg mogelijk stadium, maar ten minste acht weken voor de datum waarop

het grootschalige evenement zal plaatsvinden, een aanvraag om een vergunning bij de

burgemeester in te dienen. De aanvraag kan op meerdere grootschalige evenementen betrekking

hebben. In bijzondere gevallen kan de burgemeester van deze termijn ontheffing verlenen.

  • 4.

    De aanvraag vermeldt:

    • a.

      de plaats waar het grootschalige evenement wordt gehouden;

    • b.

      de datum en het tijdstip waarop het grootschalige evenement wordt gehouden;

    • c.

      een opgave van het verwachte aantal deelnemers en toeschouwers;

    • d.

      de mogelijke risico's voor verstoring van de openbare orde en veiligheid; en

    • e.

      de maatregelen die de organisator zelf zal nemen om wanordelijkheden zoveel mogelijk te

voorkomen.

Risicoverhogende feiten of omstandigheden waarvan eerst na de aanvraag is gebleken, dienen

door de organisator onverwijld aan de burgemeester te worden gemeld.

5.Al dan niet in verband met de bij de aanvraag verstrekte gegevens kan de burgemeester aan de

vergunning voorschriften verbinden ter regulering van het grootschalige evenement, die onder

meer betrekking kunnen hebben op:

− plaats en tijdstip, technische voorzieningen en de verdere inrichting;

− de beveiliging van personen of goederen;

− de voorkoming van ernstige hinder voor toeschouwers en derden op en rondom de locatie(s)

waar het grootschalige evenement plaatsvindt;

− het belang van het verkeer;

− alsmede de verplichting voor organisatoren om in openbare aankondigingen van het

evenement aan te geven hoe het evenement per openbaar vervoer kan worden bezocht.

6.Het is verboden een grootschalig evenement aan te kondigen, toe te laten, feitelijk te leiden of

daaraan deel te nemen:

a.indien wordt afgeweken van de in de aanvraag, dan wel de naderhand aan de burgemeester

verstrekte gegevens bedoeld in het vierde lid; en

b.indien wordt gehandeld in strijd met de krachtens het vijfde lid door de burgemeester aan de

vergunning verbonden voorschriften.

7.Onverminderd het bepaalde in artikel 2.2.2, lid 2 weigert de burgemeester de vergunning in

ieder geval indien naar zijn oordeel noch door het stellen van voorschriften, noch door de zijdens

de organisator voorgestelde maatregelen, onevenredige schade aan de belangen genoemd in het

vijfde lid kan worden voorkomen, dan wel indien de ter handhaving van openbare orde en

veiligheid noodzakelijke politiecapaciteit een zijns inziens onevenredig beroep op de beschikbare

formatie doet.

8.De organisator van een grootschalig evenement of degene die daarbij de feitelijke leiding heeft,

is verplicht:

a.het grootschalige evenement onverwijld te beëindigen indien daartoe door of namens de

burgemeester een bevel gegeven wordt;

b.ervoor te zorgen dat, nadat het onder a bedoelde bevel is gegeven, geen publiek meer tot het

grootschalige evenement wordt toegelaten;

c.ervoor te zorgen dat de aanwijzingen van ambtenaren van politie, brandweer en

toezichthouders stipt en onverwijld worden opgevolgd.

9.Het is voor het publiek verboden aanwezig te zijn of te blijven bij een grootschalig evenement

ten aanzien waarvan een bevel als bedoeld in het achtste lid, onder a, is gegeven.

10.Het is verboden zich bij gelegenheid van een grootschalig evenement - al dan niet op het

evenemententerrein - op of aan de openbare weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen te

gedragen met het kennelijke doel om de openbare orde of veiligheid te verstoren of te bedreigen.

11.Het is verboden om bij gelegenheid van een grootschalig evenement - al dan niet op het

evenemententerrein - op of aan de openbare weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen

voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, te dragen of te vervoeren die kennelijk bestemd zijn om

de openbare orde of veiligheid te verstoren.

12.Een ieder is verplicht bij gelegenheid van een grootschalig evenement alle aanwijzingen,

gegeven door de politie, brandweer en toezichthouders in het belang van de openbare orde of

veiligheid van personen en goederen, dan wel ter beperking van gemeen gevaar, terstond en stipt

op te volgen.

Artikel 2.2.5 Melding door exploitanten dan wel houders van een horecabedrijf en

verbod naar aanleiding van een melding

1.De exploitant en/of houder van een horecabedrijf zoals bedoeld in artikel 2.3.1 onder A dient

voorafgaand aan elk kwartaal aan te geven, door middel van een schriftelijke melding aan de

burgemeester, welke evenementen er in de inrichting in dat kwartaal zullen gaan plaatsvinden.

2.De burgemeester kan, naar aanleiding van een melding als bedoeld in lid 1, een aangemeld

evenement verbieden in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • c.

    de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

  • d.

    de zedelijkheid of de gezondheid.

    • 3.

      Het is verboden een evenement te organiseren, aan te kondigen, toe te laten, daaraan deel te

nemen of bij een evenement aanwezig te zijn dat niet ingevolge lid 1 is aangemeld, dan wel dat

door de burgemeester op grond van het bepaalde in lid 2 is verboden.

Artikel 2.2.6 vrijstelling vergunningverplichting

1.Het organiseren, houden of deelnemen aan een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1 is van

vergunningverplichting vrijgesteld voor door de burgemeester nader omschreven evenementen,

mits dit evenement uiterlijk twee weken vóór de datum waarop het evenement aanvangt

schriftelijk bij de burgemeester is gemeld. De burgemeester kan bij het omschrijven van een

evenement waarvoor de vrijstelling van de vergunningplicht geldt, voorschriften verbinden in het

belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • c.

    de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

  • d.

    de zedelijkheid of de gezondheid.

    • 2.

      De burgemeester kan, naar aanleiding van een melding als bedoeld in lid 1, een aangemeld

evenement verbieden in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • c.

    de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

  • d.

    de zedelijkheid of de gezondheid.

    • 3.

      Het is verboden een evenement te organiseren, aan te kondigen, toe te laten, daaraan deel te

nemen of bij een evenement aanwezig te zijn:

  • a.

    dat door de burgemeester op grond van het bepaalde in lid 2 is verboden;

  • b.

    indien in strijd wordt gehandeld met de in lid 1 bedoelde voorschriften;

  • c.

    indien aanwijzingen van politie, brandweer en toezichthouders, geven in het belang van de

openbare orde en veiligheid, niet stipt en onverwijld worden opgevolgd.

Paragraaf 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

A.horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in

een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of

rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een

horecabedrijf worden in ieder geval verstaan:een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria,

snackbar,discotheek, buurthuis, clubhuis, afhaalcentrum en broodjeszaak.

B.Onder horecabedrijf als bedoeld onder A wordt mede verstaan een bij dit bedrijf horend terras

en andere aangehorigheden.

  • C.

    Bezoeker: een ieder, die zich in een horecabedrijf bevindt, met uitzondering van:

  • a.

    de levenspartner en kinderen van de exploitant van het horecabedrijf, alsmede diens elders

wonende bloed- en aanverwanten of die van zijn levenspartner;

b.de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het wetboek van

strafrecht;

c.de personen wier tegenwoordigheid in het horecabedrijf wegens dringende omstandigheden

vereist wordt;

d.Werknemers/personen in loondienst van het horecabedrijf c.q. schoonmaakbedrijf, in verband

met (schoonmaak)werkzaamheden.

D.Exploitant van het horecabedrijf: de natuurlijke persoon of personen aan wie een

exploitatievergunning is verleend en/of voor wiens rekening en verantwoordelijkheid een

horecabedrijf wordt geëxploiteerd.

E.Houder van het horecabedrijf: degene die als zodanig in de vergunning als bedoeld in artikel

2.3.2 lid 1 is vermeld en naast de exploitant optreedt als leidinggevende.

F.Terras: een buiten de besloten ruimte liggend gedeelte van een horecabedrijf waar dranken of

spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt.

G.Horecaconcentratiegebied I: Horecaconcentratiegebied I zoals aangewezen in het

(ontwerp)bestemmingsplan Binnenstad.

H.Binnenstad: het gebied omsloten door de Broersvest, de Koemarkt, water van de Buitenhaven,

water van de Nieuwe Haven, water van de Noordvestgracht, het water van de Schie, het

Overschieseplein, de Emmastraat, de Singel en het Emmaplein.

Artikel 2.3.2 Vergunningplicht

1.Het is, behoudens het bepaalde in artikel 2.3.3, verboden zonder vergunning van de

burgemeester een horecabedrijf als bedoeld in deze paragraaf te exploiteren

(exploitatievergunning).

2.Indien naar het oordeel van de burgemeester onvoldoende vaststaat dat er geen sprake zal zijn

van het bepaalde in artikel 2.3.6, tweede lid, of in artikel 2.3.8, tweede lid, kan door de

burgemeester een vergunning worden afgegeven voor een proefperiode van ten hoogste een jaar

(voorlopige vergunning).

3.Indien gedurende de proefperiode als bedoeld in het tweede lid blijkt dat sprake is van het

bepaalde in artikel 2.3.6, tweede lid, of in artikel 2.3.8, tweede lid kunnen door de burgemeester

nadere voorschriften worden gesteld of kan de burgemeester de voorlopige vergunning intrekken.

4.Indien tijdens de proefperiode niet van bezwaren is gebleken, deelt de burgemeester de

exploitant van het horecabedrijf schriftelijk mede, dat de voorlopige vergunning met ingang van

een nader door hem te bepalen datum dient te worden beschouwd als een vergunning, als bedoeld

in het eerste lid.

5.Bij het van kracht worden van een verleende nieuwe vergunning vervalt de oude vergunning

van rechtswege.

6.Een exploitatievergunning vervalt van rechtswege zodra (één van) de exploitant(en) niet meer

als zodanig functioneert of zodra de ondernemingsvorm wijzigt.

7.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat voor

bepaalde categorieën horecabedrijven een beperkte geldigheidsduur van de exploitatievergunning

vaststellen.

Artikel 2.3.2a Eisen exploitant en houder(s) vergunningplichtig horecabedrijf

1.De exploitant (en) en de houder(s)moeten voor het verkrijgen van een vergunning voldoen aan

de eisen die bij of krachtens artikel 8, tweede lid, onder a en b en lid 3 van de Drank- en

Horecawet worden gesteld aan leidinggevenden.

2.de exploitant moet de leeftijd van 21 jaar en de houder(s) de leeftijd van 18 jaar hebben

bereikt.

Artikel 2.3.2b Aanwezigheid exploitant(en) en houder(s) vergunningplichtig horecabedrijf

1.Het is verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat er een

exploitant of houder aanwezig is.

2.De exploitant moet regelmatig in het horecabedrijf aanwezig zijn.

Artikel 2.3.2c Verantwoordelijkheid exploitant(en) en houder(s)

1.De exploitant is verantwoordelijk voor het vertonen van algemeen aanvaardbaar gedrag van de

bezoekers in en in de nabijheid van het horecabedrijf

2.Het gedrag van de bezoekers van het horecabedrijf dient de normale situatie niet negatief te

beïnvloeden.

3.De exploitant en houder dienen gehoor te geven aan de aanwijzingen van een toezichthouder

die krachtens zijn functie van zijn bevoegdheden gebruik maakt.

Artikel 2.3.3 Vrijstelling vergunningplicht

Vrijgesteld van exploitatievergunningsplicht (behoudens uitbreiding met of van een terras) zijn

horecabedrijven of-activiteiten in of behorend bij:

1.logiesverstrekkers, kantoren (bedrijfskantines), scholen, musea, verzorgings- en

verpleegtehuizen, ziekenhuizen, rouwcentra en crematoria, voor zover deze uitsluitend in gebruik

zijn of dienen ter ondersteuning van de bedrijfsvoering en dus zijn gericht op personen die van de

hoofdfunctie gebruikmaken.

2.niet commerciële sport- en recreatieverenigingen en –stichtingen, voor zover deze uitsluitend

in gebruik zijn of dienen ter ondersteuning van de doelstellingen van de betreffende vereniging of

stichting en dus zijn gericht op leden, medebeoefenaars van de betreffende discipline en

toeschouwers van wedstrijden en overige verenigingsactiviteiten.

3.commerciële sport- en recreatieclubs, voor zover deze uitsluitend in gebruik zijn of dienen ter

ondersteuning van de bedrijfsvoering en dus zijn gericht op personen die van de hoofdfunctie

gebruikmaken, waarbij geen alcoholhoudende dranken worden geschonken.

4.winkels als bedoeld in de Winkeltijdenwet waarin het verkopen van etenswaren en/of

drinkwaren mede tot de hoofdactiviteiten van de bedrijfsvoering behoort, alsmede

winkelondersteunende horecabedrijven met openingstijden tussen 07:00 uur en 22:00 uur, waarbij

geen alcoholhoudende dranken worden geschonken en een eventueel bijbehorend terras direct aan

de voorgevel van het bedrijfspand is geplaatst en bestaat uit maximaal 2 tafels (van 1m x 1m) en

4 stoelen/zitplaatsen, en het uiterlijk aanzien van het terras voldoet aan geldende

welstandscriteria.

5.Het bepaalde in 2.3.2c is van overeenkomstige toepassing op de exploitant/houder van de

horecabedrijven of -activiteiten als bedoeld in dit artikel.

Artikel 2.3.4 Vergunningaanvraag en verlening

1.De burgemeester stelt nadere regels vast omtrent de gegevens en bescheiden die bij

vergunningaanvraag en ontheffingaanvraag moeten worden overgelegd.

  • 2.

    Per horecabedrijf wordt niet meer dan één aanvraag tegelijk in behandeling genomen.

  • 3.

    De vergunning wordt uitsluitend verleend aan en op naam gezet van de exploitant van het

horecabedrijf; de vergunning is niet overdraagbaar.

4.Een vergunning voor een horecabedrijf wordt alleen verleend aan een natuurlijk persoon.

Artikel 2.3.5 Beslistermijn

De burgemeester beslist binnen twaalf weken na de datum waarop de aanvraag compleet met

bijbehorende gegevens en bescheiden is ontvangen. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste

twaalf weken worden verdaagd.

Artikel 2.3.6 Weigerings- en intrekkingsgronden

1. a. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 weigert de burgemeester de vergunning indien de

vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan of een

geldend bestemmingsplan of een geldende Leefmilieuverordening. Hierbij wordt een bij het

horecabedrijf behorend terras buiten beschouwing gelaten.

b.De burgemeester weigert de vergunning, indien niet wordt

voldaan aan het bepaalde in artikel 2.3.2a eerste en tweede lid.

2.De burgemeester kan de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, als naar zijn oordeel de

openbare orde gevaar loopt en/of de woon- of leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf

door de aanwezigheid van het horecabedrijf op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

3.Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester

rekening met:

a.het karakter van de straat en van de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal komen te

liggen;

  • b.

    de aard van het horecabedrijf;

  • c.

    de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan

door de exploitatie van het horecabedrijf;

d.de wijze van bedrijfsvoering van de exploitant en houder(s) van het horecabedrijf in deze of in

andere horecabedrijven.

4.De burgemeester kan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk

intrekken of wijzigen:

a.indien blijkt, dat de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens en

bescheiden is verleend;

b.indien de exploitant en/of(één van) de houder(s) van het horecabedrijf de bepalingen in deze

paragraaf, danwel de voorschriften, behorende bij de vergunning, overtreedt;

c.indien aannemelijk is, dat de exploitant en/of (één van) de houder(s) van het horecabedrijf

betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit het

horecabedrijf, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor

het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;

d.indien de exploitant en/of(één van) de houder(s) van het horecabedrijf toestaat dan wel

gedoogt, dat in zijn horecabedrijf strafbare en beboetbare feiten worden gepleegd;

e.indien de exploitant en/of(één van) de houder(s) van het horecabedrijf zich schuldig maakt aan

discriminatie;

f.indien zich in of vanuit het horecabedrijf anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees

wettigen, dat het geopend blijven van het horecabedrijf gevaar oplevert voor de openbare orde

en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;

g.indien op grond van verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het

verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen, dat intrekking wordt gevorderd door de

belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist.

  • h.

    Indien niet langer wordt voldaan aan de ingevolge artikel 2.3.2 a en b gestelde eisen.

    • 5.

      De vergunning vervalt, indien de exploitatie van het horecabedrijf voor een periode van langer

dan zes maanden is of wordt onderbroken, alsmede indien er sprake is van een gewijzigde

exploitatie, waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd.

Artikel 2.3.7 Sluiting van horecabedrijven

1.De burgemeester kan een horecabedrijf –al dan niet voor een bepaalde duur- gesloten

verklaren:

  • a.

    indien dat horecabedrijf wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

  • b.

    indien dat horecabedrijf wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden

voorschriften, dan wel in strijd met de voorschriften genoemd in artikel 2.3.2b en 2.3.8;

c.indien de burgemeester oordeelt, dat een van de in artikel 2.3.6, vierde lid, genoemde situaties

waarin intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.

2.De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting

op, in of nabij de toegang of toegangen van het horecabedrijf is aangebracht.

3.Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de

burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden

hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen

herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

4.Het is de exploitant en/of de houder(s) van het horecabedrijf verboden na het van kracht

worden van de sluiting als bedoeld in het eerste lid, bezoekers tot het horecabedrijf toe te laten of

daarin te laten verblijven.

5.Het is een ieder verboden in een bij besluit van de burgemeester gesloten horecabedrijf als

bezoeker te verblijven.

Artikel 2.3.8 Terrassen

1.Bij vergunningaanvragen voor een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen

(behoudens terrassen kleiner dan 2 tafels en 4 stoelen, als genoemd in 2.3.3), beslist de

burgemeester – gelet op de openbare orde en veiligheid ter plaatse – tevens over de

ingebruikneming van de openbare weg.

2.Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.6, tweede lid, kan de burgemeester de in het eerste

lid bedoelde ingebruikneming van de openbare weg weigeren:

a.als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de

bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

b.als dat gebruik een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de

weg;

c.als dat gebruik afbreuk doet aan andere publieke functies van de openbare ruimte, inclusief de

bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan.

3.Het is verboden op of in de omgeving van een terras dranken en/of eetwaren voor gebruik ter

plaatse te verstrekken:

a.buiten dat deel van de weg waarvan het gebruik ingevolge het bepaalde in het eerste lid is

toegestaan;

  • b.

    aan degenen die geen gebruik maken van de op dat terras aanwezige zitplaatsen

    • 4.

      De burgemeester stelt nadere regels vast ten aanzien van de ingebruikname van het terras.

    • 5.

      De houder van het horecabedrijf is verplicht te zorgen dat dagelijks, uiterlijk een uur na

sluiting van het horecabedrijf, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een

ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in dit artikel, in de nabijheid

van het terras op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van

dat terras afkomstig, worden verwijderd.

Artikel 2.3.9 Openings- en sluitingstijden

1.Het is verboden om een horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers

toe te laten op andere tijdstippen dan van 07.00 uur tot 01.00 uur op zondag tot en met donderdag,

en van 07:00 uur tot 02:00 uur op vrijdag en zaterdag en nationale en algemeen erkende

feestdagen (behalve Goede Vrijdag).

2.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat voor een

of meer horecabedrijven de in het eerste en derde lid genoemde openingstijden –al dan niet

tijdelijk- beperken, dan wel andere openings- en sluitingstijden vaststellen.

3.Het is verboden een terras, behorende bij een horecabedrijf, voor bezoekers geopend te hebben

of daarop bezoekers toe te laten op andere tijdstippen dan de in de onderstaande tabel genoemde:

Ligging horecabedrijf met terras Maximaal mogelijke openingstijden Binnenstad 07.00 tot 01.00 uur

Gehele gemeente met uitzondering van de binnenstad 07.00 tot 22.00 uur

4.De burgemeester kan in de volgende gevallen ontheffing verlenen van de in het eerste, tweede

en derde lid genoemde openings- en sluitingstijden:

a.aan horecabedrijven gelegen in horecaconcentratiegebieden I kan ontheffing verleend worden

van de in het eerste en tweede lid genoemde sluitingstijden tot maximaal 4.00 uur op maandag tot

en met zondag.

b.aan horecabedrijven die buiten de binnenstad zijn gelegen kan ontheffing verleend worden van

de in het derde lid genoemde sluitingstijd van terrassen tot maximaal 1.00 uur, indien naar het

oordeel van de burgemeester vast staat dat van de verruimde openingstijden van het terras geen

hinder ondervonden kan worden.

c.op dagen die op grond van artikel 4.1.2 door het college zijn aangewezen als collectieve

festiviteit, kunnen voor de gebieden waarvoor de aanwijzingen gelden de volgende ontheffingen

van de sluitingstijden uit het eerste, tweede en derde lid verleend worden:

binnenstad, zondag t/m donderdag: horecabedrijf: tot 02.00 uur,

binnenstad, vrijdag en zaterdag: horecabedrijf: tot 04.00 uur,

overig: vrijdag en zaterdag: horecabedrijf: tot 03.00 uur, terras: tot 23.00 uur.

d.in aansluiting op lid 4 sub c kan op 1 januari en Koninginnedag ontheffing tot 04.00 uur

worden verleend voor horecabedrijven binnen de gehele gemeente.

e.aan horecabedrijven in de binnenstad gedurende maximaal 5 dagen per jaar in het geval van

een bijzondere gelegenheid om op vrijdag of zaterdag geopend te blijven tot 04:00 uur of zondag

t/m donderdag tot 02:00 uur en aan horecabedrijven buiten de binnenstad op vrijdag en zaterdag

tot 03:00 uur.

5.Het is verboden zich als bezoeker in een horecabedrijf te bevinden op tijden waarop het

horecabedrijf voor het publiek gesloten moet zijn.

6.De burgemeester kan, als naar zijn oordeel sprake is van een bijzondere omstandigheid (van

zeer tijdelijke aard), algemene ontheffing verlenen van de krachtens dit artikel geldende

openings- en sluitingstijden voor een of meer bepaalde horecabedrijven.

7.Een ontheffing wordt in ieder geval geweigerd als sprake is van het bepaalde in artikel 2.3.6,

tweede lid.

Artikel 2.3.10 Raamkaart

Vervallen.

Artikel 2.3.10a Overgangsrecht

De beperking met betrekking tot de geldigheidsduur van 5 jaar van de reeds verleende

vergunningen sinds 26 mei 2004 komt met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening

te vervallen.

Artikel 2.3.11 Ordeverstoring

Het is verboden in en om een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2.3.12 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174

van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd

bestuursorgaan ten behoeve van artikel 2.3.2, 2.3.3 en 2.3.9.

Beperkte verstrekking sterke drank

Artikel 2.3.13 Beperking verstrekking sterke drank

1.Het is verboden anders dan om niet sterke drank voor gebruik ter plaatse te verstrekken in een

besloten ruimte:

a.waarin of in een gedeelte waarvan uitsluitend of in hoofdzaak geringe etenswaren, zoals

belegde broodjes, patates frites en kroketten worden verkocht;

  • b.

    waarin onderwijs wordt gegeven;

  • c.

    die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij jeugdsociëteiten

en/of sportorganisaties of –instellingen;

d.die of waarvan een onderdeel in gebruik is als wachtruimte voor passagiers van een openbaar

vervoersbedrijf.

2.Van het verbod, gesteld in het eerste lid, kan de burgemeester ontheffing verlenen.

Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.14 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

A.inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan

personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

B.houder: degene die een inrichting exploiteert dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.3.15 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt,

is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.16 Nachtregister

De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek

van Strafrecht, bij te houden dat ingericht is volgens het door de burgemeester vastgestelde

model.

Artikel 2.3.17 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld

aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats,

geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te

verstrekken.

Voor publiek openstaande gebouwen

Artikel 2.3.18 Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen

1.De burgemeester kan, indien de openbare orde dit naar zijn oordeel vereist, de gehele of

gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw - niet zijnde een

inrichting als bedoeld in paragraaf 3.1 of hoofdstuk 3 - of een bij dat gebouw behorend erf.

2.De burgemeester maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van zijn

bevel op of nabij de (hoofd)toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat

gebouw behorende erf. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is

aangebracht.

3.Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt

aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

4.Het is de rechthebbende op en de beheerder van een gebouw of erf als bedoeld in het eerste lid

verboden daarin bezoekers toe te laten of daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht

is.

5.Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten gebouw of erf te

bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

6.Onder bezoekers worden voor de toepassing van het vierde en vijfde lid niet verstaan de

personen wier tegenwoordigheid in het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat

gebouw behorende erf wegens dringende omstandigheden vereist wordt.

7.Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de

burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden

hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen

herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Paragraaf 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.0 Betreden gesloten woning of lokaal

1.Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet

voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

2.Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor

het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek

toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

3.Dit verbod geldt niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens

dringende redenen noodzakelijk is.

4.De burgemeester is bevoegd van het in het eerste en tweede lid bedoeld verbod ontheffing te

verlenen.

Artikel 2.4.1 Plakken en kladden

1.Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is

te bekrassen of te bekladden.

2.Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of dat

gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

a.een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken of op andere

wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

b.met kalk, krijt of een kleur of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of

te doen aanbrengen.

3.Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens

wettelijk voorschrift.

4.Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en

bekendmakingen.

5.Het is verboden de in het vierde lid bedoelde plaatsen te gebruiken voor het aanbrengen van

handelsreclame.

6.Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en

bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en

bekendmakingen.

7.De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een

opsporingsambtenaar of toezichthouder op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.2 Vervoer plakgereedschap e.d.

1.Het is verboden tussen ’s avonds 10 uur en ’s morgens 6 uur op de weg of openbaar water te

vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof,

verfspuitbus of verfgereedschap.

2.Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in dat lid bedoelde

materialen of gereedschappen niet zijn gebezigd of niet zijn bestemd voor handelingen als

verboden in artikel 2.4.1.

Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 2.4.3 Vervoer inbrekerswerktuigen

1.Het is verboden tussen ’s avonds 10 uur en ’s morgens 6 uur op de weg te vervoeren of bij

zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp

of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig toegang tot een gebouw of erf te verschaffen,

onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te

vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

2.Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in dat lid bedoelde

gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Algemeen hinderlijk gedrag

Artikel 2.4.4 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op of aan de weg te klimmen, te liggen of zich anderszins te bevinden op een beeld,

monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig,tram, metro, hek,

heining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

b.zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan gebruikers van nabij

de weg gelegen gebouwen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt;

c.voor een ieder die daartoe niet bevoegd is, zich op de weg binnen de voor een brug geplaatste

afsluitingen te bevinden nadat een of meer van die afsluitingen zijn of worden gesloten, dan wel

een afsluiting voor een brug te openen.

2.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover artikel 424, 426 bis, 431 van het

Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2.4.4a Verplichte route

1.Het is de door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op door hem

aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.

2.De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.4.4b Openlijk drankgebruik

1 Het is verboden op of aan de weg alcoholhoudende drank te nuttigen, indien dit gepaard gaat

met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins

overlast veroorzaken.

2 Het is verboden op of aan de weg, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen

gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met

alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

3 Het bepaalde in het tweede en in het vijfde lid geldt niet voor:

  • a.

    een terras en aanhorigheid dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 2.3.8;

  • b.

    de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt

krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

4 De burgemeester kan in een vergunning als bedoeld in artikel 2.2.2 of in een vergunning als

bedoeld in artikel 2.2.4. onder door hem te stellen voorwaarden ontheffing verlenen van het in het

tweede lid of in het vijfde lid gestelde verbod.

5 Het is verboden op of aan de weg, die deel uitmaakt van de navolgende gebieden,

alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met

alcoholhoudende drank bij zich te hebben:

a elk gebied binnen een straal van 100 meter rond een bus- of tramhaltepaal, metro- of

treinstation, of een taxistandplaats;

b schoolpleinen, kinderspeelplaatsen, speelvelden, delen van de weg waarop

kinderstraatmeubilair is geplaatst, zandbakken en trapvelden, alsmede het gebied dat om een

dergelijk object is gelegen, te weten het gebied binnen een afstand van 50 meter van de buitenste

grenzen van dat object.

Artikel 2.4.4c. Messen en andere voorwerpen als (steek)wapen

1 Het is verboden op de weg, met inbegrip van daaraan gelegen, voor publiek toegankelijke,

gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens en andere voorwerpen die als

(steek)wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te hebben.

2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens, behorende tot de categorieën I, II,

III en IV van de Wet wapens en munitie, en niet voor voorwerpen, die zodanig zijn ingepakt, dat

deze niet voor dadelijk gebruik kunnen worden aangewend.

Artikel 2.4.5 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek, bordes, poort, nis of op een trap op te houden;

    • b.

      zich in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te bevinden.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en

soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden

zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte

van een zodanig gebouw.

Artikel 2.4.5a Hinderlijk gedrag op pleinen

1.Het is verboden:

a zich zonder redelijk doel op een schoolplein of speeltuin op te houden;

b zich zonder redelijk doel op andere door het college aangewezen plaatsen en pleinen op te

houden. Het college kan bij deze aanwijzing nadere dagen en tijden aangeven waarop het verbod

geldt.

2.Het college kan van het in het eerste lid genoemde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.4.5b Overige hinderlijk gedrag

1.Het is verboden op de weg kerstbomen, autobanden en andere voorwerpen of stoffen te

vervoeren en/of bij zich te dragen of anderszins voorhanden te hebben, met het kennelijke

doel deze op de weg te verbranden.

2.Het college kan van het in het eerste lid genoemde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.4.6 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden

in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar

vervoermiddel, parkeergarage, winkelcentrum, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het

publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander

doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.6a Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een

raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek

indien:

1.dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat

portiek;

2.daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.4.6b Overlast van fiets of bromfiets op markt en evenemententerrein,

kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met

een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein

waar een markt, evenement, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die

publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2.4.7 Bespieden van personen

1.Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of

woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit

gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

2.Het is verboden met behulp van enig middel een persoon te bespieden.

Artikel 2.4.8

vervallen

Overlast door dieren

Artikel 2.4.9 Loslopende honden

1.Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten

lopen:

  • a.

    binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

  • b.

    op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte speelpleinen bij

scholen, kinderspeelplaats, speeltuinen, op trapveldjes zandbak of speelweide of op een andere

door het college aangewezen plaats;

c.op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de

eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

2.Het verbod geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn

handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar

gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd

opleidt tot geleidehond.

3.Het in het eerste lid gestelde gebod geldt niet voor door het college aangewezen

hondenlosloopgebieden en door of namens de Gemeente Schiedam ingerichte uitlaatplaatsen.

Artikel 2.4.10

vervallen

Artikel 2.4.11 Verontreiniging door honden

1.De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich op of aan

de weg niet van uitwerpselen ontdoet.

2.De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven

indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk

worden verwijderd.

3.Het in het eerste lid gestelde gebod geldt niet voor door het college aangewezen

hondenlosloopgebieden en door of namens de Gemeente Schiedam ingerichte uitlaatplaatsen.

4.De eigenaar of houder van een hond is verplicht om, wanneer hij zich met de hond op de weg

begeeft, middelen bij zich te dragen om uitwerpselen van de hond op te ruimen.

Artikel 2.4.12 Gevaarlijke honden

1.Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten

lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

a.anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft

bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met

het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

b.anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of

de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en

muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

2.In afwijking van artikel 2.4.9, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid

bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar

identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

3.In het eerste lid wordt verstaan onder: a. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn

met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter; b. muilkorf: een

muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren.

4.Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voor zover de Regeling agressieve

dieren van toepassing is.

Artikel 2.4.13 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

1.In de gevallen, waarin artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing is, is hij,

die een dier onder zijn hoede heeft, verplicht er voldoende zorg voor te dragen, dat dit dier geen

gevaar voor of overlast aan personen kan opleveren en geen hinder of schade kan toebrengen aan

een anders eigendom dan wel de openbare gezondheid.

2.Het college is bevoegd buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer gedeelten van

de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van

overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

  • a.

    aanwezig te hebben; dan wel

  • b.

    aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of

opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

c.aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is

aangegeven.

3.Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier

of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met

inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter

aantal dan door het- college is aangegeven.

4.Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het

eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid

gestelde verbod.

Artikel 2.4.14

vervallen

Artikel 2.4.15 Loslopend vee of pluimvee

De rechthebbende op vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg gelegen weiland of

terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te

zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan

bereiken.

Artikel 2.4.16 Ongedierte

1.De hoofdgebruiker of de eigenaar van een onroerende zaak of enig gedeelte daarvan, gelegen

in een door het college aangewezen gedeelte van de gemeente, is verplicht ter voorkoming van

schade door ongedierte aan eigendommen of gezondheid:

  • A.

    overeenkomstig de door of namens het college gegeven voorschriften:

  • a.

    verdelgingsmiddelen uit te leggen en uitgelegd te houden;

  • b.

    vangmiddelen te plaatsen en in stand te houden;

  • c.

    eetbaar afval buiten gebouwen niet anders aanwezig te hebben dan op voor ongedierte

ontoegankelijke wijze;

B.maatregelen te gedogen die door het college zijn getroffen.

Overige zaken m.b.t. openbare orde en veiligheid

Artikel 2.4.17 Bedelarij

Het is verboden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw (winkels

daaronder begrepen) te bedelen om geld en andere zaken.

Paragraaf 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

A.Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op

grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

B.Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van

alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

1.De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen

die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de

burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

  • a.

    het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b.

    de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c.

    een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is – soort, merk

en nummer van het goed;

  • d.

    de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

  • e.

    de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

    • 2.

      De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van

Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a.wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437ter, tweede lid, van het Wetboek van

Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis

stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te

doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van

zijn onderneming in gebruik genomen;

b.de onder a. bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in

ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn

woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn

onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

c.aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te

hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;

d.indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden

vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan

onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;

e.zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe

door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

f.wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken,

onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris

hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen

goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige

wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijf

1.Het is de exploitant en houder van een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1 verboden toe

te laten dat een persoon in die inrichting roerende zaken verhandelt, zulks voor zover dit de

directe aanbieding en levering omvat.

  • 2.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      horecabedrijf: het bedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1 onder A. en B.;

    • b.

      houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1 onder E.

Paragraaf 6

vervallen

Paragraaf 7 Vuurwerk en carbid

Artikel 2.7.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.7.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Vervallen

Artikel 2.7.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.7.4 Bezigen van carbid

1. Het is verboden carbid op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 2.

    De in het eerste gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Paragraaf 8 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen

ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats

indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1 eerste, tweede en derde lid, 2.1.2 eerste lid,

2.1.7 eerste en derde lid, 2.1.9 eerste lid, 2.1.12, 2.1.13 eerste lid, 2.1.16, 2.2.4 achtste, negende,

tiende, elfde en twaalfde lid, 2.4.4 eerste lid, 2.4.4a, 2.4.4b eerste en vierde lid, 2.4.4c, 2.4.5,

2.4.5a, 2.4.5b, 2.4.6 en 2.7.3 eerste en tweede lid van de Algemene Plaatselijke Verordening

groepsgewijs niet naleven.

Paragraaf 9 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 151b van de Gemeentewet, bij

verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees

voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek

openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied .

Paragraaf 10 Verblijfsontzeggingen

Artikel 2.10.1 Verblijfsontzegging

1.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die zich gedraagt in strijd

met artikel 2.1.1, 2.4.4, 2.4.4b, 2.4.4c, 2.4.5, 2.4.5a, 2.4.5b, 2.4.6, 2.4.17, 3.1.7, 3.3.2, 3.3.3, of

3.3.5 een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van 24 uur te

bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde

gedragingen hebben plaatsgehad (verblijfsontzegging).

2.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder een

verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen zes maanden na het

opleggen van dit verbod wordt geconstateerd, dat hij zich opnieuw gedraagt in strijd met de in het

eerste lid genoemde artikelen, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod

genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen te bevinden op in dat verbod aangewezen

plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.

3.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder een

verblijfsontzegging voor de duur van veertien dagen is opgelegd en ten aanzien van wie binnen

zes maanden na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd, dat hij zich opnieuw gedraagt

in strijd met de in het eerste lid genoemde artikelen, een verbod opleggen om zich gedurende een

in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen te bevinden op in dat verbod

aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben

plaatsgehad.

4.De burgemeester beperkt de in het eerste, tweede of derde lid genoemde verboden, indien dat

in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

5.Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.

HOOFDSTUK 3. PROSTITUTIE, KANSSPELEN EN DRUGS

Paragraaf 1 Seksinrichtingen, Escortbedrijven, Straatprostitutie e.d.

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

A.prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een

ander tegen vergoeding;

B.prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met

een ander tegen vergoeding;

C.seksinrichting: de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een

omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van

erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval

verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf

waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

D.escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersonen die bedrijfsmatig

of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in

de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

E.exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een

seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die

rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

F.beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent

in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • G.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen

noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.1.10 genoemde belangen, kan het college met betrekking tot de

uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Seksinrichtingen, escortbedrijven, straatprostitutie e.d.

Artikel 3.1.3 Vergunningplicht

1.Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder

vergunning van de burgemeester.

2.In de aanvraag voor de vergunning wordt in ieder geval vermeld, dan wel bij de aanvraag

wordt in ieder geval gevoegd:

  • a.

    de persoonsgegevens van de exploitant;

  • b.

    de persoonsgegevens van de beheerder;

  • c.

    de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

  • d.

    een plattegrond van de inrichting met een schaal van tenminste 1:100 waarop duidelijk het

aantal werkruimten is aangegeven;

  • e.

    het aantal werkzame prostituees;

  • f.

    de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening

met een schaal van tenminste 1:1000;

  • g.

    bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

  • h.

    bewijs waaruit blijkt dat de exploitant (zelfstandig) gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte

bestemd voor de seksinrichting;

  • i.

    de telefoonnummers waarmee het escortbedrijf de prostitutie aanbiedt.

    • 3.

      De in lid 2 van dit artikel gestelde eisen onder d en f gelden niet voor een escortbedrijf.

    • 4.

      Per seksinrichting of escortbedrijf wordt niet meer dan één aanvraag tegelijk in behandeling

genomen.

5.De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant en op naam gesteld van de

exploitant en de beheerders, de vergunning is niet overdraagbaar.

Artikel 3.1.4 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

    • c.

      en hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant of de beheerder in ieder geval niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk

veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • -

    bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid Vreemdelingen;

  • -

    de artikelen 137c t/m 137g, 140, 197a, 197b, 197c, 240b, 242 t/m 249, 250a (oud), 252, 273a, 300 t/m 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

  • -

    de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 jo artikel 8 of jo artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

  • -

    de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

  • -

    de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

    • 3.

      Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld;

      • a.

        vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

      • b.

        een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

    • 4.

      De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

      • a.

        bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag;

      • b.

        bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

    • 5.

      De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een inrichting die voor tenminste één maand door de burgemeester is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.1.3 is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3.1.5 Aanwezigheid van een toezicht door exploitant en beheerder

1.Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend hebben, zonder dat de ingevolge

artikel 3.1.3 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels

XIV (misdrijven tegen zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het

Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en minutie;

b.geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet

arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

3.Het is de exploitant en de beheerder verboden personen jonger dan 18 jaar toegang te verlenen

tot de seksinrichting.

4.De exploitant en beheerder van een escortbedrijf treft maatregelen ter waarborging van de

veiligheid van de prostituee en ter voorkoming van feiten genoemd in het tweede lid.

Artikel 3.1.6 Sluitingstijden

1.Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe

te staan of te laten verblijven tussen 01.00 en 07.00 uur en in het weekeinde (vrijdagavond en

zaterdagavond) tussen 02.00 en 07.00 uur.

2.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en het woon- of leefklimaat voor een

bepaald gebied voor een of meer inrichtingen de in het eerste lid genoemde sluitingstijden, al dan

niet tijdelijk, beperken, dan wel andere sluitingstijden vaststellen.

3.Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd

dat die inrichting krachtens het eerste lid, dan wel krachtens artikel 3.1.13, gesloten dient te zijn.

4.Het in het eerste lid of het krachtens het tweede bepaalde geldt niet voor zover krachtens het

bepaalde in de Wet milieubeheer aan de seksinrichting sluitingstijden zijn voorgeschreven die op

een vroeger tijdstip zijn gelegen.

Artikel 3.1.7 Straatprostitutie

1.Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot

prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

2.Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door

politieambtenaren of toezichthouders het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een

bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3.1.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische

goederen, afbeeldingen en dergelijke

1.In dit artikel wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het

betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel

174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

2.Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen,

opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotischpornografische

aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

a.indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekend gemaakt dat de wijze

van tentoonstellen, aanbieding of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en

leefomgeving in gevaar brengt;

b.anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare

orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

3.Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of

aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel

afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7,

eerste lid van de Grondwet.

Artikel 3.1.8a Sekswinkels

1.In deze paragraaf wordt onder sekswinkel verstaan: de voor het publiek toegankelijke,

besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren

plegen te worden verkocht of verhuurd.

2.Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te

exploiteren in het door het college in het belang van de openbare orde of de woon-en

leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Beslistermijn; weigeringsgronden; geldigheid vergunning

Artikel 3.1.9 Beslistermijn

1.De burgemeester beslist op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.1.3, eerste lid,

binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag met de bijbehorende gegevens en bescheiden

is ontvangen.

2.De burgemeester kan zijn besluit eenmaal voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.1.10 Weigeringsgronden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 weigert de burgemeester de vergunning als bedoeld in artikel 3.1.3, eerste lid, indien:

    • a.

      de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan of met een stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;

    • b.

      indien de vestiging of exploitatie in strijd is met de grond van artikel 3.1.2 bij nadere regels gestelde inrichtings- en bedrijfsvoeringseisen;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    • d.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.1.4 gestelde eisen.

  • 2.

    De burgemeester kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1.8, de vergunning als bedoeld in artikel 3.1.3, eerste lid,weigeren als naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting nadelig wordt beïnvloed. Bij de toepassing van deze weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te liggen;

    • b.

      de aard van de inrichting;

    • c.

      de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3.1.3, eerste lid, worden geweigerd in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

3.1.10a Intrekkingsgronden

De burgemeester kan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd, gedeeltelijk of geheel

intrekken, indien:

a.blijkt dat de vergunning op grond van onjuiste of onvolledige gegevens en bescheiden is

verleend;

b.de ingevolge artikel 3.1.3, tweede lid, onder a in de vergunning vermelde exploitant niet

feitelijk de exploitatie voert;

c.de exploitant of beheerder bepalingen in deze paragraaf, de nadere regels bedoeld in artikel

3.1.2 dan wel de voorschriften, behorende bij de vergunning, overtreedt;

  • d.

    in de seksinrichting een minderjarige prostituee wordt aangetroffen;

  • e.

    in de seksinrichting een prostituee zonder een voor het verrichten van arbeid geldige

verblijfstitel wordt aangetroffen;

f.een escortbedrijf werkzaamheden laat verrichten door een minderjarige prostituee of een

prostituee zonder een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfstitel;

g.er door de exploitant of beheerder onvoldoende maatregelen zijn getroffen in het belang van de

veiligheid, de hygiëne en de bescherming van de gezondheid van de in de seksinrichting

werkzame personen, alsmede ter bescherming van de volksgezondheid;

h.aannemelijk is dat de exploitant of beheerder betrokken is of hem ernstige nalatigheid kan

worden verweten bij activiteiten in of vanuit de seksinrichting, die een gevaar opleveren voor de

openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat;

i.de exploitant of beheerder strafbare feiten pleegt in de inrichting, dan wel toestaat of gedoogt

dat in zijn seksinrichting strafbare feiten worden gepleegd;

j.zich in of vanuit de seksinrichting of bij de uitoefening van het anderszins feiten hebben

voorgedaan, die de vrees wettigen, dat de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf

gevaar oplevert voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat in

de omgeving van de seksinrichting of het escortbedrijf;

k.op grond van verandering van omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van

een vergunning, moet worden aangenomen, dat intrekking wordt gevorderd door de belangen ter

bescherming waarvan de vergunning is vereist.

Artikel 3.1.11 Geldigheid vergunning

Een vergunning als bedoeld in artikel 3.1.3 heeft een geldigheidsduur van één jaar.

Sluitingsgronden

Artikel 3.1.12 Sluiting van de seksinrichting

1.De burgemeester kan een seksinrichting, al dan niet voor een bepaalde duur, gesloten

verklaren, indien:

  • a.

    de seksinrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

  • b.

    de seksinrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden

voorschriften;

c.de burgemeester oordeelt, dat een van de in artikel 1.6 genoemde situaties waarin intrekking

van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.

2.De burgemeester maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van het

bevel op of nabij de toegang of toegangen van de seksinrichting. De sluiting treedt in werking op

het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.

3.Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt

aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

4.Het is de exploitant of beheerder van een seksinrichting, verboden daarin bezoekers toe te

laten of daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.

5.Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten seksinrichting te

bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

6.Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de

burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden

hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen

herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.1.13 Beëindiging exploitatie

1.De vergunning vervalt zodra de exploitant de exploitatie van de seksinrichting of het

escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

2.Uiterlijk binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant

daarvan schriftelijk kennis aan de burgemeester.

Artikel 3.1.14 Wijziging beheer

1.Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.1.3, tweede lid, onder b, het beheer in de

seksinrichting feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de

feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan de burgemeester.

2.Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien de

burgemeester op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning

overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen.

Paragraaf 2 Kansspelen

Artikel 3.2.1

vervallen

Artikel 3.2.1a Speelautomaten

1.Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt verstaan onder:

  • A.

    Wet: de Wet op de kansspelen;

  • B.

    speelautomatenbesluit: KB van 23 mei 2000 (Stb.2000, 223);

  • C.

    speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de Wet;

  • D.

    kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;

  • E.

    hoogdrempelig: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;

  • F.

    laagdrempelig: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet;

  • G.

    aanwezigheidsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 30b van de Wet.

  • H.

    ondernemer: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een speelautomatenhal,een

hoogdrempelige inrichting of een laagdrempelige inrichting exploiteert en de wettelijke

vertegenwoordiger van die rechtspersoon;

I.een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van

speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder c, van de wet;

J.beheerder: degene die belast is met het dagelijks toezicht en de onmiddellijke leiding in de

speelautomatenhal is belast;

K.exploitant: degene die ingevolge de vergunning, verleend door de Minister van Economische

Zaken, bedoeld in artikel 30H van de wet, speelautomaten exploiteert.

  • 2.

    Opstelplaatsenbeleid

    • a.

      In hoogdrempelige inrichtingen zijn 3 speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee

kansspelautomaten;

b.In laagdrempelige inrichtingen zijn 3 speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat

kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Artikel 3.2.1b Aanwezigheidsvergunning, tenaamstelling, niet-overdraagbaarheid

1.De aanwezigheidsvergunning kan uitsluitend op naam worden gesteld van de ondernemer en

is niet overdraagbaar.

2.In de aanwezigheidsvergunning wordt het adres van de inrichting waar de speelautomaten

worden geplaatst, vermeld.

3.De aanwezigheidsvergunning wordt uitsluitend verleend ten behoeve van de plaatsing van

speelautomaten die in eigendom toebehoren aan personen die in het bezit zijn van een

exploitatievergunning als bedoeld in artikel 30h van de wet en die voorzien zijn van een

merkteken als bedoeld in artikel 30r van de wet.

4.De naam van de exploitant van de speelautomaten wordt in de aanwezigheidsvergunning

vermeld. Bij wijziging dient zulks onverwijld te worden gemeld, waarna de

aanwezigheidsvergunning wordt aangepast.

Artikel 3.2.1c Overname

Indien de inrichting waarvoor de aanwezigheidsvergunning is verleend, wordt overgenomen door

een nieuwe ondernemer, vervalt de aan de vorige ondernemer verleende

aanwezigheidsvergunning van rechtswege.

Speelautomatenhallen

Artikel 3.2.2 Vergunningplicht speelautomatenhal

1.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of

te exploiteren.

2.De burgemeester is bevoegd maximaal 1 speelautomatenhalvergunning te verlenen voor een

speelautomatenhal.

3.De burgemeester kan uitsluitend een vergunning voor een speelautomatenhal verlenen voor het

deel van de gemeente dat op de bij deze verordening behorende kaart is aangegeven.

Artikel 3.2.3 Aanvraag vergunning

  • 1.

    De ondernemer dient de vergunning aan te vragen onder overlegging van:

    • a.

      een nauwkeurige beschrijving van de inrichting waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan,

alsmede een plattegrond waarin is aangegeven op welke plaats in de speelautomatenhal en in

welk aantal kansspel- of behendigheidsautomaten worden opgesteld;

  • b.

    een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken;

  • c.

    een verklaring waaruit blijkt dat hij gerechtigd is over de ruimte te beschikken;

  • d.

    een verklaring omtrent gedrag van de ondernemer en de beheerder van de speelautomatenhal;

  • e.

    bewijsstukken als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Speelautomatenbesluit (kennis

gokverslaving).

2.De burgemeester kan nadere regels vaststellen omtrent de inhoud, de inrichting, vorm en wijze

van indiening van de aanvraag.

3.De vergunning kan uitsluitend worden gesteld ten name van de ondernemer en is niet

overdraagbaar.

4.In de vergunning wordt de naam van de beheerder(s) vermeld.

Artikel 3.2.4 Beslistermijn

1.De burgemeester beslist binnen twaalf weken na de datum waarop hij de aanvraag met

bijbehorende bescheiden heeft ontvangen. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste twaalf

weken worden verdaagd.

2.Van zijn daartoe strekkend besluit doet hij voor het verstrijken van de in het eerste lid

genoemde termijn schriftelijk mededeling aan de aanvrager.

Artikel 3.2.5 Wijziging beheerder

1.Indien een overeenkomstig artikel 3.2.3, vierde lid, in de vergunning vermelde beheerder de

hoedanigheid van beheerder heeft verloren, dient de ondernemer dit onverwijld te melden aan de

burgemeester.

Artikel 3.2.6 Beëindiging exploitatie

De vergunning komt te vervallen indien:

1.Een ondernemer komt te overlijden danwel indien een ondernemer de exploitatie van zijn

speelautomatenhal beëindigt.

2.Gedurende 6 maanden geen exploitatie heeft plaatsgevonden.

Artikel 3.2.7 Voorschriften

De door de burgemeester aan de vergunning te verbinden voorschriften hebben in elk geval

betrekking op:

  • a.

    de sluitingstijden van de speelautomatenhal;

  • b.

    het toezicht in de speelautomatenhal;

  • c.

    het aantal en type speelautomaten, alsmede het totaal aantal spelers bij volledige bezetting van

de speelautomaten;

  • d.

    de exploitatie van de hal.

  • e.

    het oppervlak van de speelautomatenhal;

  • f.

    informatie inzake gokverslaving.

Artikel 3.2.8 Weigering vergunning

De vergunning wordt geweigerd, indien:

  • a.

    het maximaal aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;

  • b.

    de speelautomatenhal niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de openbare weg voor het publiek

toegankelijk is;

  • c.

    de beheerder(s) de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;

  • d.

    de ondernemer of de beheerder van de speelautomatenhal niet voldoet aan de eisen gesteld in

artikel 4 van het Speelautomatenbesluit;

e.door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de

woon- en leefsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat/winkelbuurt

nadelig wordt beïnvloed;

f.de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal strijd oplevert met het geldende

bestemmingsplan, dan wel met een stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening in de zin van

de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing.

Artikel 3.2.9 Intrekking vergunning

De burgemeester kan de vergunning intrekken:

a.indien blijkt dat de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens en

bescheiden is verleend;

b.indien de omstandigheden of inzichten op grond waarvan de vergunning is afgegeven zodanig

zijn gewijzigd dat een situatie is ontstaan als bedoeld in artikel 3.2.8, onder e;

  • c.

    indien gehandeld wordt in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • d.

    indien aannemelijk is, dat de ondernemer of de beheerder(s) betrokken is, of hem ernstige

nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de speelautomatenhal, die een

gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen van het woon- of leefklimaat

in de omgeving van de speelautomatenhal;

e.indien de ondernemer of beheerder(s) strafbare feiten pleegt in de inrichting, dan wel toestaat

of gedoogt dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

f.indien de ondernemer of de beheerder(s) zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras,

geslacht of seksuele geaardheid;

g.indien zich in de speelautomatenhal anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees

wettigen, dat het geopend blijven van de speelautomatenhal ernstig gevaar oplevert voor de

openbare orde.

Artikel 3.2.10 Geldigheidsduur vergunning

Een door de burgemeester verleende vergunning als bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid, heeft een

geldigheidsduur van twee jaren.

Artikel 3.2.11 Gokken op de openbare weg

Het is verboden op of aan de weg op enigerlei wijze om geld of geldwaarde te spelen.

Artikel 3.2.12 Sluiting overlastgevende gokpanden

1.Indien de rechthebbende op of de beheerder van een inrichting een perceel of perceelsgedeelte

of enige andere ruimte waarover hij de beschikking heeft, toestaat of gedoogt, dat daarin een

kansspel wordt gespeeld waarop artikel 1 van de Wet op de kansspelen van toepassing is en

waarvoor op grond van die wet geen vergunning is verleend, kan de burgemeester, indien zulks

naar zijn oordeel in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast

of aantasting van het woon- en leefklimaat is vereist, de sluiting van die inrichting, dat perceel of

perceelsgedeelte of die ruimte bevelen.

2.De burgemeester maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van zijn

bevel op of nabij de toegang of toegangen van de inrichting, het perceel of perceelsgedeelte of de

ruimte. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.

3.Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt

aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

4.Het is de rechthebbende op en de beheerder van een inrichting, een perceel of perceelsgedeelte

of enige andere ruimte als bedoeld in het eerste lid verboden daarin bezoekers toe te laten of

daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.

5.Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten inrichting, perceel of

perceelsgedeelte of enige andere ruimte te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

  • 6.

    Onder bezoekers wordt voor de toepassing van het vierde en vijfde lid niet verstaan:

    • a.

      de levenspartner en kinderen van de rechthebbende of beheerder, alsmede zijn elders wonende

bloed- of aanverwanten of die van zijn levenspartner in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot

en met de derde graad;

b.de personen wier tegenwoordigheid in de inrichting, het perceel of perceelsgedeelte of de

ruimte wegens dringende redenen strikt noodzakelijk is.

7.De sluiting kan op aanvraag van de belanghebbende door de burgemeester worden opgeheven

wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn

oordeel voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot

sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Paragraaf 3 Drugs

Artikel 3.3.1 Sluiting overlastgevende drugspanden e.d.

Van rechtswege vervallen

Overige drugsoverlast

Artikel 3.3.2 Verkoop van drugs

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de openbare weg met de

daarin gelegen portieken, galerijen, arcaden of nissen post te vatten of zich daar heen en weer te

bewegen, alsmede zich op of aan openbare wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee

heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2

en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te

bieden of aan te nemen of daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 3.3.3 Verzamelingen van personen in verband met drugs

1.Het is verboden op of aan de weg, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te

nemen indien deze verzameling van personen verband houdt met het openlijk gebruik van of de

handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.

2.Een ieder, die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is

verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie of een toezichthouder zijn

weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 3.3.4

Vervallen

Artikel 3.3.5 Openlijk gebruik

Het is verboden, op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor

publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te

gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat

gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 3.3.6 Weggooien van spuiten e.d.

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers e.d.

of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de openbare weg dan wel in afvalbakken achter te

laten, indien redelijkerwijze kan worden aangenomen, dat zulks geschiedt om afstand van het

voorwerp te doen.

HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON

EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Paragraaf 1 Geluid- en lichthinder

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • A.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • B.

    Inrichting: een inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit en waarop artikel 2.3.1,

2.3.2 en 2.3.3 van toepassing zijn;

C.Houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een

inrichting drijft;

D.Collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is

verbonden;

E.Incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal

inrichtingen.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

1.De voorschriften 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor ten hoogste twaalf door

het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te

wijzen dagen of dagdelen.

2.Het voorschrift 4.113 eerste lid van het Besluit geldt niet voor ten hoogste twaalf door het

college per kalenderjaar aan te wijzen dagen of dagdelen.

3.In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de

aanwijzing slechts geldt in één of meer delen van de gemeente.

4.Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw

kalenderjaar bekend.

5.Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was een

festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4.1.3 kennisgeving incidentele activiteiten

1.Het is een inrichting toegestaan maximaal tien incidentele festiviteiten per kalenderjaar te

houden waarbij de voorschriften 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits

de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college

daarvan in kennis heeft gesteld.

2.Het is een inrichting toegestaan maximaal tien incidentele festiviteiten per kalenderjaar te

houden waarbij het voorschrift 4.113 eerste lid van het Besluit niet van toepassing is, mits de

houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college

daarvan in kennis heeft gesteld.

3.Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving als bedoeld in het eerste

en tweede lid.

4.De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het in het derde lid bedoelde

formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier

vermeld.

5.De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de

houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was,

toestaat.

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele activiteiten

Het is verboden een incidentele activiteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan

deel te nemen, indien de burgemeester het organiseren van een incidentele activiteit verboden

heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of

openbare orde op ontoelaatbare wijze negatief wordt beïnvloed.

Artikel 4.1.5 Geluidhinder

1.Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te

verrichten of te laten verrichten, waardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving

geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3.

    In het eerste lid bepaalde geldt niet, voor zover de Wet milieubeheer gebaseerd voorschriften,

de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het

Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke

stoffen van toepassing zijn.

Paragraaf 2 Afvalstoffen

Artikel 4.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan dan wel mede verstaan:

  • A.

    wet: Wet milieubeheer;

  • B.

    inzamelen: de activiteiten gericht op het ophalen of innemen van afvalstoffen die binnen de

gemeente ter inzameling worden aangeboden en het feitelijk ophalen en innemen daarvan;

C.ter inzameling aanbieden: de wijze van overdragen van afvalstoffen aan een inzamelende

persoon of instantie, inclusief het achterlaten van afvalstoffen in daartoe door of vanwege de

inzamelende persoon of instantie geplaatste inzamelmiddelen of -voorzieningen of op een daartoe

aangewezen plaats;

D.inzamelmiddel: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp- of bewaarmiddel,

bijvoorbeeld een huisvuilzak, minicontainer, afvalemmer, kca-box of big bag, ten behoeve van

één huishouden;

E.inzamelvoorziening: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd(e) bewaarmiddel of -

plaats, bijvoorbeeld een verzamelcontainer, wijkcontainer of brengdepot, ten behoeve van

meerdere huishoudens;

F.inzameldienst: de krachtens artikel 4.2.7, eerste lid, aangewezen inzameldienst, belast met de

inzameling van huishoudelijke afvalstoffen;

G.andere inzamelaars: de krachtens artikel 4.2.7, tweede lid, aangewezen personen en instanties,

belast met het afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen;

  • H.

    inzamelvergunning: de vergunning zoals bedoeld in artikel 4.2.11;

  • I.

    gebruiker van een perceel: degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel

ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het

inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt;

J.straatafval: huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen,

papier, sigarettenpeuken, kauwgom, plastic bekertjes en blikjes, verpakkingsmateriaal,

etenswaren, niet zijnde klein chemisch afval, ontstaan buiten een perceel;

K.wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de

daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

L.motorrijtuigen: alle voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden

voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig zelf

aanwezig dan wel door elektrische tractie met stroomtoevoer van elders.

Artikel 4.2.2 Beslistermijn

1.Het college beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen 8 weken na de

dag waarop de aanvraag ontvangen is.

2.Het college kan zijn beslissing voor ten hoogste 8 weken verdagen.

Artikel 4.2.3 Indiening aanvraag

1.Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie

weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het

college besluiten de aanvraag niet te behandelen.

2.Voor bepaalde, door het college aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het

eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 4.2.4 Voorschriften en beperkingen

1.Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften

en beperkingen worden verbonden in het belang van de bescherming van het milieu.

2.De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht de daaraan verbonden voorschriften

en beperkingen na te komen.

Artikel 4.2.5 Persoonlijk karakter van de vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens verordening anders is

bepaald.

Artikel 4.2.6 Intrekking of wijziging van de vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het

verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging

moet worden gevorderd in het belang van de bescherming van het milieu;

c.indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of

worden nagekomen;

d.indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin

gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn binnen een redelijke termijn;

e.indien de houder dit verzoekt.

Inzameling van huishoudelijke afvalstoffen

Artikel 4.2.7 Aanwijzing inzameldienst en andere inzamelaars

1.Als inzameldienst, belast met het ter uitvoering van de wet en de in deze verordening bedoelde

“inzameling van huishoudelijke afvalstoffen” wordt aangewezen: N.V. Irado, van Heekstraat 15,

3125 BN te Schiedam.

2.Naast de inzameldienst kan het college andere inzamelaars aanwijzen die zijn belast met het

afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 4.2.8 Afzonderlijke inzameling

Door de inzameldienst of andere inzamelaars worden de volgende categorieën huishoudelijke

afvalstoffen afzonderlijk ingezameld:

  • a.

    groente-, fruit- en tuinafval

  • b.

    klein chemisch afval;

  • c.

    glas;

  • d.

    oud papier en karton;

  • e.

    textiel;

  • f.

    wit- en bruingoed;

  • g.

    bouw- en sloopafval;

  • h.

    verduurzaamd hout;

  • i.

    grof tuinafval;

  • j.

    grof huishoudelijk afval;

  • k.

    huishoudelijk restafval;

Artikel 4.2.9 Inzamelmiddelen en -voorzieningen

  • 1.

    De inzameling kan plaatsvinden via:

    • a.

      een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel;

    • b.

      een inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen;

    • c.

      een inzamelvoorziening op wijkniveau;

    • d.

      een brengdepot op lokaal of regionaal niveau.

  • 2.

    Het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of

via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke

afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.

Artikel 4.2.10 Frequentie van inzamelen

  • 1.

    Huishoudelijk restafval wordt tenminste eenmaal per week bij elk perceel ingezameld.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt huishoudelijk restafval bij hoogbouw en gestapelde

laagbouw tenminste eenmaal per week nabij elk perceel ingezameld.

3.Groente-, fruit- en tuinafval wordt tenminste eenmaal per week afzonderlijk bij elk perceel

ingezameld.

4.In afwijking van het derde lid wordt groente-, fruit- en tuinafval bij woonruimten zonder tuin

eenmaal per week afzonderlijk nabij elk perceel ingezameld.

5.Het college kan de frequentie van inzameling vaststellen van de overige categorieën

huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk in aangewezen delen van de gemeente bij elk perceel

worden ingezameld.

Artikel 4.2.11 Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen behoudens vergunning

1.Het is verboden zonder inzamelvergunning van het college huishoudelijke afvalstoffen in te

zamelen.

2.De inzamelvergunning kan worden geweigerd in het belang van een doelmatig beheer van

huishoudelijke afvalstoffen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor de inzameldienst of andere inzamelaars.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor personen of instanties die in het kader van

producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur een inzamelplicht hebben

gekregen voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.

Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

Artikel 4.2.12 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan

anderen

1.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de

inzameldienst, andere inzamelaars en aan de houders van een inzamelvergunning.

2.Het verbod geldt niet voor personen of instanties die in het kader van

producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur een inzamelplicht hebben

gekregen voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 4.2.13 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door

anderen dan de gebruikers van percelen

1.Het is anderen dan gebruikers van percelen verboden om huishoudelijke afvalstoffen ter

inzameling aan te bieden aan de inzameldienst of de andere inzamelaars.

2.Het college kan besluiten dat het aan anderen dan gebruikers van percelen verboden is om

huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan de houder van een

inzamelvergunning.

Artikel 4.2.14 Afzonderlijk ter inzameling aanbieden

1.De navolgende afvalstoffen dienen gescheiden aan de inzameldienst te worden aangeboden:

a. groente-, fruit- en tuinafval;

  • b.

    klein chemisch afval;

  • c.

    glas;

  • d.

    oud papier en karton;

  • e.

    textiel;

  • f.

    wit- en bruingoed;

  • g.

    bouw- en sloopafval;

  • h.

    verduurzaamd hout;

  • i.

    grof tuinafval;

  • j.

    asbest en asbesthoudend afval;

  • k.

    grof huishoudelijk afval;

  • l.

    huishoudelijk restafval;

    • 2.

      Als inzameldienst, waaraan de in het eerste lid bedoelde categorieën van huishoudelijke

afvalstoffen moeten worden aangeboden wordt aangewezen: N.V. Irado, van Heekstraat 15, 3125

BN te Schiedam.

3.Het is verboden de aangewezen categorieën huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden aan

anderen dan de krachtens het tweede lid aangewezen inzameldienst.

Artikel 4.2.14a Ongeadreseerd reclamedrukwerk

Het is verboden ongeadresseerd reclamedrukwerk te bezorgen of te laten bezorgen bij een

woning, bedrijf of woonschip, indien de bewoner ervan of gebruiker ervan duidelijk kenbaar

heeft gemaakt (op een door het college vastgestelde wijze) geen prijs te stellen op het ontvangen

van ongeadresseerd reclamedrukwerk.

Artikel 4.2.15 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een

inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel

1.Het is voor de gebruiker van een perceel ten behoeve van wie krachtens artikel 4.2.9, tweede

lid, voor een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen een inzamelmiddel is aangewezen of

van gemeentewege is verstrekt, verboden de betreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via

het daartoe aangewezen of verstrekte inzamelmiddel.

2.Het is voor de gebruiker van een perceel verboden andere categorieën huishoudelijke

afvalstoffen via een inzamelmiddel aan te bieden, dan de categorie waarvoor dit inzamelmiddel

krachtens artikel 4.2.9, tweede lid, is bestemd.

3.Het college kan regels stellen omtrent de plaatsen en wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen

via een inzamelmiddel ter inzameling moeten worden aangeboden.

4.Het college kan regels stellen met betrekking tot het maximale gewicht van de afvalstoffen per

inzamelmiddel en het maximale aantal inzamelmiddelen dat per keer kan worden aangeboden.

5.Indien van gemeentewege een inzamelmiddel aan de gebruiker van een perceel is verstrekt

kan het college regels stellen omtrent de voorwaarden waaronder het inzamelmiddel is verstrekt,

het gebruik en het reinigen daarvan.

6.Indien het inzamelmiddel niet van gemeentewege is verstrekt, kan het college eisen stellen aan

het te gebruiken inzamelmiddel.

7.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze ter inzameling aan te bieden dan

krachtens dit artikel is bepaald.

8.Het is verboden voor anderen dan de gebruiker van een perceel ten behoeve van wie krachtens

artikel 4.2.9, tweede lid, een inzamelmiddel is verstrekt of aangewezen, hun afvalstoffen ter

inzameling aan te bieden via dit inzamelmiddel.

Artikel 4.2.16 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een

inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen

1.Het is de gebruiker van een perceel voor wie krachtens artikel 4.2.9, tweede lid, mede ten

behoeve van zijn perceel een inzamelvoorziening voor een bepaalde categorie huishoudelijke

afvalstoffen is aangewezen, verboden de betreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via de

betreffende inzamelvoorziening.

2.Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening

voor een aantal percelen aan te bieden, dan de categorie waarvoor deze inzamelvoorziening

krachtens artikel 4.2.9, tweede lid, is bestemd.

3.Het college kan regels stellen ten aanzien van de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen via

een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen moet worden aangeboden.

4.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze aan te bieden via een

inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen dan krachtens het derde lid is bepaald.

5.Het is verboden voor anderen dan de gebruikers van percelen voor wie krachtens artikel 4.2.9,

tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden via

deze inzamelvoorziening.

Artikel 4.2.17 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via

inzamelvoorzieningen op wijkniveau

1.Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening op

wijkniveau aan te bieden dan de categorie waarvoor de inzamelvoorziening krachtens artikel

4.2.9, tweede lid, is bestemd.

2.Het college kan regels stellen omtrent de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen ter

inzameling kunnen worden aangeboden via een inzamelvoorziening op wijkniveau.

3.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze via een inzamelvoorziening op

wijkniveau ter inzameling aan te bieden dan krachtens het tweede lid is bepaald.

4.Het verbod in artikel 4.2.15, zevende lid, en artikel 4.2.16, vierde lid, geldt niet voor het

aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via inzamelvoorzieningen op wijkniveau

overeenkomstig dit artikel.

Artikel 4.2.18 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op

lokaal of regionaal niveau

1.Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op lokaal

of regionaal niveau aan te bieden dan de categorieën waarvoor het brengdepot krachtens artikel

4.2.9, tweede lid, is bestemd.

2.Het college kan regels stellen omtrent de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen ter

inzameling kunnen worden aangeboden bij het brengdepot op lokaal of regionaal niveau.

3.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze via een brengdepot op lokaal of

regionaal niveau ter inzameling aan te bieden dan krachtens het derde lid is bepaald.

4.Het verbod in artikel 4.2.15, zevende lid, en artikel 4.2.16, vierde lid, geldt niet voor het

aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op lokaal of regionaal niveau

overeenkomstig dit artikel.

Artikel 4.2.19 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen zonder inzamelmiddel

1.Het college kan categorieën huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen die zonder inzamelmiddel

als bedoeld in artikel 4.2.9 van deze verordening ter inzameling kunnen worden aangeboden.

2.Het college kan regels stellen over de wijze waarop deze categorieën huishoudelijke

afvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden.

3.Het college kan regels stellen over het maximale gewicht, de afmetingen en het volume

waarop deze categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden.

4.Het is verboden deze categorieën huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze ter inzameling

aan te bieden dan krachtens dit artikel is bepaald.

Artikel 4.2.20 Dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden

1.Het college stelt de regels vast omtrent de dagen, tijden, wijze en plaatsen waarop categorieën

huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.

2.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden in strijd met deze

regels.

Artikel 4.2.21 Het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke

afvalstoffen

In afwijking van hetgeen in deze paragraaf is bepaald kan het college regels stellen omtrent het in

bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de

inzameldienst of andere inzamelaars.

Inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Artikel 4.2.22 Inzameling bedrijfsafvalstoffen door de inzameldienst

Het college kan categorieën bedrijfsafvalstoffen aanwijzen die door de inzameldienst worden

ingezameld.

Artikel 4.2.23 Ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst

  • 1.

    Het is verboden bedrijfsafvalstoffen aan te bieden aan de inzameldienst.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor de krachtens artikel 4.2.22 aangewezen categorieën

bedrijfsafvalstoffen, voor zover degene die gebruik maakt van de inzameling door de

inzameldienst met deze inzameldienst hiertoe een overeenkomst heeft gesloten.

3.Het college kan regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijzen en plaatsen waarop de

krachtens artikel 4.2.22 aangewezen bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst ter inzameling

kunnen worden aangeboden.

4.Het is verboden de krachtens artikel 4.2.22 aangewezen bedrijfsafvalstoffen ter inzameling

aan te bieden in strijd met deze regels.

Artikel 4.2.24 Het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de

inzameldienst

1.Het college kan regels stellen voor het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan

een ander dan de inzameldienst.

2.Het is verboden bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden in strijd met deze regels.

Zwerfafval

Artikel 4.2.25 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging

1.Het is verboden buiten een daarvoor door het college bestemde plaats en buiten een inrichting

in de zin van de Wet milieubeheer een afvalstof, stof of voorwerp op of in de bodem te brengen,

te storten, te houden, achter te laten of anderszins te plaatsen op een wijze die aanleiding kan

geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      het overeenkomstig deze verordening ter inzameling aanbieden van huishoudelijke

afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen;

  • b.

    het thuiscomposteren van groente-, fruit- en tuinafval;

  • c.

    voor zover de (afval)stoffen tijdelijk op de weg geraken of worden gebracht als onvermijdelijk

gevolg van het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen dan wel het verrichten van andere

werkzaamheden op of aan de weg.

4.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet bodembescherming of het

Bouwstoffenbesluit voorziet in de beoogde bescherming van het milieu.

Artikel 4.2.26 Achterlaten van straatafval

1.Het is verboden straatafval in de openbare ruimte achter te laten zonder gebruik te maken van

de van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke

voorwerpen.

2.Het is verboden om andere afvalstoffen dan straatafval achter te laten in daartoe van

gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke

voorwerpen.

Artikel 4.2.27 Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen

1.Het is verboden afvalstoffen of inzamelmiddelen die ter inzameling gereed staan te

doorzoeken en te verspreiden.

2.Het is verboden tegen afvalstoffen of inzamelmiddelen, die ter inzameling gereed staan, te

stoten, te schoppen of deze omver te werpen.

Artikel 4.2.28 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

De houder of beheerder van een inrichting waar eet- of drinkwaren worden verkocht die ter

plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:

a.een afvalbak, -mand of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk

zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek afval kan achterlaten;

b.zorg te dragen dat deze afvalbak, -mand of soortgelijk voorwerp van een zodanige constructie

is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die afvalbak, -mand of voorwerp steeds

tijdig wordt geledigd;

c.zorg te dragen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval

terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met de toezicht op de naleving van dit

artikel, in de nabijheid van de inrichting achtergebleven afval, voor zover kennelijk uit of van die

inrichting afkomstig, wordt opgeruimd.

Artikel 4.2.29 Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal

Degene die in de openbare ruimte reclamebiljetten of dergelijke of ander promotiemateriaal onder

het publiek verspreidt, is verplicht deze of de verpakking daarvan terstond op te ruimen of te laten

opruimen, indien deze in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor

het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen.

Artikel 4.2.30 Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden

1.Het is verboden afvalstoffen, stoffen of voorwerpen zodanig te laden, te lossen of te vervoeren

of andere werkzaamheden te verrichten dat de weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig kan

worden beïnvloed.

2.Indien bij het laden of lossen of vervoeren van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen deze weg

wordt verontreinigd of het milieu nadelig wordt beïnvloed, is degene die genoemde

werkzaamheden verricht alsmede diens opdrachtgever verplicht deze weg te reinigen of te laten

reinigen: a. direct na het ontstaan van de verontreiniging, indien de verontreiniging gevaar voor

de veiligheid van het verkeer of beschadiging van het wegdek oplevert;

3.Direct na het ontstaan van de verontreiniging, indien de verontreiniging gevaar voor de

veiligheid van het verkeer of beschadiging van het wegdek oplevert;

4.Direct na beëindiging van de werkzaamheden, indien de verontreiniging geen gevaar voor de

veiligheid van het verkeer of beschadiging van het wegdek oplevert;

5.Indien de werkzaamheden langer dan een dag duren, elke dag direct na beëindiging van de

werkzaamheden.

Overige onderwerpen die de verordening aangaan

Artikel 4.2.31 Verbod opslag van afvalstoffen

1.Het is verboden afvalstoffen op voor het publiek zichtbare plaats in de open lucht en buiten

een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer op te slaan of opgeslagen te hebben.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op het overdragen of ter inzameling aanbieden van

huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst, andere inzamelaars of aan houders van een

inzamelvergunning.

Artikel 4.2.32 Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden

Het is de eigenaar of kentekenhouder verboden zich te ontdoen van een autowrak, dat afkomstig

is van een huishouden, anders dan door afgifte aan inrichtingen, genoemd in artikel 6 van het

Besluit Beheer Autowrakken.

Paragraaf 3 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.3.1 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de

gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander

voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.3.2 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen.

Artikel 4.3.3 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten

buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet

bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of

hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Paragraaf 4 Het bewaren van houtopstanden/natuurbescherming

Bewaren van houtopstanden

Artikel 4.4.1 Begripsomschrijving

  • 1.

    Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of één of meer bomen;

    • b.

      dunning: velling, die uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van

de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;

c.bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid,

van de Boswet, zijnde de grens van de gemeente;

  • d.

    hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • e.

    iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn.

Ceratocystis ulmi (Buism. C. Moreau);

f.iepespintkever: het insekt, in elk ontwikkelingsstadium behorende tot de soorten Scolytus

scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pymaeus.

2.Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip

van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging

of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4.4.2 Kapverbod

1.Het is verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen

(kapvergunning).

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover

bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

  • b.

    vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

  • c.

    kweekgoed;

  • d.

    houtopstanden, voor zover deze op een hoogte van 1,30 meter boven de grond een doorsnede

hebben van 15 cm of minder;

e.fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op

daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • f.

    houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

  • g.

    houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde

bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een

zelfstandige eenheid vormt die:

  • -

    ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

  • -

    ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal

rijen;

h.houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een

aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.4.7.

Artikel 4.4.3 Aanvraag kapvergunning

1.De vergunning moet, onder bijvoeging van een situatieschets, worden aangevraagd door of

namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of krachtens

publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

2.Wanneer de directeur Bos- en Landschapsbouw van het Ministerie van Landbouw,

Natuurbeheer en Visserij van het college een afschrift heeft toegezonden van de

ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het

college dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4.4.3a Weigeringsgronden

De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

  • a.

    de natuurwaarde van de houtopstand;

  • b.

    de landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • c.

    de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • d.

    de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e.

    de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

  • f.

    de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

Artikel 4.4.4 Vergunning ex lege

Vervallen

Artikel 4.4.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herbeplant.

  • 2.

    Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Een vergunning kan worden verleend onder de voorwaarde van feitelijk niet-gebruik tot het moment dat:

    • a.

      de bezwaar of beroepstermijn voor derden is verstreken zonder dat er bezwaar of beroep is ingediend;

    • b.

      op het bezwaarschrift is beslist, in het geval tegen de beslissing tot verlening van de vergunning bezwaar is gemaakt als bedoeld in artikel 1:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht:

    • c.

      beslist is op een verzoek om een voorlopige voorziening;

    • d.

      beslist is op het beroep van derden en geen verzoek tot voorlopige voorziening is gedaan;

Artikel 4.4.6 Schadevergoeding

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4.4.2, artikel

4.4.5 of artikel 4.4.7, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste

behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op

zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 4.4.7 Herplant-/instandhoudingsplicht

1.Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is,

zonder vergunning van het college is geveld dan wel op andere wijze tenietgegaan, kan het

college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan

degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting

opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door zijn te geven aanwijzingen binnen een door

hen te stellen termijn.

58

2.Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij worden bepaald

binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet

worden vervangen.

3.Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is,

ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde

van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot

het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door

hem te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen,

waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

4.Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met derde lid is opgelegd,

alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen

Artikel 4.4.8 Bestrijding iepziekte

1.Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college

gevaar opleveren van verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de

iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven,

verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

  • a.

    indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

  • b.

    de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

  • c.

    of de niet-ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat

verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

2.Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst

iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm, voorhanden of in voorraad te

hebben of te vervoeren. Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.

Paragraaf 5 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.5.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest,

ingekuilde landbouwproducten e.d.

1.Het college kan, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het

belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan

wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de

volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te

hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:

a.onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of

onderdelen daarvan;

  • b.

    bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

  • c.

    caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve

doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt

voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

d.mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras,

loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afval, afbraakmaterialen en oude metalen.

2.In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van

de Wegenverkeerswet.

3.Het is verboden op een door het college krachtens het eerste lid aangewezen plaats een door

hen aangeduid voorwerp of stof:

  • a.

    op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

  • b.

    op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen

gestelde regels.

4.Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer, de Wet op de

Ruimtelijke Ordening of de Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland of de

Grondwaterbeschermingsverordening Zuid-Holland van toepassing is.

Artikel 4.5.2 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden om zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor onverlichte:

    • a.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

    • b.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50m² en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

      • -

        een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      • -

        het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

    • d.

      opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 4.

    Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede en derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

  • 5.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

6. a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de provinciale Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland;

b.De weigerings grond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 4.5.2a Vergunningplicht lichtreclame

1.Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak verlichte

handelsreclame te maken of te voeren die vanaf de weg zichtbaar is.

2.Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid

worden geweigerd:

a.indien de handelsreclame, op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan de

redelijke eisen van welstand;

b.in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de

nabijheid gelegen onroerende zaak.

3. a. De weigeringsgrond van het tweede lid onder a geldt niet voor bouwwerken;

b.De weigeringsgrond van het tweede lid onder b geldt niet voor zover in het daarin

geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 4.5.3 Aanschrijving

Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel

4.5.2, dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer

in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, is het college

bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aan te

60

schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van

gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is

verplicht deze aanschrijving op te volgen.

Paragraaf 6 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan:

Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de

Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt

voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4.6.2 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

1.Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of

geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd

of mede bestemd.

2.Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de

rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang

van:

  • a.

    de bescherming van natuur en landschap

  • b.

    de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4.6.3 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4.6.2 eerste lid, niet geldt.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel

4.6.2. vierde lid.

HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN

DE GEMEENTE SCHIEDAM

Paragraaf 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    weg: de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      tweewielige fietsen en tweewielige bromfietsen;

    • 3.

      gehandicaptenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • 4.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen.

  • c.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en

gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk

laden of lossen van goederen.

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

1.Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te

stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a.drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren

binnen een cirkel met een straal van 100 meter met als middelpunt een dezer voertuigen, dan wel;

  • b.

    de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

    • 2.

      Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

  • a.

    het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

  • b.

    het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

    • 3.

      Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

  • a.

    voertuigen waarin herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet

meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze

werkzaamheden;

  • b.

    voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

    • 4.

      Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.3 Te koop aanbieden van voertuigen

1.Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te

parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

2.Het college kan van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.4 Defecte voertuigen

1.Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen

gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op zeven achtereenvolgende dagen op de

weg te parkeren.

2.Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een defect voertuig mede begrepen een niet

van een kenteken voorzien voertuig, voor zover voor het rijden met het betrokken voertuig het

voeren van zodanig kenteken wettelijk verplicht is.

Artikel 5.1.5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van

onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

3.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing

is.

Artikel 5.1.6 Caravans e.d.

1.Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen,

aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins

uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

  • a.

    langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben;

  • b.

    op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is

voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2.Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde

verbod.

3.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Provinciale caravan- en

tentenverordening, het Provinciaal wegenreglement of de provinciale landschapsverordening van

toepassing is.

4.Het in artikel 7, lid 1, van de Parkeerverordening Gemeente Schiedam 2003 gestelde verbod

geldt niet voor een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen,

aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins

uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd.

Artikel 5.1.7 Parkeren van reclamevoertuigen

1.Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de

weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.

2.Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8 Parkeren van grote voertuigen

1.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6

meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen

plaats, waar dit parkeren naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de

gemeente.

2.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6

meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel

buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

3.Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag,

dagelijks van 8.00 uur tot 18.00 uur.

4.Het college kan van in de het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

1.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6

meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of

ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van

bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun

anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

2.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt

wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter

plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

1.Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners

of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen

ondervinden.

2.Dit verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets

1.Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk

aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van

schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de

daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

2.Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en

in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Artikel 5.1.12 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

1.Het is verboden een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten

staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op wegen, zoals bedoeld in artikel 5.1.1, onder a;

    • b.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of

vanwege de overheid;

3.op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die mede of

uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

Paragraaf 2 Collecteren, venten en standplaatsen

Collecteren en inzamelingen

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed

1.Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of

goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden (collecte-vergunning).

2.Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van

goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het

aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven

of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is

bestemd.

3.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring

gehouden wordt.

Venten

Artikel 5.2.2.1 Begripsomschrijving

1.In deze paragraaf wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel

te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op of aan de weg, aan huis dan wel op

een andere voor het publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaats, dan wel diensten

aan te bieden.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van

zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

b.het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op

jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet of op

snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.2.7 van deze verordening.

c.het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op een

standplaats als bedoeld in artikel 5.2.3.1 van deze verordening.

Artikel 5.2.2.2 Ventverbod

Het is verboden zonder vergunning van het college te venten.

Artikel 5.2.2.3 Vrijheid van meningsuiting

1.Het verbod van artikel 5.2.2.2. geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken

waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de

Grondwet.

2.Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een

verbod te stellen:

  • a.

    op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan, en/of

  • b.

    voor bepaalde dagen en uren.

    • 3.

      Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het tweede lid.

Standplaatsen

Artikel 5.2.3.1 Begripsomschrijving

1.In deze paragraaf wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op of aan de

weg of op een andere voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats te koop

aanbieden, verkopen, verstrekken of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van

goederen of diensten, als dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een

wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • -

      vaste plaatsen op jaarmarkten of markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h. van de

Gemeentewet;

  • -

    vaste plaatsen op evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1;

  • -

    vaste plaatsen op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.2.4.

Artikel 5.2.3.2 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan

eisen van redelijke welstand

  • b.

    vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan;

  • c.

    in het belang van de brandveiligheid;

  • d.

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

Artikel 5.2.3.3 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van

het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5.2.3.4 Afbakeningsbepalingen

1.Het verbod van artikel 5.2.3.2, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde

onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal

wegenreglement.

2.De weigeringsgrond milieu geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt

voorzien door de Wet milieubeheer;

3.de weigeringsgrond van artikel 5.2.3.2, tweede lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5.2.3.5 Aanhoudingsplicht

Het college houdt de aanvraag om een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een

activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet

milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het tweede lid, tot de

dag waarop is beslist op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet

Milieubeheer.

Artikel 5.2.4 Vergunninghouder/Overschrijven standplaats

  • 1.

    Een vergunning wordt alleen verleend aan natuurlijke handelingsbekwame personen.

  • 2.

    Per persoon wordt voor dezelfde periode niet meer dan één vergunning verleend.

  • 3.

    In geval van overlijden of aangetoonde blijvende arbeidsongeschiktheid van een

vergunninghouder kan het college de vergunning voor de resterende geldigheidsduur op verzoek

overschrijven op de naam van de achterblijvende echtgenoot, de geregistreerde partner of een

kind van de vergunninghouder.

4.Een verzoek als bedoeld in het derde lid van dit artikel geschiedt binnen zes weken na het

overlijden van de vergunninghouder of nadat de blijvende arbeidsongeschiktheid van de

vergunninghouder is vastgesteld.

Artikel 5.2.5 Standplaatsvrije gebieden

1.Het college kan gebieden aanwijzen waarvoor geen vergunning wordt verleend.

67

2.Ten aanzien van de in het vorige lid bedoelde gebieden kan het college ontheffing verlenen

voor het innemen van een standplaats met een verplaatsbare verkoopinrichting voor de verkoop

van de navolgende (seizoensgebonden) producten in de volgende perioden:

  • a.

    ijs 1 maart tot en met 31 oktober (inrichting maximaal 10 m²);

  • b.

    haring 1 mei tot en met 1 augustus (inrichting maximaal 10 m²);

  • c.

    oliebollen 15 oktober tot en met 1 januari;

  • d.

    kerstbomen 6 december tot en met 24 december;

  • e.

    bloemen gehele jaar (alleen op zaterdag) (inrichting maximaal 10 m²);

  • f.

    kortlopende standplaatsen met een incidenteel karakter voor de promotie van een product of

dienst (inrichting maximaal 10 m²).

Artikel 5.2.6 Inneming en ontruiming standplaats

De vergunninghouder mag de standplaats uiterlijk een uur voor aanvang van de verkooptijd

innemen en dient de standplaats volledig te hebben ontruimd binnen een uur nadat de verkoop

dient te zijn beëindigd. Voor standplaatsen voor de verkoop van oliebollen en kerstbomen kan het

college, onder nader te stellen voorwaarden, van deze eis ontheffing verlenen.

Artikel 5.2.7 Snuffelmarkten e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:

    • a.

      op of aan de weg danwel in of op een - al dan niet met enige beperking - voor het publiek

toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige

goederen worden verhandeld;

b.toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat op of aan de weg danwel in of op

een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een

kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen

aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.

2.Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg

geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

3.Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang

van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt.

Paragraaf 3 Openbaar water

Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water

1.Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde

een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit

door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de

bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel

een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

2.Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een

permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken

tevoren een melding aan het college.

3.De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een

beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

4.Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt

voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het

Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Pronvinciale

vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde

Telecommunicatieverordening.

Artikel 5.3.2 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers

1.Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van

bij de gemeente in beheer zijnde openbaar water, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden,

beschoeiingen, oeverbegroeiïng bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen,

aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

2.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 350 Wetboek van Strafrecht van

toepassing is.

Artikel 5.3.3 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water

aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik

ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.3a Zwemmen

Het is verboden in het openbaar water te zwemmen of te baden, op de plaatsen door het college

aangegeven.

Artikel 5.3.4 Veiligheid op het water

1.Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden

zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

Het is verboden te klimmen, zich daarop te begeven of zich te bevinden op bolders, aanlegpalen,

duikers, pompen, bakens, sluizen en dergelijke waterstaatswerken.

2.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Scheepvaartverkeerswet,

Binnenvaartpolitiereglement, de wet beheer rijkswaterstaatswerken en de Vaarwegenverordening

Zuid-Holland van toepassing is.

Artikel 5.3.5 Overlast aan vaartuigen

1.Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water,

daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

2.Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een

openbaar water, los te maken.

Paragraaf 4

vervallen

Paragraaf 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten

inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1.Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de

Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de

omgeving oplevert.

3.Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8

kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

4.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt

voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van strafrecht of de

Provinciale milieuverordening.

5.Het college kan perioden, tijden of gebieden aanwijzen wanneer of waar het gestelde in het

tweede lid, onder c, verboden is.

Paragraaf 6 Verstrooiing van as

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als

bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste

plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.6.2 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiïng is verboden buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

  • 2.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van

bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de

gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepaling

1.Overtreding van de volgende artikelen en de krachtens deze artikelen en artikel 1.3 gegeven

voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of

geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de

rechterlijke uitspraak:

artikel 2.1.1 (samenscholing en ongeregeldheden)

lid 1 (samenscholing);

lid 2 (weg vervolgen op bevel politie of toezichthouder;

lid 3 (begeven op afgezette terreinen enz);

artikel 2.1.2 (optochten);

artikel 2.1.7 (voorwerpen e.d. op, aan of boven de weg)

lid 1 (gebruik weg anders dan bestemming zonder vergunning);

lid 3 (voorwerpen die schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren enz);

artikel 2.1.8 (winkeluitstallingen);

artikel 2.1.9 (aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg);

artikel 2.1.9a (maken en veranderen uitweg);

artikel 2.1.10 (winkelwagentjes)

lid 1 (herkenningsteken op winkelwagens en deze onmiddellijk verwijderen uit omgeving);

lid 2 (op weg begeven met winkelwagen);

lid 3 (achterlaten winkelwagen);

artikel 2.1.12 (openen straatkolken e.d.);

artikel 2.1.14 (vallende voorwerpen);

artikel 2.1.15 (voorzieningen voor verkeer en verlichting);

artikel 2.1.16 (Verwijdering e.d. van voorzieningen voor verkeer en verlichting);

artikel 2.1.17 (veiligheid op het ijs)

lid 1 (beschadigen enz, verplaatsen bakens);

lid 2 (verlaten van het ijs);

artikel 2.1.19 (Veroorzaken van gladheid);

artikel 2.1.20 (valschermspringen);

artikel 2.1.21 (verboden slaapverblijf);

artikel 2.1.22 (melding voorvallen gevaarlijke stoffen);

artikel 2.2.2 (evenement);

artikel 2.2.3 (ordeverstoring bij evenement);

artikel 2.2.4 (grootschalig evenement)

lid 2 (houden grootschalig evenement zonder vergunning en aanwezig zijn bij evenement

waarvoor geen vergunning is verleend);

lid 6 (verbod grootschalig evenement aan te kondigen, eraan deel te nemen enz, in strijd

met aanvraag of vergunning);

lid 8 (beëindigen grootschalig evenement, geen publiek meer toelaten en opvolgen aanwijzingen);

lid 9 (aanwezig zijn bij grootschalig evenement waarvoor bevel tot beëindiging is gegeven);

lid 10 (gedragen met doel orde te verstoren bij grootschalig evenement);

lid 11 (bij zich hebben van stoffen en voorwerpen om orde te verstoren bij grootschalig evenement);

lid 12 (opvolgen aanwijzingen politie (door ieder));

artikel 2.2.5 lid 3 (organiseren en aanwezig zijn verboden evenement);

artikel 2.2.6 lid 3 (organiseren, aanwezig zijn enz. evenement);

artikel 2.3.2 (exploitatievergunning horecabedrijven);

artikel 2.3.2b (aanwezigheid exploitant of houder);

artikel 2.3.7 (sluiting van horecabedrijven)

lid 4 (toelaten bezoekers gesloten horecabedrijf);

lid 5 ( verblijf als bezoeker in een gesloten horecabedrijf);

artikel 2.3.8 (terrassen)

lid 3 (verwijderen terras op verzoek);

lid 4 (verstrekken drank en etenswaren vanaf terras);

lid 5 (verwijderen achtergebleven voorwerpen en stoffen);

artikel 2.3.9 (openings- en sluitingstijden)

lid 1-5 (geopend zijn en toelaten bezoekers buiten openingstijden);

lid 6 (als bezoeker aanwezig zijn buiten openingstijden);

artikel 2.3.11 (ordeverstoring in een horecabedrijf);

artikel 2.3.13 (beperking verstrekking sterke drank);

artikel 2.3.16 (nachtregister);

artikel 2.3.17 (verschaffing gegevens nachtregister);

artikel 2.3.18 (Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen)

lid 3 (toelaten aanbrengen sluitingsbevel);

lid 4 (toelaten bezoekers gesloten gebouw of erf);

lid 5 (bezoeken van gesloten gebouw of erf);

artikel 2.4.0 (betreden gesloten woning of lokaal);

artikel 2.4.1 (plakken en kladden);

artikel 2.4.3 (vervoer inbrekerswerktuigen);

artikel 2.4.4 (hinderlijk gedrag op of aan de weg);

artikel 2.4.4a (verplichte route);

artikel 2.4.4b (openlijk drankgebruik);

artikel 2.4.4c (messen en andere voorwerpen als (steek)wapen);

artikel 2.4.5 (hinderlijk gedrag bij of in gebouwen);

artikel 2.4.5a (hinderlijk gedrag op pleinen);

artikel 2.4.5b (overig hinderlijk gedrag);

artikel 2.4.6 (gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten);

artikel 2.4.7 (bespieden van personen);

artikel 2.4.9 (loslopende honden);

artikel 2.4.11 (verontreiniging door honden);

artikel 2.4.12 (gevaarlijke honden);

artikel 2.4.13 (houden van hinderlijke of schadelijke dieren);

artikel 2.4.15 (loslopend vee of pluimvee);

artikel 2.4.16 (ongedierte);

artikel 2.4.17 (bedelarij);

artikel 2.5.5 (handel in horecabedrijven);

artikel 2.7.2 (ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen);

artikel 2.7.3 (bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling);

artikel 2.7.4 (bezigen van carbid);

artikel 2.10.1 (verblijfsontzegging);

artikel 3.1.2 (overtreden door college vastgestelde nadere regels);

artikel 3.1.3 (vergunningplicht);

artikel 3.1.5 (aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder);

artikel 3.1.6 (sluitingstijden)

lid 1 (geopend zijn buiten openingstijden);

lid 3 (aanwezig zijn als bezoeker buiten openingstijden);

artikel 3.1.7 (straatprostitutie);

artikel 3.1.8 (tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen,

afbeeldingen e.d.);

artikel 3.1.8a (sekswinkels);

artikel 3.1.12 (sluiting van de seksinrichting)

lid 3 (toelaten aanbrengen sluitingsbevel);

lid 4 (toelaten bezoekers gesloten seksinrichting);

lid 5 (bezoeken gesloten seksinrichting);

artikel 3.1.13 (kennisgeving beëindiging exploitatie);

artikel 3.1.14 (kennisgeving wijziging beheer);

artikel 3.2.2 (vergunningplicht speelautomatenhal);

artikel 3.2.5 (melding wijziging beheerder speelautomatenhal);

artikel 3.2.11 (gokken op de openbare weg);

artikel 3.2.12 (sluiting overlastgevende gokpanden)

lid 3 (toelaten aanbrengen sluitingsbevel);

lid 4 (toelaten bezoekers tijdens sluiting);

lid 5 (bezoeken gesloten gokpand);

artikel 3.3.2 (verkoop van drugs);

artikel 3.3.3 (verzameling personen in verband met drugs);

artikel 3.3.5 (openlijk druggebruik);

artikel 3.3.6 (weggooien van spuiten e.d.);

artikel 4.1.4 (verboden incidentele festiviteiten)

artikel 4.1.5 (geluidhinder);

artikel 4.3.8 (toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen);

artikel 4.4.2 (kapverbod);

artikel 4.4.5 (herplantplicht als vergunningsvoorschrift);

artikel 4.4.7 (herplant-/instandhoudingsplicht);

artikel 4.4.8 (bestrijding iepeziekte);

artikel 4.5.1 (opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde

landbouwproducten e.d.);

artikel 4.5.2 (ontsierende, hinderlijke, gevaarlijke reclame’s e.d.);

artikel 4.5.3 (aanschrijving);

artikel 5.1.2 (parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.);

artikel 5.1.3 (te koop aanbieden van voertuigen);

artikel 5.1.4 (defecte voertuigen);

artikel 5.1.5 (voertuigwrakken);

artikel 5.1.6 (caravans e.d.);

artikel 5.1.7 (parkeren van reclamevoertuigen);

artikel 5.1.8 (parkeren van grote voertuigen);

artikel 5.1.9 (parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen);

artikel 5.1.10 (parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen);

artikel 5.1.11 (overlast van fiets of bromfiets);

artikel 5.1.12 (aantasting groenvoorzieningen door voertuigen);

artikel 5.2.1 (inzameling van geld of goed);

artikel 5.2.2 (venten e.d.);

artikel 5.2.3 (standplaatsen)

lid 1 (verkoop vanuit standplaats zonder vergunning );

lid 2 (toestaan standplaats op perceel);

artikel 5.2.6 (inneming en ontruiming standplaats);

artikel 5.2.7 (snuffelmarkten e.d.);

artikel 5.3.1 (gebruik openbaar water);

artikel 5.3.2 (beschadigen van waterstaatswerken en oevers);

artikel 5.3.3 (reddingsmiddelen);

artikel 5.3.3a (zwemmen);

artikel 5.5.1 (verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken);

artikel 5.6.2 (asverstrooiing).

2.Overtreding van de volgende artikelen en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften

en beperkingen wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie:

artikel 2.1.6 (straatartiest);

artikel 2.3.10 (raamkaart);

artikel 2.3.15 (kennisgeving exploitatie nachtverblijf);

artikel 2.4.2 (vervoer plakgereedschap e.d.);

artikel 2.4.6a (neerzetten van fietsen e.d.);

artikel 2.4.6b (Overlast van fiets of bromfiets op markt en evenemententerrein, kermisterrein e.d.);

artikel 4.3.5 (straatvegen);

artikel 4.3.6 (natuurlijke behoefte doen);

artikel 5.3.4 (veiligheid op het water);

artikel 5.3.5 (overlast aan vaartuigen).

3.Overtreding van het bepaalde in de artikelen 2.5.2, 2.5.3 en 2.5.4 (heling) wordt gestraft

overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 437 en 437ter van het Wetboek van Strafrecht.

4.Gedragingen in strijd met de volgende artikelen van paragraaf 2 van hoofdstuk 4

(afvalstoffen)kunnen worden aangeduid als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 3º Wed:

artikel 4.2.4 (nakomen voorschriften en beperkingen);

artikel 4.2.11 (inzamelverbod behoudens vergunning);

artikel 4.2.12 (aanbieden aan degene die inzamelt met vergunning);

artikel 4.2.13 (verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door

anderen dan de gebruikers van percelen);

artikel 4.2.14 (aangewezen categorieën huishoudelijke afvalstoffen aanbieden aan anderen dan

de krachtens het tweede lid aangewezen inzameldienst);

artikel 4.2.14a (ongeadresseerd reclamedrukwerk);

artikel 4.2.15 (ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel

voor de gebruiker van een perceel);

artikel 4.2.16 (ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een

inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen);

artikel 4.2.17 (ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via

inzamelvoorzieningen op wijkniveau);

artikel 4.2.18 (ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op

lokaal of regionaal niveau);

artikel 4.2.19 (ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen zonder inzamelmiddel);

artikel 4.2.20 (dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden);

artikel 4.2.21 (opvolgen nadere regels);

artikel 4.2.23 (ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst);

artikel 4.2.24 (ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst);

artikel 4.2.25 (voorkomen van diffuse milieuverontreiniging (o.a. zwerfafval));

artikel 4.2.26 (achterlaten van straatafval en andere afvalstoffen);

artikel 4.2.27 (voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen);

artikel 4.2.28 (afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren);

artikel 4.2.29 (wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal);

artikel 4.2.30 (zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden);

artikel 4.2.31 (verbod opslag van afvalstoffen);

artikel 4.2.32 (afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden).

Artikel 6.2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, zijn belast de medewerkers toezicht en handhaving A en B, en coördinatoren toezicht en handhaving, werkzaam bij de afdeling Veiligheid.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6.3 Binnentreden van woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij

of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de

openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn

bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

1.Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand na die van de maand van

bekendmaking via de gemeentepagina.

2.De Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam, in werking getreden op 1 januari 1996,

nadien gewijzigd, wordt ingetrokken met ingang van de dag waarop de Algemene Plaatselijke

Verordening Schiedam 2010 in werking treedt.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

1 Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens verordeningen bedoeld

in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voor zover het gebod of verbod waarop de

vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet

eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende 5 jaren na de inwerkingtreding van deze

verordening van kracht een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.10b.

2.Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4,

tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en

bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn

vervallen of ingetrokken - nog gedurende 5 jaren na de inwerkingtreding van deze verordening

van kracht een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.10b.

3.Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een

vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van een verordening bedoeld in artikel

6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog

niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige

verordening toegepast.

4.Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing,

bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor

of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende

beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede

lid.

5.In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook

genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in

deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of

ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid

genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

6.Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens

deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid,

zijn niet van toepassing:

  • a.

    gedurende acht weken na het in werking treden van deze verordening;

  • b.

    ook na de onder a. bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig

heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag

is beslist.

7.De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor

de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en

aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn

gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of

ingetrokken.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam 2010” of

als “APV Schiedam 2010”.