Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Raalte

Afstemmingsverordening gemeente Raalte

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRaalte
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening gemeente Raalte
CiteertitelAfstemmingsverordening
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Ingetrokken bij de inwerkingtreding van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren gemeente Raalte op 01-10-2009.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, eerste lid
  2. Wet werk en bijstand, art. 18

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200501-10-2009intrekking

24-02-2005

Weekblad van Salland 17-02-2010

0904304
01-01-2005nieuwe regeling

24-02-2005

Weekblad van Salland 27-02-2008

D-2102

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening gemeente Raalte

AFSTEMMINGSVERORDENINGDe raad van de gemeente Raalte,gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, Wet werk en bijstand (Wwb) die de gemeenteraad verplicht bij verordening regels te stellen met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid Wwb.besluit vast te stellen de 'Afstemmingsverordening'

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    De wet: de Wet werk en bijstand (Wwb).Algemene bijstand: de bijstand bedoeld in deWwb.Bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld de Wwb.Bijstand: algemene en bijzondere bijstand.Bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in de Wwb.Langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag bedoeld in de wet Wwb.Maatregel: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van de Wwb.Benadelingsbedrag: het netto-bedrag aan bijstand dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.Plicht tot arbeidsinschakeling: de verplichtingen die worden genoemd in de Wwb.Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening van het bestaan: het verrichten van handelingen door belanghebbende dan wel het nalaten van daarvan waardoor eenonnodig beroep op de bijstand wordt gedaan.Inlichtingenplicht: de verplichtingen genoemd de Wwb en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI).Aanvullende verplichtingen: de, overige, aan de bijstand verbonden verplichtingen gebaseerd op de Wwb en ook de individueel opgelegde verplichtingen die in de beschikking en het door de gemeente en belanghebbende ondertekende reïntegratieplan zijn opgenomen.Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Raalte.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college verplichtingen die de Wwb en de wet SUWI aan de bijstand verbinden niet of niet voldoende nakomt, wordt overeen-komstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2.

    De opgelegde maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2.
    • a.

      In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag wanneer:

    • b.

      Aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van de Wwb.

    • c.

      De verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    De reden van de maatregel.

  • b.

    De duur van de maatregel.

  • c.

    Het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd.

  • d.

    Het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm.

  • e.

    Indien van toepassing, de reden om af te wijken van een maatregel zoals opgenomen in deze verordening.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      De vereiste spoed zich daartegen verzet.

    • b.

      Belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan.

    • c.

      De belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als de Wwb.

    • d.

      Het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    Wanneer de uitkering met ingang van de eerstvolgende kalandermaand wordt beëindigd, zal het bedrag van de opgelegde maatregel worden opgeteld bij het terug te vorderen bedrag.

  • 4.

    In het geval dat er zeer sterke vermoedens bestaan dat belanghebbende verwijtbaar verplichtingen die aan de bijstand zijn verbonden niet of niet volledig nakomt of heeft nagekomen, kan in afwachting van nader onderzoek, uitbetaling van de bijstandsuitkering worden opgeschort.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in deze verordening artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 8 Indeling in categorieën

  • 1.

    Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of niet voldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën met bijbehorende maatregel:Eerste categorieBij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 5% van de bijstand gedurende een maand:

    • a.

      Het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

    • b.

      Het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand (reïntegratieplan).

    Tweede categorieBij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 10% van de bijstand gedurende een maand:

    • a.

      Het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden.

    • b.

      Het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen.

    • c.

      Het niet of niet voldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding;

    Derde categorieBij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 20% van de bijstand gedurende een maand:

    • a.

      Gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren.

    • b.

      Het niet of niet voldoende meewerken aan een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de Wwb, waaronder begrepen sociale activering.

    Vierde categorieBij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 100% van de bijstand gedurende een maand:

    • a.

      Het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.

    • b.

      Het door eigen toedoen niet behouden van arbeid.

  • 2.

    De duur van de maatregel, als omschreven in dit artikel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 9 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1.

    Indien een belanghebbende de verplichting op grond van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt eenmalig een schriftelijke waarschuwing gegeven.

  • 2.

    Wanneer het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing voor deze gedraging is gegeven, wordt een maatregel opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, onverminderd artikel 2 van deze verordening, tweede lid.

  • 3.

    De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging.

  • 4.

    Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 14 van deze verordening.

Artikel 10 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1.

    De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het benadelingsbedrag. De maatregel wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      Bij een benadelingbedrag tot € 1000,—: 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

    • b.

      Bij een benadelingsbedrag van € 1000,— tot € 2000,—: 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

    • c.

      Bij een benadelingsbedrag van € 2000,— tot € 4000,—: 40% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

    • d.

      Bij een benadelingsbedrag van € 4000,— of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2.

    De duur van de maatregel, als omschreven in dit artikel, wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie.

Artikel 11 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in de WWB niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt eenmalig een schriftelijke waarschuwing gegeven.

  • 2.

    Wanneer het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht zonder gevolgen voor de bijstand plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing voor deze gedraging is gegeven, wordt een maatregel opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, onverminderd artikel 2 van deze verordening, tweede lid.

  • 3.

    De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in de Wwb, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • 1.

      Bij een benadelingsbedrag tot € 1000,—: 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

    • 2.

      Bij een benadelingsbedrag van € 1000,— tot € 2000,—: 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

    • 3.

      Bij een benadelingsbedrag van € 2000,— tot € 4000,—: 40% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

    • 4.

      Bij een benadelingsbedrag van € 4000,— of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 3.

    De duur van de maatregel, als omschreven in dit artikel, lid 2, wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging.

  • 4.

    Geen inhoud aanwezig van lid

  • 5.

    Een maatregel die op basis van dit artikel voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

  • 6.

    Een maatregel van 20% van de bijstandnorm gedurende één maand wordt opgelegd indien belanghebbende later terugkeert van vakantie dan ingevolge de Wwb is toegestaan.

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van minimaal twintig procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 14 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:cc) Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.dd) De gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegensschending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 15 De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Afstemmingsverordening.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 24 februari 2005.de griffier, de voorzitter

Toelichting 1 OP DE AFSTEMMINGSVERORDENING

InleidingIn de Wwb is geregeld dat gemeenten zelf vorm moeten geven aan hun sanctiebeleid. De Wwb kentmaar één soort sanctie en dat is het verlagen van de uitkering. Dit wordt het opleggen van eenmaatregel genoemd. Door het opleggen van een maatregel wordt de uitkering afgestemd op de matewaarin de uitkeringsgerechtigde verplichtingen, die aan de uitkering zijn verbonden, nakomt.Het maatregelbeleid moet worden vastgelegd in een verordening. In deze Afstemmings-verordening isvastgelegd hoe de gemeente Raalte de uitkeringen zal afstemmen op de gedragingen van deuitkeringsgerechtigde. Onderstaand wordt deze verordening toegelicht.Hoofdstuk 1. Algemene bepalingenArtikel 1. BegripsomschrijvingDe begrippen die in deze verordening worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als deomschrijving in de Wwb.Artikel 2. Het opleggen van een maatregelEerste lidDe WWB verbindt aan het recht op een bijstandsuitkering de volgende verplichtingen:Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Dit geldt ook voor de periode voordat de uitkering werd aangevraagd. De plicht tot arbeidsinschakeling. Deze plicht kan worden onderverdeeld in de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en de plicht gebruik te maken van een aangeboden voorziening gericht op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. Deze laatste plicht wordt toegelicht in de re-integratieverordening.De informatieplicht, wat inhoudt dat de cliënt uit eigen beweging of op verzoek mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan voor de cliënt redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze van invloed kunnen zijn op arbeidsinschakeling en het recht op bijstand. De medewerkingsplicht. Daarbij gaat het om de plicht, wanneer dit gevraagd wordt, alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor het goed uitvoeren van de Wwb. Het kan hierbij gaan om bijvoorbeeld het toestaan van huisbezoek en het meewerken aan een psychologisch onderzoek. Aanvullende verplichtingen die leiden tot arbeidsinschakeling dan wel verband houden met deaard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand of leiden tot een vermindering of beëindiging van bijstand. Hieronder valt onder meer het aanvragen van kinder alimentatie of heffingskorting, ermee akkoord gaan dat noodzakelijk kosten voor het bestaan rechtstreeks door de gemeente worden voldaan, het onder behandeling stellen van een deskundige voor het oplossen van problemen van medische, psychische of andere aard.De identificatieplicht. De cliënt moet informatie verstrekken over zijn identiteit, voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Wwb.Tweede lid In de maatregelenverordening zijn voor verschillende gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, maatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste (percentuele) verlaging van de bijstandsnorm voor een bepaalde periode.De maatregel wordt afgestemd op:De ernst van de gedraging.De mate waarin de gedraging kan worden verweten.De omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.Dit betekent dat bij elke op te leggen maatregel nagegaan moet worden of gelet op de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde afwijking van de vastgestelde duur en hoogte van de maatregel noodzakelijk is. Afwijking kan zowel een verhoging als een verlaging van de maatregel betekenen. Afwijking van de maatregelen in deze verordening zouden meer uitzondering dan regel moeten zijn.Artikel 3. BerekeningsgrondslagEerste lidEen maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm, inclusief gemeentelijke toeslag en inclusief vakantiegeld.Tweede lidEen maatregel kan tevens worden opgelegd over de bijzondere bijstand en de langdurigheids-toeslag:Onderdeel a: de 18- tot 20-jarigen ontvangen een lage jongerennorm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld met bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Wanneer de maatregel alleen wordt opgelegd op de lage jongerennorm, zou dit leiden tot rechtongelijkheid ten opzichten van personen boven de 20 jaar.Onderdeel b: deze bepaling maakt het mogelijk dat in incidentele gevallen een maatregel wordt opgelegd over de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag. Er moet in dat geval wel altijd een relatie zijn tussen de gedraging van de belanghebbende en het recht op bijzondere bijstand of een langdurigheidstoeslag.Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregelHet opleggen van een maatregel vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer een maatregel bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt een besluit tot vaststelling van de algemene bijstand genomen (op grond van artikel 45 Wwb). Wanneer een maatregel met terugwerkende kracht wordt opgelegd, dan moet een besluit tot herziening van bijstand worden genomen (op grond van artikel 54 Wwb, derde lid). Tegen beide besluiten kan door de belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend.In dit artikel wordt aangegeven uit welke elementen een besluit moet bestaan. Deze eisen komen rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en wel het motiveringsbeginsel. Dit beginsel vereist dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.Artikel 5. Horen van belanghebbendeOp grond van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van het besluit. In dit artikel wordt het horen van belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd, in principe voorgeschreven. Er wordt hiervoor ook een aantal uitzonderingen genoemd, waarvan onderdelen a en b ook staan genoemd in de Awb.Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak maatregelEerste lidHet opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren:Met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering.Door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en).Het verlagen van de uitkering die nog moet worden verstrekt, is de gemakkelijkste methode. In dat geval hoeft niet over gegaan te worden tot herziening van de bijstand en het terugvorderen van te veel betaalde bijstand. Daarom is vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.Tweede lidWanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de bijstand wel worden herzien en teruggevorderd.Derde lidIn dit artikel wordt geregeld dat een maatregel ook inbaar is als de uitkering is beëindigd. Dit kan door de maatregel mee te nemen in de terugvordering.Vierde lidBij sterke vermoedens van fraude kan de uitkering worden opgeschort, in afwachting van nader onderzoek. Dit voorkomt betalingen waarvan het grote vermoeden bestaat dat ze ten onrechte worden gedaan. Het terug te vorderen bedrag wordt hiermee beperkt.Artikel 7. Samenloop van gedragingenSamenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een bijstandsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt.Indien sprake is van schending van meerdere verplichtingen door één gedraging, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeidArtikel 8. Indeling in categorieënEerste lidDe gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in vier categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid.De eerste categorie, onderdeel a, betreft de verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het CWI en ingeschreven te blijven. Onderdeel b betreft de verplichting om het reïntegratieplan, te ondertekenen.De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren en te voldoen aan een oproep.In de derde categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroep op bijstand of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hier om het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen. Voorbeelden van deze categorie zijn negatieve gedragingen bij sollicitaties en onvoldoende meewerken aan het opgestelde reïntegratieplan. De vierde categorie betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid alsmede door eigen toedoen voorafgaand aan de aanvraag algemeen geaccepteerde arbeid niet behouden dan wel tijdens de bijstand deeltijdarbeid niet behouden.Tweede lidIndien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van deverwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in eenverdubbeling van de duur van de maatregel. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerstegedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegensdringende redenen niet is uitgevoerd. Voor het bepalen van de start van de termijn van twaalfmaanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt.Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast. Indienbelanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging opnieuw hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont,zullen de hoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbijgekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en deindividuele omstandigheden van de betrokkene.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplichtIn dit hoofdstuk worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:Het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In deze situatie is artikel 54 Wwb van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op bijstand opschorten en belanghebbende in de gelegenheid stellen binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen.Het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente, waardoor er ten onrechte een uitkering is verstrekt of een te hoog bedrag aan bijstand is verstrekt. In deze situatie heeft de uitkeringsgerechtigde niet voldaan aan de inlichtingenplicht van artikel 17 Wwb. Het opzettelijk verzwijgen van relevante informatie tegenover de gemeente, met het oogmerk een (hogere) uitkering te krijgen (fraude) vormt een schending van de informatieplicht.Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens niet worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van de uitkering niet vaststellen. De bijstand moet dan worden geweigerd (in de situatie dat een uitkering wordt aangevraagd) of het besluit tot toekenning van de bijstand moet worden ingetrokken (bij een lopende uitkering). Het opleggen van een maatregel is dus bij het niet verstrekken van gegevens die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering niet aan de orde.Artikel 9. Te laat verstrekken van gegevensEerste en tweede lidIndien een cliënt de voor de verlening van de bijstand gegevens die van belang zijn of gevorderdebewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op bijstand opschorten (artikel 54, eerste lid, Wwb). Het college geeft de cliënt vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn).Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college de bijstand stopzetten (intrekken van het besluit tot toekenning van de bijstand). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, dan wordt de bijstand voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd. Eerst wordt een waarschuwing opgelegd. Wanneer binnen twee jaar na het geven van deze maatregel de belanghebbende opnieuw dezelfde gedraging vertoont wordt zonder waarschuwing een maatregel opgelegd. Lid twee regelt de hoogte van de maatregel. Bij recidive wordt de maatregel verhoogd, zoals wordt beschreven in lid drie. Een schriftelijke waarschuwing is geen maatregel. Dit wil zeggen dat bij herhaling van de gedraging in principe een maatregel wordt opgelegd zonder toepassing van de recidive-maatregel.

Artikel 10. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstandEerste lidIn artikel 17, eerste lid, Wwb is bepaald dat belanghebbende op verzoek of uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan bijstand.De hoogte van het percentage van de maatregel is afhankelijk van het benadelingsbedrag. De maatregel wordt toegepast op de toekomstige bijstandsuitkering. Indien het terug te vorderen bedrag en de maatregel gezamenlijk hoger zijn dan de bijstandsnorm, wordt de maatregel over meerdere maanden opgelegd.Tweede lidIndien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is uitgevoerd. Voor het bepalen van de start van de termijn van twaalf maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt. Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast. Indienbelanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging opnieuw hetzelfde verwijtbare gedrag vertoont, zullen de hoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene.Artikel 11. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand In dit artikel wordt de zogeheten 'nulfraude' geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand. Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens of het niet melden van vrijwilligerswerk.In deze gevallen wordt allereerst een schriftelijke waarschuwing gegeven door het college. Bij recidive binnen een periode van twee jaar, wordt een maatregel van 5% van de bijstandsuitkering opgelegd, gedurende een maand. Een hernieuwde herhaling betekent een verdubbeling van dit percentage naar 10%.Hoofdstuk 4. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheidArtikel 12. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheidEerste lidDe verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt al voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij aanspraak maakt op een bijstands-uitkering, de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden door het opleggen van een maatregel.Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals:Een onverantwoorde besteding van vermogen (te snel interen).Geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening.Het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering of heffingskorting.Tweede lidIn het tweede lid wordt een relatie gelegd tussen de hoogte van de maatregel en het benadelingsbedrag. Het benadelingsbedrag is in dit geval de omvang van het vermogen of de voorziening waarmee de betrokkene gedurende kortere of langere tijd buiten de bijstand zou zijn gebleven.Derde lidIn sommige gevallen is het niet mogelijk om het benadelingsbedrag te berekenen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer belanghebbende zelf ontslag heeft genomen en daardoor geen aanspraak kan maken op een WW-uitkering. Het is niet te berekenen hoelang belanghebbende afhankelijk van een uitkering had kunnen zijn, wanneer hij geen ontslag had genomen. In deze en soortgelijke gevallen, zal de maatregel moeten worden afgestemd op de gedraging en de specifieke situatie van belanghebbende.Vierde lidIndien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is uitgevoerd. Voor het bepalen van de start van de termijn van twaalf maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt.Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast. Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging opnieuw hetzelfde verwijtbare gedrag vertoont, zullen de hoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene.Vijfde lidIn de Wwb wordt het verplicht gesteld een maatregel die is opgelegd voor meer dan drie maanden in verband met een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, na drie maanden te heroverwegen Zesde lidIn de Wwb is opgenomen dat er geen recht op bijstand bestaat indien een langere periode dan vier weken in het buitenland wordt verbleven. Voor personen ouder dan 65 jaar geldt een termijn van dertien weken. Indien een belanghebbende met een uitkering te laat terugkomt van verblijf in het buitenland wordt een maatregel opgelegd van 20%. Uiteraard kan over de periode dat belanghebbende in het buitenland verbleef geen uitkering worden verstrekt.Artikel 13. Zeer ernstige misdragingenDit artikel geeft het college de mogelijkheid een maatregel op te leggen indien er sprake is van een zeer ernstige misdraging tegenover het college of zijn ambtenaren. Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering.Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan:Verbaal geweld (schelden).Discriminatie.Intimidatie (uitoefenen van psychische druk).Zaakgericht fysiek geweld (vernielingen).Mensgericht fysiek geweld.Er wordt in artikel 18 van de Wwb gesproken over 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'.Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een cliënt zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de Wwb (bijvoorbeeld een reïntegratiebedrijf). In dat geval kan een maatregel worden overwogen wegens het niet of onvoldoende gebruik maken van een voorziening gericht op arbeids-inschakeling (artikel 9, derde lid, van deze verordening).Artikel 14. Afzien van het opleggen van een maatregelHet college kan afzien van het opleggen van een maatregel.Eerste lidHet afzien van het opleggen van een maatregel 'indien elke vorm van verwijtbaarheid' ontbreekt, is geregeld in artikel 18, tweede lid, Wwb.Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit ('lik op stuk') is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand wanneer wordt gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.Tweede lidHet college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand geheel worden vastgelegd.Een voorbeeld van een dringende reden kan zijn de persoonlijke omstandigheden zoals:Bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals extreem hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard.Sociale omstandigheden, bijvoorbeeld gezinnen met (veel) kinderen.Opeenstapeling van maatregelen waardoor de zwaarte van het geheel aan maatregelen niet evenredig is aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.Derde lidHet doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive. Voor cliënten moet duidelijk zijn dat de waarschuwing slechts eenmalig is, en dat bij recidive zal worden overgegaan tot het opleggen van een maatregel.Artikel 15 en 16Deze verordening treedt per 1 september 2004 in werking en wordt aangehaald als afstemmingsverordening.